• No results found

Samen jong georganiseerd. Generatiesamenhang en generatiebesef bij Nederlandse politieke jongerenorganisaties in de jaren zestig

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Samen jong georganiseerd. Generatiesamenhang en generatiebesef bij Nederlandse politieke jongerenorganisaties in de jaren zestig"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Universiteit van Amsterdam!

Faculteit der Geesteswetenschappen!

!

Samen jong

georganiseerd !

⧫!

Generatiesamenhang generatiebesef bij Nederlandse politieke

jongerenorganisaties in de jaren zestig!

!

Tom Kik - 5985064!

30/6/2014!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

Masterscriptie Geschiedenis - Universiteit van Amsterdam, MA Cultuurgeschiedenis 2014 ! Eerste lezer: Peter van Dam!

(2)

Inhoudsopgave!

!

Inleiding!

2!

1. ‘I Me Mine Revolution.’ Identiteit en protest!

10!

2. ‘Meneer de President, welterusten?’ De relatie met de moederpartij!

17!

3. ‘Talkin’ ‘bout my generation.’ De relatie met andere jongeren!

28!

Conclusie!

37!

(3)

Inleiding!

!

People today are still living off the table scraps of the sixties. They are still being passed around - the music and the ideas.!

Bob Dylan!

!

De jaren zestig van de twintigste eeuw. Vandaag de dag een periode die zij die ‘erbij waren’ zich herinneren als een revolutionaire breuk met de vastgeroeste wereld van de vorige generaties. Een periode gekenmerkt door een radicaal vaarwel tegen de oude normen, waarden en instituties. Een periode die staat voor progressieve krachten die op cultureel, politiek en sociaal vlak grote

veranderingen teweeg brachten. De jaren zestig zijn bij grote groepen op een dergelijke manier in het collectieve geheugen terecht gekomen. Dat geldt in de populaire cultuur, zoals is af te lezen uit het citaat van sixties-icoon Bob Dylan, maar ook in de historische wetenschap leeft een zekere romantische herinnering aan de jaren zestig: !

!

! ‘In zekere zin zijn de jaren zestig nog altijd niet afgelopen; de mythe duurt voort en de ! ! culturele nabijheid van een tijdperk dat al ruim een kwart eeuw achter ons ligt, is !! ! opmerkelijk. Of de erfenis van het mythische decennium in alle opzichten positief te ! ! waarderen valt, is een vraag waarop dit boek geen antwoord geeft.’ !1

!

schrijft Hans Righart in zijn magnum opus over de jaren zestig. Zijn woordkeuze verraadt de romantische herinnering aan de jaren zestig: een ‘mythisch decennium’, een ‘voortdurende mythe’. De jaren zestig worden zelfs een ‘tijdperk’ genoemd, een term die in de meeste gevallen wat meer omvat dan een enkel decennium (de bronstijd, de middeleeuwen). !

! Over deze ‘mythische’ jaren zestig zijn sinds haar plaatsvinden de nodige boeken

volgeschreven. Terugkerende thematiek bij zowel de populaire als de wetenschappelijke literatuur over de jaren zestig is de rol die gespeeld werd door de jeugd. Jongeren in de jaren zestig worden vaak gezien als de grote drijvende kracht achter de vele maatschappelijke en culturele

ontwikkelingen die in dat decennium plaatsvonden. Dit is ook niet verwonderlijk: net zoals dat een oorlog beschreven wordt aan de hand van veldslagen, worden de jaren zestig (evenals andere tijdvakken) beschreven aan de hand van de meest beslissende, of de meest in het oog springende momenten. Het geval wil dat deze momenten in de jaren zestig vaak geïnstigeerd en vorm

gegeven werden door jongeren. Voorbeelden hiervan zijn de studentenprotesten in Parijs (1968), de bezetting van het maagendhuis in Amsterdam (1969), de rellen bij het huwelijk van prinses Beatrix (1966), het protest tegen de Vietnamoorlog (vanaf 1963), en de opkomst van de

flowerpower cultuur en de bijbehorende vrijere omgang met seks en drugs. Ook de Nederlandse

H. Righart, De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict (Amsterdam 1995) 9.

(4)

jeugd wordt sterk geassocieerd met dergelijke bewegingen. Niek Pas geeft in een artikel over het internationale karakter van de Nederlandse jaren zestig te lezen dat!

!

! ‘Ook Nederland werd geconfronteerd met expansieve en zelfbewuste jongerenculturen, ! ! een rumoerige studentenbeweging, alternatieve levenssferen en een roep om ontvoogding. ! Vooruitgangsdenken, progressiviteit, verandering en vernieuwing, emancipatie en !

! zelfontplooiing behoren eveneens tot de kernthema’s van dit decennium.’ !2

!

De jongeren van de jaren zestig eisen een prominente plek op in de herinnering aan dit

decennium. Hans Becker geeft in zijn boek ‘Generaties en hun kansen’ een overzicht van alle 3 twintigste eeuwse generaties in Nederland. Hierbij noemt hij, naar eigen zeggen zoals 4

gebruikelijk, de jeugd van de jaren zestig de protestgeneratie. Deze titel heeft de jeugd van de jaren zestig volgens Becker te danken aan het feit dat ‘zij de culturele revolutie hebben laten plaatsvinden.’ Het protest vormt een belangrijk element van de herinnering aan de jaren zestig, zo 5 belangrijk dat de gangbare referentie aan de jongeren van de jaren zestig ‘protestgeneratie’ is geworden. De term is echter misleidend. Door te refereren aan de jeugd van de jaren zestig als 6 ‘de protestgeneratie’ wordt immers een zekere homogeniteit geïmpliceerd, er wordt gesuggereerd dat er in de jaren zestig een sterke samenhang was tussen alle jongeren in Nederland en dat die samenhang lag in de verbindende kracht van het protest, of in ieder geval in het afzetten tegen de generatie van hun ouders.!

! Bij het denken in termen van generaties is het meest logische uitgangspunt de

generatietheorie van Karl Mannheim uit 1923. Mannheim deelt het concept van een generatie op 7 in drie elementen: de generatiepositie, de generatie-eenheden en de generatiesamenhang. Generatiepositie duidt louter op de kale demografische en biologische gegevens over geboorte en sterfte van leden van de veronderstelde groep. De generatie eenheden kunnen we zien als de dragers van het beeld van de generatie, ze bestaan uit organisaties of verbanden die de generatie symboliseren. Tot slot is de generatiesamenhang het element dat duidt op een verondersteld gevoel van saamhorigheid binnen de generatie, dus de mate waarin de generatieleden zich op elkaar richtten. !

N. Pas, ‘De problematische internationalisering van de Nederlandse jaren zestig’, BMGN-LCHR. Vol. 124 no. 4 618-632

2

aldaar 619.

N. Thijssen, De jaren zestig herinnerd.Over gedeelde idealen uit een linkse periode (Amsterdam 2012) 40, 41.

3

H.A. Becker, Generaties en hun kansen (Amsterdam 1992).

4

Ibidem 71.

5

Thijssen, De jaren zestig herinnerd 49, 50.

6

K. Mannheim, ‘The sociological problem of generations’ in Essays on the sociology of knowledge (1923).

(5)

! De mythische herinnering aan de jaren zestig en de prominente plek van de protestgeneratie in deze herinnering veronderstelt dat kenmerken van een generatie zoals Mannheim die omschrijft sterk aanwezig zouden moeten zijn bij deze groep. Zoals we zullen zien wordt er, met name in de herinnering aan de jaren zestig, vooral een sterke generatiesamenhang tussen deze jongeren verondersteld. Wat echter domineert in de literatuur zijn de generatie

eenheden. Maar Provo, de nozemcultuur of de Vondelpark-hippies zijn natuurlijk slechts de meest

in het oog springende symbolen voor de tijdsgeest van de jaren zestig. Ze vertellen ons niets over de al dan niet zo beleefde generatiesamenhang van de jongeren, of hoe deze tot uiting kwam. In de literatuur wordt er steevast gesproken van de Protestgeneratie, terwijl dit slechts refereert aan het handelen van een (klein) deel van deze generatie. Deze scriptie stelt zich ten doel om dat sociologische idee van generatiesamenhang af te wegen tegen de eigenlijke beleving van de jeugd van de jaren zestig. !

! De historiografie omtrent de Nederlandse jaren zestig krijgt in 1995 voor het eerst serieus gestalte. Met twee werken wordt de basis gelegd voor een voortdurende discussie over het veronderstelde breuk-karakter van de jaren zestig. Ten eerste wordt De eindeloze jaren zestig 8 gepubliceerd, waarin Hans Righart uiteenzet hoe en waarom het de jeugd was die in de jaren zestig een haast magisch momentum vond om een radicale breuk met voorgaande jaren te forceren. Een tweede werk dat naast Righart als een spil in het jaren zestig debat staat is Nieuw 9

Babylon in aanbouw. Nederland in de jaren zestig van James Kennedy. Kennedy betoogt, in

tegenstelling tot Righart, hoe het juist de heersende elites waren die verantwoordelijk waren voor de veranderingen van de jaren zestig, veranderingen die boven alles duiden op continuïteit in plaats van op een breuk. De tegenstelling tussen deze twee visies op de jaren zestig ligt in de rol 10 die beide auteurs toekennen aan de jongeren van de jaren zestig en zijn daarmee de meest in het oog springende historici die zich bedienen van de terminologie die in deze scriptie centraal staat.! ! Historicus Hans Righart geeft in de inleiding van De eindeloze jaren zestig zelf al aan dat hij een kind van de jaren zestig is. De manier waarop hij ‘zijn’ jaren zestig omschrijft onderstreept dit ook, Righart heeft het magische decennium in persoon meegemaakt en is nog niet geheel onttoverd. Dit blijkt al uit de wat epische toon die hij aanslaat waar het gaat om het typeren van zowel de jaren zestig zelf, als de herinnering er aan: ‘Er is al meer dan vijfentwintig jaar verstreken sinds Provo ten grave werd gedragen, maar de mentale nabijheid van de jaren zestig is

opmerkelijk.’ Righart richt zich vervolgens op de volgens hem belangrijkste verklaring van de 11 veranderingen in de jaren zestig, namelijk de jeugd. Hij spreekt hier van de generatie van de jaren zestig en gebruikt daarbij expliciet de generatietheorie van Mannheim als uitgangspunt. Wat echter

Blom, J.C.H., ‘“De jaren vijftig” en “de jaren zestig”?’ in Bijdr. meded. geschied. Ned. vol 112 (1997) 517-527.

