• No results found

Ergotherapeutische assessments en herstelondersteunende zorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ergotherapeutische assessments en herstelondersteunende zorg"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ergotherapeutische assessments en

herstelondersteunende zorg

Namen en studentnummers: Simone de Meij 500674769 Laura Obbink 500666150 Anna Voncken 500663403 Opleiding: Ergotherapie Afstudeerproject: Kwikzilver, GGZ inGeest Opdrachtgever project: Jorine Schoenmaker Coach: Eric Tigchelaar Betreft: Theoretische onderbouwing Plaats en datum: Amsterdam, 2 juni 2016 Aantal woorden: 7.009

(2)

1 Voorwoord Deze theoretische onderbouwing is geschreven in het kader van ons afstuderen aan de opleiding Ergotherapie aan de Hogeschool van Amsterdam. Dit afstudeeronderzoek is uitgevoerd in opdracht van Jorine Schoenmaker, ergotherapeut en jobcoach binnen GGZ inGeest. De focus van dit onderzoek heeft gelegen op welke ergotherapeutische assessments aansluiten bij herstelondersteunende zorg. Door middel van dit afstudeeronderzoek hopen wij een bijdrage te leveren aan de kennisvergroting en verduidelijking met betrekking tot de ondersteuning van het herstelproces van cliënten met behulp van ergotherapeutische assessments. De keuze voor onderzoek naar ergotherapeutische assessments aansluitend bij herstelondersteunende zorg vloeit voort uit onze interesse voor rehabilitatie en herstel. Twee van de leden van de projectgroep hebben met veel plezier stage gelopen in de GGZ, waarnaar we merkte dat er weinig ergotherapeutische assessments ingezet worden binnen de psychiatrie. Dit wekte nieuwsgierigheid op wat heeft geleid tot de opzet en uitvoer van dit onderzoek. Dit onderzoek is geschreven voor werkzame hulpverleners binnen GGZ inGeest en in het bijzonder voor Jorine Schoenmaker en team kwikzilver, een nieuw opgestart team. Het onderzoek is beoordeeld en begeleid door Eric Tigchelaar, docent bij de Hogeschool van Amsterdam. Wij willen de volgende personen bedanken voor hun bijdrage aan en begeleiding bij dit onderzoek: • Jorine Schoenmaker, opdrachtgever vanuit GGZ inGeest, voor het enthousiasme, de meedenkendheid en de feedback. • Eric Tigchelaar, begeleidend docent vanuit de Hogeschool van Amsterdam, voor de kritische blik, coaching en het delen van uw kennis. We hebben als projectgroep op een prettige manier samengewerkt en hebben veel van elkaar en het onderzoek geleerd. Wij wensen u veel leesplezier! Simone de Meij Laura Obbink Anna Voncken Amsterdam, 2 juni 2016

(3)

2 Inhoudsopgave 1. Samenvatting blz. 3 2. Inleiding 2.1 Aanleiding blz. 4 2.2 Herstelondersteunende zorg blz. 4 2.3 Verband met ergotherapie blz. 4 2.4 Doelstelling blz. 5 2.5 Vraagstelling blz. 5 3. Methode 3.1 Deel 1: Kijkkader en meetlat blz. 6 3.1.1 Factoren uit literatuuronderzoek blz. 6 3.1.2 Belangrijkste kenmerken blz. 8 3.2 Deel 2: Beoordeling assessments blz. 9 3.2.1 Keuze van de assessments blz. 9 3.2.2 Beoordelinswijze assessments blz. 10 4. Resultaten 4.1 Deel 1: Kijkkader en meetlat blz. 11 4.2 Deel 2: Beoordeling assessments blz. 14 4.2.1 Perfect aansluitende assessments blz. 14 4.2.2 Zeer goed aansluitende assessments blz. 14 4.2.3 Goed aansluitende assessments blz. 15 4.2.4 Matig aansluitende assessments blz. 16 4.2.5 Slecht aansluitende assessments blz. 17 4.2.6 Niet gescoorde assessments blz. 17 5. Discussie blz. 19 6. Conclusie blz. 21 7. Referenties blz. 22 8. Bijlagen blz. 26

(4)

3 1. Samenvatting Aanleiding: Binnen de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) heeft in de afgelopen jaren een verschuiving plaatsgevonden. Steeds meer GGZ instellingen onderkennen het belang van herstelondersteunende zorg. Het is echter voor hulpverleners een moeilijk vast te pinnen concept. Het is voor hen niet altijd duidelijk hoe herstelondersteunende zorg in de praktijk kan worden toegepast. De opdrachtgever van het onderzoek heeft de veronderstelling dat er ergotherapeutische assessments zijn die het bieden van herstelondersteunende zorg kunnen vergemakkelijken. Het is echter niet duidelijk welke assessments dit zijn. Vraagstelling: Door middel van dit onderzoek is onderzocht welke assessments aansluiten op herstelondersteunende zorg. Werkwijze: Er zijn een kijkkader en meetlat ontwikkeld aan de hand van drie literatuurstudies en aanvullende wetenschappelijke bronnen/literatuur, waarbij belangrijke aspecten van het meetproces zijn meegenomen. Dit kijkkader en deze meetlat zijn vervolgens gebruikt om te beoordelen in hoeverre assessments aansluiten bij herstelondersteunende zorg. Bij het beoordelen zijn de handleidingen van de assessments geraadpleegd. Het beoordelen is door de groepsleden onafhankelijk van elkaar uitgevoerd, waarna door middel van discussie tot concensus is gekomen. Resultaten: Uit het onderzoek bleek dat de Occupational Performance History Interview-II, het Canadian Occupational Performance Measure en de rollenlijst perfect aansluiten op herstelondersteunende zorg. De assessments die zeer goed aansluiten op herstelondersteunende zorg zijn de Assessment of Motor and Process Skills, de activiteitenweger, de handleiding observatie wilsubsysteem en het handelingsprofiel. De rollen- en gewoontenlijst, het Occupational Self Assessment, de Occupational Case Analysis Interview and Rating Scale en het activiteitenprofiel sluiten goed aan op herstelondersteunende zorg. Conclusie: Het onderzoek biedt een duidelijk overzicht met betrekking tot welke assessments aansluiten op herstelondersteunende zorg. Er wordt aanbevolen om kritisch te kijken naar het kijkkader en nader onderzoek te doen naar aanvullende factoren. Daarbij moet onderzoek gedaan worden naar de validiteit en betrouwbaarheid van het meetproces.

(5)

4 2. Inleiding 2.1 Aanleiding Binnen de GGZ heeft in de afgelopen jaren een verschuiving plaatsgevonden. Steeds meer GGZ instellingen onderkennen het belang van herstelondersteunende zorg (Hendriksen-Favier, Nijnens & Rooijen, 2012). Herstelondersteunende zorg is voor hulpverleners een moeilijk vast te pinnen concept. Vooral de manier waarop het te bereiken is, blijft voor veel medewerkers binnen de GGZ ongrijpbaar (Schouten, 2015). Om voor de medewerkers van GGZ inGeest te verduidelijken hoe zij het herstelproces precies kunnen ondersteunen, wordt er een twee jarige proeftuin opgezet: team Kwikzilver. Cliënten worden uitgenodigd om in samenwerking met het team actieve deelnemers in hun eigen herstelproces te worden. De opdrachtgever heeft een sterk vermoeden dat er ergotherapeutische assessments zijn die het bieden van herstelondersteunende zorg kunnen vergemakkelijken en/of hieraan kunnen bijdragen. Er is echter weinig kennis welke assessments aansluiten bij herstelondersteunende zorg. Vanuit de opdrachtgever is daarom dan ook de vraag gekomen om onderzoek te doen naar welke ergotherapeutische assessments aansluiten bij herstelondersteunende zorg. 2.2 Herstelondersteunende zorg Herstelondersteunende zorg is alle zorg die gericht is op het bevorderen van het herstelproces. Hierbij is het in ieder geval van belang om op een andere manier te kijken naar mensen met een langdurige kwetsbaarheid dan vroeger gebruikelijk was. Het Trimbos instituut (2016) omschrijft dat herstelondersteunende zorg mensen met ernstige psychische problemen helpt om zichzelf te helpen. Herstel betekent binnen herstelondersteunende zorg niet genezing, maar weer zelf de regie over het leven voeren (Trimbos instituut, 2016). De directe en indirecte omgeving van de cliënt en alle diensten die binnen en buiten een organisatie worden geboden, moeten ten dienste staan van het persoonlijke herstelproces van de cliënt. Om deze benaderingswijze als hulpverlener te kunnen hanteren, is met name de attitude en het contact tussen hulpverlener en cliënt van belang (Hendriksen-Favier et al., 2012). Deze komen terug in de acht kenmerken van herstelondersteunende zorg (Erp, Boertien, Rooijen, Bakel & Smulders, 2015): 1. de hulpverlener heeft een attitude van hoop en optimisme; 2. de hulpverlener is present (aandachtig aanwezig); 3. de hulpverlener gebruikt zijn professionele referentiekader op een terughoudende en bescheiden wijze; 4. de hulpvelener maakt ruimte voor, ondersteunt het maken van en sluit aan bij het eigen verhaal van de cliënt; 5. de hulpverlener herkent en stimuleert het benutten van eigen kracht van de cliënt (empowerment) zowel individueel als collectief; 6. de hulpverlener erkent, benut en stimuleert de ontwikkeling van ervaringskennis van de cliënt; 7. de hulpverlener erkent, benut en stimuleert de ondersteuning van de cliënt door belangrijke anderen; 8. de hulpverlener is gericht op het verlichten van lijden en het vergroten van eigen regie/autonomie. 2.3 Verband met ergotherapie De theoretische achtergrond van ergotherapie en herstelondersteunende zorg komen nauw overeen. Beiden hebben als kernwaarden onder andere cliëntgecentreerd werken en het bevorderen van participatie (Hartingsveldt, Logister-Proost & Kinébanian, 2010; Hendriksen-Favier et al., 2012). Om die reden verondersteld de projectgroep dat sommige ergotherapeutische assessments goed aansluiten bij herstelondersteunende zorg. Het is echter

