• No results found

H8: veranderingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "H8: veranderingen"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hoofdstuk 8

Veranderingen

V-1.

a. de richtingscoëfficiënt van l is -1,5 en het startgetal 5. b. l y:  1,5x5 c. 1 2 : 4 k yx d. m y:  1,5x11 V-2. a. (-2, 1) (0, 2) (2, 3) (4, 4) b.

c. het verschil van de x-coördinaten is 6. d. De y-coördinaten verschillen 3.

e. bijvoorbeeld (0, 2) en (4, 4)

De x-coördinaten verschillen dan 4. f. De richtingscoëfficiënt is 0,5. V-3. a. b. 2(0,6x3)  x 5 1,2 6 5 2,2 11 5 x x x x       S(5, 0) c. l y: 1,2x12 d. 9 0,4 4   b 1,6b 10,6 0,4 10,6 b y x     V-4. a.

b. Per 4 eenheden in de x-richting

gaat de waarde van y met 3 eenheden omhoog. De richtingscoëfficiënt is 3 4. 3 4 : 6 m yxV-5.

a. De gemiddelde snelheid over het hele traject van beide fietsers is 45

3 15 km/u

b. Fietser A rijdt het hele traject met een constante snelheid van 15 km/u. c. Fietser B rijdt in het begin sneller dan A maar gaat steeds langzamer rijden. d. A fiets na 2,5 uur harder. De grafiek loopt steiler.

e. Wanneer de grafieken even steil lopen. Schuif de grafiek van A evenwijdig omhoog totdat hij de grafiek van B raakt: ongeveer na 1,6 uur.

V-6.

a. f(1) 15 1 10 25    en g(1) 20 1,25 125

b. De grafiek is links van het snijpunt steiler en stijgt dus sneller c. De grafiek gaat steeds steiler lopen.

d. Voer in: y115x10 en 2 20 1,25 x y   intersect: x 8,77 en y 141,54 x y 1 2 3 4 5 6 -1 -2 -3 -4 -5 -6 1 2 3 4 5 6 -1 -2 x y 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 -1 -2 1 2 3 4 5 6 7 -1 -2 -3 -4 -5 -6 -7 x 0 1 4 8 10 y 6 6,75 9 12 13,5

(2)

V-7.

a.

b. p x( )q x( ) voor x 0 , 4

c. De grafiek van p(x) daalt constant en de grafiek van q(x) daalt steeds minder snel.

d. q(1)  1 1 en 1 1

2 2

(1) 1 1

r      

e.

f. Op het interval

0 , 1 daalt q(x) sneller dan r(x). g. Na het punt A daalt r(x) sneller.

V-8. a. 1 2 2x 2x 2 2x4 2 2 1 1 1 2 4 6 2( 8 12) 2( 2)( 6) 0 2 6 (2, 0) (6, 8) x x x x x x x x en             b. 1 2 2 (4) 4 2 4 2 2 f       c. 1 2 2x 2x 2 2x6 2 1 2 2 1 2 4 8 0 ( 4) 4 8 0 x x D         

Dus er is maar één gemeenschappelijk punt.

1.

a. stijgend van 10 tot 12 uur, van 14 tot 16 uur en van 18 tot 20 uur. b. dalend van 8 tot 10 uur, van 12 tot 14 uur en van 20 tot 24 uur. c. De temperatuur was gedurende 2 uur (van 16 tot 18 uur) constant. d. 20oC (om 12 uur) en 21oC (om 20 uur)

e. 16oC (om 10 uur) en 18oC (om 14 uur)

x y 1 2 3 4 5 6 7 8 9 -1 -2 -3 -4 1 -1 -2 -3 -4 q(x) p(x) r(x)

(3)

2.

a. minimumtemperatuur is ongeveer -6,8oC en de maximumtemperatuur 2oC

b. het verschil is ongeveer 8,8oC

c. Als de grafiek een stijgende rechte lijn is: ongeveer van 11 tot 14 uur.

3.

a. Om ongeveer 7 uur en 21 uur steeg het water het snelst.

b. Het water daalde in die periode van 5,5 meter naar 2 meter. Dat is ongeveer met 1,17 m/uur

c. Rond een uur of 7. De stijging wordt dan steeds minder.