8

H. Righart, De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict (Amsterdam 1995).

9

J.C. Kennedy, Nieuw babylon in aanbouw. Nederland in de jaren zestig (Amsterdam 1995).

10

Righart, De eindeloze jaren zestig 14.

(6)

opvallend is aan het boek van Righart is dat het gebruik van de term ‘generatie’ wel in de inleiding uiteengezet wordt, maar dat de verdere analyses van de jeugd van de jaren zestig (er wordt gesproken over ‘de jeugd’, hetgeen een verwijzing naar de gehele generatie doet vermoeden, in tegenstelling tot ‘de jeugdigen’ of ‘de jongeren’) zich toch met name richten op kleine (hetzij

spraakmakende) secties van die jeugd. Righart laat niet na de lezer uitvoerig te informeren over de activiteiten van Provo, nozems en studenten, maar maakt daarbij niet zonder meer aannemelijk dat het gedrag van deze relatief kleine groepen jongeren exemplarisch was. De precieze omvang van deze groep of de breedte waarop de idealen van deze groep gedragen, gepropageerd of nageleefd werden speelt bij Righart een marginale rol.!

! ! De belangrijkste tegenpool van de visie van Righart wordt vertegenwoordigd door James Kennedy. In tegenstelling tot Righart, die de verandering van de jaren zestig als een bottom

up proces beschouwt, hanteert Kennedy een top down benadering: de oorzaak van de

veranderingen in de jaren zestig moet niet gezocht worden in het abrupte ontstaan van een

jeugdcultuur maar in de manier waarop de zittende elites, het establishment, omging met de niet te stoppen verandering van de tijdsgeest:!

!

! ‘De jeugdrebellie in de middenklasse zou tijdens de naoorlogse periode in feite geen kans ! gehad hebben om van de grond te komen zonder de steun van sympathisanten in de ! ! middenklasse zelf. Misschien werd het generatieconflict zelfs mogelijk gemaakt door de ! ! toenemende vrijheid die de jongeren van hun ouders ontvingen, en het respect dat zij ! ! toonden voor de idealen van de jeugd.’ !12

!

Het vasthouden aan, of terugkeren naar, vooroorlogse normen en waarden zou in de tweede helft van de twintigste eeuw een onhaalbare, en bovendien onverstandige doelstelling zijn. Volgens Kennedy hadden de gezaghebbers in de jaren zestig dit goed door en hebben zij op slimme wijze ingespeeld op de dynamiek van het moment. Daarmee ziet Kennedy hen als de belangrijkste factor voor het mogelijk maken van culturele en sociale omslag van de jaren zestig. !

Zonder de invloed van de jeugd in de jaren zestig te bagatelliseren of te negeren relativeert Kennedy haar wel en maakt hij haar ondergeschikt aan de rol die gespeeld werd door de zittende elites. Maar alhoewel Kennedy de jeugd dus niet op een voetstuk plaatst zoals Righart dat doet, komen we ook bij Kennedy niet een uitgebreide uiteenzetting en interpretatie tegen van de samenstelling van de Nederlandse jeugd in de jaren zestig (hetgeen overigens bij Righart een meer te verwachten onderdeel van zijn visie zou zijn dan bij Kennedy, Nieuw Babylon richt zich immers meer op zittende elites dan op de jeugd). !

! Een derde visie op de ontwikkelingen in de jaren zestig wordt gegeven door Peter van Dam. In ‘Een wankel vertoog’ (2011) laat Van Dam zien hoe het vertoog van ver- en ontzuiling een

Kennedy, Nieuw babylon in aanbouw 128.

(7)

vertekent beeld van de Nederlandse jaren zestig oplevert. Het breuk-karakter van de jaren zestig wordt hiermee overdreven. Meer dan een breuk ziet Van Dam in de ontwikkelingen van de jaren zestig een historische continuïteit waarbij zware gemeenschappen (welke zich kenmerken door een sterke oriëntatie op de eigen groep en een brede, afgebakende identiteit) geleidelijk

overgingen in lichte gemeenschappen (gekenmerkt door een smalle identiteit en een oriëntatie over de grenzen van de eigen groep heen). De protesten en de maatschappelijke veranderingen uit de jaren zestig zijn volgens Van Dam onderdeel van die geleidelijke verandering. De ontzuiling, die door Righart als een van de belangrijkste ontwikkelingen in de jaren zestig en als gedeeltelijke aanleiding van het ontstaan van een generatiekloof van waaruit een jongerencultuur ontstond wordt gezien, wordt door Van Dam als misleidend historisch vocabulaire gezien. Dit stelt vraagtekens bij de visie van Righart op de jeugdcultuur. !13

! De impliciete overgeneralisatie van de jeugd is niet alleen bij Righart onderdeel van zijn betoog. Eerder al zien we bij Piet de Rooy een vergelijkbare redenering. In ‘Vetkuifje waarheen’ bespreekt De Rooy het vormen van ‘de jeugd’ als sociale categorie in de jaren vijftig en zestig. De Rooy wil in zijn artikel met name de nadruk leggen op een veronderstelde samenhang binnen de Nederlandse jeugd, een zogenaamd besef van samen-jong-zijn. Hij wijst hierbij op het ontstaan van de nozemcultuur in de jaren vijftig, alvorens de aandacht te vestigen op verscheidene stedelijke jongerenculturen van de jaren zestig, waarbij de Amsterdamse ‘Pleiners’ en de Provo-beweging het meest prominent besproken worden. Vervolgens veronderstelt De Rooy het

magische ontstaan van een saamhorigheidsgevoel onder alle Nederlandse jongeren, geïnstigeerd door het populaire blad Hitweek. Zonder dat De Rooy de jeugd van de jaren zestig afdoet als uniform of homogeen, veronderstelt hij wel een bepaalde bonding binnen de complete groep van Nederlandse jongeren, hetgeen geleid zou hebben tot het ontstaan van een nieuw ‘jeugdbestel’. 14 ! Evenals Righart neemt De Rooy de jongeren die symbool staan voor de protestcultuur van de jaren zestig (Provo, nozems, Pleiners en Dijkers) als uitgangspunt voor de benadering van de jeugd. Aan de hand van deze relatief kleine subgroepen binnen de jeugd wordt een typering van de mentaliteit van de jeugd van de jaren zestig gemaakt. Een dergelijke benadering is natuurlijk aantrekkelijk, de geschiedenis van de excessen levert vaak het meest smakelijke verhaal op. Het is echter maar een deel van het verhaal. En zoals vaak het geval is: het meest smakelijk deel is helaas vaak ook het kleinst. !

! Nader onderzoek naar de jeugd van de jaren zestig is veelbelovend, omdat in de

historiografie een onvolledigheid zit wat betreft de visie op de jeugd. Alhoewel zowel Righart als Kennedy aandacht besteden aan de jeugd en haar rol in de jaren zestig trachten te duiden, valt niet goed op te maken hoe die grote groep die betiteld wordt als ‘jeugd’ precies samengesteld was,

P. van Dam, ‘Een wankel vertoog. Over ontzuiling als karikatuur’ in BMGN-LCHR vol. 126 (2011) 52-77.

13

Rooy, P. de, ‘Vetkuifje waarheen? Jongeren in Nederland in de jaren vijftig en zestig’ in Wederopbouw, welvaart en

14

(8)

de heterogeniteit van deze groep is onvoldoende uitgediept. ‘Jeugd’ is een containter-term, maar het is juist de diversiteit van deze groep jongeren van waaruit een secuur beeld van de dynamiek van de jaren zestig beschreven kan worden. Dit speelt zowel in de historiografie als in het publieke debat een rol. De jongeren van de jaren zestig worden wegens een veronderstelde mentaliteit van rebellie aangeduid als ‘de protestgeneratie’, maar de vraag is of zo’n benaming niet een veel te uniform beeld van de Nederlandse jeugd oproept. Uit een onderzoek uit 1958 blijkt dat ruim 80% van de jongeren in de jaren zestig naar eigen zeggen meer met elkaar gemeen hadden dan met hun ouders, hetgeen duidt op een sterke generatiesamenhang. Het is de taak van de historicus 15 om deze gegevens langs de meetlat van de historische realiteit te leggen, beleving te toetsen aan de bronnen en te achterhalen of deze generatiesamenhang ook daadwerkelijk terug te vinden is in het doen en laten van de jeugd.!

