• No results found

Op welke manier heeft pesten invloed op het plegen van suïcide?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Op welke manier heeft pesten invloed op het plegen van suïcide?"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BACHELORTHESE

KLINISCHE PSYCHOLOGIE AFDELING PSYCHOLOGIE

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Op Welke Manier heeft Pesten Invloed op het Plegen

van Suïcide?

Roos Langedijk

Universiteit van Amsterdam

Begeleider

A. Noordhof

Universiteit van Amsterdam

Eerste Versie Bachelorthese

Datum: 18-6-14

Studentnummer: 10163557 Aantal woorden: 7339

(2)

Inhoudsopgave p.

Abstract 3

Op welke Manier heeft Pesten Invloed op het Plegen van Suïcide? 4

Voorspelt Pesten Suïcide? 6

Is Psychische Problematiek een Mediërende Factor tussen Pesten en Suïcide? 12

Wat is de Invloed van Zelf Pesten ten opzichte van Gepest worden op Suïcidegedachten/-Gedrag? 17

In hoeverre zijn er Genderverschillen in de Invloed van Pesten op Suïcide? 21

Conclusie en Discussie 24

(3)

Abstract

Pesten is een stelselmatige vorm van agressie waarbij één of meer personen proberen een andere persoon fysiek, verbaal of psychologisch schade toe te brengen. In deze Bachelorthese werd onderzocht op welke manier pesten invloed heeft op het plegen van suïcide. Ten eerste werd onderzocht of pesten suïcide kan voorspellen, waaruit bleek dat dit zeer waarschijnlijk is en pesten een uitlokkende factor kan zijn voor het ontwikkelen van suïcide gedachten of het plegen van suïcide. Vervolgens bleek dat psychische problematiek de relatie tussen pesten en suïcide kan mediëren. Wanneer gekeken werd naar de relatie tussen pesten en suïcide, bleek slachtofferschap sterker gerelateerd te zijn aan suïcide dan daderschap. Tevens bleek deze relatie tussen pesten en suïcide sterker bij vrouwen dan bij mannen. Pesten lijkt te zorgen voor een vergroot risico op het plegen van suïcide.

(4)

Op Welke Manier heeft Pesten Invloed op het Plegen van Suïcide?

De media staat geregeld vol van boodschappen over pesterijen en de gevolgen

daarvan. Denk maar aan de aandacht die de dood van Tim Ribberink heeft gekregen nadat hij suïcide pleegde door alle pesterijen, de 13-jarige Anass Aouragh en een 15-jarige scholiere uit Staphorst die voor de trein sprong omdat ze jaar in jaar uit gepest werd.

Suïcidaliteit is een ander woord voor zelfdoding en is het opzettelijk beëindigen van het eigen leven. Meestal is de dood niet het doel van suïcide, maar wordt er in wanhoop gezocht naar een oplossing voor een pijnlijke en schijnbaar uitzichtloze situatie waarin de persoon verkeert (Korrelatie, 2014). Pesten is een voorbeeld van zo’n pijnlijke situatie. Pesten is een stelselmatige vorm van agressie waarbij één of meer personen proberen een andere persoon fysiek, verbaal of psychologisch schade toe te brengen (Veenstra et al., 2005). Hierbij is sprake van een ongelijke machtsverhouding en pesten kan, in tegenstelling tot plagen, blijvende psychische en/of lichamelijke gevolgen met zich meebrengen. Hoe langer het pesten aanhoudt, en dus de angst en stress die daarmee gepaard gaan, des te ernstiger de gevolgen (Gevolgen van pesten, z.j.). Ruim 10 procent van de scholieren zegt op de basisschool gepest te zijn, tegenover 6 procent in het vervolgonderwijs (Nederlands Jeugd Instituut, 2014). Dat pesten grote gevolgen heeft voor het ‘slachtoffer’ is inmiddels bekend. Kinderen die

aanhoudend worden gepest staan namelijk onder voortdurende stress en dit kan onder andere het psychisch functioneren sterk belemmeren (Cuyvers, 1997). Wanneer dit overgaat in depressieve gevoelens en de gepeste persoon zelf gaat geloven in de minderwaardigheid zou een mogelijk gevolg kúnnen zijn dat deze persoon het leven niet meer ziet zitten. Tevens is er ook een mogelijkheid dat zelf pesten, en de nare gevoelens die daaraan ten grondslag liggen, zorgen voor een hogere kans op het plegen van suïcide. Zelfdoding staat onder jongeren op nummer twee van doodsoorzaken (Voorn, 2012). De vraag hierbij is vervolgens in hoeverre pesten bijdraagt aan de hoeveelheid suïcides die voorkomen onder jongeren.

(5)

Vanwege de schadelijke gevolgen van pesten op de geestelijke gezondheid wanneer er niet op tijd hulp wordt geboden, is preventie en het op tijd ingrijpen van groot belang (Ortega, Elipe, Merchan, Calmaestra, & Vega, 2009). Wanneer meer duidelijkheid ontstaat over de invloed die pesten mogelijk heeft op het plegen van suïcide, kan hier in therapie, bij

voorlichtingen op scholen en in het schoolbeleid zelf extra aandacht aan worden besteed. Op die manier kunnen de psychische gevolgen van het pesten mogelijk worden ingeperkt. In deze these zal worden onderzocht of de invloed van pesten op suïcide daadwerkelijk aanwezig is en op welke manier het mogelijk aanwezige verband tussen pesten en suïcide in elkaar zit.

Volgens kinderombudsman Marc Dullaert (2013) is zelfdoding een ondergeschoven kindje en wordt erover gezwegen. Doordat hierdoor niet duidelijk is hoe groot en ernstig deze problematiek is, wordt er ook weinig naar oplossingen gezocht door de overheid in Nederland (Dullaert, 2013). Door suïcidaliteit steeds meer aan de kaak te stellen kan er hopelijk op langere termijn iets veranderen aan het beleid rondom dit probleem. Door in deze these belangrijke zaken rondom pesten samen te voegen, wordt het probleem rondom pesten beter in kaart gebracht. Er is veel onderzoek gedaan naar pesten, maar in geen enkel onderzoek zijn belangrijke zaken, waaronder de voorspellende kracht, de mediërende factoren, de

genderverschillen en het verschil tussen pesten en zelf pesten, samengevoegd. Wanneer hier een helder beeld van is, kan de wetenschap zich richten op nog ontbrekende informatie en kan er oplossingsgericht worden nagedacht over dit probleem.

In deze these zal ten eerste de directe link tussen pesten en suïcide en in dit geval de mogelijke voorspellende waarde die pesten heeft op het plegen van suïcide worden besproken. Daarbij is de vraag of suïcide een gevolg is van pesten. Wanneer hier duidelijkheid over is kan er specifieker worden gekeken naar hoe deze invloed in elkaar zit. Ten tweede zal gekeken worden naar factoren die mogelijk een mediërende werking hebben tussen pesten en suïcide. Het is namelijk voor te stellen dat pesten zorgt voor psychische problematiek en dat dat

(6)

vervolgens leidt tot een suïcidepoging of het ontstaan van suïcidale gedachten. Doordat het doel van dit stuk is om te kijken naar de manier waarop pesten invloed heeft op suïcide, is het belangrijk pesten te specificeren. Al snel wordt gedacht aan de gevolgen voor het slachtoffer, maar dat er ook psychische gevolgen kunnen bestaan voor de dader is minder bekend. Hier dient naar gekeken te worden om de vraag vollediger te kunnen beantwoorden. Daarom zal ten derde worden gekeken naar het verschil in gevolgen bij zelf pesten en gepest worden. Tot slot is het belangrijk te kijken naar het verschil in invloed van pesten op suïcide tussen meisjes en jongens. Aangezien zij in veel dingen verschillen, is het mogelijk dat ook de invloed van pesten bij beide seksen van elkaar verschilt. Hier kan vervolgens rekening mee worden gehouden in de omgang met zowel pesters als gepesten.

Voorspelt Pesten Suïcide?

In deze paragraaf zal gekeken worden of gepest worden suïcide kan voorspellen.

Belangrijk hierbij is te onderzoeken of er een directe link aanwezig is tussen gepest worden en het hebben van suïcidale gedachten of suïcide gedrag. In de gebruikte onderzoeken wordt gekeken naar zowel suïcide ideatie als suïcide gedrag. Suïcidale gedachten blijken namelijk een sterke voorspeller te zijn van suïcidepogingen (Dijkstra, 2010). In de besproken

onderzoeken wordt gekeken naar de mogelijke voorspellende kracht van gepest worden op suïcide bij slachtoffers van pesten.

In deze paragraaf zal nogmaals een korte toelichting worden gegeven van de begrippen die in deze paragraaf en tevens in de rest van deze these worden gebruikt. Dit om een

duidelijk beeld te schetsen van de problematiek die samengaat met pesten en om de begrippen specifieker toe te lichten. Hierbij zal eerst een onderscheid worden gemaakt tussen de

verschillende soorten pestgedrag en vervolgens worden de kenmerken van gepeste kinderen besproken. Daarna volgt een nadere toelichting van het begrip suïcide en de risicofactoren die

(7)

daaraan mogelijk ten grondslag liggen. Wanneer dit helder is kan worden gekeken naar de grote vraag van deze paragraaf, namelijk of pesten suïcide kan voorspellen.

