• No results found

Loonverschillen tussen immigranten en autochtonen in Nederland : wat kan Nederland verwachten van de huidige generatie immigranten op de arbeidsmarkt?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Loonverschillen tussen immigranten en autochtonen in Nederland : wat kan Nederland verwachten van de huidige generatie immigranten op de arbeidsmarkt?"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Faculteit Economie en Bedrijfskunde, Amsterdam School of Economics Bachelorscriptie Econometrie

Loonverschillen tussen immigranten en autochtonen

in Nederland

Wat kan Nederland verwachten van de huidige generatie immigranten op de arbeidsmarkt?

Lucia Leijen (10533524) Begeleider: dr. J.C.M. van Ophem

(2)

Samenvatting

In het jaar 2015 zijn er tot en met eind oktober 2015 meer dan 33000 asielzoekers naar Nederland gekomen. Hiervan komt het grootste gedeelte uit Syrië (de Volkskrant, 2015). Zij gaan naar verwachting deelnemen aan de arbeidsmarkt in Nederland. Dit onderzoek doet een voorspelling voor de toekomstige arbeidsmarktpositie van de huidige generatie niet-westerse immigranten, op basis van met name loon.

Gebruikmakend van de human capital theory is er zowel literatuuronderzoek als econo-metrisch onderzoek gedaan, waarbij modellen zijn opgesteld voor loon- en werkloosheids-verschillen tussen autochtonen en immigranten. Human capital kan worden gedefinieerd als de productieve ’vaardigheden, kennis en capaciteiten van werknemers’ (Blair, 2011).

Gebaseerd op het literatuuronderzoek in deze scriptie is de voorspelling dat de huidige generatie niet-westerse immigranten gemiddeld een lager loon zullen hebben dan autoch-tonen. In het econometrisch onderzoek naar loonverschillen tussen autochtonen en immi-granten zijn geen significante resultaten gevonden voor niet-westerse immiimmi-granten. Wat betreft werkloosheid is de voorspelling dat deze onder de huidige generatie niet-westerse immigranten groter zal zijn dan onder autochtonen. Concluderend is de voorspelling dat de arbeidsmarktpositie van de huidige generatie niet-westerse immigranten minder goed zal zijn dan die van autochtonen. Als aangenomen wordt dat immigranten uit Syrië on-der de noemer niet-westerse immigrant vallen, gelden deze voorspellingen ook voor de huidige generatie immigranten.

(3)

Inhoudsopgave

1 Inleiding 1

2 Human capital theory en loon- en werkloosheidsverschillen 2

2.1 Human capital theory . . . 2

2.2 Loon- en werkloosheidsverschillen in eerder onderzoek . . . 2

2.2.1 Adsera en Chiswick . . . 3

2.2.2 Algan, Dustmann, Glitz en Manning . . . 3

2.2.3 Kee . . . 4 2.2.4 Le Grand en Szulkin . . . 4 2.3 Loonverschillen . . . 5 2.3.1 West-Europa . . . 5 2.3.2 Duitsland . . . 6 2.3.3 Nederland . . . 6 2.3.4 Zweden . . . 7 2.4 Werkloosheidsverschillen . . . 8 2.4.1 Duitsland . . . 8 2.4.2 Zweden . . . 8

2.5 Verwachting econometrisch onderzoek . . . 8

3 Data en modellen 10 3.1 Herkomst data . . . 10 3.2 Gebruikte variabelen . . . 11 3.3 Modellen . . . 13 3.3.1 Onderzoeksopzet . . . 13 3.3.2 Algemene loonmodel . . . 13

3.3.3 Loonmodel voor westerse en niet-westerse immigranten . . . 14

3.3.4 Loonmodel voor herkomstland immigranten . . . 14

3.3.5 Loonmodel voor eerste- en tweedegeneratie-immigranten . . . 14

3.3.6 Werkloosheidsmodel . . . 14

4 Resultaten en analyse 16 4.1 Beschrijvende statistiek . . . 16

4.2 Algemene loonmodel . . . 18

4.3 Loonmodel voor westerse en niet-westerse immigranten . . . 20

4.4 Loonmodel voor herkomstland immigranten . . . 22

4.5 Loonmodel voor eerste- en tweedegeneratie-immigranten . . . 24

4.6 Werkloosheidsmodel . . . 26

4.7 Reflectie op econometrisch onderzoek . . . 28

5 Conclusie 29

(4)

1

Inleiding

De Volkskrant meldt op de website dat er in september 2015 8400 nieuwe asielzoekers en nareizende familieleden geregistreerd zijn in Nederland, waarvan het grootste deel, namelijk 5200 asielzoekers, uit het niet-westerse Syrië komt. Dit is het hoogste aantal per maand sinds mei 1999. Op het moment van schrijven van deze scriptie, eind oktober 2015, zijn er totaal in 2015 ongeveer 23500 asielzoekers en 10000 nareizende familie-leden naar Nederland gekomen. Het grootste gedeelte, namelijk 16600 personen, komt uit Syrië (de Volkskrant, 2015). Zij zullen naar verwachting deel gaan nemen aan de arbeidsmarkt in Nederland, zeker wanneer veel van deze asielzoekers een permanente verblijfsvergunning krijgen. Hiermee vallen ze onder de noemer immigrant. Vaak zijn im-migranten relatief minder succesvol op de arbeidsmarkt dan autochtonen (Le Grand & Szulkin, 2002, p. 39). Ze noemen hier twee redenen voor: verschillen in human capital tussen autochtonen en immigranten en discriminatie van immigranten door werkgevers in het land van bestemming (Le Grand & Szulkin, 2002). Human capital kan gedefinieerd worden als de productieve ’vaardigheden, kennis en capaciteiten van werknemers’ (Blair, 2011). Voorbeelden zijn verschillen in scholing, arbeidsmarktervaring, kennis van de taal die gesproken wordt in het land van bestemming van de immigranten en cultuurspecieke kennis.

Daarmee is het een actueel onderwerp om de arbeidsmarktpositie van de huidige generatie niet-westerse immigranten te onderzoeken. Centraal in deze scriptie staat de vraag of er een voorspelling kan worden gedaan voor de toekomstige positie van de hui-dige generatie asielzoekers op de Nederlandse arbeidsmarkt. De arbeidsmarktpositie wordt onderzocht door het loonverschil tussen niet-westerse immigranten en autochtonen te analyseren. Ook wordt het loonverschil tussen eerste- en tweedegeneratie-immigranten onderzocht, alsmede het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke immigranten en het loonverschil per herkomstland. Hierbij komt werkloosheid kort aan de orde. Het onder-zoek wordt gedaan aan de hand van regressieanalyses en een probitanalyse. Hieraan vooraf gaat een literatuuronderzoek over het loonverschil tussen immigranten en autoch-tonen in West-Europa. Ook hier wordt kort aandacht besteed aan werkloosheid, wat als een andere maat voor arbeidsmarktsucces beschouwd kan worden.

De data die gebruikt worden voor dit onderzoek komen van het immigrantenpanel van het MESS-project (Measurement and Experimentation in the Social Sciences project), wat gegevens bevat over 2400 individuen in Nederland (CentERdata, z.d.). De dataset bevat onder andere informatie over het netto- en brutoloon, geslacht, leeftijd, herkomstgroep en scholing (Elshout, 2012).

De opbouw van deze scriptie is als volgt: ten eerste wordt er in deze scriptie een the-oretische achtergrond geschetst, waarbij het begrip human capital toegelicht wordt en er eerdere onderzoeken naar verschillen in arbeidsmarktprestatie tussen immigranten en au-tochtonen worden besproken. Vervolgens worden de gebruikte data toegelicht en worden de opgestelde modellen beschreven. Daarna worden de resultaten van het onderzoek weergegeven en worden deze geanalyseerd. Ten slotte volgt er een conclusie.

(5)

2

Human capital theory en loon- en

werkloosheidsver-schillen

Voorafgaand aan het econometrisch onderzoek in deze scriptie is er een literatuuronder-zoek gedaan naar de resultaten van andere onderliteratuuronder-zoeken over loonverschillen en werk-loosheidsverschillen tussen immigranten en autochtonen in West-Europa. Hierbij wordt eerst de human capital theory toegelicht, omdat op basis van deze theorie de econome-trische modellen worden opgesteld. Daarna worden vier onderzoeken besproken. Ver-volgens worden de in deze vier onderzoeken gevonden resultaten wat betreft loon en werkloosheid gegeven.

2.1

Human capital theory

In de inleiding noemen Le Grand en Szulkin (2002) naast discriminatie, verschillen in human capital als een reden waarom immigranten vaak relatief minder succesvol zijn op de arbeidsmarkt dan autochtonen. Human capital kan gedefinieerd worden als de productieve ’vaardigheden, kennis en capaciteiten van werknemers’ (Blair, 2011).

De human capital theory houdt in dat het ontwikkelen van productieve vaardighe-den belangrijk is voor de productiviteit van werknemers (Olaniyan & Okemakinde, 2008). Dit betekent dat mensen profiteren, in economisch opzicht, van investeringen in zichzelf (Sweetland, 1996). De loonvorming hangt af van human capital. Hoe groter de investerin-gen zijn, hoe hoger de productiviteit en hoe hoger het loon zal zijn. Voorbeelden van inves-teringen in human capital zijn scholing en gezondheid (Kao, Polacheck & Wunnava, 1994, p. 356). Er zijn verschillende soorten scholing die invloed hebben op het loon, zoals for-mele scholing op de basisschool, middelbare school en vervolgopleidingen en inforfor-mele scholing thuis. Ook werkervaring heeft effect op het loon (Sweetland, 1996). Daarnaast zijn voorbeelden van human capital: kennis over machines, organisatie-, leiderschaps-, aanpassings- en innovatievaardigheden (Blair, 2011).

Human capital is niet altijd internationaal overdraagbaar. Het human capital dat im-migranten hebben, waaronder taalkennis of werkervaring en scholing gevolgd in het land van afkomst, is misschien niet relevant voor de arbeidsmarkt in het land van bestemming (Chiswick & Miller, 2009). Het is mogelijk dat werkgevers in het land van bestemming van immigranten niet zeker zijn over het human capital dat opgedaan is in het land van afkomst en dit human capital minder waarderen dan human capital dat opgedaan is in het land van bestemming (Kanas & van Tubergen, 2014).