(6)

5 wel goed mogelijk dat er ook assessments toegepast worden die juist niet passen binnen de essentie van herstelondersteunende zorg. 2.4 Doelstelling Door te onderzoeken welke assessments aansluiten bij de kenmerken van herstelondersteunende zorg, wordt er meer duidelijkheid gecreëerd met betrekking tot geschikte assessments bij een herstelondersteunende benadering. Assessments meten de uitvoering van het handelen van de cliënt en zijn systeem en hebben een inventariserend of evaluatief doel. Ze verzamelen informatie/gegevens die noodzakelijk zijn om de interventie en/of behandeling af te stemmen op de cliënt of stellen de ontwikkeling van cliënten, en daarmee het effect van de interventie, vast (Hartingsveldt, Velden, Labee, Berzíns & Derksen, 2012). De doelstelling van het afstudeerproject is een theoretische onderbouwd overzicht waarin vermeld wordt welke ergotherapeutische assessments passen bij de kenmerken van herstelondersteunende zorg (zie bijlage 1). Dit overzicht moet gemakkelijk gebruikt kunnen worden en niet groter zijn dan één A4. Bij ieder assessment dient een korte beschrijving van het doel en de inhoud te staan. Op de achterkant dient vermeld te worden waar de assessments te vinden zijn. Het taalgebruik moet voor alle medewerkers van GGZ inGeest helder zijn. Om te beoordelen of ergotherapeutische assessments aansluiten op herstelondersteunende zorg dient er een kijkkader en meetlat ontwikkeld te worden voor herstelondersteunende zorg. Dit afstudeerproject draagt bij aan kennisvergroting en verduidelijkt hoe werknemers van GGZ inGeest het herstelproces kunnen ondersteunen. De meerwaarde van ergotherapie binnen de GGZ wordt gepromoot en de naamsbekendheid van ergotherapie vergroot. 2.5 Vraagstelling In overleg met de opdrachtgever en op basis van de aanleiding en doelstelling zijn de volgende hoofdvraag en deelvragen opgesteld: Hoofdvraag - Welke ergotherapeutische assessments sluiten aan bij herstelondersteunende zorg? Er is gekeken naar overlap tussen de acht kenmerken van herstelondersteunende zorg om zo tot drie categorieën te komen waarop de deelvragen gebaseerd zijn. Deze deelvragen bieden ondersteuning bij de ontwikkeling van het kijkkader en zijn uitgewerkt in drie literatuurstudies. Deelvragen 1. Welke factoren hebben een positieve invloed op een attitude passend bij herstelondersteunende zorg van professionals? 2. Welke factoren hebben een positieve invloed op het benutten, erkennen en stimuleren van ervaringen van de cliënt? 3. Welke factoren hebben een positieve invloed op het benutten, erkennen en stimuleren van de autonomie en de eigen kracht, zowel van de cliënt als zijn omgeving?

(7)

6 3. Methode In dit hoofdstuk is de methode in twee delen uitgewerkt. Het eerste deel focust zich op de ontwikkeling van het kijkkader en de meetlat en het tweede deel op het beoordelen van de assessments. 3.1. Methode deel 1: Kijkader en meetlat Om goed in kaart te kunnen brengen welke assessments aansluiten bij herstelondersteunde zorg en dit zo consistent mogelijk te doen, is ervoor gekozen een kijkkader en meetlat op te stellen. Volgens Dunn (2005) moet bij het meetproces rekening worden gehouden met: De consistentie van de informatie, of anderen het eens zijn met wat/hoe je meet en welke meetparameters het beste passen. Hier is bij het ontwikkelen van het kijkkader en de meetlat rekening mee gehouden. De meetparameters zijn opgesteld aan de hand van de resultaten uit ons literatuuronderzoek en er is gebruik gemaakt van de meetlat die opgesteld is door HEE!. Daarnaast is op basis van een wetenschappelijk artikel gekeken welke van deze parameters het belangrijkst zijn. Dit artikel gaat over welke competenties van hulpverleners cliënten als waardevol beschouwen voor hun herstel. Het kijkkader en de meetlat zijn voorgelegd aan zowel de opdrachtgever als coach, waardoor rekening gehouden is met wat zij van de manier van meten vinden. Verder zijn het kijkkader en de meetlat bij ieder assessment door twee groepsleden onafhankelijk van elkaar gebruikt om te scoren. Op deze manier is rekening gehouden met de consistentie van de resultaten. Verderop in de methode zijn deze aspecten allemaal uitgewerkt. Het uiteindelijke kijkkader en de meetlat, met de hierbij behorende scores, zijn hierop gebaseerd. 3.1.1 Factoren uit literatuuronderzoek Aan de hand van drie literatuurstudies is onderzoek gedaan naar welke factoren van positieve invloed zijn op de kenmerken van herstelondersteunende zorg. Deze kenmerken komen overeen met de kenmerken uit meetlat opgesteld door HEE! en vormen de basis van de meetlat en het kijkkader. Hieronder zijn de kenmerken met de daarbij behorende factoren, die uit de drie literatuurstudies naar voren kwamen, overzichtelijk weergegeven in box 1 (Androutsopoulou, 2013; Boer, 2012; Borg & Kristiansen, 2004; Casey & Long, 2002; Chatzisarantis, Hagger & Smith, 2007; Cleary, Horsfall, O’Hara-Aarons & Hunt, 2013; Ennals & Fossey, 2009; Dalum, Pedersen, Cunningham & Eplov, 2015; Freeman & Couchonnal, 2006; Gaydos, 2005; Jensen et al., 2013; Kartakova-O'Doherty, Stevenson & Higgins, 2012; Lakeman, 2010; O’Neill, 2014; Su & Reeve, 2011). Box 1: De acht kenmerken van herstelondersteunende zorg met de daarbij behordende factoren uit de literatuurstudies. 1. De hulpverlener heeft een attitude van hoop en optimisme - ‘person first language’1 - focus op de toekomst - focus op mogelijkheden - toekomstgerichte doelen 2. De hulpverlener is present (aandachtig aanwezig) - person first language - actief luisteren - geen controleren taalgebruik 1 ‘Person first language’ houdt in dat cliënten niet als ziekte/aandoening worden gezien en aangesproken, maar als individuen die toevallig ook een ziekte/aandoening hebben (Jensen et al., 2013).