Soorten Pestgedrag

Pestgedrag is te onderscheiden in verschillende vormen, namelijk: verbaal, fysiek en relationeel pesten (Welke vormen van pesten zijn er?, z.j.). Verbaal pesten houdt in dat er woorden worden gebruikt om de gepeste persoon te kwetsen. Fysiek pesten houdt in dat er gebruik wordt gemaakt van lichamelijk geweld. Tot slot houdt relationeel pesten in dat er gedrag plaatsvindt dat er op gericht is om schade toe te brengen aan de relaties tussen

leeftijdsgenoten, zoals uitsluiting. Een relatief nieuwe vorm van pesten is ‘cyberpesten’, dit is pesten via het internet kan de vorm aannemen van zowel verbaal als relationeel pesten. In de onderzoeken die uiteengezet worden in deze paragraaf kregen de kinderen een soortgelijke definitie van pesten te zien zoals eerder genoemd door Veenstra et al. (2005) en ging het om alle bovengenoemde soorten van pesten, uitgevoerd door leeftijdsgenoten (Kaltiala-Heino. Rimpela, Marttunen, Rimpela, & Rantanen, 1999; Kim, Koh, & Leventhal, 2005; Brunstein Klomek, Marocco, Kleinman, Schonfeld, & Gould, 2007)

Kenmerken Gepeste Kinderen

Pesten komt veel voor onder kinderen. Er zijn meerdere signalen of gedragingen die erop kunnen wijzen dat een kind wordt gepest. Symptomen van een kind dat wordt gepest zijn onder andere driftbuien, plotselinge stemmingswisselingen, een bange of verdrietige indruk, het niet meer naar school willen, lichamelijke klachten zoals hoofdpijn en buikpijn en concentratieproblemen. Er is vaak sprake van schaamte bij kinderen die gepest worden waardoor er niet over de pesterijen wordt gepraat (Munnik, z.j.). Dit is ook meteen een beperking bij het doen van onderzoek bij pesten en is vooral aan de orde wanneer gebruik

(8)

wordt gemaakt van zelfrapportage. Onder andere om deze reden is er in de besproken

onderzoeken gebruik gemaakt van zowel zelfrapportage als peer rapportage en/of rapportage door ouders of leraren (Rigby & Slee, 1999; Kim et al., 2005; Sourander et al., 2007;

Winsper, Lereya, Zanarini, & Wolke, 2012).

Suïcidaliteit

Suïcidaliteit is een ander woord voor zelfdoding en is het opzettelijk beëindigen van het eigen leven (Korrelatie, 2014). Het verklaren van suïcidaal gedrag is een lastige kwestie. Er zijn verschillende factoren die bijdragen aan deze keuze. Vier groepen van factoren worden hierbij onderscheiden, namelijk: ‘Kwetsbaarheidfactoren’, ‘Uitlokkende factoren’,

‘Ontremmende factoren’ en ‘Afwezigheid van beschermende factoren’ (Risicofactoren

zelfdoding, 2011). Er zijn verschillende kwetsbaarheidfactoren zoals onder andere ongunstige socio-economische omstandigheden en het hebben van psychiatrische problematiek. Bij uitlokkende factoren moet gedacht worden aan het verlies van verschillende zaken, zoals het verlies van personen of sociale omgeving, van waarden, verwachtingen in anderen,

beroepsstatus en lichamelijke integriteit. Het kernbegrip van deze these, namelijk pesten, zou mogelijk een vorm kunnen zijn van een uitlokkende factor. Ontremmende factoren zijn factoren die de drempel naar het plegen van suïcide verlagen en een voorbeeld van een beschermende factor is sociale steun. Hierbij is het zowel de betrokkenheid van de familie (ouders) als van de school belangrijk.

Suïcide komt dus voort uit meerdere verschillende factoren. De vraag is vervolgens wat de rol van pesten hierin is. Wanneer het pesten op zich wordt geschaard onder een van de zojuist genoemde factoren kan pesten of gepest worden gezien worden als een uitlokkende factor. In dat geval zou er dus een direct verband bestaan tussen pesten of gepest worden in een bepaalde periode en daarop volgend het plegen van suïcide. Een andere mogelijkheid is

(9)

dat pesten zorgt voor een langdurige kwetsbaarheid in het latere leven van de gepeste of de pester. Dit zou kunnen komen door de herinneringen aan het pesten en de nare emoties die daarmee gepaard gingen. Als dit het geval is zou pesten een voorspeller zijn van suïcide op de langere termijn. Tevens is er nog de mogelijkheid dat pesten zorgt voor een vermindering van beschermende factoren, het ontstaan van andere kwetsbaarheidfactoren of het ontstaan van andere uitlokkende factoren. Pesten zou bijvoorbeeld kunnen leiden tot psychische

problematiek en het ontbreken van het gevoel van sociale steun. Dit zou vervolgens bij

kunnen dragen aan de problematiek rondom pesten en suïcide. Deze mogelijke mediatie wordt onderzocht in paragraaf 2. Naast de mogelijkheden dat pesten voorspellend of mediërend werkt, is het tevens mogelijk dat er factoren zijn die zowel tot suïcide als tot pesten kunnen leiden. Wanneer dat het geval is worden beiden, pesten en suïcide, veroorzaakt door gedeelde factoren in plaats van dat suïcide een mogelijk gevolg is van pesten.

Verbanden tussen Gepest worden en Suïcide

Verschillende onderzoekers hebben aangetoond dat wanneer jongeren gepest worden, dit zorgt voor een verhoogd risico op het hebben van suïcidale gedachten en het plegen van suïcide (Wicks-Nelson & Israel, 1997; Kaltiala-Heino et al., 1999; Kim et al., 2005; Brunstein Klomek et al., 2007; Winsper et al., 2012; Copeland, Wolke, Angold, & Costello, 2013; Kim, Leventhal, Koh, & Boyce, 2009; Espelage & Holt, 2013). Deze verbanden werden gevonden in verschillende grote samples (N= 661 tot 16.410) van adolescenten. Dit lijkt erop te wijzen dat pesten inderdaad een uitlokkende factor zou kunnen zijn voor het plegen van suïcide.

Bij meerdere van deze onderzoeken werd gekeken naar het verband tussen pesten en het hebben van suïcidegedachten (Wicks-Nelson, & Israel, 1997; Kaltiala-Heino et al., 1999). Echter, de studie van Kim, Koh en Leventhal (2005) was de eerste die bewees dat dit verband ook aanwezig is als het gaat om suïcidepogingen. Zij demonstreerden dat er, naast een

(10)

verhoogd risico op suïcide gedachten, tevens een verhoogd risico op daadwerkelijke

suïcidepogingen is bij slachtoffers van pesten. Dit toonden zij aan binnen een onderzoek met een grote sample (N= 1.718) van adolescenten. Hierna volgden meer onderzoeken die het verband onderzochten tussen pesten en daadwerkelijke pogingen tot suïcide (Brunstein Klomek et al., 2007; Winsper et al., 2012; Copeland et al., 2013). Allen vonden zij een verband tussen gepest worden en het doen van suïcidepogingen.

Bij veel onderzoeken werd gebruik gemaakt van zelfrapportage (Kaltiala-Heino et al., 1999; Brunstein Klomek et al., 2007; Espelage & Holt, 2013). Adolescenten dienden daarbij over zichzelf vragenlijsten in te vullen met betrekking tot pesten en suïcide. Een nadeel van zelfrapportage is de neiging tot het geven van sociaal wenselijke antwoorden (Nederlands Jeugd Instituut, z.j.). Bij gepest worden speelt schaamte vaak een grote rol waardoor personen hier niet open over zijn (Munnik, z.j.). Hoewel het verband tussen pesten en suïcide bij het gebruik van deze methode alsnog kan worden gevonden, kunnen zowel pesten als suïcide door sommige kinderen zijn onder gerapporteerd. Dit is belangrijk om op te merken omdat zelfrapportage op die manier kan zorgen voor een vertekend beeld van de werkelijkheid. Ook bij het gebruik van een andere meetmethode, namelijk het gebruik van peer reviews, werd het verband tussen gepest worden en suïcide gevonden (Kim et al., 2005; Rigby & Slee, 1999; Kim et al., 2009). Dit houdt in dat leeftijdsgenoten vragenlijsten over elkaar invullen, waardoor het geven van sociaal wenselijke antwoorden en schaamte niet aan de orde is. Tevens werd in onderzoek waarbij zowel gebruik werd gemaakt van zelfrapportage, peer rapportage, rapportage door ouders én door leraren, gevonden dat kinderen die betrokken zijn bij pesten een verhoogd risico hebben op suïcide ideatie en suïcide gedrag (Sourander et al., 2007; Winsper et al., 2012; Copeland et al., 2013).

De meeste van bovengenoemde onderzoeken maakten gebruik van een selecte steekproef (Brunstein Klomek et al., 2007; Kaltiala-Heino et al., 1999; Kim et al., 2005;

(11)

Espelage & Holt, 2013; Kim et al., 2009). Allen selecteerden zij bepaalde klassen op scholen waarbij zij het onderzoek gingen uitvoeren. Hoewel een aselecte steekproef lang niet altijd mogelijk is en dit ook geen groot probleem hoeft te zijn, is het nadeel van een selecte steekproef dat er vervolgens alleen een uitspraak kan worden gedaan over die specifieke groep. Een variant van een aselecte steekproef zorgt ervoor dat de uitkomsten beter

gegeneraliseerd kunnen worden naar de werkelijkheid (William, 2006). Uit onderzoek waarbij gebruik werd gemaakt van een aselecte steekproef werden eerder gevonden resultaten

bevestigd en bleek gepest worden te zorgen voor een verhoogd risico op het plegen van suïcide (Hinduja & Patchin, 2010; Copeland et al., 2013; Winsper et al., 2012).

Wanneer uit cross-sectioneel onderzoek is gebleken dat er een correlatie is tussen pesten en suïcide, wil dit niet zeggen dat dit op de lange termijn ook aanwezig is. Hierdoor is niet duidelijk of bij pesten sprake is van een voorspellend effect over tijd. Om die reden is het belangrijk ook te kijken naar longitudinale studies. In longitudinale studies (Sourander et al., 2007; Copeland et al., 2013) werd echter ook aangetoond dat pesten een voorspellend effect heeft op suïcide. Pesten blijkt over een periode van 7 tot 15 jaar nog steeds voorspellend te zijn.