2.2

Loon- en werkloosheidsverschillen in eerder onderzoek

In deze paragraaf worden in alfabetische volgorde vier artikelen besproken waarin on-derzoek gedaan wordt naar de arbeidsmarktprestatie van immigranten en autochtonen in West-Europa. Er wordt aandacht besteed aan hoe de human capital theory wordt toege-past in de onderzoeken en de opzet van de onderzoeken. De resultaten van deze vier onderzoeken volgen in paragraaf 2.3 en 2.4.

(6)

2.2.1 Adsera en Chiswick

Adsera en Chiswick (2007) doen cross-sectioneel onderzoek naar de prestaties van im-migranten op de arbeidsmarkt in vijftien West-Europese landen. Voor de precieze landen wordt verwezen naar Adsera en Chiswick (2007, p. 500). Ze vergelijken hiervoor het nettoloon van immigranten met dat van autochtonen en richten zich verder vooral op het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke immigranten. Daarnaast doen ze onderzoek naar de regio waar immigranten vandaan komen.

Als verklarende factoren in hun analyses nemen de auteurs de variabelen burgerlijke staat en het aantal kinderen op (Adsera & Chiswick, 2007). Deze zijn niet gebaseerd op de human capital theory. Toch hebben Adsera en Chiswick (2007) gekozen deze op te nemen in het model, omdat de auteurs in verschillende bronnen hebben gevonden dat getrouwde mannen een hoger loon hebben dan niet-getrouwde mannen en dat vrouwen met kinderen minder verdienen dan vrouwen zonder kinderen (Adsera & Chiswick, 2007). Dit heeft er mogelijk mee te maken dat mannen met kinderen zich verantwoordelijker voelen dan mannen zonder kinderen en daardoor meer human capital bezitten. Volgens de human capital theory worden werkervaring, werkervaring in het kwadraat en scholing in het model opgenomen. Scholing wordt opgenomen in de vorm van hoogst gevolgde opleiding. Andere variabelen die worden opgenomen zijn een dummy voor geboorte in het buitenland, aantal jaren verblijf in land van bestemming (lineair en in het kwadraat) en moedertaal (Adsera & Chiswick, 2007). De variabele moedertaal is weer in lijn met de human capital theory, omdat het de taalkennis van de immigrant weergeeft.

Het onderzoek wordt uitgevoerd op data uit 1994-2000 van vijftien lidstaten van de Europese Unie. Zij meten het individuele inkomen in koopkrachtpariteit. Op deze manier wordt er rekening gehouden met de koopkracht in de verschillende landen. Tevens wordt het netto-inkomen geanalyseerd, behalve voor Frankrijk en Finland (Adsera & Chiswick, 2007).

In dit onderzoek naar loonverschillen in Europa tussen autochtonen en immigranten worden er mede op basis van de human capital theory modellen opgesteld. Hierbij wordt het nettoloon geanalyseerd.

2.2.2 Algan, Dustmann, Glitz en Manning

Door Algan et al. (2010, pp. 5-8) wordt cross-sectioneel onderzoek gedaan naar de kloof in educatie, loon en werkloosheid tussen immigranten van de eerste en tweede generatie en autochtonen in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. In deze scriptie ligt de concentratie op het onderzoek naar Duitsland. Het doel is om de mate van integratie van immigranten op de lange termijn te indiceren. De data over Duitsland komen uit de jaren 2005 en 2006 (Algan et al., 2010).

Om de loonkloof tussen immigranten en autochtonen te analyseren, doen Algan et al. (2010) regressies met het logaritme van het netto-uurloon als afhankelijke variabele. Het is lastig om onderwijs te vergelijken tussen landen, dus wordt er bij de regressies gebruik gemaakt van de leeftijd waarop mensen gestopt zijn met fulltime onderwijs. Ook wordt gecontroleerd op potentiële ervaring, tijds- en regiodummyvariabelen. De variabe-len onderwijs en ervaring volgen de human capital theory. De analyse beperkt zich tot

(7)

16-64-jarigen (Algan et al., 2010).

Algan et al. (2010) onderzoeken hiermee de verschillen in loon en werkloosheid tus-sen groepen immigranten en autochtonen in Duitsland. Hierbij wordt nadruk gelegd op verschillen tussen eerste- en tweedegeneratie-immigranten.

2.2.3 Kee

Kee (1995) onderzoekt in zijn artikel of er in Nederland loondiscriminatie bestaat tegen-over mannelijke immigranten. Hij analyseert de volgende vier groepen immigranten: Antil-lianen, Surinamers, Turken en Marokkanen. Waar Kee (1995) ervan uitgaat dat Antillianen en Surinamers over het algemeen Nederlands spreken, neemt hij aan dat Turken en Ma-rokkanen dat niet doen. Om deze reden ziet hij de immigranten als een heterogene groep en analyseert hij de vier groepen apart (Kee, 1995, p. 302). Het human capital van de vier groepen is dus verschillend. De gebruikte data zijn verzameld in de jaren 1984 en 1985. Variabelen die Kee (1995) opneemt in zijn loonvergelijking op basis van de human capital theory zijn onder andere scholing in Nederland en het land van herkomst op basis van behaalde diploma’s, werkervaring in Nederland en het wel of niet moeite hebben met Nederlands spreken. Ook neemt hij, afwijkend van de human capital theory, het wonen in Amsterdam of Rotterdam of Den Haag en het wel of niet getrouwd zijn op. Hij is zich er-van bewust dat immigranten hun human capital mogelijk deels hebben opgebouwd in het buitenland. Om deze reden splitst hij de variabelen opleiding en ervaring op in opleiding en ervaring in het buitenland en in Nederland. Ook neemt hij een interactieterm tussen ervaring in het buitenland maal ervaring in Nederland op (Kee, 1995).

Kee (1995) onderzoekt of er loondiscriminatie bestaat tegenover vier groepen immi-granten in Nederland. Dit onderzoekt hij door regressies uit te voeren met verklarende variabelen die eventueel gebaseerd zijn op de human capital theory. Hij houdt rekening met feit dat immigranten mogelijk in het buitenland human capital hebben vergaard.

2.2.4 Le Grand en Szulkin

Le Grand en Szulkin (2002, p. 38) onderzoeken het loonverschil tussen autochtone ar-beiders en arar-beiders die buiten Zweden geboren zijn. De gebruikte data komen uit 1991. Zij gebruiken als maat voor de hoogte van het loon het brutomaandsalaris. Dit wordt eventueel, wanneer er sprake is van een parttime salaris, omgerekend naar een fulltime maandsalaris. Tijdens het onderzoek worden drie regio’s onderscheiden, namelijk wes-terse landen (West-Europa, Noord-Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland), de rest van Europa en de rest van de wereld (Afrika, Azië en Zuid-Amerika). Om de loonkloof te onderzoeken worden multivariate analyses gedaan, waarbij er op verschillende aspecten gefocust wordt. Er wordt bijvoorbeeld bestudeerd of de tijd die immigranten al in Zwe-den verblijven, invloed heeft op het loon. Ook wordt geanalyseerd of het effect heeft op het loon of immigranten (een deel van) het voortgezet onderwijs in Zweden hebben ge-volgd. Daarnaast zijn opgenomen factoren het aantal jaren scholing, het cijfergemiddelde van hun studie en de Zweedse taal, en het aantal jaren werkervaring (lineair en in het kwadraat) (Le Grand & Szulkin, 2002, p. 42).

(8)

In hun model nemen Le Grand en Szulkin (2002) op basis van de human capital theory onder andere de bekende variabelen scholing en werkervaring op. Ook erkennen ze net als Kee (1995) dat immigranten human capital hebben opgebouwd in het buitenland. Ze stellen dat immigranten na aankomst in het land van bestemming landspecifiek human capital zullen opbouwen, zoals het spreken van de taal en het opdoen van nieuwe relaties in Zweden. Hierbij hebben immigranten dus een achterstand op autochtonen.

Concluderend onderzoeken Le Grand en Szulkin (2002) het loonverschil tussen ver-schillende groepen immigranten en autochtonen in Zweden.

2.3

Loonverschillen

In de hierboven genoemde literatuur zijn loonverschillen tussen immigranten en autochto-nen onderzocht. In deze paragraaf worden de resultaten van deze onderzoeken in vijftien landen in West-Europa samen en afzonderlijk voor Duitsland, Nederland en Zweden be-sproken.

2.3.1 West-Europa

Adsera en Chiswick (2007) doen onderzoek naar loonverschillen tussen autochtonen en immigranten in vijftien West-Europese landen, waarbij deze gezamenlijk worden geanaly-seerd. Ze vinden, wanneer zij zelfstandige ondernemers in hun steekproef behouden, dat mannelijke immigranten ongeveer 40 procent minder verdienen dan mannelijke autochto-nen. Voor vrouwen is dit ongeveer 36 procent. Exclusief de zelfstandigen is het verschil voor mannen 44 procent en voor vrouwen 41 procent. Wanneer de immigrantengroep gesplitst wordt in immigranten van binnen en buiten de Europese Unie, dan wordt er een verschil gemeten tussen de twee groepen. Mannelijke en vrouwelijke immigranten uit de Europese Unie verdienen respectievelijk 30 en 31 procent minder dan autochtonen. Voor immigranten buiten de Europese unie is dit verschil groter, namelijk 45 procent voor man-nen en 39 procent voor vrouwen. Voor deze resultaten geldt een significantieniveau van 0.01 (Adsera & Chiswick, 2007, p. 507).

Wanneer het land van bestemming van de immigranten niet wordt toegevoegd aan de regressie, wordt geconcludeerd dat immigranten uit Zuid-Amerika het minst verdienen ten opzichte van autochtonen. Voor vrouwen is dit 42 procent minder dan autochtone vrouwen en voor mannen is dit 70 procent minder dan autochtone mannen (beiden p<0.01) (Adsera & Chiswick, 2007, p. 516).