(8)

7 - doelen vanuit de cliënt opstellen - contact van persoon tot persoon 3. De hulpverlener gebruikt zijn professionele referentiekader op een terughoudende en bescheiden wijze - bescheiden zijn met advies/interpretatie (toestemming vragen) - onwetende houding aannemen - doelen vanuit de cliënt opstellen 4. De hulpvelener maakt ruimte voor, ondersteunt het maken van en sluit aan bij het eigen verhaal van de cliënt - voorkomen van het trekken van oordelen op basis van diagnoses of stereotypen - benoemen en bevestigen van inspanningen die de cliënt levert - voorkomen dat er via een voorondersteld raamwerk door het verhaal wordt gescand - suggesties worden met een terughoudende benaderingswijze gegeven en zijn gebaseerd op wat de cliënt verteld - semigestructureerde vragen stellen - een onwetende houding aannemen - actief luisteren - luisteren naar persoonlijke betekenissen en motieven - voldoende tijd/geen druk uitoefenen 5. De hulpverlener herkent en stimuleert het benutten van eigen kracht van de cliënt (empowerment) zowel individueel als collectief - controle ligt bij de cliënt - bescheiden zijn met advies/interpretatie - gelijkwaardig contact - focus op mogelijkheden 6. De hulpverlener erkent, benut en stimuleert de ontwikkeling van ervaringskennis van de cliënt - samen invullen van een assessment - suggesties worden met een terughoudende benaderingswijze gegeven en zijn gebaseerd op wat de cliënt verteld - benoemen en bevestigen van inspanningen die de cliënt levert - een onwetende houding aannemen/de cliënt is de expert - actief luisteren - verhalen/ervaringen herzien op bekwaamheid/krachten 7. De hulpverlener erkent, benut en stimuleert de ondersteuning van de cliënt door belangrijke anderen - geen resultaten 8. De hulpverlener is gericht op het verlichten van lijden en het vergroten van eigen regie/autonomie - controle ligt bij de cliënt - Verschillende keuzes/keuzevrijheid - toepasbaar taalgebruik (niet controlerend) - korte sessies - person first language

(9)

8 Zoals bij de resultaten uit de literatuurstudies te zien is, zijn bij het kenmerk 'de hulpverlener erkent, benut en stimuleert de ondersteuning van de cliënt door belangrijke anderen' geen factoren gevonden. Om ervoor te zorgen dat dit kenmerk wel gemeten kan worden, is gekozen de factoren die volgens het HEE! (2013) een positieve invloed hebben op de ondersteuning van de cliënt door belangrijke anderen mee te nemen in het uiteindelijke kijkkader. Deze factoren zijn weergeven in box 2. Box 2: Factoren behorend bij het kenmerk met betrekking tot belangrijke anderen. - Steun en aanwezigheid van iemand die competent is en om je geeft. - Hulp bij het verbonden blijven met effectieve hulpbronnen. - Hoop bij degene die helpen. - Contact met steunende hulpverleners en lotgenoten. - Een oprechte band voelen met lotgenoten/hulpverleners. - Bestaande relaties verstevigen. - Weer in contact komen met familie. 3.1.2 Belangrijkste kenmerken Om specifieker te kunnen beoordelen of een assessment aansluit bij herstelondersteunende zorg, is aan de hand van aanvullende literatuur bekeken welke van de kenmerken het meest van belang zijn om herstelondersteunend te werken. Het artikel dat hierbij is gebruikt, is het onderzoek van Lakeman (2010). Dit onderzoek is gebruikt omdat het aansluit op de kernpunten van de hoofdvraag; namelijk herstelondersteunde zorg en wat ervoor nodig is om hierop aan te sluiten. Het onderzoek richt zich op welke competenties van hulpverleners binnen de GGZ positief bijdragen aan het herstel van cliënten, volgens de cliënten zelf. Er wordt een conclusie geformuleerd waarin staat welke competenties van herstelondersteunende zorg de cliënten als meest waardevol hebben ervaren (Lakeman, 2010). Uit het artikel kwam een top tien naar voren bestaande uit achttien competenties die als ondersteunend voor het herstel werden bevonden door cliënten. In het artikel wordt de top vijf van deze ranglijst benadrukt en omschreven als meest behulpzame competenties van de hulpverlener voor het herstel. Om deze reden is ervoor gekozen om de top vijf te gebruiken als hulpmiddel bij het vaststellen van de meest belangrijke kenmerken. Deze top vijf bestaat uit zes competenties en deze zijn als volgt: 1. erkennen, ondersteunen en benutten van mogelijkheden en krachten van de cliënt; 2. overbrengen van de overtuiging dat herstel mogelijk is; 3. luisteren naar wat cliënten daadwerkelijk zeggen en hun visie respecteren; 4. respect tonen voor de expertise en (unieke) ervaringskennis van cliënten; 5. helpen bij het ontwikkelen van zelfvertrouwen/het zelfbeeld en daarmee hun mogelijkheid om zichzelf te helpen laten groeien; 5._-heeft de zelfkennis en skills om respectvol te communiceren en een "goede relatie" met _-de cliënt op te bouwen. Vervolgens is gekeken naar de overlap tussen deze zes competenties en de acht kenmerken van herstelondersteunende zorg. Deze competenties konden grotendeels worden ondergebracht onder de kenmerken van herstelondersteunende zorg. De eerste competentie ‘het erkennen, ondersteunen en benutten van mogelijkheden en krachten van de cliënt’ komt overeen met het kenmerk van herstelondersteunende zorg ‘herkent en stimuleert het benutten van eigen kracht van de cliënt (empowerment) zowel

(10)

9 individueel als collectief’. De tweede competentie ‘overbrengen van de overtuiging dat herstel mogelijk is’ valt onder het kenmerk ‘heeft een attitude van hoop en optimisme’. De derde competentie ‘luisteren naar wat cliënten daadwerkelijk zeggen en hun visie respecteren’ sluit aan bij ‘is present en aandachtig aanwezig’. De vierde competentie ‘respect tonen voor de expertise en (unieke) ervaringskennis van cliënten’ sluit aan bij het kenmerk ‘erkent, benut en stimuleert de ontwikkeling van ervaringskennis van de cliënt’. Competentie vijf ‘helpen bij het ontwikkelen van zelfvertrouwen/zelfbeeld en daarmee hun mogelijkheid om zichzelf te helpen laten groeien’ valt ook onder het kenmerk ‘herkent en stimuleert het benutten van eigen kracht van de cliënt (empowerment) zowel individueel als collectief’. De zesde competentie ‘heeft de zelfkennis en skills om respectvol te communiceren en een "goede relatie" met de cliënt op te bouwen’ heeft overlap met het kenmerk ‘is present en aandachtig aanwezig’. Uit het bovenstaande is de conclusie getrokken dat de kenmerken van herstelondersteunende zorg, weergeven in box 3, het meest behulpzaam zijn in het herstelproces van de cliënt en zwaarder mee dienen te wegen in de beoordeling van de assessments. Box 3: Belangrijkste kenmerken van herstelondersteunende zorg. - Herkent en stimuleert het benutten van eigen kracht van de cliënt (empowerment) zowel individueel als collectief. - Heeft een attitude van hoop en optimisme. - Is present en aandachtig aanwezig. - Erkent, benut en stimuleert de ontwikkeling van ervaringskennis van de cliënt. Met deze gegevens is nauwkeuriger verder gewerkt aan het kijkkader dat gebruikt is om de assessments te beoordelen. 3.2 Methode deel 2: Beoordeling assessments Voordat aan de hand van het kijkkader en de meetlat de assessments zijn beoordeeld, is een duidelijke methode opgesteld over de te hanteren werkwijze. Op deze manier is er één methode, bij het beoordelen van de assessments, gehanteerd door alle groepsleden. 3.2.1 Keuze assessments Allereerst is er een overzicht gemaakt van assessments die uiteindelijk beoordeeld gaan worden. Vanwege het feit dat het eindproduct gericht is aan hulpverleners werkzaam in de psychiatrie, is gekeken naar welke assessments wereldwijd in de psychiatrie gebruikt worden. Hiervoor is het boek ‘Assessments in Occupational Therapy Mental Health’ geraadpleegd (Hemphill- Pearson, 2008). Het overzicht van alle assessments die uit het boek naar voren komen, is te vinden in bijlage 2. Daarnaast is het artikel ‘welke meetinstrumenten gebruiken ergotherapeuten in de praktijk’ geraadpleegd (Herten, Hoes, Ven, Ven-Stevens, Lancée & Daniëls, 2015). Hierdoor kunnen assessments, die op dit moment niet in de psychiatrie gebruikt worden, maar wellicht wel relevant zijn, toegevoegd worden. Het overzicht van alle assessments, die uit het artikel naar voren komen, is te vinden in bijlage 3. Alle assessments die uit het artikel en het boek naar voren komen, zijn gefilterd aan de hand van een aantal criteria. Één van de criteria is dat de handleiding van het assessment in het Nederlands beschikbaar moet zijn. Het is voor de ergotherapeuten, aan wie dit adviesrapport gericht is, van belang dat de handleidingen van de aanbevolen assessments beschikbaar zijn om ook daadwerkelijk in te kunnen zetten. Daarnaast is gekeken naar de doelgroep waarvoor het assessment bedoeld is. Assessments waarbij de diagnosegroep niet aansluit bij de doelgroep ‘mensen met psychiatrische problematiek’ worden geëxcludeerd. Dit met de reden dat er, vanuit de opdrachtgever, gewerkt wordt met deze doelgroep. Assessments geschikt voor andere