Op basis hiervan lijkt een voorspellend verband tussen pesten en suïcide zeer

aannemelijk. Toch betekent dit niet dat pesten dan ook de oorzaak is van de suïcide gedachten of suïcide pogingen. Een andere verklaring zou namelijk zijn dat zowel pesten als suïcide veroorzaakt worden door een derde variabele. Mogelijk zorgt een bepaalde karakteristiek van een persoon voor een grotere kans op gepest worden en tevens voor een grotere kans op suïcide. Er dient gecontroleerd te worden voor dergelijke variabelen om een mogelijk

oorzakelijk verband in kaart te kunnen brengen. Een lage zelfwaardering is een voorbeeld van zo’n mogelijke derde variabele. Gepeste kinderen zijn vaak gevoelig en hebben een lage zelfwaardering, waardoor zij een gemakkelijk slachtoffer zijn voor pesters (Chris, 2014;

(12)

Rigby & Slee, 1993). Daarnaast stelt VU-psycholoog Ad Kerkhof dat een lage zelfwaardering een voedingsbodem is voor depressie (2013). Op die manier zorgt de lage zelfwaardering er dus zowel voor dat een kind gepest wordt als dat het een groter risico loopt op suïcide. In een aantal onderzoeken is er gecontroleerd voor dergelijke variabelen. Hieruit bleek dat wanneer gecontroleerd werd voor depressie, angst, gedragsproblematiek, eerdere suïcidepogingen en delinquentie er nog steeds een verband aanwezig was tussen pesten en suïcide (Kaltiala-Heino et al., 1999; Kim et al., 2005; Kim et al., 2009; Espelage & Holt, 2013). Hoewel het verband tussen pesten en suïcide bleef bestaan na invoeren van depressie, angst en delinquentie als covariaten, was het verband significant minder sterk dan voor controle van deze variabelen (Kim et al., 2005; Espelage & Holt, 2013). Dit zou betekenen dat onder andere depressie, angst en delinquentie een deel van het verband tussen pesten en suïcide verklaren. Na controle voor deze risicofactoren voor suïcide bleek de associatie tussen pesten en suïcide vooral sterk aanwezig te zijn voor pesters en jongeren die zowel pester als slachtoffer van pesten zijn.

Uit alle voorgaande besproken onderzoeken samen lijkt het zeer aannemelijk dat pesten een voorspeller kan zijn voor het ontwikkelen van suïcidegedachten en

suïcidepogingen. Op die manier kan pesten gezien worden als een uitlokkende factor voor suïcide.

Is Psychische Problematiek een Mediërende Factor tussen Pesten en Suïcide?

Mediatie

Zoals gebleken uit de vorige paragraaf is suïcide multifactorieel bepaald. Er is daarom een mogelijkheid dat, naast de directe relatie die gebleken is tussen pesten en suïcide, pesten invloed heeft op bepaalde factoren die op hun beurt het risico op suïcide vergroten. In dat geval zou er sprake zijn van een mediërende factor. Uit onderzoek aan de Universiteit van

(13)

Montreal (2012), gepubliceerd in Psychological Medicine, is gebleken dat pesten sporen achterlaat in het DNA (Boersma, 2012). Zo zou het SERT-gen, betrokken bij de regulering van serotonine, veranderen onder invloed van pesten. Serotonine is vervolgens betrokken bij het reguleren van humeur en psychische staat en op die manier kan pesten leiden tot onder andere depressie (van der Velde, 2011). Ernstige psychische problematiek kan intens lijden teweegbrengen en samengaan met gevoelens van wanhoop, somberheid en uitzichtloosheid. Deze gevoelens kunnen ervoor zorgen dat iemand de keuze maakt een einde aan zijn of haar leven te maken (Suïcide, z.j.). De hypothese die hieruit voortkomt stelt dat pesten leidt tot psychische problematiek en dat psychische problematiek vervolgens kan leiden tot suïcide. De factor ‘psychische problematiek’ is in dat geval een mediërende factor. Of er

daadwerkelijk een dergelijke mediërende factor aanwezig is tussen pesten en suïcide zal in deze paragraaf worden onderzocht.

Psychische Problematiek

In dit stuk wordt onder psychische problematiek de aanwezigheid van verschillende

stoornissen verstaan, zowel As-1 als As-2 problematiek. In deze these zal onder psychische problematiek worden verstaan: psychiatrische stoornissen te maken met depressie, angst, middelenmisbruik en twee verschillende persoonlijkheidsstoornissen, namelijk de antisociale persoonlijkheidsstoornis en de borderline persoonlijkheidsstoornis (Kaltiala-Heino et al., 1999; Brunstein Klomek et al., 2007; Grennan, & Woodhams, 2007; Sourander et al., 2007; Copeland et al., 2013; Tidemalm, Langström, Lichtenstein, & Runeson, 2008; Lereya et al., 2013; Wolke, Schreier, Zanarina, & Winsper, 2012; Yalch, Hopwood, Fehon, & Grilo, 2014; Glenn, Bagge, & Osman, 2013). Dit is belangrijk uiteen te zetten zodat duidelijk is dat uitspraken op een later moment betrekking hebben op bovengenoemde psychische problematiek.

(14)

Psychische Problematiek als Mediërende factor

Uit meerdere onderzoeken is gebleken dat pesten het risico op het ontwikkelen van psychische problematiek vergroot (Kaltiala-Heino et al., 1999; Brunstein Klomek et al., 2007; Grennan et al., 2007; Sourander et al., 2007; Copeland et al., 2013; Lereya et al., 2013; Wolke et al., 2012). Pesten blijkt uit onderzoek waarbij gebruik werd gemaakt van grote samples (N= 99 tot 16.410) de kans op het ontwikkelen van een depressie bij adolescenten te vergroten (Kaltiala-Heino et al., 1999; Brunstein Klomek et al., 2007; Grennan et al., 2007). Tevens is gebleken dat pesten de kans vergroot op psychiatrische stoornissen bij jongens in hun

adolescentie (Sourander et al., 2007). Aangezien dit onderzoek alleen bij jongens is gedaan is het nog niet duidelijk of dit ook het geval is bij meisjes. Uit onderzoek gedaan bij zowel meisjes als jongens door Copeland et al. (2013) bleek dat zowel pesten als gepest worden inderdaad zorgt voor een verhoogd percentage psychiatrische stoornissen. Psychiatrische stoornissen waren in deze onderzoeken stoornissen te maken met angst, depressie, antisociale persoonlijkheidsstoornis en middelenmisbruik. Een andere psychiatrische stoornis die vaak naar voren komt in onderzoek bij pesten is de borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS). Gepest zijn zorgt voor een vergrote kans op zelfbeschadiging (Lereya et al., 2013) en zelfbeschadiging is een symptoom van BPS (Trimbos Instituut, 2010). Belangrijk hierbij te vermelden is dat in deze studie de vergrote kans op zelfbeschadiging via verschillende paden liep, waaronder depressie. Op die manier is met deze studie niet aangetoond dat er een directe link is tussen pesten en zelfbeschadiging. Echter werd dit in ander onderzoek wel aangetoond, waarbij bleek dat opzettelijke schade toegebracht door leeftijdsgenoten een voorloper of marker is voor BPS-symptomen (Wolke et al., 2012).

Nu duidelijk is geworden welke invloed pesten heeft op psychische problematiek is het, wanneer we willen onderzoeken of er sprake is van een mediërende factor, belangrijk om

(15)

te kijken naar het verband tussen deze psychische problematiek en suïcide. Depressie is volgens Blom (2003) de belangrijkste risicofactor voor het plegen van suïcide. Hoewel al gebleken is dat er ook een direct verband bestaat tussen pesten en suïcide, kan depressie in dat geval alsnog een belangrijke rol vervullen in sommige gevallen. De depressieve gevoelens die mogelijk ontstaan zijn door pesten zoals wanhoop, somberheid en uitzichtloosheid kunnen ervoor zorgen dat iemand een einde aan het leven maakt (Suicide, z.j). Ook de psychiatrische stoornissen te maken met angst, depressie, antisociale persoonlijkheidsstoornis en

middelenmisbruik bleken een verhoogd risico op suïcide met zich mee te brengen (Tidemalm et al., 2008). Vervolgens bleek BPS, zelfs na het controleren voor depressie en

middelengebruik, gerelateerd aan suïcide (Yalch et al., 2014). Tevens bleek de affectieve instabiliteit die aanwezig is bij BPS, ook na controleren voor negatieve emotionaliteit, gerelateerd aan suïcide ideatie en suïcidepogingen (Glenn, Bache et al., 2013). Psychische problematiek zou in deze gevallen dus een mediërende factor tussen pesten en suïcide kunnen zijn. Echter dient om dit aan te kunnen tonen wel eerst gekeken te worden naar het verband tussen pesten en suïcide wanneer gecontroleerd wordt voor psychische problematiek.

Wanneer wordt gecontroleerd voor psychische problematiek waaronder depressie en angst, blijkt het verband tussen pesten en suïcide significant af te nemen in vergelijking met het verband vóór controle van deze factoren (Kim et al., 2005; Espelage & Holt, 2013). Psychische problematiek zou dus een mediërende werking kunnen hebben tussen pesten en suïcide. Dit omdat pesten dus blijkt te zorgen voor een vergrote kans op psychische

problematiek (Kaltiala-Heino et al., 1999; Brunstein Klomek et al., 2007; Grennan et al., 2007; Sourander et al., 2007; Copeland et al., 2013; Lereya et al., 2013; Wolke et al., 2012), de psychische problematiek vervolgens een verhoogd risico op suïcide met zich mee brengt (Blom, 2003; Tidemalm et al., 2008; Yalch et al., 2014) en het verband tussen pesten en

(16)

suïcide na controle voor deze psychische problematiek af lijkt te nemen (Kim et al., 2005; Espelage & Holt, 2013).

Hoewel het erg aannemelijk lijkt dat psychische problematiek mediërend kan werken tussen pesten en suïcide, dient men zich ervan bewust te zijn dat dit tot nu toe alleen uit onderzoek is gebleken waarbij psychische problematiek bestond uit depressie en angst. Omdat bij veel persoonlijkheidsstoornissen sprake is van depressieve gevoelens en/of angst is de kans zeer zeker aanwezig dat dit hetzelfde resultaat zou opleveren. Toch dient hierbij in ogenschouw te worden genomen dat nog niet daadwerkelijk is onderzocht wat er gebeurt met het verband tussen pesten en suïcide wanneer wordt gecontroleerd voor alle facetten die behoren tot een persoonlijkheidsstoornis.