! Jongeren die zich op wat voor manier dan ook groeperen of organiseren vormen een gemakkelijk startpunt om te beginnen aan het vormen van een visie op de jeugd van de jaren zestig. De selectie van de te bestuderen jongeren is in deze scriptie echter bewust anders dan de veel onderzochte subculturen. In plaats van aandacht te besteden aan groepen als Provo, Pleiners of nozems, zullen in dit werk jongeren die politiek geëngageerd waren centraal staan. Aan de hand van politieke jongerenorganisaties zal een blik op een tot noch toe onderbelicht deel van de jeugd geworpen worden. Het is opmerkelijk dat aan deze groep jongeren relatief zo weinig aandacht wordt besteed in de historiografie. Aangezien de jeugd van de jaren zestig herinnerd wordt als de gangmaker in maatschappelijke ontwikkelingen, zijn de jongeren in de politieke jeugdorganisaties bij uitstek de moeite van het bestuderen waard, omdat we van deze jongeren met zekerheid kunnen stellen dat ze maatschappelijk betrokken waren. De houding die deze jongeren innamen tegenover enerzijds de Nederlandse politiek (ze namen als maatschappelijk geëngageerd lid van hun generatie deel aan een politieke organisatie) en anderzijds tegenover hun eigen generatie en de generatie boven hen (ze waren gefocust op hun eigen generatie, maar verbonden zich ook op basis van een politieke traditie), maakt de houding van deze jongeren ten opzichte van protest en de eigen generatie in het bijzonder de moeite van het bestuderen waard. Aan de hand van de visie van deze jongeren op protest, samen-jong-zijn en de samenhang binnen de generatie waar ze deel van uitmaakten, zal het inzicht in de jeugdcultuur van de jaren zestig verbreed kunnen worden en kan antwoord gegeven worden op de vraag hoe generatiebewustzijn onder politiek

geëngageerde jongeren van de protestgeneratie een rol speelde binnen politieke

jongerenorganisaties. Het beantwoorden van vragen als deze is nodig om het tot nog toe

homogene beeld van de jeugd van de jaren zestig zoals dat bij bijvoorbeeld Righart en Kennedy bestaat, in te kleuren.!

A. van den Broek, R. Bronneman-Helmers, V. Veldheer (red), Wisseling van de wacht: generaties in Nederland.

15

(9)

! Alhoewel dit onderzoek zich richt op politieke jongerenorganisaties in de jaren zestig, zal de onderzochte periode beginnen aan het einde van de jaren vijftig en doorlopen tot halverwege de jaren zeventig. Deze verbreding van de onderzochte periode is ten eerste omdat de markante momenten uit het tijdperk dat aangeduid wordt als de jaren zestig vaak plaatsvonden aan het einde van de periode 1960-1970 en vaak uitlopers hadden in de vroege jaren zeventig (de Vietnamoorlog eindigde bijvoorbeeld in 1975). Ten tweede zien we dat de onderzochte

jongerenorganisaties een voor hun identiteit belangrijke formatieve periode doormaken aan het einde van de jaren vijftig. In deze scriptie zal daarom de periode van 1955 tot 1975 aangehouden worden.!

! Vier politieke jongerenorganisaties (PJO’s) zullen in deze scriptie worden bestudeerd. Allereerst de Federatie van Jongerengroepen (FJG). De FJG is de politieke jongerenorganisatie van de Partij van de Arbeid en voorloper van de Jonge Socialisten. De tweede onderzochte organisatie is de Antirevolutionaire Jongeren Studieclubs (ARJOS). ARJOS was de jongerentak van de Anti Revolutionaire Partij (ARP) en bestaat dus uit jongeren met een Orthodox-protestantse achtergrond. De derde jongerenorganisatie is de KVP-jongeren (KVPJG), welke de katholieke jeugd vertegenwoordigd. Tot slot zal als liberale vertegenwoordiging in dit onderzoek de jongerenorganisatie van de VVD, de JOVD onderzocht worden. Met deze vier

jongerenorganisaties is het politieke spectrum van links naar recht gedekt waardoor er een zo breed mogelijk beeld van de politiek actieve jeugd ontstaat. !

! Bij het onderzoeken van deze organisaties zullen de bronnen die te vinden zijn in de archieven van de vier jongerenorganisaties centraal staan. Het betreft hier voornamelijk notulen van vergaderingen, correspondentie (zowel intern als extern) en een beperkte hoeveelheid andersoortig materiaal zoals affiches, flyers en persberichten. Het viertal jongerenorganisaties zal aan de hand van drie benaderingen tegen het licht gehouden worden. Allereerst richten we ons op de vraag welke identiteit de jongerenorganisatie aan te meten valt en hoe protest wel of niet een rol speelde bij die identiteit. Naast de geschiedenis van de organisatie zal ook voornamelijk vanuit het zelfbeeld van de organisaties een schets van de identiteit gegeven worden. Ten tweede wordt gekeken naar de verhouding die de jongerenorganisatie had met de generatie boven hen, met wat Kennedy noemt de ‘zittende elites’. Hierbij richten we ons op de verhouding die de

jongerenorganisatie had met de moederpartij. Deze zal op twee manieren beschreven worden: er zal ten eerste aandacht zijn voor de formele relatie met de moederpartij, ten tweede zal de visie van de jongeren op de moederpartij weergegeven worden. Ten derde zal aandacht besteed worden aan de relaties van de PJO met andere jongeren. Evenals bij de relatie tot de generatie boven hen zal de verhouding tot andere jeugd geanalyseerd worden door enerzijds de formele betrekkingen met en anderzijds de visie op andere jongeren weer te geven.!

! De opbouw van deze scriptie bestaat uit een drietal hoofdstukken, welke elk een van de deelvragen zullen behandelen. Het eerste hoofdstuk zal gewijd zijn aan de identiteit van de

(10)

jongerenorganisatie en de rol van protest. Het tweede hoofdstuk is gericht op de verhouding van de jongeren tot de moederpartij, waarna het derde hoofdstuk de relatie van de politieke

jongerenorganisatie met andere jongeren laat zien. Aan de hand van deze deelthema’s zal duidelijk worden hoe de jongeren uit de politieke jongerenorganisaties zich verhouden tot het bestaande beeld van de protestgeneratie, waarmee de heterogeniteit van deze generatie beter zichtbaar wordt gemaakt. Deze diversiteit moet de basis vormen van een geschiedkundige interpretatie van de jeugd van de jaren zestig.!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

!

(11)

1. ‘I Me Mine Revolution.’ Identiteit en protest!

!

Alle vier de jongerenorganisaties droegen een eigen signatuur. Deze identiteit is veelzeggend over de plaats van de politieke jongeren in de samenleving. Door te kijken naar de identiteit die de organisatie droeg, kunnen we een beeld schetsen van welke zaken door de jongeren van belang werden geacht en van hun motivatie voor maatschappelijke betrokkenheid. In de eerste plaats was de politieke ideologische achtergrond waarop de organisatie geënt is bepalend. Ten tweede werd de identiteit van de organisaties in sterke mate gevormd door de zingeving die door leden aan de organisatie gegeven werd, door de maatschappelijke of sociale functie die ze zichzelf toedichtten. Deze laat zich afleiden uit de manier waarop de politieke jongeren zichzelf en hun relatie tot anderen beschreven, uit officiële doelstellingen van de organisatie en soms uit expliciete omschrijvingen van de aard of identiteit van de organisatie in statuten of huishoudelijk

reglementen. De rol die protest speelde binnen de jongerenorganisaties is in het bijzonder binnen de context van deze identiteit interessant. Door protest te beschouwen in de context van de

identiteit van de jongerenorganisatie valt op te maken of protest een bindende culturele rol speelde bij de jongeren.!

! De Federatie Jongeren Groepen (FJG) was van 1959 tot 1977 de jongerenorganisatie van de Partij van de Arbeid. De FJG stond in een lange traditie van aan de PvdA gelieerde

socialistische jongerenorganisaties, al in 1901 werd onder de vleugels van de SDAP ‘De Zaaier’ opgericht. Sindsdien is het organiseren van socialistische jongeren in Nederland moeizaam verlopen. De Zaaier overleefde de afsplitsing van de SDP in 1909 niet, waarna er verscheidene malen een nieuwe poging gedaan moest worden tot het vormen van een socialistische politieke jongerenorganisatie. Na de oorlog werd in 1946 ‘De Nieuwe Koers’ opgericht, welke matig functioneerde. In 1959 maakte De Nieuwe Koerst plaats voor de FJG. De geschiedenis van de politieke jongerenorganisaties onder de vleugels van de SDAP/PvdA kenmerkt zich door hevige schommelingen in de mate van autonomie van de jongerenorganisatie. Voor de oorlog was de jongerentak van de socialisten (toen Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) genoemd) een door ouderen bestuurd orgaan welke voornamelijk culturele vorming van de jeugd op de agenda had staan. Politieke inmenging van de jongeren was niet gewenst. Na de oorlog genoot De Nieuwe Koers iets meer autonomie en werd het bestuur door jongeren gevormd. De FJG fungeerde vervolgens als een zelfstandige organisatie, maar de invloed van de jongeren op de PvdA bleef gering. !16

! De identiteit van de socialistische jongerenorganisatie valt onder andere af te leiden uit hun huishoudelijk reglement. Een opvallende doelstelling in dit reglement is ‘het behartigen van de belangen van jongeren voor zover deze op politiek terrein liggen’. Deze doelstelling maakt 17 duidelijk dat de FJG zich richt op de belangenbehartiging van alle Nederlandse jongeren, er

http://www.js.nl/over_de_js/geschiedenis (7 april 2014).

16

Huishoudelijk reglement FJG, IISG, ARCH 00399, inv. nr. 1.

(12)

werden geen voorwaarden gesteld aan de politieke of levensbeschouwelijke overtuigingen van de jeugd om de steun van de FJG te krijgen. De FJG zei met deze doelstelling dus tegen

jong-Nederland dat ongeacht hun afkomst of overtuiging ze de FJG achter zich hebben staan. Dit is veelzeggend over de mentaliteit van de socialistische jongeren voor wat betreft jeugd, er leefde duidelijk een idee waarbij ‘het jeugdig zijn’ een kwalificatie is, een element dat een bepaalde verbondenheid impliceerde.!

! De jongerenorganisatie van de PvdA was er een die zich aan de linkerkant van het politieke spectrum bevond en lag daarmee in ideologische zin het dichtst bij de bekende protestgroepen als Provo en verschillende (inter)nationale studentenbewegingen (onder de Nederlandse studenten leefde een sterke hang naar het marxisme). Vanuit dit ideologische verwantschap met 18

protestbewegingen is een vermoeden dat de FJG zelf ook open stond voor vormen van protest gegrond. Het bronnenmateriaal van de socialistische jongerenorganisatie bevestigt dit vermoeden met verschillende stukken.!