(11)

10 doelgroepen zijn om die reden niet relevant. In bijlage 4 is de definitieve lijst van assessments te vinden die beoordeeld zijn. 3.2.2 Beoordelingswijze assessments De assessments zijn beoordeeld door twee groepsleden. Beide groepsleden beoordelen het assessment onafhankelijk van elkaar. Om de aanwezigheid of afwezigheid van bepaalde factoren te beoordelen, is de handleiding van het assessment kritisch bekeken. Na het individueel en onafhankelijk beoordelen van de assessments zijn de resultaten hiervan vergeleken. Bij verschillen in de beoordelingen zijn de verschillen in gescoorde factoren bediscussieerd en is de handleiding nogmaals geraadpleegd. Hierover is een consensus bereikt. Op deze manier is een definitieve beoordeling geformuleerd. Een aantal van de geïncludeerde assessments zijn niet beoordeeld, omdat er voor de projectgroep geen handleiding beschikbaar was. Dit betreft de Work Environment Impact Scale (WEIS), de Social Ajustment Scale-Self Report (SAS-SR), het Percieve Recall Plan Perform System(PRPP), de interesselijst en de Work Limitations Questionaire (WLQ). Wel is gekeken naar omschrijvingen van de assessments. Aan de hand hiervan is, met behulp van het kijkkader, bepaald of er een indicitie voor mogelijke aansluiting bij herstelondersteunende zorg was.

(12)

11 4. Resultaten In dit hoofdstuk zijn de resultaten van het onderzoek uitgewerkt in twee delen. Het eerste deel focust zich op het ontwikkelde kijkkader en meetlat. Het tweede deel focust zich op de beoordeling van de assessments aan de hand van het kijkkader en de meetlat. 4.1 Resultaten deel 1: Kijkkader en meetlat Kijkkader Het kijkkader (zie figuur 1) is een grafische weergave van alle factoren voortkomend uit de literatuurstudies, die een positieve invloed hebben op de acht kenmerken van herstelondersteundende zorg. Meetlat Bij ieder kenmerk is aangegeven of een kenmerk wel, beperkt of niet binnen het assessment voorkomt. “Wel” wordt gescoord als de helft of meer van de factoren behorend bij het betreffende kenmerk in de handleiding naar voren komen. “Beperkt” wordt gescoord wanneer minder dan de helft van de factoren behorend bij het betreffende kenmerk in de handleiding naar voren komen. “Niet” wordt gescoord wanneer geen van de factoren behorend bij het kenmerk voorkomen in de handleiding. De volgorde van de kenmerken in de tabel is gebaseerd op de mate van belangrijkheid. In de meetlat (zie tabel 1) zijn de vier belangrijkste kenmerken dik gedrukt. Deze kenmerken hebben een hogere score dan de overige kenmerken, omdat ze zwaarder meewegen vanwege het feit dat cliënten deze kenmerken als meest waardevol hebben ervaren tijdens hun herstel (Lakeman, 2010). De dikgedrukte kenmerken krijgen een score van 4 punten bij wel en 2 punten bij beperkt. " Dit in tegenstelling tot de overige kenmerken die een score van 2 punten krijgen bij wel en 1 punt bij niet. Scoretabel Met de scoretabel (zie tabel 2) is berekend in welke mate een assessment past binnen herstelondersteunende zorg. Dit is gedaan op basis van de totaalscore en de hoeveelheid dikgedrukte kenmerken. Indien, bijvoorbeeld, alle vier de dikgedrukte kenmerken voorkomen in de handleiding van het assessments, is er dus vier gescoort bij de dikgedrukte kenmerken in de scoretabel. De hoogst te behalen score is 24. Er is dan dus sprake van een perfecte aansluiting bij herstelondersteunende zorg. De laagst te behalen score is 0 en er is in dat geval geen enkel kenmerk aanwezig. Er is dan dus geen enkele aansluiting bij herstelondersteunende zorg. In bijlage 5 is het volledige denkproces over de vormgeving van de meetlat te vinden.

(13)

12 Figuur 1: Het kijkkader gebaseerd op de kenmerken en de bijbehorende factoren.

-person first language - actief luisteren -geen controlerend

taalgebruik -doelen vanuit de

cliënt opstellen - - contact van persoon

tot persoon

-bescheiden zijn met advies/interpretatie (toestemming vragen) -onwetende houding aannemen -doelen vanuit de cliënt opstellen

-samen invullen van een assessment -suggesties worden met een terughoudende

benaderingswijze gegeven en zijn gebaseerd op

wat de cliënt verteld -benoemen en bevestigen van inspanningen die

de cliënt levert

-een onwetende houding aannemen/de cliënt is de expert

-actief luisteren

-verhalen/ervaringen herzien op

bekwaamdheid/krachten

-person first language -focus op de toekomst -focus op mogelijkheden -toekomstgerichte doelen

-Steun en aanwezigheid van iemand die competent is en om je geeft. -Hulp bij het verbonden blijven met effectieve

hulpbronnen -Hoop bij degene die helpen -Contact met steunende hulpverleners en

lotgenoten

-Een oprechte band voelen met lotgenoten/hulpverleners -bestaande relaties verstevigen -weer in contact komen met familie

terughoudend

-Voorkomen van het trekken van oordelen op basis van diagnoses of stereotypen

-benoemen en bevestigen van inspanningen die cliënt levert

-voorkomen dat via een voorondersteld raamwerk door het verhaal wordt gescand

-suggesties worden met een terughoudende benaderingswijze gegeven en zijn gebaseerd op wat de cliënt verteld -semigestructureerde vragen stellen -een onwetende houding aannemen -actief luisteren

-luisteren naar de persoonlijke betekenissen en

motieven -Voldoende tijd/geen druk uitoefenen

-controle ligt bij de cliënt -bescheiden zijn met

advies/interpretatie -gelijkwaardig contact -focus op mogelijkheden

-controle ligt bij de cliënt -verschillende keuzes/ keuzevrijheid

-toepasbaar taalgebruik (niet controlerend) -korte sessies

-person first language

hoop & optimisme

present zijn als hulpverlener

professioneel referentiekader op achtergrond eigen verhaal van de cliënt ervaringskennis van de cliënt belangrijke anderen

verlichten van het lijden & vergroten van de autonomie

van de cliënt

eigen kracht (empowerment) van cliënt (individueel en

(14)

13 Tabel 1: De meetlat gebaseerd op de kenmerken.

Het assessment… wel beperkt niet

…brengt hoop en optimisme over. 4 2 0 …zorgt ervoor dat de hulpverlener present (aandachtig aanwezig) is/de cliënt dit als zodanig ervaart. 4 2 0 …herkent en stimuleert het benutten van eigen kracht van de cliënt (empowerment) zowel individueel als collectief. 4 2 0 …erkent, benut en stimuleert de ontwikkeling van ervaringskennis van de cliënt. 4 2 0 …maakt op een terughoudende en bescheiden wijze gebruik van het professionele referentiekader 2 1 0 …maakt ruimte voor, ondersteunt het maken van en sluit aan bij het eigen verhaal van de cliënt. 2 1 0 …erkent, benut en stimuleert de ondersteuning van de cliënt door belangrijke anderen. 2 1 0 …is gericht op het verlichten van lijden en het vergroten van eigen regie/autonomie. 2 1 0 Totaalscore: .. + .. + .. + .. + .. + .. + .. + .. = .. Tabel 2: De scoretabel. dikgedrukt totaalscore

vier drie twee één geen

20-24 perfect zeer goed

16-19 zeer goed goed matig

12-15 goed matig slecht slecht

0-11 matig slecht slecht slecht slecht

(15)