Bijna alle onderzoeken die zojuist besproken zijn, zijn longitudinale studies geweest (Sourander et al., 2007; Copeland et al., 2013; Tidemalm et al., 2008; Lereya et al., 2013; Wolke et al., 2012). Dit heeft als voordelen dat er inzicht ontstaat in variabelen over tijd en inzicht geeft in de relaties tussen kenmerken en uitkomst, in dit geval tussen pesten, psychische problematiek en suïcide. Een causale relatie kan hier nog niet mee worden aangetoond, maar dit design geeft van alle observationele studies wel het meeste inzicht hierin.

Uit deze paragraaf blijkt dat psychische problematiek een mediërende factor kan zijn tussen pesten en suïcide. Pesten lijkt dus, naast de directe invloed die het heeft op suïcide, tevens te kunnen zorgen voor het ontstaan van andere kwetsbaarheidfactoren, zoals psychische problematiek. Pesten bleek het risico op meerdere psychische stoornissen te verhogen, namelijk: depressie, angst gerelateerde stoornissen, stoornissen gerelateerd aan middelenmisbruik, antisociale persoonlijkheidsstoornis en borderline

persoonlijkheidsstoornis. Vervolgens bleek deze problematiek het risico op suïcide sterk te verhogen (Blom, 2003; Tidemalm et al., 2008; Yalch et al., 2014). Wanneer gecontroleerd

(17)

werd voor depressie en angst bleek het verband tussen pesten en suïcide af te nemen waardoor het aannemelijk is dat psychische problematiek dit verband voor een deel verklaart. De

gevonden uitkomsten van de verschillende onderzoeken lijken in lijn te zijn met de hypothese die stelde dat pesten leidt tot psychische problematiek en dat psychische problematiek

vervolgens kan leiden tot suïcide.

Wat is de Invloed van Zelf Pesten ten opzichte van Gepest worden op Suïcidegedachten/-Gedrag?

Pesten komt de laatste jaren steeds meer in het nieuws en dat gepest worden ernstige gevolgen, waaronder suïcide, met zich meebrengt is in de eerste paragraaf dan ook uit meerdere besproken onderzoeken gebleken (Baldry & Winkel, 2003; van der Wal, de Wit, & Hirasing, 2003). Dat pesten zelf ook veel gevolgen met zich meedraagt is daarentegen minder bekend (Stichting Aandacht voor Pesten, 2013). Stichting Aandacht voor Pesten stelt dat ook de gevolgen voor de pester aanzienlijk kunnen zijn. Pesters lijken een groter risico te hebben op het ontwikkelen van een depressie en het verkrijgen van een laag zelfbeeld dan andere kinderen (Demanet, 2008). Tevens blijken zij minder goed sociaal te functioneren dan andere kinderen en vijandiger, agressiever, dominanter en impulsiever te zijn. Het kwetsen van anderen lijkt hen niet of nauwelijks te raken (Demanet, 2008). Vaak komt dit gedrag voort uit de eigen onzekerheid en angst. Wanneer meer duidelijkheid is over het verband tussen zelf pesten en suïcide zullen voorlichtingen op scholen en het schoolbeleid hier mogelijk op aangepast dienen te worden. Niet alleen de gepeste kinderen horen dan de hulp te krijgen die zij nodig hebben, maar ook de pesters horen hierbij betrokken te worden.

De Hopeloosheidtheorie, die al eerder besproken is, hangt mogelijk samen met de

gevolgen voor slachtofferschap bij pesten (Trimbos Instituut, 2009). Wanneer wordt gekeken naar de gevolgen voor daders heeft Dan Olweus (2013) een hypothese opgesteld op basis van

(18)

zijn anti-pestonderzoek onder 5171 leerlingen. Hij vermoedt dat daderschap ook zorgt voor een vergrote kans op suïcide doordat jongeren die agressief zijn en anderen treiteren op latere leeftijd een groot risico lopen om ander probleemgedrag te ontwikkelen (Stichting Aandacht voor Pesten, 2013). Dit kan zich bijvoorbeeld uiten in delinquent gedrag en alcoholmisbruik. De reden voor deze stelling is dat personen die pesten in het algemeen positief tegenover geweld staan. Omdat ze de karaktereigenschappen impulsiviteit en dominantie in hun jeugd hebben eigengemaakt, zal dit zich mogelijk voortzetten in het latere leven. Uit onderzoek is gebleken dat, zoals beschreven in het boek van Ruller (2001), er een verband is tussen

impulsief gewelddadig gedrag en lagere serotonineconcentraties in het bloed. Daarnaast zorgt het gebruik van alcohol voor een ontregeling van de serotonine-huishouding en een vergrote kans op suïcidaliteit (Markou, Kosten & Koob, 1998). Serotonine is een neurotransmitter die onder andere een neerslachtig gevoel en angst tegengaat (van der Velde, 2011). Zo zouden delinquent gedrag en het gebruik van alcohol, en op die manier mogelijk daderschap bij pesten, gelinkt kunnen zijn aan een vergrote kans op een neerslachtig gevoel en mogelijk depressieve gedachten. Wanneer in onderzoek gecontroleerd werd voor delinquent gedrag, waar agressie een voorbode van lijkt te zijn (Vitaro, Brendgen & Tremblay, 2002), verzwakte het verband tussen pesten en suïcide in vergelijking tot voor de controle. Dit zou betekenen dat ook agressie en delinquent gedrag een deel van het verband tussen pesten en suïcide kunnen verklaren.

Wanneer er vanuit wordt gegaan dat de gevolgen voor pesters en gepesten worden

veroorzaakt door verschillende mechanismen, namelijk hopeloosheid tegenover agressie, is te verwachten dat er tevens een verschil is tussen deze twee groepen in de invloed die zij hebben op suïcide. In deze paragraaf zal gekeken worden wat het verschil in invloed is van zelf pesten ten opzichte van gepest worden op suïcide.

(19)

Allereerst is het belangrijk om te gaan kijken naar de invloed van zowel

slachtofferschap als daderschap van pesten op het plegen van suïcide. Vervolgens zal worden gekeken naar het verschil in invloed tussen beide op het plegen van suïcide. De vraag die onderzocht wordt in deze paragraaf is dan ook wat de invloed is van zelf pesten ten opzichte van gepest worden op suïcidegedachten/-gedrag.

De Invloed van Zelf pesten en Gepest worden op Suïcide

Zoals besproken in paragraaf 1 is er een verband aanwezig tussen gepest worden en suïcide. Dit verband werd tevens gevonden bij adolescenten die zelf pesten. Meerdere

onderzoekers hebben namelijk aangetoond dat er een verhoogd risico op suïcidegedachten en suïcidepogingen is bij zowel adolescenten die gepest worden als die zelf pesten (Wicks-Nelson & Israel, 1997; Kaltiala-Heino et al., 1999; Kim et al., 2005; Brunstein Klomek et al., 2007; Hinduja & Patchin, 2010; Copeland et al., 2013). Dit verband tussen pesten en suïcide bij zowel slachtoffers als daders is aangetoond in verschillende grote onderzoeken (N= 1.718 tot 2.342). Pesten lijkt dus voor zowel slachtoffer als dader ernstige gevolgen met zich mee te brengen.

In veel van deze onderzoeken werd gebruik gemaakt van zelfrapportage (Kaltiala-Heino et al., 1999; Brunstein et al., 2007; Hinduja & Patchin, 2010). Zoals eerder genoemd is een nadeel van zelfrapportage de neiging tot het geven van sociaal wenselijke antwoorden. Dit kan bij zowel slachtoffers als daders van pesten aan de orde zijn waardoor

onderrapportage zou kunnen ontstaan. Een ander nadeel van zelfrapportage is de onbewustheid van het eigen onwenselijke gedrag (Nederlands Jeugd Instituut, z.j.; Van Lavieren, 2012). Dit zou er enerzijds voor kunnen zorgen dat daders hun pestgedrag niet rapporteren uit onwetendheid, terwijl dit er anderzijds voor zou kunnen zorgen dat daders dit juist wel doen of zelfs overdrijven omdat ze zich niet bewust van zijn van de onwenselijkheid

(20)

van het eigen gedrag. Hierover is nog geen duidelijkheid. Echter zouden de antwoorden in beide gevallen geen representatie zijn van de werkelijkheid. Toch werd ook bij het gebruik van zowel peer rapportage, rapportage door ouders én door leraren, gevonden dat kinderen die betrokken zijn bij pesten, zowel als slachtoffer als dader, een verhoogd risico hebben op suïcide ideatie en suïcide gedrag (Kim et al., 2005; Rigby & Slee, 1999; Sourander et al., 2007; Winsper et al., 2012).

Zoals besproken in paragraaf 1 maakten de meeste van bovengenoemde onderzoeken gebruik van een selecte steekproef (Brunstein Klomek et al., 2007; Kaltiala-Heino et al., 1999; Kim et al., 2005), waardoor resultaten minder goed kunnen worden gegeneraliseerd naar de gehele populatie (William, 2006). Echter, uit onderzoek waarbij wél gebruik werd gemaakt van een aselecte steekproef bleken bovenstaande uitkomsten bevestigd en zowel pesten als gepest worden te zorgen voor een hoger risico op het plegen van suïcide (Hinduja & Patchin, 2010; Copeland et al., 2013).

Tevens maakten de besproken studies allen gebruik van grote steekproeven (N= 1.963 tot 16.410) van adolescenten (Kaltiala-Heino et al., 1999; Kim et al., 2005; Brunstein Klomek et al., 2007; Hinduja & Patchin, 2010). Dit zorgt ervoor dat de uitkomsten van deze

onderzoeken een grote kans hebben om een accuraat beeld weer te geven van de werkelijke populatie (Robertson, 2014). Hoe groter de steekproef, des te nauwkeurig de representatie van de werkelijke populatie is.