4.

a. AB: afnemende stijging

b. BC: toenemende daling

c. CD: afnemende daling

d. Bij punt C gaat de grafiek van toenemende daling over in afnemende daling. Bij punt E gaat de grafiek van toenemende stijging over in afnemende stijging.

5.

a. B(maximum), D(minimum) en F(maximum) zijn toppen van de grafiek. b. C en E zijn buigpunten.

6.

a.

b. Top: (0, -5)

c. De grafiek heeft 4 buigpunten: bij x 2, x  1 1

x en bij x2.

7.

a. Voor even waarden van n heeft de grafiek van

( ) n

f xx een top. Het gaat dan om een minimum.

b. Voor de oneven waarden van n heeft de grafiek een buigpunt: (0, 0).

8.

a. De grafiek is het steilst in het 6e uur: van t 5 tot t 6 uur.

b. Van 5 tot 6 uur is de temperatuur met 2,5o toegenomen.

c. Er is dan sprake van een afname.

c. Om 7 uur is de temperatuur 2oC. (linker grafiek). In de volgende uren neemt de

temperatuur toe met 2oC en 1oC. (rechter grafiek). De temperatuur om 8 uur is 4oC

en om 9 uur 5oC.

9.

a. b.

c. Phil was op z’n 9e verjaardag 126 3 6 144  

cm. x y 1 2 3 -1 -2 -3 -4 4 8 12 16 20 24 28 -4 -8 -12 leeftijd in jaren 0-1 1-2 2-3 3-4 4-5 5-6 toename in cm 21 16 8 9 8 7

(4)

10.

a.

b. Het toenamediagram gaat twee keer van een

toename over in een afname.

c. De toename gaat van 4 naar 5 van negatief over in positief.

d. Het toenamediagram heeft twee toppen, dus de

grafiek heeft twee buigpunten.

11. f(x) is een exponentiële functie met groeifactor 2. De grafiek is toenemend stijgend,

dus toenamediagram C. g(x) is een wortelfunctie. De grafiek daarvan is afnemend stijgend: diagram B. h(x) is een lineaire functie met richtingscoëfficiënt -2,5. De toename is dus constant: toenamediagram A. k(x) is een kwadratische functie. De grafiek is een dalparabool. De grafiek eerst afnemend dalend en na de top

toenemend stijgend: diagram D.

12.

a. 15 13 10 9 8 55     cm

b. Het is niet bekend hoe lang ze was bij haar geboorte. c. De staafjes worden steeds korter.

d. 112 55 57  cm.

e. De staafjes zijn dan 7, 6, 5, 4 en 3 cm hoog.

Titia was op haar 10e 112 7 6 5 4 3 137      cm lang.

13.

a. Tussen de 10e en 20e minuut legt de wielrenner ongeveer 6 km af en tussen de 30e

en 40e minuut ongeveer 9 km. De gemiddelde snelheid tussen de 30e en 40e minuut

is dus iets groter.

b. Dan is de grafiek een rechte lijn.

c. s(15) 3,95 : na 15 minuten heeft de wielrenner ongeveer 3,95 km afgelegd. d. In die 15 minuten legt de wielrenner ongeveer s(30)s(15) 14,58 3,95 10,63  

km af.

e. Hij reed gemiddeld 10,63

15 0,71 km/min

f. Dat is ongeveer 42,5 km/uur.

g. s(40)40 35s(35) 60 55,6

   km/uur.

14.

a. f(9)f(1) 2 9 2 1 4  

b. De gemiddelde toename is: 4 1

9 1 2

c. De helling door A en B is: 6 2 4 1

9 1 8 2 a      d.

2 3 (4) (1) 1, 4 4 1 y f f x  

e. De richtingscoëfficiënt van de lijn AC wordt ook berekend door het verschil van de

y-coödinaten te delen door het verschil van de x-coördinaten.

x -1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

(5)

15. a. f(1) 6,25 en f(4) 1 b. Vyf(4)f(1) 1 6,25   5,25 c.

1, 4

(4) (1) 5,25 1,75 4 1 3 f f f x    16. a.

30 , 45

(45) (30) 13,66875 0,91 45 30 15 s s s t   b. -17. a. p

0 , 2

2,33 t   

2 , 6

0,54 p t   

6 , 9

0,23 p t    b. p

1,1.5

1,30 t

1, 1.4

1,33 p t

1, 1.1

1,45 p t18.

a. f(2) 0 f(0). Het differentiequotiënt is 0 omdat f(2)f(0). b. Bijvoorbeeld op de intervallen

2 , 4

en

5 , 7

.