14 4.2 Deel 2: Beoordeling assessments 4.2.1. Perfect aansluitende assessments Occupational Performance History Interview-II (OPHI-II) De OPHI-II sluit, met een score van 23, perfect aan op herstelondersteunende zorg. Het assessment brengt hoop en optimisme over, doordat de cliënt met de OPHI-II zich bewust wordt van de eigen capaciteiten. Daarnaast kan de cliënt wensen aangeven voor de toekomst. De hulpverlener is present en maakt op een terughoudende en bescheide wijze gebruik van het professioneel referentiekader. Zo worden er op basis van ervaringen die de cliënt deelt samen doelen opgesteld. Deze doelen moeten goed aansluiten op het levensverhaal/de persoonlijkheid van de cliënt. De zorgverlener moet oprechte interesse tonen en bij het interview ingaan op de onderwerpen die de cliënt ter sprake brengt. De OPHI-II maakt veel ruimte voor het eigen verhaal van de cliënt. De cliënt krijgt hiervoor voldoende tijd en de zorgverlener moet gericht luisteren naar de persoonlijke betekenissen en motieven van de cliënt. Doordat de OPHI-II samen ingevuld kan worden en de cliënt zijn of haar ervaringen kan delen, wordt de ervaringskennis van de cliënt benut. De eigen kracht van de cliënt wordt gestimuleerd en de autonomie vergroot, doordat de controle bij de cliënt ligt en de woorden van de cliënt worden gehanteerd bij het maken van de levenslijn. De OPHI-II kan opgedeeld worden in meerdere korte sessies, waardoor rekening gehouden kan worden met de emotionele draagbaarheid van de cliënt (Baaijen, Boon & Tigchelaar, 2008). Canadian Occupational Performance Measure (COPM) Het COPM sluit, met een score van 20, perfect aan op herstelondersteunende zorg. In het assessment komen alle kenmerken van herstelondersteuende zorg terug. Het COPM maakt gebruik van en spoort aan om person first language toe te passen en kan een basis bieden voor toekomst- en cliëntgerichte doelen. Het ondersteund het idee dat cliënten partners zijn in het therapeutisch proces. Verder gaat het uit van de betekenissen en motieven die een cliënt heeft bij bepaalde handelingsgebieden en geeft het de cliënt controle en keuzevrijheid bij het stellen van prioriteiten. Bij de afname van het assessment worden advies en interpretatie op de achtergrond gehouden. Er moet actief worden geluisterd en de cliënt wordt als expert gezien. Daarnaast biedt het assessment ook de mogelijkheid om mensen uit de sociale omgeving van de cliënt te laten antwoorden als de cliënt daar zelf niet toe in staat is (Law, Baptiste, Carswell, McColl, Polatajko & Pollock, 2014). Rollenlijst De rolllenlijst sluit, met een score van 20, perfect aan op herstelondersteunende zorg. Alle kenmerken van herstelondersteunende zorg komen terug in de handleiding van het assessment. De focus wordt gelegd op de rollen, en daarmee de mogelijkheden van een persoon, en niet op de beperkingen. Er wordt gekeken naar het belang van deze rollen, motieven en onderliggende gedachten van de cliënt. De indeling van het assessment kan aangepast worden indien een andere volgorde beter aansluit bij de beleving van de cliënt. Het assessment kan samen met de ergotherapeut of individueel ingevuld worden. Na afname van de rollenlijst wordt een plan van aanpak gemaakt met daarin doelen waaraan de cliënt wil gaan werken (Kinébanian, Thomas, Verhoef & Verschuur, 1998a). 4.2.2. Zeer goed aansluitende assessments Assessment of Motor and Process Skills (AMPS) De AMPS sluit, met een score van 19, zeer goed aan op herstelondersteunende zorg. In de handleiding komen op het kenmerk ‘erkent, benut en stimuleert de ondersteuning van de cliënt door belangrijke anderen’ na alle kenmerken in het assessment naar voren. Er wordt person first

(16)

15 language aangehouden en controlerend taalgebruik wordt voorkomen. De hulpverlener is bij de AMPS present en gebruikt het professioneel referentiekader op een bescheiden wijze. Zo zijn de vragen tijdens het interview gericht op het achterhalen op welke manier de cliënt specifieke activiteiten uitvoert. Hier worden geen veronderstellingen over gemaakt. Ook tijdens het observeren wordt interpretatie van de hulpverlener voorkomen. De AMPS maakt verder ruimte voor het eigen verhaal van de cliënt, stimuleert de eigen kracht en erkent de ervaringskennis van de cliënt. Er worden semigestructureerde vragen gesteld en er is gelijkwaardig contact. De hulpverlener luistert actief en is bescheiden met advies en interpretatie. De AMPS vergroot verder de autonomie/eigen regie van de cliënt, doordat de cliënt zelf de ADL taken kiest voor de observatie en het taalgebruik dat wordt toegepast aansluit bij de cliënt. (Fisher & Jones, 2010). Activiteitenweger De activiteitenweger sluit, met een score van 18, zeer goed aan op herstelondersteunende zorg. Alle kenmerken komen in de handleiding terug, met uizondering van ‘erkent, benut en stimuleert de ondersteuning van de cliënt door belangrijke anderen’. De cliënt kan eigen doelstellingen opstellen. Daarmee ligt de focus op de toekomst en worden hoop en optimisme overgebracht. Bij elke fase staat gedragsverandering centraal, waardoor person first language wordt toegepast. Aan de hand van de ingevulde tabellen en tijdschrijflijsten worden ervaren hindernissen, motieven en voor- en nadelen van gedragsverandering besproken. In de voorbereidingsfase worden doelen opgesteld vanuit de cliënt op het gebied van belasting en belastbaarheid (Hove-Moerdijk & Hulstein- van Gennep, 2009). Handleiding Observatie Wilsubsysteem (HOW) Het Observatie Wil- subsysteem sluit, met een score van 17, zeer goed aan bij herstelondersteunende zorg. In de handleiding komen alle kenmerken behorende bij herstelondersteunende zorg voor. De cliënt wordt geobserveerd in een omgeving en mag daar naar eigen keuze en mogelijkheden een activiteit of taak kiezen. De omgeving van de observaties moeten overeen komen met de interesses van de cliënt. De vragen in het contact met de cliënt zijn gericht op wil en motivatie en er wordt gevraagd naar gevoelens van bekwaamheid en tevredenheid. Daarbij wordt in de handleiding benadrukt dat er bescheiden met advies en interpretatie omgegaan moet worden. Als iets niet geobserveerd is, mag het ook niet gescoord worden. De ergotherapeut maakt echter de keuze voor observatiegebieden (Kinébanian, Thomas, Verhoef, & Verschuur, 1998b). Handelingsprofiel Het handelingsprofiel sluit, met een score van 16, zeer goed aan bij herstelondersteunende zorg. In de handleiding komen alle kenmerken behorend bij herstelondersteunende zorg voor. De manier van invullen en afnemen wordt volledig in overleg afgestemd op en met de cliënt. Het assessment is semi-gestructureerd, gaat in op persoonlijke betekenissen en motieven van de cliënt en kan, als de cliënt hier behoefte aan heeft, samen met de ergotherapeut worden afgenomen. Verder kan het assessment ook door of met een direct betrokkenen uit de sociale omgeving van de cliënt worden ingevuld. Het assessment kan onder andere gebruikt worden om doelen vanuit de cliënt gericht op de toekomst op te stellen voor het verdere plan van aanpak. De handleiding benadrukt dat het van belang is de uiteindelijke conclusies te formuleren in termen van wensen voor verandering en dus mogelijkheden (Kinébanian, Thomas, Verhoef & Verschuur, 1998c). 4.2.3. Goed aansluiteinde assessments Rollen- en gewoontenlijst De rollen- en gewoontenlijst sluit, met een score van 15, goed aan op herstelondersteunende zorg. In de handleiding komen alle kenmerken naar voren, echter grotendeels in beperkte mate. De focus ligt op mogelijkheden doordat de nadruk ligt op rollen die uitgevoerd (kunnen)

(17)