Hoewel nu duidelijk is uit de besproken studies dat zowel gepest worden als zelf pesten ernstige gevolgen met zich meedraagt, is nog niet duidelijk welke van deze twee het meest schadelijk is. Helaas is hier nog niet veel onderzoek naar verricht en zal dit in de toekomst meer dienen te gebeuren. Een grote studie (N= 1.963) waarin dit al wel is onderzocht, is die van Hinduja en Patchin (2010). Zij onderzochten in een grote

(21)

internet, cyberbullying, gerelateerd is aan suïcide ideatie. Alle deelnemers vulden

vragenlijsten in over hun internetgebruik en hun ervaringen met pesten. Jongeren die ofwel via internet ofwel via de traditionele manier te maken hadden met pesten, zowel als

slachtoffer als dader, hadden meer suïcidale gedachten en vaker een suïcide poging gepleegd dan zij die geen ervaringen hadden met pesten. De belangrijkste bevinding in hun onderzoek voor deze deelvraag is dat slachtofferschap meer gerelateerd is aan het hebben van suïcidale gedachten en het plegen van suïcide dan daderschap. Wicks-Nelson en Israel (1997) denken dat dit komt doordat slachtoffers de situatie niet zelf in de hand hebben en daardoor weinig hoop hebben dat de situatie zal veranderen. Zij vermoeden dat het gevolg hiervan is dat zelfdoding als de enige oplossing wordt gezien.

Uit deze paragraaf blijkt dat zowel gepest worden als zelf pesten een vergroot risico geeft op het ontwikkelen van zowel suïcide gedachten als het plegen van suïcide. Tevens bleek, hoewel meer onderzoek hiernaar nodig is, dat slachtofferschap meer gerelateerd is aan suïcide dan daderschap. Dit was in lijn met de Hopeloosheidstheorie en de daarbij behorende hypothese die stelde dat slachtofferschap meer samenhangt met suïcide dan zelf pesten doordat slachtofferschap invloed heeft op het gevoel van sociale hopeloosheid.

In Hoeverre zijn er Genderverschillen in de Invloed van Pesten op Suïcide?

Gezien de vele verschillen tussen mannen en vrouwen, zowel gedragsmatig als

lichamelijk, is het mogelijk dat ook pesten op een andere manier invloed heeft bij mannen dan bij vrouwen. Hierdoor kan er een verschil zijn in het overstappen op radicale beslissingen, zoals suïcide, tussen mannen en vrouwen. Onderzoek van Culpina, Herona, Araya, Melotti en Joinson (2013) gepubliceerd in het tijdschrift Psychological Medicine suggereerde tevens dat jonge meisjes ‘kwetsbaarder zijn voor negatieve persoonlijke gebeurtenissen’ dan jongens. Hoewel het aantal geslaagde suïcidepogingen bij mannen hoger ligt dan bij vrouwen door de

(22)

radicale manier van zelfdoding (Centraal Bureau voor de statistiek, 2014), komen zelfmoordpogingen in het algemeen vaker voor bij vrouwen dan bij mannen (Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2013). Pesten is zo’n negatieve persoonlijke gebeurtenis en de kans bestaat dus dat vrouwen door pesten eerder suïcide pogingen zullen doen dan mannen. De hypothese stelt dan ook dat er bij vrouwen sprake is van een groter risico op

suïcidegedachten en suïcidepogingen dan bij mannen wanneer zij te maken hebben met pesten. In hoeverre er sekseverschillen aanwezig zijn bij pesten en suïcide is belangrijk te onderzoeken zodat de omgang met slachtoffers en daders van pesten daarop kan worden aangepast, zowel op school als in therapie. In deze paragraaf zal daarom worden onderzocht in hoeverre er verschillen aanwezig zijn tussen mannen en vrouwen in de invloed die pesten heeft op suïcide.

Genderverschillen in de Invloed van Pesten op Suïcide

Uit meerdere onderzoeken blijkt dat meisjes een hoger risico lopen op het ontwikkelen van suïcidegedachten wanneer zij gepest worden dan jongens (Baldry & Winkel, 2003; van der Wal, de Wit & Hirasing, 2003; Kim et al., 2005). Dit werd gevonden in verschillende grote samples (N= 998 tot 4.811) en bleek voor zowel adolescenten (Baldry et al., 2003; Kim et al., 2005), als voor kinderen (van der Wal et al., 2003). Daarnaast bleek dit sekseverschil voor zowel slachtoffers van pesten (Baldry & Winkel, 2003; van der Wal, de Wit & Hirasing, 2003) als voor kinderen die zelf pesten (Kim et al., 2005). Tevens bleken vrouwen door betrokkenheid bij pesten, naast de vergrote kans op het ontwikkelen van suïcidegedachten, ook een groter risico te lopen op het plegen van suïcidepogingen dan mannen (Kim et al., 2005). Ook Brunstein et al. (2007) toonden met hun studie aan dat de invloed van pesten verschilt tussen jongens en meisjes. Bij jongens bleek pesten gerelateerd aan suïcidegedachten en -pogingen, maar alleen wanneer dit gebeurde op frequente basis. Bij meisjes was dit

(23)

daarentegen ook het geval wanneer het pesten gebeurde op niet-frequente basis. Van der Wal et al. (2003) vonden tevens dat bij meisjes zowel verbaal en fysiek als relationeel pesten voor een hogere kans op suïcide zorgde, terwijl dit bij jongens alleen bij relationeel pesten het geval was.

Genderverschillen in de invloed van pesten op suïcide zijn door de uitkomsten van deze onderzoeken zeer aannemelijk. Hierbij dient wel in ogenschouw te worden genomen dat er een mogelijkheid is dat meisjes, onder welke negatieve omstandigheid dan ook, eerder suïcidegedachten kunnen ontwikkelen dan jongens. Uit een cross-sectioneel onderzoek van Baldry en Winkel (2003) waarbij adolescenten op verschillende middelbare scholen

willekeurig werden geworven (N=998), bleek namelijk dat gedachten over suïcide in de afgelopen zes maanden over het algemeen meer voor kwamen bij meisjes dan bij jongens. Daarbij is in de besproken onderzoeken (Kim et al., 2005; Baldry & Winkel, 2003; van der Wal et al., 2003; Brunstein et al., 2007) enkel gekeken naar het interactie effect tussen gender en pesten op het risico van suïcide, zonder controle voor aanwezige hoofdeffecten. Hierdoor zou niet bewezen zijn dat specifiek pesten meer invloed heeft op meisjes dan op jongens, maar zou het mogelijk kunnen zijn dat meisjes gevoeliger zijn voor negatieve persoonlijke gebeurtenissen in het algemeen, zoals eerder vermeld. Hoewel de vergrote kans op suïcide dan niet alleen aan de orde is bij pesten, draagt pesten in dat geval alsnog meer gevolgen met zich mee voor meisjes dan voor jongens. Wanneer dit het geval is kan evengoed worden gesteld dat er sprake is van genderverschillen in de invloed van pesten op suïcide.

Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op het onderzoeken van een interactie effect tussen gender en pesten bij het risico op suïcide, waarbij gecontroleerd wordt voor het hoofdeffect van gender.

De meeste van deze onderzoeken maakten gebruik van zelfrapportage vragenlijsten (Baldry et al., 2003; van der Wal et al., 2003; Park et al., 2006). Daaruit is meerdere malen

(24)

gebleken dat de link tussen pesten en suïcidalegedachten/-gedrag sterker aanwezig is bij vrouwen dan bij mannen. Door het gebruik van zelfrapportage is er, zoals eerder genoemd, een kans op vertekening van de resultaten doordat hierbij sprake kan zijn van sociaal wenselijke antwoorden en schaamte. Wanneer er vanuit wordt gegaan dat mannen over het algemeen minder open zijn dan vrouwen (Gray, 2013), zou dit een rol kunnen spelen bij het invullen van de vragenlijsten. Mogelijk geven mannen minder snel aan dat zij pesten ofwel gepest worden dan vrouwen en ontstaat er op die manier onderrapportage bij mannen. Als dit het geval is zou er ten onrechte een verschil kunnen worden gevonden tussen mannen en vrouwen. Echter bleek ook uit onderzoek van Kim, Koh en Leventhal (2005) waarbij gebruik werd gemaakt van rapportage door leeftijdsgenoten, zogeheten peer reviews, dit verschil tussen genders te bestaan.

Uit deze paragraaf blijkt dat er genderverschillen zijn in de invloed van pesten op suïcide. Vrouwen blijken bij pesten een hoger risico te hebben op suïcidegedachten en – gedrag dan mannen. De hypothese hierbij die stelde dat vrouwen een groter risico lopen op het plegen van suïcide dan mannen, kan dan ook niet worden verworpen.

Conclusie en Discussie

Pesten blijkt een voorspeller voor het plegen van suïcide bij adolescenten. Ten eerste bleek dat pesten een voorspeller en uitlokkende factor is voor suïcide. Een directe link bleek dus aanwezig te zijn tussen pesten en suïcide.Vervolgens bleek dat pesten niet alleen als uitlokkende factor gezien kon worden, maar ook kon zorgen voor kwetsbaarheidfactoren waaronder psychische problematiek. Dit bleek in lijn met de hypothese die stelde dat pesten leidt tot psychische problematiek en dat dat vervolgens kan leiden tot suïcide. Op die manier dient psychische problematiek als mediërende factor tussen pesten en suïcide. Tevens bleek er zowel invloed te zijn op suïcide door gepest worden als door zelf pesten, maar deze invloed

(25)

bleek groter bij slachtofferschap. Pesten blijkt ten slotte, tevens in lijn met de theorie en de daaruit opgestelde hypothese, bij vrouwen een grotere invloed te hebben op suïcide ideatie en suïcide pogingen dan bij mannen.