19.

a.

b. Hij komt na ongeveer 60 minuten aan.

c. 40 15 60 30 0,83 / 50 / vkm min km uur     20.

a. Na t 6 is de grafiek A een rechte lijn: elke seconde wordt dezelfde afstand afgelegd.

b. De lijn gaat door de punten (6, 45) en (8, 75): 75 45

8 6 15

v

  m/s

c. Als s 0 (de bromfietser is bij het stoplicht) is grafiek B een rechte stijgende lijn.

d. v 10 m/s e. 12 0 3 0 4 v     m/s

f. Op tijdstip t 4 zijn de snelheden gelijk.

21.

a. Lijn l gaat door de punten (2, -1) en (4, 3). De richtingscoëfficiënt is 3 1

4 2 2 a     . b. f

4 , 5

2,25 x

4 , 4.5

2,125 f x

4 , 4.1

2,025 f x

4 , 4.01

2,0025 f x   

c. Het differentiequotiënt komt steeds dichter in de buurt van 2. De lijn en de grafiek van f zijn in punt (4, 3) even steil.

22. a. A(2, 54) en B(10, 150): 150 54 10 2 12 a    

(6)

c. Dat is niet echt goed af te lezen, maar die zal in de buurt liggen van de hieronder berekende differentiequotiënten d. s

2 , 2.01

23,985 t  en

2 , 2.001

23,9985 s t

e. De helling van de grafiek in t 2 zal 24 zijn.

23. a. h

2 , 2.000001

9,999995 t   

b. Het differentiequotiënt komt inderdaad steeds dichter bij 10.

c. h

1,1.001

19,995 t  : de snelheid na 1 seconde is 20 m/s d. h

5 , 5.001

20,005 t   : de snelheid na 5 seconden is 20 m/s

e. De pijl gaat omlaag omdat het differentiequotiënt negatief is.

24. a.

8 3 30 10 10 , 30 0,25 a t     km/min. b.

15 8 60 30 30 , 60 0,23 a t     km/min.

c. De grafiek is op het interval

30 , 60

vrijwel een rechte lijn. d. Omdat de grafiek op het interval

10 , 30

niet lineair is.

e. Die raaklijn gaat door (15, 5) en (30, 10). De helling is 10 5 1

30 15  3 0,33km/min.

f. Teken zo nauwkeurig mogelijk de raaklijn aan de grafiek in t 80. De helling van die lijn is ongeveer 20 15

100 46 0,09 km/min. 25. a.

1,001 12 2 0,001 1, 1.001 2,001 f x  

b. De helling van de grafiek van f bij x1 is 2.

c.

3,001 32 2 0,001 3 , 3.001 6,001 f x      : de helling is 6.

d. De helling in punt (-1, 1) is -2 en de helling in (-3, 9) is -6.

e. f

0 , 0.001

0,001 x    : de helling in (0, 0) is 0. f. In het punt (-2, 4). 26.

a. Voor negatieve waarden van x daalt de grafiek; de hellingen zijn dan negatief. b. Als de hellingen positief zijn (bij positieve waarden van x) stijgt de grafiek. c. De hellingen gaan van negatief over in positief.

27. a. Voer in: y1 x25x4 en 0 ( ( )) |1 x x d y y x dx   x 0 1 2 3 4 5 f(x) -4 0 2 2 0 -4 helling 5 3 1 -1 -3 -5

(7)

b.

c. Kijk waar de hellinggrafiek boven de x-as ligt. Dat is voor

1 2

, 2 x 

d. De grafiek van f is dalend voor 1

2

2 x .

e. De grafiek heeft een top wanneer de helling 0 is. Dat is

bij 1

2

2 x  .

f. Er is sprake van een maximum omdat de helling van

positief naar negatief gaat (de grafiek gaat van stijgend naar dalend).

g.

-28.

a. De helling bij x1 is 8. En bij x3 is de helling 12. b. Voor x 3 is de helling negatief.

c. Voor x  3 is de helling positief en de grafiek dus stijgend. De helling wordt steeds groter, dus er is sprake van een toenemende stijging.

d. Voor x-waarden kleiner dan -3 is er sprake van een afnemende daling. e. De hellinggrafiek gaat van negatief over in positief dus is er sprake van een

minimum. f. Bij x 3.