Mannelijke immigranten uit Noord-Amerika verdienen 42 procent minder dan autoch-tonen. Voor Afrika is dit 43 procent minder (Adsera & Chiswick, 2007). Mannelijke immi-granten uit Europa, maar buiten de Europese Unie, verdienen ongeveer 51 procent min-der. Aziatische mannelijke immigranten verdienen bijna 68 procent minder (allen p<0.01). Voor immigranten die uit de Europese Unie komen is dit verschil het kleinst. Hierbij is Oce-anië buiten beschouwing gelaten, omdat deze coëfficiënt niet significant is. Voor vrouwen zijn slechts drie coëfficiënten significant, waardoor het vergelijken lastig is. Opvallend is wel dat Aziatische vrouwelijke immigranten slechts 32 procent minder verdienen dan autochtone vrouwen (p<0.01), terwijl dit voor Aziatische mannelijke immigranten ruim 67 procent minder is (Adsera & Chiswick, 2007).

(9)

Er wordt met betrekking tot scholing gevonden dat het loon toeneemt wanneer het scholingsniveau toeneemt. Een ander resultaat is dat scholing een grotere invloed heeft op de hoogte van het loon voor vrouwen dan voor mannen. Daarnaast wordt gevonden dat getrouwde mannen en mannen met een relatie meer verdienen dan mannen die geen relatie hebben (Adsera & Chiswick, 2007, p. 512).

Wanneer Adsera en Chiswick (2007) loonverschillen tussen immigranten en autoch-tonen in vijftien landen uit West-Europa samen beschouwen, vinden ze dat immigranten gemiddeld ongeveer 38 procent minder verdienen dat autochtonen. Voor immigranten uit de Europese Unie is dit verschil in loon kleiner en voor immigranten buiten de Europese unie is dit verschil groter.

2.3.2 Duitsland

Wanneer Algan et al. (2010) de resultaten van de gevonden modellen over immigranten in Duitsland analyseren, vinden ze dat de volgende groepen eerstegeneratie-immigranten, namelijk immigranten uit Griekenland, Italië, voormalig Joegoslavië, Turkije en immigran-ten uit Centraal- of Oost Europa, gemiddeld significant minder verdienen dan autochto-nen, wanneer gecontroleerd wordt voor educatie. Dit geldt ook voor ’Duitse’ immigranten, welke Algan et al. (2010) definiëren als mensen die niet in Duitsland geboren zijn, maar binnen drie jaar na binnenkomst de Duitse nationaliteit hebben gekregen. Ook geldt de voorwaarde dat deze immigranten eerder een bepaalde nationaliteit hadden, zoals Pools, Roemeens of Russisch (2010, pp. 9-10). Het loonverschil met autochtonen loopt bij man-nen van 7.6 procent minder voor Turken tot 20.5 procent minder voor Grieken. Bij vrouwen loopt dit verschil van 8.1 procent minder voor Italiaanse vrouwen tot 20.5 procent minder voor Griekse vrouwen. De enige uitzondering zijn eerste generatie mannelijke en vrou-welijke immigranten uit andere EU 16-landen. Zij verdienen respectievelijk gemiddeld 9.4 procent en 4.8 procent meer dan autochtonen (p<0.01). Alle groepen tweedegeneratie-immigranten verdienen gemiddeld minder dan autochtonen, dus ook tweedegeneratie-immigranten uit an-dere EU 16-landen. Het loonverschil tussen autochtonen en sommige groepen mannelijke immigranten is soms groter en soms kleiner dan het verschil tussen autochtonen en vrou-welijke immigranten van diezelfde groep (Algan et al., 2010, p. 17).

Algan et al. (2010) vinden bij onderzoek naar de loonverschillen tussen immigranten en autochtonen in Duitsland dat wanneer gecontroleerd wordt voor educatie, dat alle groe-pen eerstegeneratie-immigranten, op immigranten uit EU 16-landen na, en alle groegroe-pen tweedegeneratie-immigranten minder verdienen dan Duitse autochtonen.

2.3.3 Nederland

Van de vier bestudeerde artikelen, richten zowel Adsera en Chiswick (2007) als Kee (1995) zich op loonverschillen tussen immigranten en autochtonen in Nederland. Deze twee artikelen worden beide kort besproken.

Wanneer Adsera en Chiswick (2007) specifiek onderzoek doen naar loonverschillen tussen immigranten en autochtonen in Nederland, is een steekproef gebruikt van 38,230 observaties, waarvan slechts ongeveer 0.34 procent (130) van de waarnemingen men-sen betreft die in het buitenland geboren zijn. Mannelijke en vrouwelijke immigranten die

(10)

binnen de Europese Unie geboren zijn, verdienen respectievelijk ongeveer 24 procent (p<0.01) en 38 procent (p<0.1) minder dan autochtonen van hetzelfde geslacht (2007, p. 509). De gevonden resultaten voor buiten de Europese Unie geboren immigranten zijn niet significant, wat waarschijnlijk komt door het kleine aantal immigranten in de Nederlandse steekproef (Adsera en Chiswick, 2007).

In het onderzoek naar loonverschillen tussen mannelijke autochtonen en immigranten uit vier specifieke landen wordt gevonden dat Antillianen, Surinamers, Turken en Marok-kanen gemiddeld respectievelijk netto 11.8 procent, 22.9 procent, 36.9 procent en 43.9 procent minder verdienen dan autochtonen (Kee, 1995, p. 315).

In de twee onderzoeken naar loonverschillen tussen immigranten en autochtonen in Nederland, wordt allebei gevonden dat immigranten relatief minder verdienen dan autoch-tonen in Nederland.

2.3.4 Zweden

Le Grand en Szulkin (2002) doen onderzoek naar loonverschillen tussen immigranten en autochtonen in Zweden. Hun steekproef bevat ongeveer 550,000 observaties. Zij vinden als resultaat dat mensen die niet in Zweden zijn geboren gemiddeld minder verdienen dan autochtonen. Immigranten uit de westerse landen hebben gemiddeld nauwelijks een loonachterstand ten opzichte van autochtonen, namelijk minder dan 1 procent. Vrouwe-lijke immigranten uit de rest van Europa verdienen gemiddeld 2.1 procent minder dan autochtone vrouwen en voor mannelijke immigranten uit de rest van Europa is dit verschil 5.9 procent. Het loonverschil met autochtonen is het grootst voor immigranten uit landen uit de rest van de wereld, namelijk 12 procent voor vrouwen en 15 procent voor mannen.

Een ander onderzoek dat Le Grand en Szulkin (2002) doen, is het analyseren of het aantal jaren dat immigranten in Zweden verblijven, invloed heeft op het loon. Dit wordt gedaan door OLS-regressie. Wanneer ze immigranten uit de rest van de wereld beschou-wen, wordt gevonden dat de lonen inderdaad relatief toenemen, wanneer immigranten langer in Zweden verblijven. Voor mannelijke immigranten uit de rest van de wereld is de loonkloof met autochtonen bijna 18 procent voor mannen die minder dan 6 jaar in Zweden verblijven en 12.4 procent voor mannen die meer dan 20 jaar in Zweden verblijven. Voor vrouwen neemt de loonkloof af van bijna 11 procent tot 3.7 procent. Wanneer manne-lijke immigranten uit westerse landen langer in Zweden verblijven, neemt het loonverschil met autochtonen af. Voor vrouwelijke immigranten uit westerse landen geldt dat er bijna geen verschil is met autochtonen. Mannelijke en vrouwelijke immigranten uit de rest van Europa verdienen bij een verblijf van minder dan 6 jaar respectievelijk gemiddeld 12.1 en 11 procent minder dan autochtonen. Wanneer ze 21 jaar of langer verblijven in Zweden, verdienen mannen gemiddeld 8.3 procent minder en vrouwen 1 procent minder (Le Grand & Szulkin, 2002).

Wanneer het loonverschil wordt onderzocht tussen autochtonen en immigranten die hun voortgezet onderwijs af hebben gerond in Zweden, vinden Le Grand en Szulkin (2002) dat de loonverschillen voor vrouwelijke immigranten heel klein zijn. Vrouwen uit de rest van de wereld verdienen gemiddeld 2 procent minder en vrouwen uit westerse landen en de rest van Europa verdienen gemiddeld 0.5 procent minder dan autochtonen. Mannen uit de rest van de wereld, de rest van Europa en westerse landen verdienen respectievelijk

(11)

gemiddeld 5.8 procent, 3.5 procent en 1.5 procent minder dan autochtonen (Le Grand & Szulkin, 2002, p. 54).

Le Grand en Szulkin (2002) hebben in hun onderzoek naar loonverschillen tussen autochtonen en immigranten in Zweden gevonden dat immigranten uit westerse landen nauwelijks een loonachterstand hebben op autochtone Zweden. Er is wel een loonkloof tussen autochtonen en immigranten uit de rest van Europa en de loonkloof tussen au-tochtonen en immigranten uit de rest van de wereld is nog groter (Le Grand & Szulkin, 2002).

2.4

Werkloosheidsverschillen

In deze paragraaf worden de verschillen in werkloosheid tussen immigranten en autoch-tonen besproken voor Duitsland en Zweden. In de artikelen over vijftien landen in West-Europa samen en Nederland worden de werkloosheidsverschillen tussen immigranten en autochtonen niet geanalyseerd.

2.4.1 Duitsland

Met de hulp van een probitmodel hebben Algan et al. (2010) de werkloosheidsverschillen van immigranten ten opzichte van autochtonen in Duitsland onderzocht. Hierbij hebben ze geen onderscheid gemaakt tussen werkzoekende werklozen en niet-werkzoekende werklozen. In Duitsland is de werkloosheid onder alle bestudeerde groepen mannelijke eerstegeneratie-immigranten, behalve immigranten uit EU 16-landen, hoger dan onder autochtonen. (Algan et al., 2010, p. 23).