! Allereerst riep de FJG via brieven en pamfletten zijn leden (en soms ook niet-leden) op om mee te doen aan een protestacties. Deze protesten werden ook vaak door de socialistische jongeren zelf georganiseerd, soms in samenwerking met andere organisaties. Zo riep de FJG op tot protest tegen de uitbreiding van de Heineken brouwerij middels een pampflet. Dit pamflet loog niet om de bedoelingen van de jongeren: het riep expliciet op tot openlijk protest, kracht bijgezet door leuzen als ‘wij willen niet verdrinken in de pils, al is het Heineken’. Ook in een pamflet dat 19 opriep tot protest tegen voorgestelde CAO wijzigingen in de industriesector vinden we dit soort krachtige taal. De Protest uit solidariteit (waarbij dus niet het directe eigenbelang het onderwerp 20 van protest is) kwam meer voor bij de FJG, en beperkte zich ook niet tot binnen de eigen

landsgrenzen. Zo werd bijvoorbeeld opgeroepen tot steun aan het studentenprotest in Griekenland in 1973. Uiteraard zijn er door de FJG ook vele oproepen tot demonstratie geweest tegen het 21 optreden van de Verenigde Staten in Vietnam. Uit deze voorbeelden spreek heel duidelijk dat de jongeren die actief waren in de FJG met regelmaat openlijk protest aanwendden in een poging veranderingen te forceren.!

! De meest opvallende manier waarop protest een rol speelde binnen de socialistische jongerengroepen, is dat het was opgenomen in de statuten en doelstellingen van de organisatie. Protest, vaak ‘akties’ genoemd, werd als expliciet middel vermeld op verschillende plaatsen. Zo werd in een brief aan nieuwe leden en belangstellenden vermeld dat naast vergaderingen de FJG zich actief bezig hield met het plakken van pamfletten en het deelnemen aan demonstraties. In 1970 werd in een brief aan oud-leden gevraagd om zich opnieuw in te schrijven voor de FJG,

R. Koole, Politieke partijen in Nederland. Ontwikkeling van partijen en partijenstelsel (Utrecht 1996) 266.

18

Pamflet Heineken protest, IISG, ARCH 00399, inv. nr. 1.

19

Pamflet CAO protest, IISG, ARCH 00399, inv. nr. 1.

20

Oproep steun Griekse studenten, IISG, ARCH 00399, inv. nr. 1.

(13)

aangezien de organisatie van een ‘linkssociaaldemocratische praatclub’ wilde veranderen in een ‘linkssocialistische aktiegroep’. Het meest in het oog springt wellicht de expliciete vermelding in 22 het huishoudelijk reglement. Onder het kopje ‘middelen’ vinden we ‘het organiseren van c.q. medewerken aan politieke akties zowel binnen- als buitenparlementair’. Hiermee is het volstrekt 23 duidelijk dat de FJG vormen van maatschappelijk protest, los van de inhoud, als bruikbaar middel zag. !

! De Anti Revolutionaire Jongeren Studieclubs (ARJOS) was de jongerenorganisatie van de ARP. Reeds in 1929 zag de eerste jongerenorganisatie van de ARP het licht, toen nog onder de naam ARJA (Anti Revolutionaire Jongeren Actie). Na de oorlog werd voortzetting gegeven aan de organisatie onder de naam ARJOS. In ideologisch opzicht verwijderde de ARJOS zich nauwelijks van de ARP en bleef de expliciete doelstelling van de ARJOS het verspreiden van de Anti

Revolutionaire ideologie onder jongeren: !

! !

! ‘De Nationale organisatie stelt zich ten doel onder de jongeren van anti-revolutionaire huize ! de kennis van en de liefde voor de beginselen en het doel de Anti-Revolutionaire Partij te ! bevorderen.’ !24

!

! Leidraad binnen de visie van de protestantse jongeren was het christendom en de christelijke moraal. Uit archiefstukken komt zelfs een beeld naar voren waarbij de christelijke achtergrond van de jongeren de kern van het bestaansrecht van de jongerenorganisatie vormt. In een ‘vraag-en-antwoord’ brief die begin jaren zestig ter ledenwerving verstuurd werd aan

(christelijke) jongeren in Nederland komen we hier heldere voorbeelden van tegen:!

!

! ‘Jij: ik kan mijn geloof toch ook wel in een niet-christelijke partij in de praktijk brengen?! ! Wij: Niets is moeilijker dan dat. Die partijen gaan uit van heel andere visies op de mens. ! ! Visies zoals een christen die zeker niet kan delen. (…) In een christelijke partij sta je nooit ! alleen, je bent verbonden door Hem.’ !25

!

In een brief uit 1966 van J.P. Feddema aan de secretaris van de ARJOS, Dick Corporaal, werd eveneens het belang van het verspreiden van de idealen van een christelijke politiek benadrukt. Feddema raadde Corporaal aan om in een serie te drukken folders de nadruk te leggen op ‘het !

Wervingsbrief oud-leden, IISG, ARCH 00399, inv. nr. 1.

22

Huishoudelijk reglement FJG, IISG, ARCH 00399, inv. nr. 1.

23

Statuten nationale organisatie, VU/HDC, Stichting ARJOS (273), inv. nr. 25.

24

Brief ledenwerving, VU/HDC, Stichting ARJOS (273), inv. nr. 25.

(14)

verband tussen enerzijds Christus (die zwakken en kleinen steunt) en het Evangelie (dat nogal radikaal is) en anderzijds de christelijke politiek of liever de inhoud daarvan.’ !26

! Wat protest betreft lieten de protestantse jongeren weinig activiteit zien. De notulen van het landelijk bestuur beperkten zich tot organisatorische zaken en financiële vraagstukken of

mededelingen. In tegenstelling tot de FJG zien we bij de antirevolutionaire jongeren ook wat betreft zaken als de oorlog in Vietnam veel minder ‘krachtige’ taal. Terwijl de FJG echt opriep tot massaal protest, is in het archief van ARJOS slechts een uitnodiging om deel te nemen aan het defilé ter herinnering van de februaristaking te vinden. In deze uitnodiging werd wel de oorlog in Vietnam 27 als verwerpelijk bestempeld, zij het in relatief milde termen. Meer dan de aandacht te vestigen op het verwerpelijke karakter van de huidige tijd, werd gewezen op verworvenheden uit het verleden als vrijheid en democratie. Het vrijvechten van deze waarden, waarvan de Februaristaking van 1941 als symbool wordt gezien, mocht niet teniet gedaan worden. Ondanks de vermelding dat deelname aan het defilé niet zuiver als herinnering aan de Februaristaking gezien werd (er werd een lijst met zeer uiteenlopende zaken gegeven waar aanwezigheid voor kan staan, waaronder afkeer van de Vietnamoorlog, afkeer van een nucleaire rol voor Nederland en afkeer van

rassendiscriminatie), lijkt het algehele karakter van het defilé toch tamelijk braaf en correct. Meer dan een oproep tot protest was de uitnodiging voor deelname aan het defilé een vraag om steunbetuiging aan een veelheid aan zaken. Door zowel de hoeveelheid als de diversiteit van de zaken waartegen het defilé een signaal af wilde geven, is het moeilijk te zien als een vanuit een bepaalde ideologie of een bepaalde afschuw georganiseerd protest, het wekt meer de indruk van een algehele ‘wij zijn tegen slechte dingen’ manifestatie. !

! Dat protest bij de ARJOS niet gezien werd als een geschikt middel om tot veranderingen te komen, blijkt ook uit het ontwerp voor een verkiezingsnota voor de verkiezingen van 1967. In dit stuk werd de noodzaak van het creëren van meer recreatiemogelijkheden rondom steden

uiteengezet. De aangedragen oplossing voor dit gebrek aan recreatiemogelijkheid was het vormen van een overlegorgaan ‘…, waar zowel mensen uit het partikuliere leven als uit overheidssfeer zitting hebben.’ Als oplossing voor het probleem werd door de protestantse jongeren dus 28

aangedragen om samen met de overheid, in overleg, tot een een oplossing te komen. Dit is vrijwel het tegenovergestelde van een strategie waarbij getracht wordt via protestacties doelen te

bereiken. Opvallend aan het ontwerp is dat hierin de naam van Provo valt, iets dat in zeer weinig van de archiefstukken van de ARJOS het geval is. In het ontwerp voor de verkiezingsnota werd over de vraag of alle mensen in Nederland de mogelijkheid hebben zichzelf bezig te houden in hun vrije tijd wordt het volgende geschreven: !

!

Brief J.P. Feddema 1966, VU/HDC, Stichting ARJOS (273), inv. nr. 33.

26

Uitnodiging defile dokwerker, VU/HDC, Stichting ARJOS (273), inv. nr. 25.

27

Ontwerp verkiezingsnota 1967, VU/HDC, Stichting ARJOS (273), inv. nr. 25.

(15)

! ‘We kunnen wat dit betreft de kritiek van de provo’s serieus nemen, als zij er op wijzen dat ! het z.g. klootjesvolk niet eens kreatief bezig kan zijn. Deze opmerking is generaliserend, ! ! maar terdele waar.’ !29

!