29.

a. De grafiek van f heeft daar een top. b. De helling is voor en na x0 negatief.

c. Voor x 2 is de grafiek van f toenemend (helling wordt steeds groter) stijgend (helling is positief)

d. Tussen 0 en 2 is de grafiek van f afnemend dalend.

e.

-30.

a. b.

c. De toppen van de grafiek zitten bij de nulpunten van de hellinggrafiek: x0 en x2.

d. De grafiek is stijgend voor x , 0  2 , 31.

a. De helling van de grafiek is gelijk aan de helling van de lijn en die is 1 2.

b. De helling in (4, 0) is ongeveer -3. c. De helling in (-1, 0) is ongeveer 1.

d. Verschuif de groene raaklijn evenwijdig op totdat het weer een raaklijn is: in (7, -1)

32. a. h(0) 105 m b. h

4 , 4.1

20,5 t   m/s c. h

4 , 4.0001

20,0005 t     m/s x y 1 2 3 4 -1 -2 -3 1 2 3 4 5 6 7 8 9 -1 -2 -3 -4 x y 1 2 3 4 5 -1 -2 -3 -4 -5 1 2 3 4 5 6 -1 -2 x -3 -2 -1 0 1 2 3 hellin g -54 -20 -4 0 -2 -4 0 x y 1 2 3 4 -1 -2 -3 2 4 6 8 10 12 14 -2 -4

(8)

e. h0

2 2 5 20 105 5( 4 21) 5( 7)( 3) 0 3 7 7 , 7.0001 50 t t t t t t t t h t                    

De snelheid waarmee de bal de grond raakt is 50 m/s. f./g. h

2 , 2.0001

0

t

 . De snelheid (en dus ook de helling) is 0.

33. a. W(35) € 4287,50 b. c. Voer in: 3 2 1 0,1 7 y   xx maximum: x 46,67 d.

e. Bij u30 is de toename maximaal: een buigpunt. f.

Het buigpunt ligt ongeveer bij u € 25,

g.

€ 24,

u  

h. Vanaf een uurloon van €24,- neemt de winst minder snel toe.

34.

a. Het verschil tussen de opbrengst O en kosten K neemt eerst toe en daarna af. b. Op

0 , 6

neemt O met ongeveer €90,- toe. De gemiddelde opbrengst per

zonnewijzer is

€15,-c. In de buurt van q15 zijn de hellingen gelijk.

d. Vanaf q 15 stijgen de kosten sterker dan de opbrengst; de winst neemt dus af.

35. a. b. q 15. c. De winst is maximaal TO(15)TK(15) €125,  u W 10 20 30 40 50 60 70 -10 1000 2000 3000 4000 5000 6000 -1000 uurtarief 0 10 20 30 40 50 winst W 0 600 2000 3600 4800 5000 toename 600 1400 1600 1200 200 uurtarief … 15 20 25 30 35 … winst W … 1237,50 2000 2812,50 3600 4287,50 … toename … 637,50 762,50 812,50 787,50 687,50 … uurtarief … 22 23 24 25 26 … winst W … 2323,20 2486,30 2649,60 2812,50 2974,40 … toename … 162,30 163,10 163,30 162,90 161,90 … q 0 5 10 15 20 25 30 35 helling TO 18 13 8 3 -2 -7 -12 -17 helling TK 0 1 2 3 4 5 6 7

(9)

36.

a. Pas het window aan: Xmin 0 en Xmax 12 en plot de grafiek door op zoom te drukken optie 0 (ZoomFit). Ze gaat in het begin steeds iets sneller rijden en op het laatst steeds iets langzamer.

b. Voer in: y1 0,012x30,18x21,6x en plot de grafiek van y0.

Het maximum van de hellingsgrafiek is 2,5 km/min, en dat is 150 km/u.

c. Meneer Bouma reed met een constante snelheid van 2 km/min, ofwel 120 km/uur. In 12 minuten heeft hij dus 24 km afgelegd.

d. s 2t

e. Na ongeveer 1,3 minuten en 8,7 minuten reden ze even snel.