2.4.2 Zweden

Le Grand en Szulkin (2002) hebben de werkloosheidverschillen tussen immigranten en autochtonen in Zweden onderzocht. Zij vinden dat in hun dataset 22.8 procent van de in Zweden geboren mannen geen baan heeft. Voor westerse landen, de rest van Europa en de rest van de wereld is dit bij mannen respectievelijk 23.0, 34.2 en 50.4 procent. Van de in Zweden geboren vrouwen heeft 23.8 procent geen baan, ten opzichte van 29.2 procent van de vrouwelijke immigranten uit westerse landen, 36.1 procent van de vrouwelijke im-migranten uit de rest van Europa en 66.2 procent van de vrouwelijke imim-migranten uit de rest van de wereld. Bij immigranten die langer in Zweden verblijven, is de werkloosheid gemiddeld lager dan bij immigranten die korter in Zweden verblijven (Le Grand & Szulkin, 2002, p. 46).

Voor Zweden geldt dat alle immigranten vaker werkloos zijn dan autochtonen (Le Grand & Szulkin, 2002).

2.5

Verwachting econometrisch onderzoek

In dit hoofdstuk is de human capital theory toegelicht en is in de genoemde artikelen de arbeidsmarktprestatie van autochtonen en immigranten aan de hand van loon en

(12)

werk-loosheid beschreven. Het loonverschil tussen mannen en vrouwen en het loonverschil per herkomstland of herkomstregio zijn onder andere onderzocht. Verklarende variabe-len die gebruikt worden, zijn onder andere werkervaring, scholing, geslacht, land of regio van herkomst, lengte van verblijf in land van bestemming, burgerlijke staat en wel of niet hebben van kinderen.

In alle onderzoeken wordt gevonden dat de lonen van de meeste groepen immigran-ten gemiddeld lager zijn dan die van autochtonen, waarbij het verschil tussen autochtonen en immigranten uit westerse landen over het algemeen kleiner is dan het verschil tussen autochtonen en niet-westerse immigranten. In sommige gevallen verdient de vrouwelijke groep immigranten ten opzichte van vrouwelijke autochtonen relatief gemiddeld meer dan de mannelijke groep immigranten ten opzichte van mannelijke autochtonen. Omgekeerd komt dit ook voor. Voor het loonverschil tussen immigranten en autochtonen in Duitsland geldt dat alle groepen tweedegeneratie-immigranten gemiddeld minder verdienen dan au-tochtonen. Eerstegeneratie-immigranten verdienen gemiddeld ook minder dan autochto-nen, behalve immigranten uit EU 16-landen (Algan et al., 2010). Er is geen groot verschil tussen eerste- en tweedegeneratie-immigranten.

De werkloosheid is in Duitsland onder alle groepen eerstegeneratie-immigranten, be-halve mannelijke immigranten uit EU 16-landen, hoger dan onder autochtonen (Algan et al., 2010). In Zweden is de werkloosheid onder alle groepen mannelijke en vrouwelijke immigranten hoger dan onder autochtonen (Le Grand & Szulkin, 2002).

De verwachting is dat, gebaseerd op bovenstaande resultaten en de human capital theory, de lonen van immigranten gemiddeld lager zijn dan die van autochtonen. Het loon-verschil tussen autochtonen en westerse immigranten is waarschijnlijk gemiddeld kleiner dan het verschil tussen autochtonen en niet-westerse immigranten, zoals immigranten uit het niet-westerse Syrië. Ook wordt verwacht dat het loon toeneemt, wanneer er meer scholing gevolgd wordt en de werkervaring toeneemt. Met betrekking tot werkloosheid wordt verwacht dat deze onder immigranten gemiddeld hoger is dan onder autochtonen.

(13)

3

Data en modellen

In dit hoofdstuk worden de gebruikte data toegelicht en wordt de opzet van het onderzoek naar loonverschillen en werkloosheidverschillen tussen immigranten en autochtonen in Nederland gegeven.

Ten eerste wordt de herkomst van de gebruikte data gegeven. Daarna worden de gebruikte variabelen en de modellen toegelicht. In de resultaten en analyse wordt een beschrijvende statistiek van de data gegeven.

3.1

Herkomst data

De data die in deze scriptie worden gebruikt voor het onderzoeken van de arbeidsmarkt-positie van immigranten ten opzichte van autochtonen in Nederland, zijn verzameld als onderdeel van het Measurement and Experimentation in the Social Sciences project. On-derdeel van dit project zijn het LISS-panel (Longitudinal Internet Studies for the Social sciences panel) en het immigrantenpanel. De data die gebruikt worden in deze scriptie komen specifiek uit het immigrantenpanel dat werd bijgehouden in Nederland van oktober 2010 tot december 2014 (CentERdata, z.d.). De datasets die gebruikt worden, zijn de da-taset ’Background Variables’ van het immigrantenpanel uit december 2014 en wave 1 en 2 van de dataset ’Work and Schooling’ van het immigrantenpanel. De dataset ’Background Variables’ bevat in totaal 2629 waarnemingen en bevat informatie over onder andere het bruto- en nettomaandinkomen, leeftijd, geslacht, scholing, herkomstgroep en herkomst-land (Elshout, 2012). De datasets ’Work and Schooling’ bevatten onder andere informatie over het aantal uren dat panelleden per week werken, reistijd naar werk en tevredenheid over werk (Kieruj & Nelissen, 2014).

Wanneer de drie datasets samengevoegd worden, is het totaal aantal waarnemingen 2925. Dit is meer dan 2629, dus er zijn ook een aantal waarnemingen waarbij informatie over het netto-inkomen uit de dataset ’Background Variables’ mist. Net als bij het on-derzoek van Algan et al. (2010) wordt het netto-uurloon geanalyseerd, welke gebaseerd wordt op het nettomaandinkomen en het aantal gewerkte uren per week. Waarnemingen waarbij het nettomaandinkomen mist, worden uit de steekproef verwijderd, net als waar-nemingen waarbij panelleden hun nettomaandinkomen niet weten. Dit zorgt ervoor dat er nog 2425 waarnemingen overblijven. Ook worden waarnemingen verwijderd als het werkelijke aantal uren per week dat panelleden werken, mist. Dit zorgt ervoor dat er nog 869 waarnemingen overblijven. Zelfstandigen, vrije beroepsbeoefenaars, freelancers en mensen die werken in een gezins- of familiebedrijf worden uit de steekproef verwijderd, waarna er nog 798 waarnemingen overblijven. Gekozen is om, net als Algan et al. (2010), de leeftijden van personen in de steekproef te laten lopen van 16 tot en met 64. Om deze reden worden mensen met een leeftijd lager dan 16 of hoger dan 64 uit de steekproef ver-wijderd en blijven er nog 721 waarnemingen over. Ten slotte wordt er nog 1 waarneming verwijderd, omdat het herkomstland mist. Uiteindelijk komt dit tot een steekproef van 720 waarnemingen, met 523 werkenden en 197 werklozen. De gehele steekproef bevat 66.67 procent immigranten. De steekproef van alleen werkende personen bevat 63.29 procent immigranten.

(14)

3.2

Gebruikte variabelen

Het onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van immigranten en autochtonen in Nederland wordt gedaan door het opstellen van modellen met behulp van regressieanalyse en een probitmodel. Hieronder worden variabelen die gebruikt worden in de opgestelde modellen toegelicht.

Log(nettouurloon).

Dit is het natuurlijke logaritme van het persoonlijke netto-uurloon in euro’s. Er is geko-zen om net als Algan et al. (2010) het netto-uurloon te gebruiken, om zo mensen die fulltime en parttime werken te kunnen vergelijken. Hierbij is nettomaandinkomen het persoonlijke nettomaandinkomen zoals opgegeven door de panelleden (Elshout, 2012). De variabele uren_per_week is het antwoord op de vraag hoeveel uur het panellid per week gemiddeld werkt in werkelijkheid (Kieruj & Nelissen, 2014). Het netto-uurloon is als volgt berekend voor werkende panelleden (waarvoor dus geldt dat uren_per_week > 0 en nettomaandinkomen > 0): nettouurloon = nettomaandinkomen/(4 · uren_per_week). Bij deze berekening is er vanuit gegaan dat een maand uit 4 weken bestaat. Er is gekozen om het logaritme van het inkomen te nemen, omdat op deze manier geen absolute ver-schillen worden geanalyseerd, maar procentuele verver-schillen.

Werkt.

Deze dummyvariabele neemt waarde 1 aan als iemand werkt en 0 als iemand werkloos is. Iemand die werkt wordt gedefinieerd als iemand die een netto-uurloon hoger dan 0 heeft, meer dan 0 aantal uren per week werkt en ’betaald werk in loondienst verricht’. Dit begrip is op deze manier beschreven in het codeboek Achtergrondvariabelen Immigrantenpanel (Elshout, 2012). Omdat werkloosheid niet het hoofdonderwerp is van deze scriptie, wordt geen onderscheid gemaakt tussen werkzoekende werklozen en niet-werkzoekende werk-lozen.

Vrouw.

Dit is een dummyvariabele die waarde 1 heeft voor vrouwen en waarde 0 voor mannen. Herkomstgroep.

De herkomstgroep wordt onderscheiden in vijf groepen, namelijk autochtonen, westerse of niet-westerse immigranten en eerstegeneratie-immigranten of tweedegeneratie-immigranten. De bijbehorende dummyvariabelen zijn: N ederland, imm1west, imm1nietwest, imm2west en imm2nietwest. Deze nemen waarde 1 aan voor respectievelijk autochtonen, eerste generatie westerse immigranten, eerste generatie niet-westerse immigranten, tweede ge-neratie westerse immigranten en tweede gege-neratie niet-westerse immigranten en anders 0.

Tevens wordt een dummyvariabele aangemaakt voor immigranten in het algemeen: imm. Ook worden de dummyvariabelen imm_west en imm_nietwest aangemaakt voor westerse en niet-westerse immigranten. Immigranten uit Indonesië vallen onder westerse immigranten. Autochtonen worden als referentiegroep gebruikt, dus de dummy N ederland wordt niet opgenomen in de modellen.

(15)

Herkomstland.