16 worden. Het is mogelijk om het assessment in te vullen met de ergotherapeut. Bij alle stappen moet de therapeut samen met de cliënt besluiten nemen. Daarbij zijn de verhalen herzien op bekwaamheid/krachten doordat er wordt gevraagd naar betekenisvolle rollen en wensen met betrekking tot het vervullen van rollen in de toekomst. Echter staat het onderwerp van de nabespreking al vast doordat er in de handleiding staat dat de nabespreking er op uit is een meer bevredigende rolopvatting te organiseren (Kinébanian et al., 1998a). Occupational Self Assessment (OSA) Het OSA sluit, met een score van 13, goed aan op herstelondersteunende zorg. In de handleiding komen op het kenmerk 'erkent, benut en stimuleert de ondersteuning van de cliënt' na alle kenmerken voor. Het OSA geeft cliënten de mogelijkheid om eigen opvattingen weer te geven en gaat in op wat belangrijk is en waarom. Het maakt en bemoedigd het gebruik van 'person-first language' en gaat niet alleen in op zwakke, maar ook op sterke kanten en daarmee mogelijkheden van de cliënt. Het assessment wordt door de cliënt zelf ingevuld en na afloop van het assessment wordt samen met de therapeut het formulier voor planning en implementatie doorgesproken, waarmee toekomst- en cliëntgerichte doelen worden opgesteld (Thomas, Vromen, Reuvekamp & Ven, 1999). Occupational Case Analysis Interview and Rating Scale (OCAIRS) De OCAIRS sluit, met een score van 13, goed aan op herstelondersteunende zorg. Op het erkennen, benutten en stimuleren van de ondersteuning van belangrijke anderen na komen alle kenmerken in de handleiding voor. Er wordt echter wel aandacht besteed aan de betekenis die de sociale omgeving voor de cliënt heeft. Het assessment laat de cliënt nadenken en inzien waar hij/zij goed in is, waar mogelijkheden liggen en sluit af met vragen specifiek gericht op de toekomst. Hiermee worden hoop en optimisme overgebracht. Verder gaat het in op persoonlijke betekenissen en motieven, is het een semi-gestructureerd interview en wordt er gebruik gemaakt van person first language (Kaplan & Kielhofner, 1989). Activiteitenprofiel Het activiteitenprofiel sluit, met een score van 12, goed aan op herstelondersteunende zorg. In de handleiding komen op de kenmerken ‘maakt op een terughoudende en bescheiden wijze gebruik van het professioneel referentiekader’ en ‘erkent, benut en stimuleert de ondersteuning van de cliënt door belangrijke anderen’ alle kenmerken na, voor. Bij alle stappen neemt de ergotherapeut samen met de cliënt/direct betrokkene(n) besluiten. Het assessment dient afgestemd te worden op de wensen van de cliënt. Daarbij moeten de wensen en mogelijkheden van de cliënt besproken worden en is er de mogelijkheid om het assessment samen met de ergotherapeut in te vullen. De interviewvragen worden afgestemd op de client en zijn gebaseerd op betekenisvolle activiteiten en motivatie (Kinébanian et al., 1998c). 4.2.4. Matig aansluitende assessments Impact op Participatie en Autonomie (IPA) De IPA sluit, met een score van 10, matig aan op herstelondersteunende zorg. Er wordt geen ruimte gemaakt voor het eigen verhaal van de cliënt en het professioneel referentiekader wordt niet op een terughoudende en bescheiden wijze gebruikt. Verder wordt de ondersteuning van belangrijke anderen ook niet erkent/benut. Drie van de vier belangrijkste kenmerken komen beperkt in de handleiding naar voren. De IPA richt zich wel op het verlichten van het leiden en het vergroten van de autonomie van de cliënt. De IPA ziet de meningen, wensen en keuzes van het individu als norm en de cliënt mag zelf bepalen wat er gebeurd en hoe dit gebeurd (Cardol & Jong, 2001).

(18)

17 Worker Role Interview (WRI) De WRI sluit, met een score van 10, matig aan op herstelondersteunende zorg. Het professioneel referentiekader wordt niet op een terughoudende en bescheiden wijze gebruikt en de WRI richt zich niet op het verlichten van het lijden en het vergroten van de autonomie. De vier belangrijkste kenmerken komen wel in beperkte mate in de handleiding naar voren, evenals ruimte maken voor het eigen verhaal van de cliënt en de ondersteuning van belangrijke anderen (Thomas & Kinébanian 1998). 4.2.5. Slecht aansluitende assessments Assessment of communication and interaction skills (ACIS) De ACIS sluit, met een score van 10, slecht aan op herstelondersteunende zorg. Er wordt niet op een terughoudende en bescheiden wijze gebruik gemaakt van het professioneel referentiekader. De ervaringskennis van de cliënt wordt niet benut en de ondersteuning van belangrijke anderen komt in de handleiding niet naar voren (Moesker, Riet & Vromen, 2000). The Model of Human Occupation Screening Tool (MOHOST) De MOHOST sluit, met een score van 10, slecht aan op herstelondersteunende zorg. De ervaringskennis van de cliënt wordt niet benut en de andere kenmerken komen in beperkte mate in de handleiding naar voren (Bitter, Gijsbertsen, Kloos, Vierwind & Pol, 2008). Goal attainment scale (GAS) De GAS sluit, met een score van 8, slecht aan op herstelondersteunende zorg. Er is geen ruimte voor het eigen verhaal van de cliënt, de eigen kracht van de cliënt wordt niet gestimuleerd en de GAS richt zich niet op het verlichten van het leiden en het vergroten van de autonomie (Dekkers, Viet, Eilander & Steenbeek, 2011). Groningen Activiteiten Restrictie Schaal (GARS) De GARS sluit, met een score van 7, slecht aan op herstelondersteunende zorg. Het professioneel referentiekader wordt niet op een terughoudende en bescheiden wijze gebruikt en er wordt geen ruimte gemaakt voor het eigen verhaal van de cliënt. De eigen kracht van de cliënt wordt niet gestimuleerd en de ondersteuning van de cliënt door belangrijke anderen wordt niet erkend (Kempen, Doeglas & Suurmeijer, 2012). 4.2.6. Niet gescoorde assessments Interesselijst De interesselijst lijkt indicatie te geven voor enkele kenmerken van herstelondersteunende zorg. Het gaat in op persoonlijke betekenissen die de cliënt aan interesses geeft en is gericht op de toekomst (Hidding, Kukken, Smaardijk & Tigchelaar, 2012). PRPP De PRPP lijkt indicatie te geven voor meerdere kenmerken van herstelondersteunende zorg. Er worden door de cliënt gekozen betekenisvolle activiteiten geobserveerd. De observatiecriteria worden samen met de cliënt bepaald en deze worden dus niet met een bepaalde norm vergeleken (Bilderbeek & Klopper, 2010). SAS-SR De SAS-SR lijkt indicatie te geven voor meerdere kenmerken van herstelondersteunende zorg. De ontwikkeling van het assessment ontstond door de toenemende interesse van ‘social ajustment’ afzonderlijk van abnormale symptomen en gedachten. Interview bias wordt voorkomen doordat het zelf wordt ingevuld, vragen worden positief gesteld en zijn ook gefocust op relaties met belangrijke anderen (Quake-Rapp, 2008).

(19)

18 WEIS De WEIS lijkt indicatie te geven voor meerdere kenmerken van herstelondersteunende zorg. Het gaat in op hoe succesvol werken gefaciliteerd kan worden en op persoonlijke motieven en betekenissen in de werksetting. Het wordt in gespreksvorm afgenomen en is semigestructureerd (Fenger, Braveman & Kielhofner, 2008; MOHO clearinghouse, n.d.). WLQ De WLQ lijkt weinig tot geen indicatie voor kenmerken van herstelondersteunende zorg te geven. Het is vooral gericht op problemen en de invloed die de aandoening op het werk heeft (Bosch & Bakx, 2007).

(20)