37.

a. De hellinggrafiek is constant.

b. De helling is 2; de richtingscoëfficiënt van f moet ook 2 zijn. c. f x( ) 2 x b

d. Nee, de helling van g is -3. De grafiek van g is dus een rechte lijn met richtingscoëfficiënt -3.

e. g x( ) 3x b

T-1.

a. in januari en in juni is er sprake van een afnemende daling. b. 2,9 meter en 1,3 meter.

c. In maart steeg het water met 1,5 m/maand 0,05m/dag. d. In mei was de daling 1,9 m/maand 0,06m/dag.

e. De grafiek heeft drie buigpunten.

T-2.

a.

b.

c. Bij x 3 heeft het toenamediagram een minimale waarde, dus daar heeft de grafiek een buigpunt. x 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 f(x) 0 6,125 9 9,375 8 5,625 3 0,875 f(x) 6,126 2,875 0,375 -1,375 -2,375 -2,625 -2,125 4 4,5 5 0 1,125 5 -0,875 1,125 3,875

(10)

T-3.

a. A(60)60 485

m/min.

b. De snelheid neemt het eerste half uur steeds meer toe en het laatste half uur steeds minder toe.

c. v A(15)15 5A(5) 383,75    m/min. d. v A(60)60 50A(50) 260    m/min. T-4. a. (4) (0) 4 0 2,5 s s v    m/s b. S

4 , 4.0001

4,06 t  m/s.

c. De snelheid op tijdstip t 4 is ongeveer 14,6 km/u.

d. De snelheid na 60 seconden is ongeveer 23,8 km/u en na 100 seconden 23,9 km/u. e. Zijn snelheid na 1 minuut verandert niet zo veel meer.

T-5.

a. De grafiek van f stijgt voor x-waarden tussen 2 en 4. b. De helling is negatief en wordt steeds groter negatief. c. voor waarden van x kleiner dan 2.

d. De helling gaat daar van positief over in negatief. e. Bij x2 heeft de grafiek van f een minimum. f. De hellinggrafiek heeft daar een maximale waarde.

T-6.

a./b.

c. Na zo’n 8 seconden wanneer de snelheid 0

geworden is.

T-7.

a. R(15)R(13) 320 . Met 2 extra machine's neemt de weekomzet toe met €

320.000,-En als alle machine's draaien met ( (16)RR(13)) 1000 € 423.000,  

b. R

13 ,15

160 Q  duizend euro/machine.

13 ,16

141 R Q  duizend euro/machine c. 1 machine bijplaatsen: R 57 Q  2 machine's bijplaatsen: 31 R Q  en 3 machine bijplaatsen: R 3 Q

d. De opbrengst per machine is veel minder geworden. Het maximum van de opbrengst is dan al gepasseerd.

T-8.

a. Bij x 2 is er sprake van een maximum: de hellinggrafiek gaat van positief over in negatief.

b. Bij x6 is er sprake van een minimum. c. De hellinggrafiek heeft daar een top.

d. Er zijn ook buigpunten bij x3 en bij x5.

e. -t (in seconden) v (in m/s) 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 0 1 2 3 4 5

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De fractie CU/SGP heeft naar aanleiding van het artikel in het Algemeen Dagblad van 11 maart 2016 (grondverzakking wijk Valckesteyn) vragen gesteld?. In deze

13 † Uit het antwoord moet blijken dat er sprake is van negatief vermogen als het bedrag van de schulden groter is dan de waarde van

Dit is een ontwikkeling met open einde; het bestuur en raad van commissarissen zullen hierin afwegingen moeten maken wat in het belang is van de onderneming en daarmee wat voor dit

De conclusie is dat de SKZL preparaten voldoen aan de eisen die aan enquêtemonsters gesteld worden, dat externe kwaliteitsprogramma's slechts een deel van de analyseprocedure dekken

Hoofstuk 10: Sintese van doelwitte D en E - Metateoretiese beginsels oor hoe prediking geestelike groei in 'n gemeente kan bevorder.. Die doel van hierdie navorsing i s om

Aangezien het hier om beperkte opbrengsten gaat voor de gemeente Beuningen, zijn beide leden in eerste instantie weggelaten, maar in de nieuwe verordening weer toegevoegd.. Artikel

Rubriek (f) valt buiten de samenloop hetzij omdat de toepasselijke rechts- regels betrekking hebben op twee of meer verschillende rechtsverhoudingen 33 – hetzelfde geldt voor

In dit hoofdstuk staat de tweede deelvraag centraal: ”Wat zijn de onderliggende theoretische drijfveren van Nederlandse groepen investeerders om te investeren in