In deze referentie naar provo valt niet in directe zin een afwijzende houding tegenover deze

provocatieve groep jongeren te lezen, maar er spreekt wel duidelijk een niet-affectieve houding uit. Er wordt gezegd dat ‘wat dit betreft’ de kritiek wat de provo’s serieus te nemen valt, hetgeen duidelijk maakt dat dit wat andere zaken betreft niet het geval is. Ook wordt, ondanks het feit dat de kritiek van provo’s serieus genomen wordt, niet onvermeld gelaten dat de opmerking

generaliserend is, hetgeen ook een weinig affectieve houding tegenover provo doet vermoeden.! ! De omgang van de antirevolutionaire jongeren met protest thema’s vond plaats binnen de kaders van de ARP. Dit wordt helder geïllustreerd door de omgang van de jongerenorganisatie met de Vietnamoorlog. De ARJOS koos in deze kwestie niet voor openlijk protest (zoals de FJG dat wel deed), maar gaf haar mening binnen de kaders van de politiek door steun te betuigen aan de Vietnamnota die in 1966 door de ARP werd uitgegeven. Deze nota, alsmede de steun die deze ontving van de jongerenorganisatie, kwam voort uit een evangelistisch-radicale groep binnen de ARP waar de jongerenorganisatie zich mee verwant voelde. In hoofdstuk twee zal hierop dieper in gegaan worden. In de context van de identiteit van de ARJOS en de rol die protest daarbij speelde is de omgang van de ARJOS met de Vietnamoorlog echter exemplarisch: in plaats van een op de buitenwereld gericht protest speelde de ARJOS zijn rol binnen de gelederen van de moederpartij. De weg van de politiek werd dus verkozen boven de weg van protest. !30

! Voor de tweede wereldoorlog was er nog geen sprake geweest van een politieke

jongerenorganisaties onder de vleugels van de katholieken. In 1947 werd de KVPJG door de twee jaar eerder opgerichte KVP erkend als katholieke jongerenorganisatie. De KVPJG fungeerde tot halverwege de jaren zestig als een onderdeel van de KVP: de jongerenorganisatie werd vrijwel geheel door de KVP gestuurd en financieel onderhouden. In ideologisch opzicht speelde de katholieke grondslag een grote rol bij de doelstellingen van de KVPJG en stond deze voor het uitdragen van de staatskundige idealen volgens de inzichten van de KVP. De identiteit van de 31 katholieke jongerenorganisatie tekende zich gedurende de eerste helft van de jaren zestig door een idealistisch streven naar het creëren van politiek bewustzijn onder de Nederlandse jeugd, waarbij het promoten van de KVP een belangrijke rol innam. In een uitgave van ‘Jongeren Voorop’ (het tijdschrift van de KVPJG) uit 1963 schreef de voorzitter van de Centrale Jongerengroep Geert Woertman:!

!

Ontwerp verkiezingsnota 1967, VU/HDC, Stichting ARJOS (273), inv. nr. 25.

29

R. van der Maar, Welterusten meneer de president. Nederland en de Vietnamoorlog, 1965-1973 (Utrecht 2007) 54, 55.

30

P. Welp, De jongerenorganisaties van de Nederlandse politieke partijen, 1945-1995 (Groningen 1998) 201.

(16)

! ‘Het is noodzakelijk dat de belangstelling voor de poltiiek onder de jongeren groeit, om te ! bereiken dat er straks geschikte candidaten zijn van 25 jaar en dat iedereen, maar vooral ! de jongeren, die dan op 21-jarige leeftijd gaan stemen, op verantwoorde wijze een keus ! ! kunnen maken.’!

! (…)!

! ‘Ik geloof, dat wij, die in de jongerengroepen van de K.V.P. meedenken en meespreken, de ! overige jongeren in Nederland moeten tonen dat wij ons verbonden voelen met deze ! ! partij.’ !32

!

Enerzijds zien we hier dat de KVPJG een missie had waarbij het de Nederlandse jeugd politiek bewust trachtte te maken, anderzijds speelde de promotie van de KVP een rol.!

! Uit de bronnen uit het KVPJG archief is moeilijk op te maken wat de houding van de

katholieke jongeren was ten opzichte van protest. De term protest komt in de onderzochte stukken niet voor. Dit kan gezien worden als een indicatie dat het protesten bij deze jongeren een weinig betekenisvolle rol speelde. In ieder geval kunnen we met enige zekerheid stellen dat protest niet een middel was dat de KVPJG voorschreef aan zijn leden om gebruik van te maken, zoals we dat bij bijvoorbeeld de FJG wel zagen. De thema’s die bij andere jongerengroepen al snel raken aan de context van protest, of in ieder geval principiële en krachtige uitingen uitlokken, zoals de oorlog in Vietnam, werden door de katholieke jongeren op een zeer politieke wijze behandeld. In een brief uit 1967 aan de KVP-fractie, zette de secretaris van de jongerenorganisatie uiteen hoe de

katholieke jongeren dachten over de oorlog in Vietnam en over de rol die de Nederlandse politiek hierbij moest spelen. De brief is zeer genuanceerd opgesteld, hetgeen onder andere blijkt uit de de adhesie die de secretaris betuigde aan de Amerikaanse doelstelling. Er werd geschreven dat de jongeren de doelstellingen van de Verenigde Staten wel steunden, maar dat het bezwaar had tegen de manier waarop deze werden nagestreefd. Deze benadering staat in een schril contrast met de klare taal ten opzichte van Vietnam die we bij bijvoorbeeld de FJG tegenkomen. !33

! De JOVD werd in 1949 op initiatief van de VVD opgericht en bestaat sindsdien als politieke jongeren organisatie. Sinds haar oprichting streeft de JOVD een zelfstandige politieke positie na waarbij de focus ligt op het hoeden van het liberale gedachtengoed. Sinds haar oprichting is de hoofddoelstelling van de JOVD !

!

! ‘Jongeren nader in kennis te brengen met en te doordringen van de verantwoordelijkheden, ! welke het staatsburgerschap hen oplegt, hen daarbij in het bijzonder voorlichtend omtrent

Jongeren voorop 1963, Katholiek Documentatiecentrum, KVP (266), inv. nr. 5788.

32

Brief 1967, Katholiek Documentatiecentrum, KVP (266), inv. nr. 5811.

(17)

! de vrijzinnig-politieke beginselen, zonder een politieke vorming in ruimere zin te ! ! ! verwaarlozen.’ !34

!

In deze doelstelling ligt de identiteit van de JOVD besloten. Het meest kenmerkend voor de liberale jongeren, met name in de jaren zestig, is dat ze zich met haast religieuze overtuiging afzetten tegen elke inperking van een vrije ontwikkeling van hun politieke visie. Dit blijkt ook uit een in 1964 door de Centrale Kader Commissie (CKC) opgestelde richtlijn, waarin de belangrijkste taak van de JOVD geformuleerd wordt als ‘het geven van algemene voorlichting op het gebied van politiek en staatkunde, (…) maar met extra aandacht voor liberale ideeën.’ In de richtlijnen die 35 opgesteld werden door de CKC staat de vrije, individuele politieke vorming voorop en streefde men naar een brede en algemene politieke ontwikkeling. Deze politieke vorming diende volgens de CKC ook te gebeuren zonder gebonden te zijn aan partij-politieke invloeden: ‘Men dient zich volslagen te onthouden van iedere poging het terrein te betreden van een politieke partij.’ Al te 36 nauwe banden met welke politieke partij dan ook zou de ontwikkeling van de persoonlijke politieke visie onwenselijk beïnvloeden. Deze houding ten opzichte van de politieke vorming van jongeren had een totaal ander karakter dan we zagen bij de KVPJG en ARJOS, waarbij juist de vorming naar de beginselen van de moederpartij centraal stonden. Het verleent de JOVD het meest intellectuele karakter van de hier besproken jongerenorganisaties.!

! Wel was er bij de JOVD sprake van een politiek kader waarbinnen de jongeren vielen, het liberalisme was immers de grondslag van de organisatie en vormde ook het uitgangspunt van alle bezigheden van de jongeren. Het liberalisme was de gemene deler van de jongeren die betrokken waren bij de JOVD, het werd gezien als de meest geschikte ideologie als basis voor de

Nederlandse maatschappij. Dit betekende echter niet dat er geen ruimte was voor andere

(levensbeschouwelijke) visies binnen de organisatie. In een ‘motie betreffende religieuze invloeden in een liberale organisatie’ werd het bestaan van religieuze visies binnen de JOVD als

onvermijdelijk en zelfs als interessant gezien. Het werd echter wel van belang geacht dat !

!

! ‘de leden van een liberale organisatie komen tot verdieping hunnen liberale overtuiging, ! ! ook door bezinning op het verband tussen hun levensbeschouwelijke achtergrond en hun ! politieke overtuiging in de gevallen waarin deze relatie een rol speelt, en dat de organisatie ! aan deze bezinning aandacht behoort te schenken.’ !37

!

Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP), JOVD-district Noord, inv. nr. 22.

34

Richtlijn CKC 1964, DNPP, JOVD-district Noord, inv. nr. 152.

35

Richtlijn CKC 1964, DNPP, JOVD-district Noord, inv. nr. 152.

36

Motie betreffende religieuze invloeden in een liberale organisatie, DNPP, JOVD-district Noord, inv. nr. 152.

(18)

Deze omgang met verschillende (levensbeschouwelijke) visies benadrukt eveneens het intellectuele karakter van de organisatie, waarbij men, met het liberalisme als uitgangspunt en bindende factor, de vrije meningsvorming hoog in het vaandel droeg.!

! Evenals bij de KVPJG en ARJOS is protesteren of actievoeren op geen enkele manier terug te vinden als thema bij de JOVD. De liberale jongeren richtten zich op het bestuderen van het liberale gedachtengoed en de rol daarvan in de Nederlandse politiek. Wanneer de jongeren van de JOVD bepaalde maatschappelijke zaken aan de orde wilde stellen deden zij dat middels door de ledenvergadering aan te nemen moties. In het licht van het intellectuele karakter van de liberale jongerenorganisatie is deze officiële en correcte manier van het uiten van hun

standpunten, evenals het ontbreken van elke affiniteit met protest, niet verassend. !