19 5. Discussie De meetlat en het kijkkader zijn ontwikkeld met behulp van en gebaseerd op wetenschappelijke literatuur die kritisch is beoordeeld. Dit is gedaan door middel van drie individuele literatuurstudies die peer-reviewed zijn. De resultaten uit de gevonden artikelen binnen de literatuurstudies wijzen allemaal dezelfde richting uit. Hierdoor is het aannemlijk dat de gevonden factoren er daadwerkelijk toe doen. De gebruikte factoren en de kenmerken waarop gescoord is, kwamen steeds weer terug in de literatuur. Hierdoor is aannemelijk dat de parameters waaraan de assessments zijn gemeten betrouwbaar zijn en ook daadwerkelijk wat zeggen over de mate van aansluiting bij herstelondersteunende zorg. Met deze meetlat en dit kijkkader is ieder assessment door twee groepsleden onafhankelijk van elkaar beoordeeld. Deze individuele beoordelingen van de assessments lagen bij de groepsleden dicht bij elkaar. Het verschilde hooguit één factor per kenmerk en de mate van aansluiting bij herstelondersteunende zorg kwam meestal overeen. Dit suggereert dat de meetlat en het kijkkader consistent zijn. Bij het beoordelen van de assessments en het discussiëren hierover is altijd de handleiding als leidraad gebruikt. De assessment zijn dus door alle groepsleden op dezelfde feitelijke informatie beoordeeld. Dit heeft ook weer bijgedragen aan een consistente beoordeling van de assessments. De handleiding van de rollenlijst is een stuk uitgebreider dan die van de rollen- en gewoontenlijst (Kinébanian et al.,1998). Hierdoor scoorde de rollenlijst hoger dan de rollen- en gewoontenlijst, terwijl de rollen- en gewoontenlijst een aanvulling is op de rollenlijst en dus even hoog of hoger zou moeten scoren. De meetlat is niet onderzocht op validiteit en betrouwbaarheid. Dit was niet haalbaar binnen de tijdsperiode en niet het doel van het onderzoek. Er is tijdens het meetproces wel rekening gehouden met de volgens Dunn (2005) belangrijkste aspecten: Consistentie van de informatie, of anderen het eens zijn met wat/hoe je meet en welke meetparameters het beste passen. De vier belangrijkste kenmerken, die zwaarder wegen in de beoordeling, zijn gebaseerd op één artikel. Dit artikel is echter wel van hoogwaardige kwaliteit, doordat het een Delphi-studie betreft, het 27 keer geciteerd is vanaf 2010 en uitgegeven is in een peer-reviewed wetenschappelijk tijdschrift met een impactfactor van 1.40 (ResearchGate, 2016). Er is geen onderscheid gemaakt tussen de score wel of beperkt bij de belangrijke/dikgedrukte kenmerken, waardoor dit niet is meegenomen in de uiteindelijke beoordeling van de assessments. Hierdoor komen bepaalde assessments hoger uit dan wanneer hier wel onderscheid in zou worden gemaakt. De factoren in het kijkkader zijn afkomstig uit literatuurstudies. Om meer diepgang te krijgen in het onderzoek zijn bij de literatuurstudies de kenmerken samengevoegd en de vragen afgebakend. Hierdoor bestaat de kans dat de factoren niet allesomvattend zijn, waardoor de mogelijkheid bestaat dat bepaalde kenmerken niet volledig gedekt zijn door de factoren. Het kan dus zijn dat een kenmerk wel in het assessment voorkomt maar niet of beperkt gescoord wordt. Daarbij is er alleen naar factoren gekeken die een positieve invloed hebben op herstelondersteunende zorg en niet naar factoren die een negatieve invloed hebben op herstelondersteunende zorg. Daardoor is het mogelijk dat een assessment hoog scoort terwijl het ook een negatieve invloed kan hebben op het kenmerk. De factoren in het kijkkader konden vrij geïnterpreteerd worden, wat zou kunnen leiden tot verschillende beoordelingen. Binnen dit onderzoek is echter weinig verschil in beoordeling van assessments geweest. Hierdoor lijkt het aannemelijk dat er binnen dit onderzoek weinig tot geen sprake van interpretatieverschillen geweest is. Verder zijn de factoren onder het kenmerk met betrekking tot belangrijke anderen niet afkomstig uit de literatuurstudies, maar uit aanvullende literatuur van HEE!. Dit betekent dat dit kenmerk anders tot stand gekomen is dan

(21)

20 de overige kenmerken. Deze factoren zijn wel vastgesteld door ervaringsdeskundigen, waardoor het aannemelijk is dat ze ook daadwerkelijk invloed hebben op het kenmerk. Er zijn verschillende assessments niet beoordeeld vanwege het feit dat de groepsleden geen beschikking hadden tot de handleiding. Om een volledig beeld te krijgen van assessments die aansluiten bij herstelondersteunende zorg wordt aanbevolen om in een nader onderzoek deze assessments ook te beoordelen. De WEIS, SAS-SR, PRPP en de interesselijst lijken indicatie te geven voor herstelondersteunende zorg. De WLQ gaf weinig tot geen indicatie hiertoe. Voor alsnog beveelt de projectgroep aan wel alle bovengenoemde assessments te scoren aan de hand van de handleidingen. Verder wordt aanbevolen het nu gebruikte meetlat en kijkkader beter te onderzoeken, zodat daadwerkelijk gezegd kan worden dat deze valide en betrouwbaar zijn. Ook zou er kunnen worden gekeken naar de validiteit, betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de nu geschikt bevonden assessments. Op deze manier kan in kaart gebracht worden of de geschikt bevonden assessments evidence based zijn. Dit is waardevolle informatie bij het inzetten van de assessments in de praktijk. In dit onderzoek is geen rekening gehouden met de fases van herstel. Het is mogelijk om in een volgend onderzoek de fases van herstel mee te nemen bij de selectie van de te beoordelen assessments. Mogelijk worden dan meer assessments geïncludeerd in het onderzoek en blijken meer assessments aan te sluiten dan nu vastgesteld is. Daarbij is niet gekeken naar aanvullende factoren die van invloed zijn op herstelondersteunende zorg, maar alleen naar de factoren van de literatuurstudies en de informatie uit de literatuur van HEE!.

(22)

21 6. Conclusie Uit dit onderzoek zijn verschillende assessments naar voren gekomen die aansluiten op herstelondersteunende zorg. De geschikte assessments zijn de OPHI-II, het COPM, de rollenlijst, de AMPS, de activiteitenweger, de HOW, het handelingsprofiel, de rollen- en gewoontenlijst, de OSA, het activiteitenprofiel en de OCAIRS. In tabel 3 staat in een overzicht het resultaat van alle beoordeelde assessments. De resultaten zijn echter niet allesomvattend omdat enkele assessments niet meegenomen zijn tijdens het beoordelen, het meetproces niet onderzocht is op validiteit en betrouwbaarheid en er tijdens het meten niet is gekeken naar de fases van herstel. Er wordt aanbevolen om kritisch te kijken naar het ontwikkelde kijkkader en nader onderzoek te doen naar aanvullende factoren. Daaropvolgend dient er nader onderzoek worden gedaan naar de validiteit en betrouwbaarheid van het meetproces. Wanneer er een valide en betrouwbaar meetproces is ontwikkeld wordt aanbevolen de assessments nogmaals te beoordelen en hierbij ook de niet beoordeelde assessments mee te nemen. Tabel 3: Overzicht beoordeelde assessments, met tussen haakjes de totaalscore.

Perfect Zeer goed Goed Matig Slecht

OPHI-II (23) X COPM (20) X Rollenlijst (20) X AMPS (19) X Activiteitenweger (18) X HOW (17) X Handelingsprofiel (16) X Rollen- en gewoontenlijst (15) X OSA (13) X OCAIRS(13) X Activiteitenprofiel (12) X IPA (10) X WRI (10) X ACIS (10) X MOHOST (10) X GAS (8) X GASR (7) X

(23)

22 7. Referenties Androutsopoulou, A. (2013). The use of early recollections as a narrative aid in psychotherapy. Counselling Psychology Quarterly, 26(3-4), 313–329. Baaijen, R.I., Boon, J.A. & Tigchelaar, E. (2008) Occupational Performance History Interview-II NL. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam. Bilderbeek, J. & Klopper, R. (2010). Het PRPP-systeem van taakanalyse en interventie. Geraadpleegd op 14 mei 2016, van http://www.prpp.nl/index.html Bitter, N.A., Gijsbertsen, E., Kloos, A.J., Vierwind, G.H. & Pol, M.C. (2008). Model of Human: Occupation Screening Tool-NL. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam. Boer, P.C.A.M. den. (2014). Eigen kracht, begeleide zelfhulp in de geestelijke gezondheidszorg. Bussum: Coutinho. Borg, M., Kristiansen, K. (2004). Recovery-oriented hulpverleners: Helping relationships in mental health services. Journal of Mental Health, 13, 493–505. Bosch, M. van den & Bakx, E. (2007). Subjectief versus objectief: De Work Limitations Questionnaire vergeleken met een observatiemethode. Geraadpleegd op 11 mei 2016, van http://www.prpp.nl/documenten/Scriptie;_De_WLQ_vergeleken_met_een_observatiemet hode_(2007).pdf Cardol, M. & Jong, B.A., de. (2001). Impact op Participatie en Autonomie (IPA); handleiding en vragenlijst. Amsterdam: Academisch Medisch Centrum (afdeling Revildatie). Casey, B. & Long, A. (2002). Reconciling voices. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 9(5), 603–610. Chatzisarantis, N.L.D., Hagger, M.S. & Smith, B. (2007). Influences of perceived autonomy support on physical activity within the theory of planned behaviour. European Journal of Social Psychology, 37(6), 934-954. Cleary, M., Horsfall, J., O'Hara-Aarons, M., & Hunt, G. E. (2013). Mental health nurses' views of recovery within an acute setting. International Journal of Mental Health Nursing, 22(3), 205-212. Dalum, H. S., Pedersen, I. K., Cunningham, H., & Eplov, L. F. (2015). From recovery programs to recovery-oriented practice? A qualitative study of mental health hulpverleners' experiences when facilitating a recovery-oriented rehabilitation program. Archives of Psychiatric Nursing, 29(6), 419. Dekkers, K., Viet, E., de, Eilander, H., & Steenbeek, D. (2011). Goal Attainment Scaling (GAS) inde praktijk: Handleiding. Geraadpleegd op 1 mei 2016 van https://revant.nl/dynamic/media/1/documents/Gas/handleiding_GAS.pdf