Het herkomstland wordt net als de herkomstgroep onderverdeeld in dummyvariabelen, na-melijk: N ederland, T urkije, M arokko, N ed_Antillen, Suriname, Indonesie, overig_west en overig_nietwest. Deze dummyvariabelen nemen waarde 1 aan voor respectievelijk autochtonen, immigranten uit Turkije, uit Marokko, van de Nederlandse Antillen, uit Su-riname, uit Indonesië, met een overige westerse afkomst (dus exclusief immigranten uit Indonesië) en met een andere niet-westerse afkomst en anders waarde 0.

Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen eerste- en tweedegeneratie-immigranten en worden autochtonen weer als referentiegroep gebruikt.

Pot_ervaring.

Dit is de potentiële werkervaring van de respondent, berekend als leef tijd−x. Als bijvoor-beeld x = 16 wordt gekozen voor alle respondenten, dan wordt de potentiële werkervaring overschat voor respondenten die na leeftijd 16 nog een opleiding volgen. De x hangt dus af van de leeftijd waarop de respondent zijn hoogste opleiding heeft afgerond. Er wordt vanuit gegaan dat iemand x = 16 is als hij zijn vmbo heeft afgerond of geen opleiding heeft afgerond, omdat er leerplicht bestaat. x = 18 wordt gekozen als leeftijd waarop iemand zijn havo of vwo afrondt. Eigenlijk is de verwachting dat iemand 17 is als hij zijn havo afrondt, maar omdat havo en vwo gecombineerd zijn in de dataset, wordt er toch voor 18 gekozen. Voor de vervolgopleidingen worden de volgende waarden voor x gekozen: x = 20 als iemand zijn mbo afrondt, x = 21 als iemand zijn hbo afrondt en x = 22 als iemand zijn wo afrondt. Hierbij wordt aangenomen dat een vervolgopleiding 4 jaar duurt.

Het werkelijke aantal jaren werkervaring is niet beschikbaar in de dataset. Om deze reden worden pot_ervaring lineair en in het kwadraat opgenomen in modellen als bena-dering van de werkervaring. Het kwadraat wordt opgenomen in het model met als reden dat ervaring mogelijk geen lineair effect heeft.

Opleiding.

Dit is de hoogste opleiding die een respondent met een diploma heeft afgerond. De vol-gende dummyvariabelen worden onderscheiden: geen_educ, vmbo, havovwo, mbo, hbo, wo en overig_educ. De dummy neemt waarde 1 aan als het hoogste afgeronde onderwijs van de respondent respectievelijk basisonderwijs of geen enkel onderwijs, vmbo, havo of vwo, hbo, wo en overig onderwijs is en anders waarde 0. Variabele geen_educ wordt als refe-rentiegroep gebruikt en wordt niet opgenomen in de modellen. Het aantal jaren scholing en informatie over gevolgde scholing in het buitenland zijn niet beschikbaar.

Getrouwd.

Deze dummyvariabele neemt waarde 1 aan voor getrouwde mensen en 0 voor mensen die niet getrouwd zijn.

Kinderen.

Wanneer de respondent één of meerdere kinderen heeft, neemt deze dummyvariabele waarde 1 aan en 0 voor mensen zonder kinderen.

(16)

3.3

Modellen

In deze paragraaf worden de opzet van het onderzoek en de modellen vermeld.

3.3.1 Onderzoeksopzet

In deze scriptie worden loonverschillen tussen werkende immigranten en autochtonen in Nederland onderzocht, waarbij het verschil in werkloosheid bestudeerd wordt. Het eco-nometrisch onderzoek wordt gedaan met behulp van regressieanalyses en het opstellen van een probitmodel.

Verklarende variabelen moeten bij gebruik van OLS exogeen zijn voor consistente en zuivere schatters (Heij et al., 2004). Mogelijk is scholing een endogene variabele in de loonvergelijking. Eigenschappen zoals motivatie en (leer)vermogen hebben invloed op de keuze van scholing, maar hebben ook directe invloed op het loon (Klein & Vella, 2009). Echter zijn er in de gebruikte dataset van dit onderzoek geen goede instrumenten voor scholing aanwezig, waardoor een IV-schatting (instumental variables schatting) niet mo-gelijk is. Om deze reden is er voor gekozen scholing en de andere verklarende variabelen als exogeen te beschouwen en OLS toe te passen. Om eventuele heteroscedasticiteit in de modellen te verhelpen, worden bij alle modellen robuuste Whitestandaardfouten ge-bruikt. Dit verandert niets aan de coëfficiënten ten opzichte van normale OLS-regressie, maar zorgt alleen voor andere standaardfouten.

Ten eerste wordt onderzocht of het loon gemiddeld verschilt tussen immigranten en autochtonen en mannen en vrouwen. Daarna wordt onderzocht of er een loonverschil bestaat tussen westerse en niet-westerse immigranten. Dit wordt verder uitgediept in loonverschillen tussen immigranten uit verschillende herkomstlanden. Verder wordt on-derzocht of er een loonverschil is tussen eerste- en tweedegeneratie-immigranten. De loonmodellen worden opgesteld met OLS (ordinary least squares). Ten slotte worden werkloosheidsverschillen tussen westerse en niet-westerse immigranten en autochtonen onderzocht met behulp van een probitmodel. Hierbij zijn de meest uitgebreide vormen van de modellen opgeschreven. Het is dus mogelijk dat later gekozen wordt om verklarende variabelen weg te laten uit het uiteindelijke model.

3.3.2 Algemene loonmodel

Als eerste wordt de volgende regressie gedaan om een algemene indruk te krijgen van het loonverschil tussen werkende mannelijke en vrouwelijke immigranten en autochtonen. De regressie wordt gedaan met als afhankelijke variabele het natuurlijke logaritme van het nettouurloon.

log(nettouurlooni) = α+ 10

X

j=1

βjXij+γ vrouwi+δ immi+ζ vrouwi·immi+ 10

X

j=1

θjvrouwi·Xij+εi

(17)

3.3.3 Loonmodel voor westerse en niet-westerse immigranten

Om het loonverschil tussen westerse en niet-westerse immigranten te onderzoeken, wordt bij het opstellen van het volgende model de groep immigranten gesplitst in westerse en niet-westerse immigranten. Het model wordt voor mannen en vrouwen apart opgesteld.

log(nettouurlooni) = α+ 10 X j=1 βjXij+γ1imm_westi+γ2imm_nietwest+ 10 X j=1 δj imm_westi·Xij + 10 X j=1 ζj imm_nietwesti· Xij + εi (2)

3.3.4 Loonmodel voor herkomstland immigranten

Het volgende model wordt voor mannen en vrouwen apart geschat om het verschil in loon per herkomstland te schatten. De immigrantengroepen worden nader gespecificeerd per land van herkomst.

log(nettouurlooni) = α + 10

X

j=1

βjXij + γ1 T urkijei+ γ2 M arokkoi+ γ3 N ed_Antilleni

+ γ4 Surinamei+ γ5 Indonesiei+ γ6 overig_westi+ γ7 overig_nietwesti+ εi (3)

3.3.5 Loonmodel voor eerste- en tweedegeneratie-immigranten

Hieronder staat het model dat geschat wordt voor mannen en vrouwen apart om het loon-verschil tussen eerste- en tweedegeneratie-immigranten te analyseren. Er is bij deze regressie gekozen om de westerse en niet-westerse immigranten te analyseren in plaats van het herkomstland van de immigranten, omdat dit zou zorgen voor erg kleine groepen.

log(nettouurlooni) = α + 10

X

j=1

βjXij + γ1 imm1westi+ γ2 imm1nietwesti+ γ3 imm2westi

+γ4imm2nietwesti+ 10 X j=1 δj imm1westiXij+ 10 X j=1 ζj imm1nietwestiXij+ 10 X j=1 θj imm2westiXij + 10 X j=1 κj imm2nietwestiXij + εi (4) 3.3.6 Werkloosheidsmodel

Voor het onderzoeken van het verschil in werkloosheid tussen immigranten en autochto-nen in Nederland, wordt een probitmodel opgesteld voor manautochto-nen en vrouwen apart, zoals ook Algan et al. (2010) een probitmodel gebruiken om werkloosheid te analyseren. Hierbij wordt de kans onderzocht dat een persoon werkt. Hieronder staat het model dat wordt

(18)

gebruikt. Hierbij bevat X hier en in de komende modellen de volgende tien verklarende variabelen: pot_ervaring, pot_ervaring2, getrouwd, kinderen, vmbo, havovwo, mbo, hbo,

wo en overig_educ.

werkti =

(

1 als panellid i werkt 0 als panellid i werkloos is

P (werkti = 1|[X imm_west imm_nietwest]) = Φ(α+ 10

X

j=1

βjXij+γ imm_westi+δ imm_nietwesti)

(5) De resultaten van de vijf modellen, die beschreven zijn in deze paragraaf, staan in het

(19)

4

Resultaten en analyse

In dit hoofdstuk worden de resultaten van dit onderzoek weergegeven en geanalyseerd. Ten eerste wordt de beschrijvende statistiek over de 523 werkende respondenten uit de dataset weergegeven. Daarna volgen de resultaten en analyse van modellen (1) tot en met (5) uit het vorige hoofdstuk.

4.1

Beschrijvende statistiek

Er wordt onderzoek gedaan naar loonverschillen tussen immigranten en autochtonen in Nederland. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen en immigran-ten met verschillende herkomstgroepen of herkomstlanden. In tabel 1 tot en met 4 staan het totaal aantal observaties, percentage van het aantal observaties, het gemiddelde netto-uurloon per herkomstland of herkomstgroep inclusief standaardafwijking, eventueel voor mannen en vrouwen apart. Deze tabellen dienen als globaal overzicht van de data. Door de beperkte omvang van sommige immigrantengroepen kan niet al te veel betekenis toegekend worden aan de resultaten in de tabellen.

In tabel 1 is het gemiddelde netto-uurloon te zien van alle 523 werkende mensen in de steekproef per herkomstgroep. In deze tabel staat dat het totale gemiddelde netto-uurloon van de gehele steekproef 14.43 euro is. Het gemiddelde netto-uurloon van autochtonen is 15.14 euro. Alle groepen immigranten hebben een gemiddeld uurloon dat lager is dan dat van autochtonen. Hierbij is het loon van niet-westerse immigranten van de tweede genera-tie het hoogst en dat van westerse immigranten van de tweede generagenera-tie het laagst. Wes-terse immigranten van de eerste generatie hebben gemiddeld een hoger netto-uurloon dan westerse immigranten van de tweede generatie. Bij niet-westerse immigranten is dit juist andersom.