! De gemene deler in de identiteit van de jongerenorganisaties is de gedrevenheid om zich politiek te ontwikkelen en gevolg te geven aan hun politieke overtuigingen. De vorm waarin dit gebeurde varieerde echter sterk. We zien dat de FJG zich met name naar buiten richtte. De

socialistische jongeren besteedden relatief veel tijd aan het uitdragen van hun standpunten aan de gemeenschap, niet zelden in de vorm van georganiseerd protest. Bij de confessionele

jongerenorganisaties zien we daarentegen een sterke oriëntatie op de moederpartij en de

betekenis van de protestantse of katholieke overtuiging. De rol van het geloof in de politiek was bij hen de rode draad in hun bezigheden. Meer dan bij de socialistische en de liberale organisaties waren de confessionele jongeren vooral naar binnen gericht: het onderricht in de protestantse/ katholieke politiek aan de eigen achterban nam een prominente plaats in. De JOVD tekent zich door een sterk intellectueel karakter, waarbij vrije menings- en politieke vorming voorop stonden. Bij alle jongerenorganisaties zien we dat er vanuit zowel hun geschiedenis als hun politieke identiteit sprake is van een bepaalde verhouding tot een moederpartij. De aard van deze relatie wordt onderzocht in het volgende hoofdstuk.!

!

!

2. ‘Meneer de President, welterusten?’ De relatie met de moederpartij!

!

In het voorgaande hoofdstuk zagen we dat de jongerenorganisaties allen een eigen identiteit dragen, welke enerzijds werd vormgegeven door de politieke traditie waaruit ze voortkwamen en anderzijds door de doelstellingen die de organisatie had en de middelen die ze aanwendde om deze te bereiken. De ideologische achtergrond van de jongerenorganisaties komt voor een belangrijk deel voort uit de politieke visie van hun moederpartij en de verhouding die de jongerenorganisatie met deze partij had. Ook speelde de moederpartij een wisselende rol in organisatorische zaken van de PJO. In dit hoofdstuk zal via twee benaderingen een beeld geschetst worden van de relatie tussen moederpartij en jongerentak. Ten eerste zal aan de hand van archiefstukken gekeken worden naar het beeld van de moederpartij dat er binnen de

(19)

moederpartij gesproken wordt in vergaderingen en interne correspondentie. Ook kunnen de archiefstukken iets onthullen over de communicatie tussen de moederpartij en de jongerentak. Bij deze analyse zal ook aandacht worden besteed aan de ideologische grondslag van de

moederpartij zelf en de politieke positie waar de moederpartij in de jaren zestig in verkeerde. Ten tweede zal er een beeld geschetst worden van de formele verhouding tussen de moederpartij en de PJO. Hierbij gaat het voornamelijk om de mate van autonomie van de jongeren ten opzichte van de moederpartij en de financiële zelfstandigheid van de jongerenorganisatie. Het artikel ‘De jongerenorganisaties van de Nederlandse politieke partijen, 1945-1995’ van P. Welp (1997) wordt 38 hierbij als uitgangspunt genomen. !

! De socialistische jongeren van de FJG profileerden zich niet als het jonge aanhangsel van de PvdA. In hun huishoudelijk reglement schreef de FJG als doelstelling van de organisatie ‘het democratisch socialisme, zoals dat politiek en organisatorisch vorm krijgt in het beleid en program van de Partij van de Arbeid kritisch te volgen.’ Niet alleen presenteerde de FJG zich hier als een 39 organisatie met sociaal democratische grondslagen, ze wierp zich op als de idealistische hoeder van het sociaal democratische gedachtengoed. In plaats van het vormen van een extra steunpilaar voor de PvdA, waren de jongeren kritisch op haar ouderen-variant. !

! Uit verschillende notulen en correspondentie uit het FJG-archief komt een duaal beeld van de verhouding tussen de FJG en de PvdA naar voren. De socialistische jongeren lijken zich op de eerste plaats te willen profileren als een zelfstandige, autonome organisatie die de PvdA wel als samenwerkingspartner maar niet als overkoepelend orgaan of moederpartij zag. Op andere plaatsen zien we dat er wel sprake is van een nauwe verbondenheid tussen de FJG en de PvdA en dat de PvdA optrad als een overkoepelend orgaan waar de jongerenorganisatie een onderdeel van was. Dit duale beeld werd begin 1970 zelfs zo benoemd in een discussienota van de hand van FJG’er Tom Zoutendijk. Zoutendijk schrijft:!

!

! ‘De ontwikkeling die zich na W.O.II binnen de jongerenorganisatie van de Partij van de ! ! Arbeid !heeft voorgedaan: van een jongerenorganisatie in de P.v.d.A ,(…), naar een ! ! jongerenorganisatie van de P.v.d.A. die zich als “onafhankelijke” organisatie, de Federatie ! van Jongerengroepen, op de P.v.d.A. richt, heeft aan het beleid van de tegenwoordige ! ! jongerenorganisatie (de FJG), een tweeslachtig karakter verleend.’ !40

!

Deze tweeslachtigheid, dus enerzijds een ‘aanhangsel’ van de PvdA en anderzijds een

zelfstandige onafhankelijke jongerenorganisatie, komt onder andere naar voren in bestuursverslag van 1970. Geschreven werd dat de FJG volledig onafhankelijk is van de PvdA. In dezelfde zin

Welp, De jongerenorganisaties van de Nederlandse politieke partijen .

38

Huishoudelijk reglement FJG, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG), ARCH 00399, inv. nr. 1.

39

Discussienota, IISG, ARCH 00399, inv. nr. 49.

(20)

werd echter vermeld dat dit voor wat betreft subsidiëring niet het geval was. Er wordt ook aangegeven tot wat voor problemen dit leidde: na een persverklaring van de FJG waarin de gemeenteraadslijst PvdA bekritiseerd werd, bleken de socialistische jongeren op ‘grote problemen’ te stuiten met de moederpartij. !41

! De autonome en zelfstandige status die de FJG zichzelf graag aanmeet, alsmede de grens van deze autonomie, komt ook duidelijk naar voren uit de correspondentie tussen de FJG en de PvdA. In een brief van september 1971 schreef Wim Herrebrug namens het bestuur van de jongerenorganisatie het partijbestuur van de PvdA aan. Onderwerp van schrijven was een

afkeuring van een voorgestelde wijziging van het huishoudelijk reglement van de FJG-Amsterdam door het PvdA partijbestuur. Deze afkeuring werd door de FJG-Amsterdam beantwoord met een uitvoerige uiteenzetting van de precieze statuten van de PvdA omtrent wijzigingen in het

huishoudelijk reglement van de jongerentak. Opvallend aan de brief is dat meermaals duidelijk wordt dat de jongeren in de FJG-Amsterdam totaal niet zitten te wachten op bemoeienis van de PvdA in de jongerenorganisatie. Herrebrug schrijft: !

!

! ‘Wij bestrijden dat (…) het formeel zo zou zijn dat de huishoudelijke reglementen van FJG ! afdelingen de goedkeuring van de Partij behoeven. Mag dit al zo zijn t.a.v. de landelijke ! ! organisatie, voor plaatselijke afdelingen geldt dit ons inziens niet.’ !42

!

De toon van Herrebrug geeft deze passage eigenlijk de impliciete boodschap ‘Maakt niet uit wat jullie regeltjes zijn, bemoei je niet met ons!’. Wanneer Herrebrug later in de brief ingaat op de inhoudelijke kritiek op het huishoudelijk reglement, vermeldt hij expliciet ‘Wij zijn van mening dat de FJG niet enkel in politiek opzicht maar tevens in organisatorisch opzicht verder moet kijken dan de moederpartij.’ !43

! De gewenste autonomie van de socialistische jongeren werd op verschillende manieren door de PvdA aan banden gelegd. De FJG genoot op verschillende vlakken behoorlijke

bewegingsvrijheid, maar op het moment dat de jongeren iets te brutaal gebruik maakten van de veronderstelde vrijheden, werden ze met heldere signalen teruggefloten door de PvdA. In het eerder genoemde voorval omtrent de persverklaring over de gemeenteraadslijst is al duidelijk te zien dat de FJG onder druk van de moederpartij bij moest draaien naar diens wensen. In 1971 had FJG’er Tom Zoutendijk zitting in de gewestelijke campagne-commissie van de PvdA-Amsterdam. De FJG wilde Zoutendijk graag vervangen door een ander, hetgeen door de PvdA met een heldere repliek geweigerd werd: !

!

Bestuursverslag 1970, IISG, ARCH 00399, inv. nr. 49.

41

Brief Wim Herrebrug 1971, IISG, ARCH 00399, inv. nr. 49.

42

Ibidem.

(21)

! ‘Het is dus niet juist als de FJG besluit een ander aan te wijzen, want nooit heeft jullie een ! bericht bereikt, waarin wij om een afgevaardigde vroegen. (…) Doe ons een plezier en laat ! Tom rustig zitten. We kunnen onze tijd wel beter gebruiken dan over dit soort zaken onze ! tijd te verdoen.’ !44

!

Naast het feit dat de PvdA het verzoek van de jongeren zonder al te veel inhoudelijke uitleg met een resoluut ‘nee’ beantwoord, is de toon waarin geschreven wordt betuttelend. !