Er zijn enkele beperkingen aan de besproken onderzoeken. Een eerste punt van discussie is dat bij vrijwel alle onderzoeken de vragenlijsten zijn afgenomen binnen de schoolmuren. Wanneer er bij een kind sprake is van pestgedrag op school, zowel als

slachtoffer als als dader, kan dit het gevoel van het kind wanneer het op school aanwezig is sterk beïnvloeden in negatieve zin. Het gevolg hiervan zou kunnen zijn dat het kind de vragenlijsten negatiever zal beoordelen en invullen dan wanneer de vragenlijst werd

afgenomen op een plek waar het kind zich fijn en veilig voelt. Dit zou een onterecht verband kunnen aantonen tussen pesten en de negatieve emotionele gevolgen daarvan zoals

verschillende soorten psychische problematiek en suïcide. In vervolgonderzoek kan hier rekening mee worden gehouden en zouden de vragenlijsten zowel op school als bij het kind thuis dienen te worden afgenomen. Hoewel dit geen garantie biedt dat het kind zich thuis wel in een fijne sfeer begeeft, is de kans groter dat een gepest of pestend kind zich niet gevangen zal voelen door de nare gevoelens die vast hangen aan de plek waar het pestgedrag voorkomt. De vragenlijsten worden dan ingevuld op verschillende plekken, waardoor er meer kans is dat de negatieve emoties met betrekking tot het pesten niet aanwezig zullen zijn. Hierdoor neemt de betrouwbaarheid van de ingevulde vragenlijsten toe.

Een tweede kanttekening is dat er in alle besproken onderzoeken sprake is geweest van observationele onderzoeksdesigns. Hoewel experimenteel onderzoek bij onderwerpen als pesten en suïcide lastig is vanwege ethische belemmeringen, je kunt immers niet de variabele ‘pesten’ gaan manipuleren, zorgt dit er wel voor dat causale verbanden lastig zijn aan te tonen. Tevens is er hierdoor minder zicht op confounding variabelen. Dit zijn variabelen die de onderzoeksresultaten ‘verstoren’ doordat zij gerelateerd zijn aan de onderzochte risicofactor

(26)

én aan de gezondheidsuitkomst, terwijl dit niet gemeten diende te worden (Broekhuizen, Groenwold, & Verheij, 2012). Een voorbeeld hiervan is, zoals eerder genoemd, een lage zelfwaardering. Gepeste kinderen zijn vaak gevoelig en hebben een lage zelfwaardering waardoor zij een gemakkelijk slachtoffer zijn voor pesten en tegelijkertijd zorgt deze karaktertrek voor een hoger risico op suïcide. Op die manier kan de zuivere relatie tussen pesten en suïcide niet goed gemeten worden. Confounding variabelen hebben een negatieve invloed op de interne validiteit van het gebruikte onderzoek. Hoewel er in veel besproken onderzoeken een causaal verband lijkt te bestaan tussen pesten en suïcide en dit dus zeer aannemelijk lijkt, kan dit nog niet volledig hard worden gemaakt. Vervolgonderzoek dient zich bewust te zijn van mogelijke confounding variabelen en de opzet van het onderzoek hierop aan te passen. Vervolgonderzoek is met betrekking tot pesten en suïcide dus zeer gewenst, zodat na verloop van tijd met veel zekerheid kan worden gezegd hoe de precieze relatie tussen deze twee variabelen in elkaar steekt.

Vervolgonderzoek zou zich tevens kunnen richten op het onderzoeken van interventies die ervoor zorgen dat het pesten kan worden voorkomen, dan wel teruggedrongen, dan wel de ernstige gevolgen van het pesten beperkt kunnen worden. Naar de effectiviteit van

interventies bij pesten is nog niet erg veel onderzoek gedaan volgens Smith, Cousins en Stewart (2005, aangehaald in van Rooijen-Mutsaers & Udo, 2013). Daarnaast heeft het onderzoek naar de effectiviteit van interventies tegenstrijdige resultaten opgeleverd (van Rooijen-Mutsaerts & Udo, 2013). Vervolgonderzoek zou zich bijvoorbeeld kunnen richten op het onderzoeken van de effectiviteit van de schoolbrede aanpak, bestaande uit interventies op school-, klassikaal en op individueel niveau, die vooralsnog het meest geaccepteerd is

(Rooijen-Mutsaerts & Udo, 2013). Wanneer meer duidelijkheid ontstaat over mogelijke effectieve interventies kunnen deze specifiek worden ingezet en daarmee hopelijk de ernstige gevolgen van pesten, zoals suïcide, worden beperkt dan wel worden voorkomen.

(27)

Een andere suggestie voor vervolgonderzoek is onderzoek dat zich richt op de samenhang tussen pesten en suïcide bij verschillende leeftijdsgroepen. Vooralsnog is er veel onderzoek gedaan naar de invloed van pesten bij adolescenten, maar ook volwassenen worden gepest. Pesten op de werkvloer komt bijvoorbeeld veel vaker voor dan meestal gedacht wordt (FNV Bondgenoten, 2014). Wanneer onderzoek gedaan zal worden bij ouderen, kunnen uitspraken worden gedaan over de algehele invloed van pesten op suïcide. Op die manier kunnen resultaten uit vorige studies mogelijk worden gegeneraliseerd en wordt de al dan niet aanwezige voorspellende waarde van pesten duidelijker in kaart gebracht. Wanneer hier meer informatie over beschikbaar is, kunnen er tevens interventies voor pesten worden ontwikkeld voor ouderen en kan op die manier het aantal suïcidegevallen mogelijk voor een deel worden verminderd.

Nu duidelijk is dat pesten het risico op suïcide lijkt te vergroten bij adolescenten, is het belangrijk dat scholen hier meer aandacht aan zullen schenken en therapieën zich hierop aan zullen passen. Wanneer er meer openheid en kennis ontstaat over pesten en er meer

preventiemaatregelen worden genomen, kunnen hopelijk de psychische gevolgen van pesten worden ingeperkt en de behandelingen voor de negatieve gevolgen van pesten worden verbeterd.

(28)

Literatuurlijst

Baldry, A.C., & Winkel, F.W. (2003). Direct and vicarious victimization at school and at home as risk factors for suicidal cognition among Italian adolescents. Journal of

Adolescence, 26, 703–716.

Boersma, H. (2012). Pesten laat sporen achter in DNA. Opgehaald 9 mei 2014 van http://www.nu.nl/wetenschap/2986314/pesten-laat-sporen-achter-in-dna.html

Broekhuizen, B., D., L., Groenwold, R., H., H., Verheij, T. (2012). Bias en confounding: wat is waar? Op 3 juni ontleend aan http://www.henw.org/archief/volledig/id5028-bias-en-confounding-wat-is-waar.html

Brunstein Klomek, A.,Marrocco, F., Kleinman, M., Schonfeld, I.S., & Gould, M.S. (2007). Bullying, depression, and suicidality in adolescents. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 46,40–49.

Cijfers over gepest worden. (2014). Opgehaald 8 mei 2014 van http://www.nji.nl/Cijfers-over-gepest-worden

Copeland, W. E., Wolke, D., Angold, A., & Costello, E. J. (2013). Adult psychiatric outcomes of bullying and being bullied by peers in childhood and adolescence. JAMA

(29)

Culpin, I., Heron, J., Araya, R., Melotti, R., & Joinson, C. (2013). Father absence and depressive symptoms in adolescence: findings from a UK cohort. Psychological medicine, 43(12), 2615-2626.

Cuyvers, G. (1997) Pesten op school. Een caleidoscoop van geweld, 147-157. Leuven: acco.

Demanet, J. (2008). Populair of verstoten? Een netwerkanalytische studie naar de sociale k kenmerken van pesters in het Vlaamse secundaire onderwijs. Op 19 mei ontleend aan http://www.acco.be/download/nl/10204110/file/tvs2008jg294populairofverstoten.p df

Dijkstra, M. (2010). Suïcidepreventie. Opgehaald 20 mei 2014 van

http://www.veiligezorgiederszorg.nl/speerpunten/suicidepreventie/suicidepreventie.ht ml

Espelage, D. L., & Holt, M. K. (2013). Suicidal ideation and school bullying experiences after controlling for depression and delinquency. Journal of Adolescent Health, 53(1), S27-S31.

Gevolgen van pesten. (z.j.) Opgehaald 8 mei 2014, van

http://www.pestenopbasisscholen.nl/pesten-op-school/pesten

Gray, J. (2013). Men are from mars, women are from venus. A Practical Guide for Improving Communication and Getting What you Want in Your Relationship. Harpercollins, US: New York.

(30)

Kaltiala-Heino, R.,Rimpela, M., Marttunen, M., Rimpela, A., Rantanen, P. (1999). Bullying, depression, and suicidal ideation in Finnish adolescents: School survey. British Medical Journal, 319,348–351.

Kim, Y.S., Koh, Y.J., & Leventhal, B. (2005). School bullying and suicidal risk in Korean middle school students. Pediatrics, 115, 357–363.

Kim, Y. S., Leventhal, B. L., Koh, Y. J., & Boyce, W. T. (2009). Bullying increased suicide risk: prospective study of Korean adolescents. Archives of suicide research, 13(1), 15-30.

Markou, A., Kosten, T. R., & Koob, G., F. (1998). Neurobiological similarities in depression and drug dependence: a self-medication hypothesis. Neuropsychopharmacology, 18(3), 74-135.

Munnik, F. A. (z.j.). Pesten. Op 25 april 2014 ontleend aan http://www.dokterdokter.nl/aan doening/1695/pesten

Nationaal Kompas Volksgezondheid (2013). Welke factoren beïnvloeden de kans op zelftoegebracht letsel? Op 10 juni 2014 ontleend aan

http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/ziekten-en- aandoeningen/letsels-en-vergiftigingen/zelftoegebracht-letsel/welke-factoren-beinvloeden-de-kans-op-zelftoegebracht-letsel/

(31)

Ortega, R., Elipe, P., Merchan, J., Calmaestra, J. & Vega, E. (2009). The Emotional Impact on Victims of Traditional Bullying and Cyberbullying: A Study of Spanish Adolescents. Journal of Psychology, 217(4), 197-204

Park, H.S., Schepp, K.G.,Jang, E.H., & Koo, H.Y.(2006). Predictors of suicidal ideation among high school students by gender in South Korea. Journal of School

Health,76, 181–188.

Pesten. (z.j.). Opgehaald 9 mei 2014, van http://www.ggdhvb.nl/nl-nl/Themas/Mijn-kind/Op-school/Problemen-op-school/Pesten

Rigby, K., & Slee, P. T. (1991). Bullying among Australian school children: Reported behaviour and attitudes to victims. Journal of Social Psychology, 131, 615-627.