Tabel 1: Gemiddelde netto-uurloon in euro voor werkende mannen en vrouwen in Nederland per generatie

Herkomstgroep N % totaal gemiddelde std. afw.

Autochtoon 192 36.71 15.13801 8.729805

Eerste generatie westerse immigrant 74 14.15 14.07946 5.413708 Eerste generatie niet-westerse immigrant 107 20.46 13.94528 9.537071 Tweede generatie westerse immigrant 102 19.50 13.86482 5.010554 Tweede generatie niet-westerse immigrant 48 9.18 14.42208 9.595069

Totaal 523 100.00 14.4302 7.994566

Gebruikte data: CentERdata, 2012, 2014a, 2014b

In tabel 2 en 3 is het gemiddelde netto-uurloon van mannen en vrouwen per herkomst-groep apart te zien. Het gemiddelde netto-uurloon van autochtone mannen is 16.11 euro en dat van autochtone vrouwen is 14.08 euro. Alle groepen immigranten hebben gemid-deld een lager netto-uurloon dan autochtonen van hetzelfde geslacht, behalve vrouwe-lijke niet-westerse immigranten van de tweede generatie. Hun gemiddelde netto-uurloon

(20)

is hoger dan dat van vrouwelijke autochtonen. Voor mannen geldt dat het gemiddelde netto-uurloon van westerse immigranten hoger is dan dat van niet-westerse immigran-ten, terwijl dit bij vrouwen juist andersom is. Mannelijke tweedegeneratie-immigranten hebben een lager gemiddeld netto-uurloon dan eerstegeneratie-immigranten uit dezelfde herkomstgroep en voor vrouwen is dit juist andersom. Het gemiddelde netto-uurloon van vrouwelijke tweede generatie niet-westerse immigranten is hoger dan dat van mannelijke tweede generatie niet-westerse immigranten.

Tabel 2: Gemiddelde netto-uurloon in euro voor werkende mannen in Nederland per generatie

Herkomstgroep N % totaal gemiddelde std. afw.

Autochtoon 100 39.22 16.10702 11.04131

Eerste generatie westerse immigrant 31 12.16 15.98636 7.052464 Eerste generatie niet-westerse immigrant 55 21.57 14.43145 12.17547 Tweede generatie westerse immigrant 45 17.65 15.22605 5.608998 Tweede generatie niet-westerse immigrant 24 9.41 14.33745 9.37463

Totaal 255 100.00 15.40894 9.943268

Gebruikte data: CentERdata, 2012, 2014a, 2014b

Tabel 3: Gemiddelde netto-uurloon in euro voor werkende vrouwen in Nederland per generatie

Herkomstgroep N % totaal gemiddelde std. afw.

Autochtoon 92 34.33 14.08475 5.017448

Eerste generatie westerse immigrant 43 16.04 12.70473 3.285592 Eerste generatie niet-westerse immigrant 52 19.40 13.43107 5.617696 Tweede generatie westerse immigrant 57 21.27 12.79015 4.230377 Tweede generatie niet-westerse immigrant 24 8.96 14.50671 10.01174

Totaal 268 100.00 13.49894 5.395696

Gebruikte data: CentERdata, 2012, 2014a, 2014b

In tabel 4 hieronder is het gemiddelde netto-uurloon te zien voor mannen en vrouwen samen per herkomstland. Te zien is dat het gemiddelde netto-uurloon van alle groepen immigranten, behalve van immigranten van de Nederlandse Antillen en immigranten uit overige niet-westerse landen, lager is dan van autochtonen. Het netto-uurloon van im-migranten van de Nederlandse Antillen is gemiddeld ongeveer 1 euro hoger dan dat van autochtonen en dat van immigranten uit overige niet-westerse landen is ongeveer 50 eu-rocent hoger dan dat van autochtonen. Immigranten uit Marokko hebben het laagste gemiddelde nettoloon, namelijk 10.33 euro per uur.

(21)

Tabel 4: Gemiddelde netto-uurloon in euro voor werkende mannen en vrouwen in Nederland per herkomstland

Herkomstland N % totaal gemiddelde std. afw.

Autochtoon 192 36.71 15.13801 8.729805 Turkije 23 4.40 12.34076 3.796756 Marokko 19 3.63 10.33355 3.872288 Nederlandse Antillen 24 4.59 16.17044 10.62252 Suriname 25 4.78 12.8515 3.644021 Indonesië 53 10.13 13.81363 5.46362

Overige westerse landen 124 23.71 13.97298 5.061901 Overige niet-westerse landen 63 12.05 15.65352 12.57938

Totaal 523 100.00 14.4302 7.994566

Gebruikte data: CentERdata, 2012, 2014a, 2014b

Concluderend ligt het gemiddeld netto-uurloon van werkende mannen en vrouwen in Nederland, gebaseerd op de steekproef in deze scriptie, rond de 15.14 euro voor autoch-tonen. De gemiddelde netto-uurlonen voor vrouwen zijn (per groep) lager dan die van mannen, behalve voor tweede generatie niet-westerse immigranten. Van de immigranten hebben Marokkaanse immigranten gemiddeld het laagste netto-uurloon en immigranten van de Nederlandse Antillen het hoogste.

4.2

Algemene loonmodel

Ten eerste wordt het algemene loonmodel (2) opgesteld. Dit model en de modellen in de paragrafen hierna zijn opgesteld exclusief werklozen. Hiervoor worden 523 observaties gebruikt, waarvan 268 vrouwen en 255 mannen. Dit model is bedoeld om te toetsen of er verschillen zijn tussen de effecten van de verklarende variabelen voor mannen en vrouwn. Er worden naast de 10 verklarende variabelen uit X, interactietermen opgenomen. Dit model staat niet afgebeeld. In dit model zijn al deze interactietermen niet significant. Er wordt getoetst of de interactietermen tussen de variabelen uit matrix X en de dummy vrouw opgenomen moeten worden in het model. De bijbehorende nulhypothese is: θj =

0 voor j = 1, ..., 10. Dit geeft een F(10,499) verdeelde statistic van 1.35, met een p-waarde van 0.2029. Dit betekent dat de nulhypothese dat verklarende variabelen hetzelfde effect hebben voor mannen en vrouwen niet verworpen wordt. In andere onderzoeken worden de loonmodellen vaak opgesteld voor mannen en vrouwen apart, omdat er wordt aangenomen dat de verklarende variabelen verschillende effecten hebben voor mannen en vrouwen. Om deze reden zijn de modellen in de volgende paragrafen van deze scriptie toch apart opgesteld voor mannen en vrouwen.

Model (2) wordt nu opgesteld zonder deze interactietermen. Wanneer er in de rest van deze paragraaf gesproken wordt over het model zonder interactietermen, wordt be-doeld dat er geen interactietermen tussen vrouw en X in het model zitten, maar wel de interactieterm tussen vrouw en imm.

(22)

Tabel 5: Algemene loonmodel (2) log(nettouurloon) vrouw -0.0762 (0.0573) pot_ervaring 0.00849 (0.0110) pot_ervaring2 -0.000125 (0.000202) getrouwd -0.0227 (0.0363) kinderen -0.00926 (0.0425) vmbo 0.164 (0.131) havovwo 0.331∗∗ (0.137) mbo 0.195 (0.119) hbo 0.377∗∗∗ (0.118) wo 0.551∗∗∗ (0.121) overig_educ 0.293∗∗ (0.126) imm -0.0484 (0.0567) vrouw*imm -0.0229 (0.0707) _cons 2.226∗∗∗ (0.190) N 523

Standaardafwijking tussen haakjes

(23)

Op dit model zonder interactietermen wordt nu de RESET-toets toegepast om moge-lijke niet-lineariteit aan te tonen. De nulhypothese van deze toets is dat er in het model sprake is van correcte lineaire specificatie. De RESET-toets geeft de F(3,506)-verdeelde statistic van 0.79 met een p-waarde van 0.4981. Dit houdt in dat de aanname van correcte lineaire specificatie niet wordt verworpen.

In tabel 5 is te zien dat vrouwen niet significant minder verdienen dan mannen. Dit model geeft daarnaast geen significant loonverschil tussen immigranten en autochtonen.

4.3

Loonmodel voor westerse en niet-westerse immigranten

In deze paragraaf wordt er een model opgesteld voor mannen en vrouwen apart om het mogelijke loonverschil tussen autochtonen en westerse en niet-westerse immigranten te onderzoeken. Eerst wordt model (3) opgesteld voor mannen en vrouwen. Dit model met interactietermen staat niet afgebeeld. In het model voor vrouwen zijn alle coëfficiënten van de interactietermen niet significant op het 0.05-niveau. Voor mannen is alleen de interactieterm hbo ∗ imm_nietwest significant.

In dit model wordt getoetst of de coëfficiënten van de interactietermen tussen de vari-abelen uit matrix X en de dummyvarivari-abelen voor westerse en niet-westerse immigranten gelijk aan nul zijn: δj = ζj = 0 voor j = 1, ..., 10. Dit wordt gedaan om te

onderzoe-ken of de verklarende variabelen uit X een verschillend effect hebben voor westerse en niet-westerse immigranten en autochtonen. Bij zowel het model voor mannen als het mo-del voor vrouwen vrouwen wordt deze nulhypothese niet verworpen. Dit houdt in dat de nulhypothese dat de interactietermen niet opgenomen moeten worden in het model niet verworpen wordt. Om deze reden is er besloten om de interactietermen niet op te nemen in de twee modellen.

Dit is mede besloten omdat de groepen behorende bij de interactietermen erg klein zijn. Er zijn bijvoorbeeld maar 2 vrouwelijke westerse immigranten die overige educatie hebben gevolgd (overig_educ ∗ imm_west in het model voor vrouwen) en er zijn maar 6 mannelijke niet-westerse immigranten die havo of vwo hebben afgerond (havovwo ∗ imm_nietwest in het model voor mannen).