(24)

23 Dunn, W. (2005). Measurement Issues and Practices. In Law, M., Baum, C., & Dunn, W. (red.). 2nd edition. Measuring Occupational Performance: Supporting best practice in occupational therapy. Slack Incorporated. Ennals, P. & Fossey, E. (2009). Using the OPHI-II to support people with mental illness in their recovery. Occupational Performance History Interview (OPHI-II). Occupational Therapy in Mental Health, 25(2), 138–150. Erp, N. van., Boertien, D., Rooijen, S. van., Bakel, M. van. & Smulders, R. (2015). Basiscurriculum Ervaringsdeskundigheid; Bouwstenen voor onderwijs en opleidingen voor ervaringsdeskundigen. Utrecht: Trimbos / Phrenos. Fenger, K., Braveman, B. & Kielhofner, G. (2008). Work related assessments: worker role interview (wri) and work environment impact scale (weis). In Hemphill-Pearson BJ, (ed.) Assessments in Occupational Therapy Mental Health: An Integrative Approach. Thorofare, NJ: SLACK Incorporated. Fisher, A. G. & Jones, K. B. (2010). Assessment of Motor and Process Skills. Vol. 1: Development, Standardization, and Administration Manual (7th ed.) Fort Collins, CO: Three Star Press. Freeman, E. M. & Couchonnal, G. (2006). Narrative and culturally based approaches in practice with families. Families in Society-the Journal of Contemporary Social Services, 87(2), 198– 208. Gaydos, H. L. (2005). Understanding personal narratives: An approach to practice. Journal of Advanced Nursing, 49(3), 254–259. Hartingsveldt, M. van, Logister-Proost, I., & Kinébanian, A. (2010). Beroepsprofiel Ergotherapeut. Utrecht: Ergotherapie. Hartingsveldt, M. van, Velden, L. van der, Labee, A., Berzíns, A. & Derksen, M. (2012). Assessments in de ergotherapie. In M. le Granse, M. van Hartingsveldt, A. Kinébanian (Red.), Grondslagen van de ergotherapie. Amsterdam: Reed Business. HEE! (2013). basiscursus herstelondersteunende zorg HOZ I. Cursistenboek. Amsterdam: GZZ inGeest. Hemphill-Pearson, B.J. (2008). Assessments in Occupational Therapy Mental Health: An Integrative Approach. Thorofare, NJ: SLACK Incorporated. Hendriksen-Favier, A., Nijnens, K. & Rooijen, S. van. (2012). Handreiking voor de implementatie van herstelondersteunende zorg in de ggz. Utrecht: Trimbos-instituut. Herten, V. van., Hoes, R., ven, M. van de., Ven- Stevens. L. van de., Lancée, J. & Daniëls. (2015). Welke meetinstrumenten gebruiken ergotherapeuten in de praktijk? Ergotherapie Magazine, 15(4), 26-36. Hidding, L., Kukken, E., Smaardijk, V. & Tigchelaar, E. (2012) ‘Op één lijn’ Protocollenmap CVA en MS voor Ergotherapie Kennemerland. Geraadpleegd op 18 mei 2016, van http://kennisbank.hva.nl/document/514668

(25)

24 Hove- Moerdijk, ten. K. & Hulstein- van Gennep. (2009). Activiteitenweger. Een hulpmiddel voor het meetbaar maken van activiteiten. Amersfoort: Meander Medisch Centrum. Jensen, M. E., Pease, E. A., Lambert, K., Hickman, D. R., Robinson, O., McCoy, K. T., et al. (2013). Championing person-first language: A call to psychiatric mental health nurses. Journal of the American Psychiatric Nurses Association, 19(3), 146-151. Kartakova-O'Doherty, Y., Stevenson, C., & Higgins, A. (2012). Reconnecting with life: A grounded theory study of mental health recovery in ireland. Journal of Mental Health, 21(2), 135-143. Kempen, G.I.J.M, Doeglas, D.M. & Suurmeijer, Th.P.M.B. (2012). Groningen Activity Restriction Scale (GARS): een handleiding. Tweede herziene druk. Groningen: UMCG/Rijksuniversiteit Groningen, Research Institute SHARE. Kinébanian, A., Thomas, C., Verhoef, J.A.C., & Verschuur, A. (1998c). Handleiding Handelingsprofiel en Activiteitenprofiel. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam, instituut Ergotherapie. Kinébanian, A., Thomas, C., Verhoef, J.A.C., & Verschuur, A. (1998b). Handleiding observatie wilsubsysteem. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam, instituut Ergotherapie. Kinébanian, A., Thomas, C., Verhoef, J.A.C., & Verschuur, A. (1998a). Handleiding Rollenlijst en Rollen- en gewoontenlijst. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam, instituut Ergotherapie. Lakeman, R. (2010). Mental health recovery competencies for mental health workers: A delphi study. Journal of Mental Health, 19(1), 62-74. Moesker, M.S., Riet,P.J. van & I.C. Vromen (2000) Model of Human Occupation: Assessment of Communication and Interaction Skills. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam. MOHO clearinghouse. (z.d.) WEIS. Geraadpleegd op 12 mei 2016, van www.cade.uic.edu/moho/productDetails.aspx?aid=12 O’Neill, C. S. (2014). An introduction to the biographical narrative interpretive method. Nurse Researcher, 21(5), 34–39. Quake-Rapp, C. (2008). Vocational assessments used in mental health. In Hemphill-Pearson BJ, (ed.) Assessments in Occupational Therapy Mental Health: An Integrative Approach. Thorofare, NJ: SLACK Incorporated. ResearchGate (2016). Journal of Mental Health (J Ment Health). Geraadpleegd op 6 maart 2016, van https://www.researchgate.net/journal/0963-8237_Journal_of_Mental_Health Schouten, N. (2015). Projectvoorstel Kwikzilver. Intern document. Amsterdam: GGZ inGeest. Su, Y.J. & Reeve, J. (2011). A Meta-analysis of the Effectiveness of Intervention Programs Designed to Support Autonomy. Educational Psychology Review, 23(1), 159-188. Thomas, C. & A. Kinébanian. (1998). Model Of Human Occupation: Werknemersrol Interview.

(26)

25 Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam. Thomas, C., Vromen, I., Reuvekamp, R. & Ven, S. van de. (1999). Model of Human Occupation, nr. 5 Occupational Self Assessment (volwassenen). Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam. Trimbos Instituut. (2016). Herstelondersteunende zorg. Geraadplaagd op 9 mei 2016, van https://www.trimbos.nl/themas/herstelondersteunende-zorg

(27)

26

8. Bijlagen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ouderen met dementie kunnen een groep mensen zijn die niet in de zorg komen die zij nodig hebben.. Dit gaat spelen op het moment dat zij meer zorg nodig hebben en niet meer

De aanwezigen geven allen aan erg tevreden te zijn en dat zij naast de dagopvang nog voldoende activiteiten ondernemen die zij nog kunnen en leuk vinden.. Voorbeelden van

Hij is ondervoorzitter van het beheerscomité van het Fonds voor de Medische Ongevallen, lid van de Ethische Commissie Zorg van UZ en KU Leuven en van het Raadgevend Comité

3) Oorzakelijk verband tussen de schending van een resultaats- verbintenis met betrekking tot de medische behandeling en de lichamelijke schade. Bestaan van een oorzakelijk

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

heden om de eigen toegankelijkheidsstrategie te verantwoorden. Verwacht wordt dat het oplossen van deze knelpunten in combinatie met een meer ontspannen houden betreffende

een goed signaal betreffende het commitment van de uitvoeringsinstellingen zijn, wanneer het opdrachtgeverschap voor het programma niet automatisch bij BZK wordt neergelegd,