Rigby, K., & Slee, P. T. (1999). Suicidal ideation among adolescent school children,

involvement in bully-victim problems, and perceived social support. Suicide and Life Threatening Behavior, 29,119–130.

Risicofactoren zelfdoding. (2011). Op 6 mei ontleend aan www.gezondheid.be

Robertson, S. (z.j.). What Are the Advantages of Good Sample Size? Op 1 juni ontleend aan http://www.ehow.com/info_8406797_advantages-good-sample-size.html

Sourander, A., Jensen, P., Rönning, J. A., Niemelä, S., Helenius, H., Sillanmäki, L., & Almqvist, F. (2007). What is the early adulthood outcome of boys who bully or are

(32)

bullied in childhood? The Finnish “From a Boy to a Man” study. Pediatrics, 120(2), 397-404.

Suïcide. (z.j.). Opgehaald 9 mei 2014 van http://www.lichtopdepressie.nl/gevolgen/suicide/

Tidemalm, D., Långström, N., Lichtenstein, P., & Runeson, B. (2008). Risk of suicide after suicide attempt according to coexisting psychiatric disorder: Swedish cohort study with long term follow-up. BMJ: British Medical Journal, 337.

Trimbos Instituut. (2009). Cognitieve modellen. Op 29 april 2014 ontleend aan

http://www.ggzrichtlijnen.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&id=1032&r ichtlijn_id=85

Trochim, W., M., K. (2006). Random selection & assignment. Research Methods Knowledge Base. Op 1 juni ontleend aan http://www.socialresearchmethods.net/kb/random.php

Van Der Wal, M.F., De Wit, C.A., & Hirasing, R.A.(2003). Psychosocial health among young victims and offenders of direct and indirect bullying. Pediatrics, 111,1312–1317.

Van Lavieren, W. (2012). Pesten de gevolgen ervan. Op 28 april ontleend aan http://equintia.wordpress.com/

Van Rooijen –Mutsaers, K. & Udo, N. (2013). Wat werkt tegen pesten? Op 11 juni ontleend aan http://www.nji.nl/nl/Watwerkt_Pesten.pdf

(33)

Van Ruller, S. (2001). Biologische, biopsychologische en biosociale benaderingen. Tegen de regels IV, 81-92.

Veenstra, R., Lindenberg, S., Oldehinkel, A. J., de Winter, A. F., Verhulst, F. C., Ormel, J. (2005). Bullying and victimization. About bullies, victims, bully/victims, and uninvolved preadolescents. Kind en adolescent, 26, 306-317.

Velde, van der, J. (2011). Serotonine, de natuurlijke antidepressiva. Op 4 maart ontleend aan http://jessevandervelde.com/serotonine-de-natuurlijke-antidepressiva/

Voorn, K. (2012). Pesten, hoe gevaarlijk is dat? Mens en Samenleving. Opgehaald 22 mei 2014, van http://mens-en-samenleving.infonu.nl/sociaal/105888-pesten-hoe-gevaarlijk-is-dat.html

Wat is pesten? (z.j.) Opgehaald 8 mei 2014, van http://www.pestenopbasisscholen.nl/pesten-op-school/pesten

Wat te doen als je zelf pest. (2013). Op 29 mei ontleend aan

http://www.aandachtvoorpesten.nl/informatie/dossier_pesten/wat_te_doen_als_je_zelf _pest.html

Welke vormen van pesten zijn er? (z.j.) Op 19 mei ontleend aan http://www.freewebs.com/pestgedrag/vormenvanpesten.htm

(34)

Winsper, C., Lereya, T., Zanarini, M., & Wolke, D. (2012). Involvement in bullying and suicide-related behavior at 11 years: a prospective birth cohort study. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 51(3), 271-282.

Wolke, D., Schreier, A., Zanarini, M. C., & Winsper, C. (2012). Bullied by peers in childhood and borderline personality symptoms at 11 years of age: A prospective study. Journal of child psychology and psychiatry, 53(8), 846-855.

Yalch, M. M., Hopwood, C. J., Fehon, D. C., & Grilo, C. M. (2013). The Influence of Borderline Personality Features on Inpatient Adolescent Suicide Risk.

(35)

ONDERZOEKSVOORSTEL KLINISCHE PSYCHOLOGIE AFDELING PSYCHOLOGIE

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Pesten en Suïcide: Een Longitudinale Studie naar de

Mediërende Werking van Psychische Problematiek

Roos Langedijk

Universiteit van Amsterdam

Begeleider

A. Noordhof

Universiteit van Amsterdam

Onderzoeksvoorstel

Datum: 17-6-14

Studentnummer: 10163557 Aantal woorden: 1.651

(36)

Psychische Problematiek als Mediërende Factor tussen Pesten en Suïcide

Korte Samenvatting

Het doel van deze longitudinale studie is te onderzoeken in hoeverre psychische problematiek een mediator is tussen pesten en suïcide bij adolescenten. Dit onderzoek zal gedurende drie jaar tijd worden uitgevoerd op twee middelbare scholen in Amsterdam onder leerlingen die bij aanvang van het onderzoek in de tweede klas zitten. Deze leerlingen zullen over drie jaar tijd, eenmaal per jaar deelnemen aan het onderzoek. Onder psychische

problematiek zullen stoornissen gerelateerd aan angst en depressie worden verstaan. Het is belangrijk dit in kaart te brengen zodat therapeuten die zich richten op de gevolgen van pesten bij adolescenten hierover meer kennis kunnen vergaren en op die manier hun therapie kunnen verbeteren. De therapie kan zich in dat geval richten op de ontstane problematiek door het pesten en vervolgens op het inperken van het vergrote risico op suïcide.

Afleiden van de onderzoeksvraagstelling

Pesten is een stelselmatige vorm van agressie waarbij één of meer personen proberen een andere persoon fysiek, verbaal of psychologisch schade toe te brengen (Veenstra et al., 2005). Uit meerdere onderzoeken is gebleken dat pesten het risico op het hebben van

suïcidegedachten en het doen van suïcidepogingen vergroot bij zowel slachtoffers als daders van pesten (Wicks-Nelson & Israel, 1997; Kaltiala-Heino, Rimpela, Marttunen, Rimpela, & Rantanen, 1999; Kim, Koh, & Leventhal, 2005; Brunstein Klomek, Marocco, Kleinman, Schonfeld, & Gould, 2007; Hinduja & Patchin, 2010; Copeland, Wolke, Angold, & Costello, 2013). Suïcide is een ander woord voor zelfdoding en is het opzettelijk beëindigen van het eigen leven (Korrelatie, 2014).

Pesten bleek een uitlokkende factor te zijn voor suïcide en zorgt op die manier

(37)

et al., 1999; Kim et al., 2005; Brunstein Klomek et al., 2007; Winsper, Lereya, Zanarini, & Wolke, 2012; Copeland, Wolke, Angold, & Costello, 2013; Kim, Leventhal, Koh, & Boyce, 2009; Espelage & Holt, 2013). Omdat suïcide multifactorieel bepaald is (Risicofactoren zelfdoding, 2011) zou pesten tevens invloed kunnen hebben op bepaalde factoren die op hun beurt het risico op suïcide vergroten. Dit lijkt het geval te zijn voor psychische problematiek, waarbij pesten zorgt voor een vergrote kans op psychische problematiek en dat vervolgens zorgt voor een verhoogd risico op suïcide. Psychische problematiek is in dat geval een mediërende factor. Echter is dit, zoals eerder genoemd, alleen aangetoond door het samenvoegen van meerdere onderzoeken over zowel pesten, psychische problematiek als suïcide (Sourander et al., 2007; Copeland et al., 2013; Tidemalm, Långström, Lichtenstein, &

Runeson, 2008; Lereya et al., 2013; Wolke, Schreier, Zanarini, & Winsper, 2012;

Kaltiala-Heino et al., 1999; Brunstein Klomek et al., 2007; Grennan, & Woodhams, 2007; Sourander et al., 2007; Blom, 2003; Tidemalm et al., 2008; Yalch, Hopwood, Fehon, & Grilo, 2014; Kim et al., 2005; Espelage & Holt, 2013). Pesten bleek namelijk te zorgen voor een vergrote kans op psychische problematiek gelinkt aan depressieve gevoelens en angst (Kaltiala-Heino et al., 1999; Brunstein Klomek et al., 2007; Grennan et al., 2007; Sourander et al., 2007; Copeland et al., 2013; Lereya et al., 2013; Wolke et al., 2012), de psychische problematiek bracht vervolgens een verhoogd risico op suïcide met zich mee brengen (Blom, 2003; Tidemalm et al., 2008; Yalch et al., 2014) en het verband tussen pesten en suïcide na controle van deze psychische problematiek bleek af te nemen (Kim et al., 2005; Espelage & Holt, 2013).

Hoewel deze mediërende werking door uitkomsten uit verschillende onderzoeken aannemelijk lijkt, is nog geen onderzoek gedaan dat specifiek gericht is op het onderzoeken van het mediërende effect van psychische problematiek bij pesten en suïcide. Tevens is nog niet duidelijk of de mediërende werking van psychische problematiek tussen pesten en suïcide ook aanwezig blijkt te zijn wanneer dit onderzocht wordt in een longitudinale studie.

(38)

Longitudinale studies hebben als voordeel dat er inzicht ontstaat in variabelen over tijd en inzicht in relaties tussen kenmerken en uitkomst, in dit geval tussen pesten, psychische problematiek en suïcide. Dit is belangrijk te onderzoeken zodat duidelijk wordt wat de precieze relatie is tussen pesten en suïcide. De vraag in deze studie is dan ook in hoeverre psychische problematiek bij onderzoek over langere tijd een mediator is tussen pesten en suïcide. Verwacht wordt dat het verband tussen pesten en suïcide afneemt wanneer wordt gecontroleerd voor deze psychische problematiek. Wanneer dit het geval is zou het betekenen dat het verband dat aanwezig is tussen pesten en suïcide deels kan worden verklaard door het ontstaan van psychische problematiek als ‘gevolg’ van pesten. In dat geval dient er extra aandacht te worden geschonken in therapieën aan mogelijk ontstane of tot uiting gekomen stoornissen en deze aan te pakken, om zo het risico op suïcide te verkleinen.