De twee modellen voor westerse en niet-westerse immigranten zonder interactieter-men staan afgebeeld in tabel 6.

(24)

Tabel 6: Loonmodel (3) voor westerse en niet-westerse immigranten Vrouw: log(nettouurloon) Man: log(nettouurloon)

pot_ervaring 0.0178 -0.00300 (0.0113) (0.0187) pot_ervaring2 -0.000284 0.0000461 (0.000221) (0.000329) getrouwd -0.0704∗ 0.0394 (0.0419) (0.0719) kinderen -0.0392 -0.0104 (0.0470) (0.0789) vmbo 0.173 0.137 (0.301) (0.127) havovwo 0.382 0.260∗ (0.314) (0.140) mbo 0.302 0.0822 (0.300) (0.0780) hbo 0.427 0.335∗∗∗ (0.299) (0.0722) wo 0.578∗ 0.519∗∗∗ (0.302) (0.0829) overig_educ 0.435 0.169∗∗ (0.307) (0.0818) imm_west -0.105∗∗ -0.0100 (0.0469) (0.0627) imm_nietwest -0.0425 -0.0842 (0.0562) (0.0721) _cons 2.024∗∗∗ 2.415∗∗∗ (0.308) (0.259) N 268 255

Standaardafwijking tussen haakjes

(25)

Op de twee modellen uit de tabel wordt nu de RESET-toets gedaan. Voor het model van vrouwen is de F(3,252)-statistic 0.42 met p-waarde 0.7405. Voor mannen is dit een F(3,239)-statistic van 1.75 met p-waarde 0.582. In beide gevallen wordt de nulhypothese, zoals gewenst, dus niet verworpen.

In het model voor vrouwen in tabel 6 is te zien dat vrouwelijke westerse immigranten een netto-uurloon hebben dat significant 10.5 procent lager is dan dat van autochtone vrouwen. Er is geen significant loonverschil gevonden tussen autochtone vrouwen en vrouwelijke niet-westerse immigranten. De geschatte coëfficiënt van imm_nietwest is wel negatief. Naast de coëfficiënt van imm_west is alleen de constante significant op het 0.05-niveau.

Bij mannen is er geen significant loonverschil tussen autochtonen en westerse en niet-westerse immigranten. De berekende coëfficiënt van de immigrantendummyvariabelen zijn wel negatief. Verder kan uit dit model gehaald worden dat mannen met een hbo-en wo-opleiding respectievelijk 33.5 hbo-en 51.9 prochbo-ent meer verdihbo-enhbo-en dan mannhbo-en zon-der een afgeronde opleiding (p<0.01). In beide modellen zijn de coëfficiënten van alle scholingsdummies positief, maar meestal niet significant.

4.4

Loonmodel voor herkomstland immigranten

In deze paragraaf wordt model (4) besproken. Hierbij wordt het loonverschil tussen wes-terse en niet-weswes-terse immigranten verder uitgediept in het verschil per herkomstland. Het model wordt apart opgesteld voor mannen en vrouwen en er worden geen interactieter-men tussen de herkomstlanden en matrix X toegevoegd aan het model. Dit heeft als reden dat er bij model (3) voor westerse en niet-westerse immigranten al kleine groepen bij de interactietermen horen. De verschillende groepen immigranten in dit model zijn nog kleiner, waardoor er zelfs interactietermen wegvallen. Er zijn bijvoorbeeld geen vrouwe-lijke Turkse en Marokkaanse immigranten in het panel die wetenschappevrouwe-lijke onderwijs hebben afgerond. In tabel 7 staat model (4) voor mannen en vrouwen.

(26)

Tabel 7: Loonmodel (4) voor herkomstland immigranten

Vrouw: log(nettouurloon) Man: log(nettouurloon)

pot_ervaring 0.0184 -0.00555 (0.0113) (0.0183) pot_ervaring2 -0.000300 0.0000785 (0.000219) (0.000320) getrouwd -0.0716∗ 0.0748 (0.0412) (0.0695) kinderen -0.0368 -0.0132 (0.0460) (0.0768) vmbo 0.147 0.106 (0.275) (0.138) havovwo 0.359 0.220 (0.287) (0.154) mbo 0.272 0.0522 (0.277) (0.104) hbo 0.397 0.289∗∗∗ (0.275) (0.102) wo 0.541∗ 0.470∗∗∗ (0.279) (0.110) overig_educ 0.394 0.0837 (0.284) (0.114) Turkije -0.0157 -0.111 (0.129) (0.109) Marokko -0.192∗ -0.326∗∗ (0.0997) (0.139) Ned_Antillen 0.00990 0.151 (0.119) (0.183) Suriname -0.0860 -0.145 (0.0806) (0.121) Indonesie -0.152 -0.0552 (0.0985) (0.0801) overig_west -0.0950∗∗ 0.0251 (0.0471) (0.0731) overig_nietwest -0.0119 -0.0587 (0.0967) (0.0821) _cons 2.052∗∗∗ 2.476∗∗∗ (0.297) (0.278) N 268 255

Standaardafwijking tussen haakjes

(27)

De nulhypothese van de RESET-toets, correcte specificatie van het model, wordt in de modellen voor mannen en vrouwen allebei niet verworpen.

In deze modellen in tabel 7 is te zien dat overige, westerse vrouwelijke immigran-ten (dus exclusief immigranimmigran-ten uit Indonesië) gemiddeld 9.5 procent minder verdienen dan vrouwelijke autochtonen (p<0.05). Vrouwelijke Marokkaanse immigranten hebben gemiddeld een netto-uurloon dat 19 procent lager ligt dan dat van vrouwelijke autochto-nen (p<0.1). In het model voor vrouwen zijn de overige, niet-significante, coëfficiënten van de herkomstlanden negatief, behalve de coëfficiënt van N ed_Antillen.

Als uitkomst bij het model voor mannen is gevonden dan mannelijke Marokkaanse immigranten significant bijna 33 procent minder verdienen dan mannelijke autochtonen (p<0.05). Verder zijn de coëfficiënten van het herkomstland van mannelijke immigranten negatief, behalve voor immigranten van de Nederlandse Antillen. In het model voor man-nen zijn de constante en de dummyvariabelen voor een hbo- en wo-opleiding significant.

4.5

Loonmodel voor eerste- en tweedegeneratie-immigranten

In deze paragraaf wordt onderscheid gemaakt tussen eerste- en tweedegeneratie-immigranten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen westerse en niet-westerse eerste- en tweedegeneratie-immigranten in plaats van de tweedegeneratie-immigranten per herkomstland te onderscheiden, omdat dan de verschillende groepen erg klein worden. De groep vrouwelijke tweedegeneratie-immigranten uit Marokko bestaat bijvoorbeeld uit slechts 2 waarnemingen.

Wanneer het model met interactietermen zoals in model (5) gebruikt wordt, blijken de onderscheiden groepen ook erg klein te worden. Er zijn bijvoorbeeld maar 4 mannelijke westerse immigranten van de eerste generatie die hbo hebben afgerond. Om deze reden is ervoor gekozen het model voor eerste- en tweedegeneratie-immigranten te schatten zonder interactietermen.

(28)

Tabel 8: Loonmodel (5) voor eerste- en tweedegeneratie-immigranten Vrouw: log(nettouurloon) Man: log(nettouurloon)

pot_ervaring 0.0204∗ -0.00162 (0.0111) (0.0196) pot_ervaring2 -0.000321 0.0000272 (0.000221) (0.000341) getrouwd -0.0761∗ 0.0537 (0.0424) (0.0769) kinderen -0.0407 -0.0149 (0.0474) (0.0798) vmbo 0.155 0.132 (0.305) (0.129) havovwo 0.363 0.245 (0.315) (0.153) mbo 0.283 0.0692 (0.304) (0.0865) hbo 0.409 0.331∗∗∗ (0.303) (0.0796) wo 0.577∗ 0.518∗∗∗ (0.307) (0.0888) overig_educ 0.396 0.175∗∗ (0.312) (0.0863) imm1west -0.0982∗ -0.00984 (0.0546) (0.0843) imm2west -0.113∗ -0.00433 (0.0575) (0.0712) imm1nietwest -0.0784 -0.114 (0.0647) (0.0762) imm2nietwest 0.0382 -0.00252 (0.0969) (0.128) _cons 2.007∗∗∗ 2.391∗∗∗ (0.312) (0.279) N 268 255

(29)

De RESET-toets op misspecificatie levert voor vrouwen geen problemen op. Voor man-nen is de bijbehorende F(3,237)-statistic 3.12 met een p-waarde van 0.0267. Dit houdt in dat er sprake is van misspecificatie. Misspecificatie kan opgelost worden door hogere orden van verklarende variabelen of interactietermen toe te voegen aan het model. An-dere manieren om om te gaan met misspecificatie zijn non-parametrische technieken of datatransformatie (Heij et al., p. 286). Om het model van mannen en vrouwen te kunnen blijven vergelijken en interpreteren, is ervoor gekozen het model van mannen niet aan te passen. Dit komt mede doordat de nulhypothese van correcte specificatie bij het model voor vrouwen niet verworpen wordt en dit eveneens het geval is bij alle andere besproken loonmodellen in deze scriptie.

Voor vrouwen zijn in dit model geen coëfficiënt van immigrantendummies significant op het 0.05-niveau. Als een significantieniveau van 0.1 wordt aangehouden, kan wel gesteld worden dat vrouwelijke westerse immigranten van de eerste en tweede generatie significant minder verdienen dan vrouwelijke autochtonen. Voor westerse immigranten van de eerste generatie is dit verschil ongeveer 9.8 procent en voor westerse immigranten van de tweede generatie is dit 11 procent. De coëfficiënt voor niet-westerse immigranten is negatief en de coëfficiënt van niet-westerse tweedegeneratie-immigranten is positief. Op het 0.1-significantieniveau kan gezegd worden dat getrouwde vrouwen 7.6 procent minder verdienen dan ongetrouwde vrouwen.