! Welp beschrijft in zijn artikel de relatie tussen de PvdA en haar jongerentak aan het begin van de jaren zestig als wat inniger dan het beeld dat ontstaat uit de hierboven beschreven

bronnen. Voor wat betreft de formele betrekkingen was dit ook het geval. De jongeren waren voor veel organisatorische zaken aangewezen op de PvdA. Welp noemt hierbij onder andere de aanstelling van de jongerensecretaris, welke geschiedde na overleg tussen PvdA en FJG. De jongerensecretaris had een invloedrijke positie binnen de FJG, alle door de FJG ondernomen acties moesten zijn goedkeuring hebben. De jongerensecretaris woonde bovendien vergaderingen van het PvdA bestuur bij. Hiermee vormde de jongerensecretaris een belangrijk intermediair tussen de partij en de jongerenorganisatie. Dit duidt op een nauwe betrokkenheid tussen beide organisaties, waarbij de PvdA duidelijk het roer in handen had aangezien de jongerensecretaris door hen (mede)aangesteld en betaald werd. Welp ziet vervolgens vanaf halverwege de jaren zestig een milde verschuiving in deze verhoudingen ontstaan. Vanaf 1965 werd de

jongerensecretaris niet meer na overleg, maar in overleg met de FJG aangesteld, waarmee de jongeren in formele zin iets losser van de PvdA kwamen te staan. Begin jaren zeventig lijken de banden sterk verslapt. Binnen de PvdA gingen er stemmen op om de FJG op te heffen wegens teruglopende ledenaantallen en de ambivalente houding ten opzichte van de PvdA (het feit dat de PvdA dus blijkbaar de macht had de FJG op te heffen zegt overigens veel over de verhouding tussen beide organisaties: het bestaansrecht van de jongerenorganisatie lag ook hier duidelijk binnen de PvdA). Uiteindelijk zou de FJG in 1974 geheel in de PvdA integreren, waarmee definitief gekozen werd voor een koers die zich louter op de PvdA richtte. !45

! De sterk teruggelopen ledenaantallen van de jongerenorganisatie zijn te verklaren vanuit een ideologische ontwikkeling binnen de PvdA. Wellicht de belangrijkste ontwikkeling in de PvdA in de jaren zestig is de opkomst van Nieuw Links, een door jongeren geïnitieerde beweging die zich uitsprak voor een radicalere en democratischer koers van de partij. Nieuw Links richtte zich tegen de bestaande machtsstructuren binnen de partij en had volgens Koole vooral en sterk

provocerende werking. Opmerkelijk is dat het ontstaan van Nieuw Links voor de FJG, ondanks 46 de affiniteit die de jongeren voor de beweging hadden, ten dele een negatieve ontwikkeling was.

Reactie PvdA, IISG, ARCH 00399, inv. nr. 49.

44

Welp, De jongerenorganisaties van de Nederlandse politieke partijen (1998) 216, 217.

45

Koole, Politieke partijen in Nederland 233.

(22)

Veel jongeren in de FJG verlieten in deze periode de jongerenorganisatie om zich aan te sluiten bij de PSP. Met het ontstaan van Nieuw Links werd de kritische functie van de FJG binnen haar moederpartij overgenomen, waardoor het bestaansrecht van de FJG onder druk kwam te staan (de expliciete doelstelling van de jongerenorganisatie was immers het kritisch volgens van de moederpartij). Het maakte de jongerenorganisatie voor veel jongeren nog minder aantrekkelijk, met een grote uitstroom tot gevolg. !47

! De band tussen de ARJOS en de ARP was ronduit hecht te noemen. Op het vlak van ideologische grondslagen is er tussen de twee organisaties geen significant verschil te herkennen. De ARJOS had, zoals al te lezen was in hoofdstuk een, ook expliciet in zijn beleid opgenomen dat het de christelijke politieke visie van de ARP onderschreef en uitdroeg. De politieke visie van de ARP was gedurende de jaren zestig onder toenemende druk komen te staan, hetgeen aan het einde van de jaren zestig leidde tot diepgaande verdeeldheid binnen de partijgelederen. Aan het 48 begin van de jaren zestig tekende zich een tweedeling binnen de partij af die bestond uit een radicale stroming die het evangelie een centralere plek in de politieke koers toe wilde kennen en een progressievere en sociale houding aannam, en een meer traditionele stroming onder de naam ‘de verontrusten’, waarbij het gesloten systeem van neocalvinistische partijbeginselen zoals door Kuypers geformuleerd het uitgangspunt moest zijn. Het was met name de partijtop die de 49 radicalere, op het evangelie georiënteerde weg insloeg. Zoals we zullen zien identificeerde de jongeren in de ARJOS zich met name met deze progressievere radicale stroming. !50

! In organisatorisch opzicht was de band tussen de jongerenorganisatie en de moederpartij zeer sterk. Zo zien we bij de benoeming van het bestuur een innige samenwerking met de ARP. Sinds de oprichting van de voorloper van de ARJOS, de ARJA, benoemde de ARP twee

bestuursleden van het landelijk bestuur van de jongerenorganisatie. Deze eenzijdige verhouding duurde tot 1955, waarna de jongeren twee leden in het Centraal Comité van de ARP mochten kiezen. In de tien jaar daarna verworven de protestantse jongeren nog een aantal mogelijkheden om op bestuurlijk niveau mee te doen binnen de ARP, waaronder vertegenwoordiging in het Algemeen Organisatie Comité en het Partij Convent. In 1967 zien we dat de relatie tussen de ARJOS en de ARP nog hechter werd. In 1966 speelde de radicalen-verontrusten kwestie een grote rol binnen de ARP. De partij benoemde dat jaar zichzelf als ‘evangelische volkspartij’. De radicale koers van met name de partijtop viel niet bij de gehele achterban in goede aarde, hetgeen de band tussen de ARP en haar jongerenorganisatie, die de radicale koers onderschreef, sterker maakte. De invloed en vertegenwoordiging van de jongerenorganisatie binnen de ARP nam nog 51

Welp, De jongerenorganisaties van de Nederlandse politieke partijen 217.

47

R. S. Zwart, Gods wil in Nederland (Kampen 1996) 161.

48

Ibidem 153, 154.

49

Koole, Politieke partijen in Nederland 110, 111.

50

Ibidem 110.

(23)

verder toe, zo mochten de jongeren onder andere voorstellen ter overweging indienen bij het partijbestuur. Ook kreeg de ARP een stevigere greep op de jongerenorganisatie. Voor een statutenwijziging van de ARJOS was nu toestemming vanuit de ARP nodig. Een door Welp niet 52 vermeld gegeven hierbij is dat de statuten van de jongerenorganisatie de goedkeuring nodig hadden van de ARP omdat deze geen bepalingen mochten bevatten die in strijd waren met de statuten van de ARP. Dit gegeven illustreert helder de verhouding tussen de ARJOS en haar moederpartij: de ARJOS moet gezien worden als een jeugdig verlengstuk van de ARP.!

! Vanwege de innige verstrengeling van de bestuursorganen van de beide organisaties is het moeilijk om bij deze analyse een onderscheid te maken tussen de strikt formele verhoudingen en de visie van de jongeren op de ARP. De ARJOS voelde zich voor wat betreft de te varen koers het meest verwant met het gedeelte van de ARP waar ze organisatorisch geregeld mee in aanraking kwam, namelijk de partijtop. Enerzijds was de verhouding tussen beide dusdanig vanzelfsprekend dat ze geen onderwerp van gesprek hoefde te zijn, anderzijds bevonden personen die in notulen en correspondentie veel aan het woord komen zich in de hogere regionen van de

jongerenorganisatie en bewogen zich daarmee op het raakvlak tussen ARJOS en ARP. De visie van de jongeren op de ARP kan daarom alleen afgeleid worden uit de hierboven beschreven verstrengeling van beide organisaties: de progressieve weg die de partijtop voorstond werd gevolgd door de jongerenorganisatie, welke dus op zowel organisatorisch als ideologisch vlak een vloeiende samenwerking met de moederpartij kende. !

! Uit de archieven komt slechts één voorbeeld naar voren waarin de jongerenorganisatie zich tegen het beleid van de moederpartij keerde, opvallend genoeg vinden we informatie over dit voorval in het FJG archief terug. Het betreft een brief van de socialistische jongeren aan de ARJOS waaruit blijkt dat deze zich uitgesproken had tegen het beleid van het kabinet

Biesheuvel. In een reactie op deze brief liet Hans Burgers echter weten dat de heer Biesheuvel 53 met de ARJOS in gesprek wilde gaan over de kwestie. Van de uitkomst van dit gesprek zijn geen 54 geschreven stukken bekend, het ontbreken van een vermelding van de kwestie in de

bestuursnotulen van die tijd doet vermoeden dat de protestantse jongeren hun standpunt hebben veranderd.!

! Strikt formele betrekkingen zijn af te leiden uit de financiële relatie tussen beide organisaties. De rol van de ARP op het gebied van de ARJOS-financiën moet meer dan ondersteunend genoemd worden. In 1963 haalde de ARJOS 3727,43 gulden aan contributie binnen. Daartegenover stond een bijdrage vanuit de ARP ten bedrage van 7800 gulden, waarmee de ARP meer dan tweederde van de inkomsten van de jongerenorganisatie verzorgde. Uit een 55

Welp, De jongerenorganisaties van de Nederlandse politieke partijen 206.

52

Brief ARJOS, IISG, ARCH 00399, inv. nr. 49.

53

Reactie ARJOS, IISG, ARCH 00399, inv. nr. 49.

54

Financieel jaaroverzicht 1963, VU/HDC, Stichting ARJOS (273), inv. nr. 41.

(24)

toelichting op deze begroting blijkt dat hier nog niet de kosten die door jongeren gemaakt werden in verband met verkiezingen zijn meegenomen. Deze kosten werden via een aparte begroting gedeclareerd bij de ARP. De ARP voorzag in financiële middelen voor onder andere het ARJOS 56 secretariaat, de jongeren legden vervolgens in organisatorische en financiële verslagen

verantwoording af aan de moederpartij.!

! Over de relatie van de KVPJG met haar moederpartij in de jaren zestig kunnen geen misverstanden bestaan: de KVPJG was een volledig geïntegreerd onderdeel van de KVP. Alle financiële middelen die de katholieke jongeren ter beschikking hadden kwamen vanuit de KVP, de leden van de jongerenorganisatie hoefden geen contributie te betalen. In de bestuursraad van de KVPJG had een lid van het KVP-bestuur zitting, welke op voordracht van het partijbestuur werd benoemd door de bestuursraad van de KVP. De basis voor die innige verstrengeling van de jongerenorganisatie met haar moederpartij ligt in de jaren vijftig. Welp laat zien dat er aan het eind van de jaren vijftig activiteiten waren binnen de KVPJG om de relatie met de moederpartij verder aan te halen, hetgeen in 1959 resulteerde in een grotere directe vertegenwoordiging van de jongeren in de hoogste KVP organen en het recht op het indienen van amendementen op het verkiezingsprogramma van de KVP. Vanaf de jaren zestig ziet Welp de banden tussen de KVPJG en de moederpartij echter enigszins verslappen. Het directe lidmaatschap waar voorheen sprake van was (elk lid van de KVP met een leeftijd onder de dertig jaar was automatisch lid van de jongerenorganisatie) viel weg, waardoor de ledenaantallen sterk terugliepen. Tevens werd het mogelijk voor de jongerengroepen om in beperkte mate zelf contributie te innen, hetgeen de organisatie op financieel gebied iets zelfstandiger maakte. !