Onderzoeksmethode

In het schooljaar 2014-2015 zullen drie middelbare scholen in Amsterdam benaderd worden om deel te nemen aan het onderzoek. Aan het onderzoek zullen ongeveer 500 leerlingen deelnemen. Data over pesten en psychische gezondheid (depressie, angst en

suïcide) zal verzameld worden door middel van zelfrapportage vragenlijsten. De vragenlijsten zullen gedurende drie jaar eenmaal per jaar ingevuld worden door leerlingen die bij aanvang van het onderzoek in de tweede klas zitten en worden afgenomen in het klaslokaal onder begeleiding van de leraar. Deelname aan het onderzoek zal een verplicht onderdeel zijn van het onderwijsprogramma van de studenten. Zij ontvangen geen verdere beloning voor deelname aan het onderzoek. Daarnaast zal deelname anoniem zijn en wordt van de ouders toestemming gevraagd via passieve consent procedures zoals gebruikt in het onderzoek van van der Wal et al. (2003).

(39)

Pesten zal gemeten worden door gebruik te maken van de Amsterdam Children’s Bullying vragenlijst, welke een goede betrouwbaarheid en validiteit heeft (van der Wal, de Wit, & Hirasing, 2003). Deze vragenlijst bevat twee subschalen, namelijk over zelf pesten en gepest worden. Beide subschalen bevatten 20 items. Hierbij wordt zowel gevraagd naar verbaal, fysiek als relationeel pesten. Voorbeelden van items van de subschaal over gepest worden zijn ‘Ze slaan me’ en ‘Ze doen alsof ze me niet horen of zien’. Zo ook in

tegengestelde richting de items over zelf pesten zoals ‘Ik sla anderen’. De leerlingen dienen hierbij aan te geven op een schaal van 0 tot 3 (0= nooit, 1= soms, 2= vaak, en 3= erg vaak) in hoeverre dat op hen van toepassing is. Hoe hoger de totale score, hoe vaker een kind pest of gepest wordt.

Depressie zal worden gemeten door gebruik te maken van de Short Depression Inventory for Children (van der Wal, de Wit, & Hirasing, 2003). Deze vragenlijst bevat 9 items met ‘waar’ en ‘niet waar’ als uiterste antwoordmogelijkheden op een geleidende schaal van 0 t/m 9. Een voorbeeld van een item is ‘Ik voel me de laatste tijd verdrietig’. Deze vragenlijst is ontworpen voor screening en stelt geen volledige depressie diagnoses. Wanneer uitgegaan wordt van gebruik van deze vragenlijst zoals in het onderzoek van de Wit en Kroesbergen (1992) wordt een kind dat 6 of hoger scoort geclassificeerd als depressief.

Angst zal worden gemeten door gebruik te maken van de angstschaal van de

Depressie-Angst-Stress Schaal (DASS) (Lagerfeld, 2009). Deze bevat 14 items die op een 4-punt Likert schaal (0= helemaal niet of nooit van toepassing tot 3= zeer zeker of meestal van toepassing) beantwoord dienen te worden. Bij 5 punten of meer is er sprake van serieuze angst. Hoe meer punten, hoe meer angstklachten.

Suïcide ideatie zal, net als in het onderzoek van van der Wal et al. (2003), worden gemeten door middel van twee vragen waarop kinderen ‘waar’ of ‘niet waar’ kunnen

(40)

ik dood was’ en ‘De laatste tijd heb ik weleens gedacht: ik ga mezelf van kant maken’. Suïcidepogingen zullen, zoals ook in onderzoek van Kim, Koh en Leventhal (2005), worden gemeten door middel van 1 item van de K-YSR waarbij de leerlingen dienden aan te geven hoe vaak de uitspraak ‘Ik heb mezelf bewust pijn proberen te doen of te doden’ op hen van toepassing was. Dit dienden zij te doen op een 3-punt schaal met 0= nooit, 1= soms en 2= vaak.

Om onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zal gebruik worden gemaakt van een logistische regressie analyse. De logistische regressie analyse zal plaatsvinden in twee stappen (Kim et al., 2005). Eerst zal een univariate logistische regressie analyse uitgevoerd worden om de relatie tussen pesten en suïcide te onderzoeken. Hierbij zullen de kinderen die nooit gepest worden en kinderen die nooit pesten dienen als controlegroep. Vervolgens zal worden gecontroleerd voor psychische problematiek door middel van het uitvoeren van een

multivariate logistische regressie waarbij zal worden gecontroleerd voor de risicofactoren van suïcide, namelijk angst en depressie. Hiervoor wordt gecontroleerd door deze factoren in te voeren als covariaat om vervolgens te kijken of het verband afneemt ofwel hetzelfde blijft tussen pesten en suïcide na controle van deze factoren. De uitkomsten zullen voor jongens en meisjes apart worden bekeken.

Verwacht kan worden dat het verband tussen pesten en suïcide zwakker is wanneer gecontroleerd wordt voor psychische problematiek dan wanneer hier niet voor gecontroleerd wordt. Als dat het geval is verklaart psychische problematiek een deel van de relatie tussen pesten en suïcide. Therapie zou zich dan niet alleen dienen te richten op specifiek het pesten of gepest worden, maar zou extra aandacht dienen te geven aan de psychische problematiek ontstaan door het pestgedrag. Wanneer hieruit komt dat het verband hetzelfde blijft als gecontroleerd wordt voor psychische problematiek, zou dit betekenen dat psychische problematiek de invloed die pesten heeft op suïcide niet kan verklaren. Dat zou mogelijk

(41)

kunnen betekenen dat pesten op zich een directe invloed heeft op het hebben van suïcide gedachten en/of pogingen. Wanneer dat het geval is zou in therapie en op scholen rekening moeten worden gehouden met de directe link tussen pesten en suïcide. In therapie zou dan de aandacht gericht dienen te worden op specifiek het pesten en de mogelijke daaropvolgende gedachten die met suïcide te maken hebben. Ook als iemand dan geen depressieve- en/of angstklachten vertoont, dient gekeken te worden naar hoe diegene tegenover suïcide staat.

(42)

Literatuurlijst

Brunstein Klomek, A.,Marrocco, F., Kleinman, M., Schonfeld, I.S., & Gould, M.S. (2007). Bullying, depression, and suicidality in adolescents. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 46,40–49.

Copeland, W. E., Wolke, D., Angold, A., & Costello, E. J. (2013). Adult psychiatric outcomes of bullying and being bullied by peers in childhood and adolescence. JAMA

psychiatry, 70(4), 419-426.

Espelage, D. L., & Holt, M. K. (2013). Suicidal ideation and school bullying experiences after controlling for depression and delinquency. Journal of Adolescent Health, 53(1), S27-S31.

Kaltiala-Heino, R.,Rimpela, M., Marttunen, M., Rimpela, A., Rantanen, P. (1999). Bullying, depression, and suicidal ideation in Finnish adolescents: School survey. British Medical Journal, 319,348–351.

Kim, Y.S., Koh, Y.J., & Leventhal, B. (2005). School bullying and suicidal risk in Korean middle school students. Pediatrics, 115, 357–363.

Kim, Y. S., Leventhal, B. L., Koh, Y. J., & Boyce, W. T. (2009). Bullying increased suicide risk: prospective study of Korean adolescents. Archives of suicide research, 13(1), 15-30.

(43)

Lagerveld, S. (2009). Depressie-Angst-Stress Schaal (DASS). Op 15 juni ontleend aan http://www.psychischenwerk.nl/pw/subarticle.php?id=61&aid=826

Risicofactoren zelfdoding. (2011). Op 6 mei ontleend aan www.gezondheid.be

Sourander, A., Jensen, P., Rönning, J. A., Niemelä, S., Helenius, H., Sillanmäki, L., & Almqvist, F. (2007). What is the early adulthood outcome of boys who bully or are bullied in childhood? The Finnish “From a Boy to a Man” study. Pediatrics, 120(2), 397-404.

Tidemalm, D., Långström, N., Lichtenstein, P., & Runeson, B. (2008). Risk of suicide after suicide attempt according to coexisting psychiatric disorder: Swedish cohort study with long term follow-up. BMJ: British Medical Journal, 337.

Van Der Wal, M.F., De Wit, C.A., & Hirasing, R.A.(2003). Psychosocial health among young victims and offenders of direct and indirect bullying. Pediatrics, 111,1312–1317.

Wolke, D., Schreier, A., Zanarini, M. C., & Winsper, C. (2012). Bullied by peers in childhood and borderline personality symptoms at 11 years of age: A prospective study. Journal of child psychology and psychiatry, 53(8), 846-855.

Yalch, M. M., Hopwood, C. J., Fehon, D. C., & Grilo, C. M. (2013). The Influence of Borderline Personality Features on

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Nederlandse respondenten hebben (na controle voor leeftijd) significant vaker positieve attitudes ten aanzien van professionele hulp zoeken voor psychische en emotionele problemen

We verzetten ons tegen elke vorm van euthanasie - dat is het directe, doelbewuste en opzettelijke wegnemen van iemands leven – maar ook tegen een, door een arts begeleide zelfdoding

Anders gezegd: we zien dat respon- denten niet zomaar als slachtoffer gezien worden, wanneer minstens één keer per week over hen ge- roddeld wordt, hen werk onder hun niveau gege-

The station recently acquired funding to run a training programme for farm labourers on how to use media to highlight issues of concerns (F. 13 October) said their intention was

Daarnaast worden alle hulpverleners van Pro Persona getraind in het herken- nen en begeleiden van mensen met een verhoogd risico op suïcide.. Ook buiten de GGZ traint Pro

It can be used to assess tools that allow the propagation of changes on the right model to the left one in the style of constraint maintainers (where only the result model of the

De rollboxen en kaders uit de tentoonstelling Vrouwen in de Groote Oorlog zijn voor 2018 verzekerd voor schade of verlies tijdens de opstelling, transport en stockage.. Voor

Zou u meer of minder contact willen hebben met de tandarts gedurende de behandeling, zodat deze richting kan geven aan de behandeling. In welke