! Voor de KVP mogen de jaren zestig bestempeld worden als een crisis-decennium. Waar de partij in 1960 nog 400.000 leden had, had het in 1970 nog slechts een kwart daarvan als ledental in de boeken. In nog geen tien jaar halveerde het aantal zetels voor de partij in de tweede kamer. Binnen de KVP was samenwerking tussen de drie grote confessionele partijen een belangrijk gespreksonderwerp, maar de status van de KVP bij de andere partijen liet te wensen over. Met name na de fameuze Nacht van Schmelzer werd de KVP als onbetrouwbaar gezien, waardoor intensieve samenwerking met de ARP en de CHU voor de KVP niet binnen handbereik leek. In 57 ideologisch opzicht liet de KVP gedurende de jaren vijftig de neo-thomistische grondslagen steeds verder los. In steeds mindere mate werd de politieke visie gebaseerd op door God gegeven normen en kreeg het geloof de status van inspiratiebron voor de politiek. Aan het begin van de jaren zestig was deze visie vrijwel geheel uit de partij verdwenen, maar een gebrek aan een goede alternatieve ideologie maakte dat de partij aan het begin van de jaren zestig in een identiteitscrisis

Financieel jaaroverzicht 1963, VU/HDC, Stichting ARJOS (273), inv. nr. 41.

56

Koole, Politieke partijen in Nederland 173-176.

57

Zwart, Gods wil in Nederland 82.

(25)

was beland. Het vinden van deze identiteit werd bemoeilijkt door veranderingen binnen de 58 katholieke kerk, hetgeen de toekomst van de partij een belangrijk thema maakte. !59

! Halverwege de jaren zestig ontstaat er tumult binnen de jongerenorganisatie betreffende de te varen koers. Een grote groep leden wenst een progressievere weg in te slaan, waarmee het zich op dat vlak afzet tegen de KVP. Deze progressieve beweging binnen de jongerenorganisatie 60 kan gezien worden als het equivalent van de Christen-Radicalen stroming binnen de KVP, welke in 1968 tot een scheuring met de KVP kwam en de grondslag voor de vorming van de PPR

vormde. De breuk van de Christen-Radicalen met de KVP betekende voor de KVPJG een forse 61 uitstroom van leden. Deze verandering in de identiteit van de KVPJG komt het meest expliciet tot 62 uitdrukking in een perscommunique uit 1967. Hierin wordt geschreven dat de jongeren, naast het verlenen van medewerking aan de verkiezingscampagne van de KVP, ook zelf met een

verkiezingsactie zal komen. De KVPJG meent dat een dergelijke actie, !

!

! ‘…waarop door vele jongeren uit het hele land is aangedrongen, geheel past in de !

! onafhankelijke houding die de landelijke KVP jongerenorganisatie de laatste tijd binnen de ! KVP heeft ingenomen’ !63

!

Uit dit citaat blijkt dat de katholieke jongeren halverwege de jaren zestig op een zeer bewuste manier een meer zelfstandige positie wenste te hebben. Deze verandering in de visie van een aantal jongeren levert echter wel strijd op binnen de organisatie. In een brief uit 1967 schrijft G.G.M. Cobelens aan het organisatiebestuur dat hij de door het KVPJG-congres gewenste ‘radicale’ koers niet onderschrijft, hetgeen voor hem reden is om niet deel te nemen aan

besprekingen tussen drie christelijke jongerenorganisaties. In een reactie op deze brief schrijft de 64 secretaris van de KVPJG aan de heer Cobelens dat hij het onverstandig acht als de heer

Cobelens niet deelneemt aan de besprekingen, aangezien er meerdere KVPJG’ers zijn die moeite hebben met de radicalere insteek van het congres. Hij adviseert de heer Cobelens om zijn visie vorm te geven als ‘de gematigde stroming’, welke een tegenwicht aan de radicale stroming zou kunnen bieden. Er bestaat hierin dus een tweedeling binnen de KVPJG voor wat betreft de te

Koole, Politieke partijen in Nederland 173.

59

Welp, De jongerenorganisaties van de Nederlandse politieke partijen 201.

60

Koole, Politieke partijen in Nederland 175, 178, 179.

61

Welp, De jongerenorganisaties van de Nederlandse politieke partijen 200, 201.

62

Perscommunique 1967, Katholiek Documentatiecentrum, KVP (266), inv. nr. 5789.

63

Brief G.G.M. Cobelens 1967, Katholiek Documentatiecentrum, KVP (266), inv. nr. 5811.

(26)

varen koers. Deze tweedeling valt samen met de op dat moment vergaande verdeeldheid binnen 65 de moederpartij.!

! Het meest opvallende aan de bronnen van de katholieke jongeren voor wat betreft de relatie met de moederpartij is de serieuze en gelijkwaardige manier van communicatie, in het bijzonder vanuit de KVP. De jongeren stelden na vergaderingen het partijbestuur van de KVP regelmatig per brief op de hoogte van relevante uitkomsten van deze vergaderingen, hierbij werd vaak een punt van onvrede betreffende de gang van zaken in de Nederlandse politiek geuit. Het is opvallend hoe uitgebreid er op dit soort brieven gereageerd werd, meer dan eens door prominente leden van de partijtop. Zo ontving het KVPJG bestuur in reactie op een brief aangaande de

oorlogssituatie in Vietnam een brief van de fractieleider van de KVP W.K.N. Schmelzer. Deze brief was een drie alinea’s tellende uiteenzetting van zijn gedachten aangaande de situatie in Vietnam, waarbij hij zijn sympathie voor de standpunten van de jongeren uitsprak en enige nuances in hun visie aanbracht. Met deze brief werd afsluiting gegeven aan een discussie tussen de KVP en 66 haar jongerentak die begon met een schrijven van de KVPJG aan de partijtop waarin het haar onvrede omtrent de situatie in Vietnam uiteen zette. De eerste reactie hierop betrof eveneens een brief van Schmelzer. In deze eerste brief is de toon een stuk aanvallender dan in de afsluitende brief en beperkt Schmelzer zich tot het weerleggen van de argumenten van de jongeren. Naar 67 aanleiding van deze eerste reactie van Schmelzer volgde er een interne discussie binnen de KVPJG over hoe te reageren op deze brief van Schmelzer. Na overleg volgde een reactie van de jongeren waarbij ze op gewijzigde toon hun standpunt genuanceerder uitlegden aan de fractie van de KVP. De reactie hierop was de eerder genoemde afsluitende brief van Schmelzer. Deze gang 68 van zaken draagt vele kenmerken van een volwassen politieke discussie in zich: naar aanleiding van een meningsverschil welke gegrond is op een verschil in visie, volgt een proces waarbij beide partijen de standpunten van de ander aanhoren en op basis daarvan hun visie aanpassen of nuanceren. Dit voorbeeld maakt duidelijk op welke serieuze manier de KVP met haar

jongerengroep omging, de jongeren werden door de partij serieus genomen in hun visie op de politiek, de KVPJG maakte hier op haar beurt op een volwassen manier gebruik van.!

! Zoals te zien is aan de briefwisseling die hierboven besproken is, was er ruimte voor

meningsverschillen tussen de KVPJG en haar moederpartij, zonder dat dit de verhoudingen tussen beide aantastte. Dit betekende echter ook dat voor de jongeren die een te sterk afwijkende visie hadden van die van de KVP er weinig plek was binnen de jongerenorganisatie. Eerder in dit hoofdstuk kwam de kwestie van de radicale stroming binnen de KVPJG al aan bod. Deze radicale stroming was het jongerenequivalent van de Christen-Radicalen, een stroming binnen de KVP die

Brief G.G.M. Cobelens 1967, Katholiek Documentatiecentrum, KVP (266), inv. nr. 5811.

65

Reactie Schmelzer, Katholiek Documentatiecentrum, KVP (266), inv. nr. 5811.

66

Reactie Schmelzer, Katholiek Documentatiecentrum, KVP (266), inv. nr. 5808.

67

Brief aan fractie, Katholiek Documentatiecentrum, KVP (266), inv. nr. 5811.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo'n doel wordt door een snel groeiende groep aangegeven en het is waarschijnlijk dat zeer velen bin- nenkort hetzelfde zullen gaan denken, namelijk dat we op een punt in de

In de loop van dit onderzoek is al een aantal overeenkomsten tussen Herzog en New Journalism langsgekomen en ook sommige van de criteria voor het genre van

Over het algemeen was het aantal geregistreerde woninginbraken en overige misdrijven onder bewoners van buurten met een COA-locatie iets hoger dan in buurten zonder COA-locatie,

in 'n siende gemeenskap aan hulle gestel gaan word.* Hierdie kursus word as ekstrakurrikulere program in die middae aangebied en 'n deeltydse onderwyseres wie

die skoolorganisasie, Dit spreek vanself dat die skoolopvoeding in die Chri like-nasionale skoal geen geringe bydrae tot die opvoeding van die kind lewer nie en

ins~elling is, en verder ook aangesien .dieselfde probleme met betrekking tot druiping en uitsakking van studente aan technikons ondervind word, word in hierdie

Sportwetenskaplike publikasies bly die belangrikste bronne om relevante inligting na belanghebbendes deur te gee. 'n Besondere paging moet egter gemaak word om te

Sportwetenskaplike publikasies bly die belangrikste bronne om relevante inligting na belanghebbendes deur te gee. 'n Besondere paging moet egter gemaak word om te