Het model voor mannen geeft voor alle vier de groepen niet-significante coëfficiënten. De coëfficiënten zijn voor alle groepen negatief. In dit model hebben mannen met een afgeronde hbo- of wo-opleiding significant gemiddeld een hoger loon dan mannen zonder afgeronde opleiding.

4.6

Werkloosheidsmodel

In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de werkloosheidsverschillen tussen immigran-ten. In tabel 9 zijn de resultaten van probitmodel (1) te zien voor mannen en vrouwen. Hierbij zijn 720 observaties zijn gebruikt, waarvan 385 vrouwen en 335 mannen. Ook staan in deze tabel de berekende gemiddelde marginale effecten.

(30)

Tabel 9: Probitmodellen werkloosheid en marginale effecten voor vrouwen en man-nen

(Probit vrouw) (Marg. eff. vrouw) (Probit man) (Marg. eff. man)

werkt werkt pot_ervaring 0.150∗∗∗ 0.0456∗∗∗ 0.127∗∗∗ 0.0319∗∗∗ (0.0265) (0.00710) (0.0277) (0.00630) pot_ervaring2 -0.00292∗∗∗ -0.000887∗∗∗ -0.00225∗∗∗ -0.000564∗∗∗ (0.000562) (0.000154) (0.000551) (0.000128) getrouwd -0.255∗ -0.0775∗ 0.320 0.0804 (0.154) (0.0462) (0.198) (0.0493) kinderen -0.130 -0.0394 0.0793 0.0199 (0.160) (0.0485) (0.198) (0.0496) vmbo 0.355 0.108 0.493 0.124 (0.428) (0.130) (0.456) (0.114) havovwo 0.210 0.0638 0.0932 0.0234 (0.411) (0.125) (0.446) (0.112) mbo 0.427 0.130 0.359 0.0900 (0.406) (0.123) (0.435) (0.109) hbo 0.759∗ 0.2310.422 0.106 (0.410) (0.123) (0.436) (0.109) wo 0.838∗ 0.255∗∗ 1.237∗∗ 0.310∗∗∗ (0.432) (0.130) (0.483) (0.119) overig_educ -0.0929 -0.0282 0.858 0.215 (0.569) (0.173) (0.687) (0.172) imm_west -0.0160 -0.00485 -0.507∗∗ -0.127∗∗ (0.179) (0.0544) (0.213) (0.0529) imm_nietwest -0.191 -0.0580 -0.589∗∗∗ -0.148∗∗∗ (0.180) (0.0546) (0.212) (0.0522) _cons -1.217∗∗∗ -0.997∗ (0.439) (0.533) N 385 385 335 335

Standaardafwijking tussen haakjes

(31)

Er is in tabel 9 te zien dat mannelijke westerse en niet-westerse immigranten res-pectievelijk een 12.7 procent (p<0.05) en 14.8 procent (p<0.01) hogere kans hebben om werkloos te zijn dan autochtone mannen. Het marginale effect op werkloosheid voor vrou-welijke immigranten is niet significant.

4.7

Reflectie op econometrisch onderzoek

Er zijn een aantal aanmerkingen te maken op het econometrisch onderzoek dat gedaan is. Deze worden hier beschreven.

In dit econometrisch onderzoek zijn slechts 6 significante coëfficiënten gevonden voor dummyvariabelen van immigrantengroepen, waardoor er weinig gegronde uitspraken ge-daan kunnen worden over het loonverschil tussen autochtonen en verschillende immigran-tengroepen.

Een aanmerking op de modellen is dat er mogelijk missende verklarende variabelen zijn, zoals niet beschikbare human capital factoren als intelligentie of motivatie. Deze fac-toren hebben invloed op de hoogte van het loon en mogelijk op de scholing die gevolgd is, maar zijn toch niet opgenomen in het model, omdat de gebruikte dataset geen informatie bevat over deze variabelen. Ook is het lastig om variabelen zoals motivatie of intelligentie te meten en uit te drukken in getallen. Het niet opnemen van verklarende variabelen kan zorgen voor een ommitted variable bias. In de gebruikte data in deze scriptie mist infor-matie over werkelijke werkervaring. Daarnaast is er geen inforinfor-matie beschikbaar over de reden van immigratie, zoals bijvoorbeeld economische redenen of vluchten uit oorlogsge-bied.

Het is tevens een aanmerking dat er in de modellen geen gebruik gemaakt is van werkelijke werkervaring, maar potentiële werkervaring.

(32)

5

Conclusie

In deze scriptie is er zowel literatuuronderzoek als econometrisch onderzoek gedaan naar loonverschillen tussen autochtonen en immigranten in Nederland, waarbij kort werkloos-heidsverschillen zijn bestudeerd. Op basis hiervan is specifiek de vertaling gemaakt vanuit onderzoek naar een voorspelling voor de toekomstige arbeidsmarktpositie van de huidige generatie asielzoekers, die met name uit Syrië komen. Bij deze voorspelling wordt aan-genomen dat immigranten uit Syrië vallen onder de noemer niet-westerse immigrant. In werkelijkheid kan het ook zo zijn dat dit niet het geval is, waarmee rekening gehouden moet worden. Gebaseerd op de human capital theory, zijn er econometrische modellen opgesteld om dit onderzoek te doen.

Over het algemeen is in het literatuuronderzoek gevonden dat niet-westerse immigran-ten minder verdienen dan autochtonen. Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat werk-loosheid onder niet-westerse immigranten hoger is dan onder autochtonen. Hierbij neemt werkloosheid onder immigranten waarschijnlijk af als immigranten langer in Nederland verblijven.

Het gemiddelde netto-uurloon van vrouwen is lager dan dat van mannen. Gebruikma-kend van de steekproef in deze scriptie, is het gemiddelde netto-uurloon voor werGebruikma-kende mannen en vrouwen in Nederland ongeveer 14.43 euro. Bij het opstellen van de econo-metrische loonmodellen is geen significant loonverschil tussen mannen en vrouwen ge-vonden. Wat loonverschillen tussen werkende autochtonen en immigranten per geslacht betreft, zijn er in dit onderzoek een aantal significante resultaten gevonden. Vrouwelijke westerse immigranten hebben een netto-uurloon dat 10.5 procent (p<0.05) lager ligt dan dat van autochtone vrouwen en vrouwelijke immigranten uit Marokko verdienen gemiddeld 19 procent (p<0.1) minder dan vrouwelijke autochtonen. Westerse vrouwelijke immigran-ten (inclusief immigranimmigran-ten uit Indonesië) van de eerste en tweede generatie verdienen res-pectievelijk 9.8 (p<0.1) en 11 procent (p<0.1) minder dan autochtone vrouwen. Overige westerse vrouwelijke immigranten (dus exclusief immigranten uit Indonesië) verdienen on-geveer 9.5 procent (p<0.1) minder dan autochtone vrouwen. Voor mannen is het enige significante resultaat met betrekking tot loonverschillen in het econometrisch onderzoek dat immigranten uit Marokko een netto-uurloon hebben dat gemiddeld bijna 33 procent (p<0.05) lager is dan dat van mannelijke autochtonen. Verder is een significant resultaat dat mannen met een hbo- en wo-opleiding respectievelijk rond de 30 procent (p<0.01) en 50 procent (p<0.01) meer verdienen dan mannen zonder afgeronde opleiding.

Voor werkloosheid is als significant resultaat gevonden dat mannelijke westerse im-migranten ongeveer 12.7 procent (p<0.05) meer kans hebben om werkloos te zijn dan mannelijke autochtonen. Voor mannelijke niet-westerse immigranten is dit 14.8 procent (p<0.01).

Gebaseerd op het literatuuronderzoek is de voorspelling dat de huidige generatie niet-westerse immigranten gemiddeld minder zullen gaan verdienen dan autochtonen. Op basis van zowel het literatuuronderzoek als het econometrisch onderzoek naar mannen in deze scriptie is de voorspelling dat de werkloosheid onder de huidige generatie immi-granten groter zal zijn dan onder autochtonen. De arbeidsmarktpositie van de deze groep immigranten zal dus minder goed zijn dan die van autochtonen.

(33)

steek-proef te gebruiken. Voor toekomstig onderzoek wordt aanbevolen datasets te gebruiken die specifiek gericht zijn op het verklaren van verschillen in arbeidsmarktpositie van immi-granten en autochtonen in Nederland. Het onderzoek kan dan geoptimaliseerd worden, omdat er een dataset gebruikt wordt die meer compleet is en relevante verklarende vari-abelen bevat, zoals bijvoorbeeld het aantal gevolgde jaren scholing, werkelijke werkerva-ring, het aantal jaren verblijf in Nederland van immigranten. Daarnaast kan het interessant zijn om regionaal onderzoek in Nederland te doen, door bijvoorbeeld loonverschillen tus-sen autochtonen en immigranten te onderzoeken per provincie of in verschillende grote steden. Ook heeft het aanbeveling nieuw onderzoek vooral te richten op niet-westerse immigranten, dan wel specifiek onderzoek richten op immigranten uit Syrië, want deze groep komt momenteel in groten getale naar West-Europa. Hierbij is het interessant om te onderzoeken of er een verschil bestaat tussen immigranten met economische redenen voor immigratie, of immigranten die bijvoorbeeld vluchten uit oorlogsgebied.

Beleidsmatig verdient het aanbeveling om te zorgen dat immigranten zich in Neder-land laten scholen op kennis en vaardigheden die noodzakelijk zijn voor de NederNeder-landse arbeidsmarkt, om zo hun human capital te vergroten en een betere arbeidsmarktpositie te verkrijgen. In het econometrisch onderzoek is namelijk gevonden dat scholing (het afge-rond hebben van een hbo- of wo-opleiding bij mannen) een positieve invloed heeft op het loon.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright © 2016 O.D. van Cranenburgh, Amsterdam, the Netherlands. All rights reserved. No part of this thesis may be reproduced, stored in a retrieval system or transmitted in any

Thirdly, a patient’s (dis)satisfaction with a specific treatment characteristic does not necessarily imply that this characteristic is important to him/her. Therefore, not

We developed an new experience and importance questionnaire: CQI Chronic Skin Disease (CQI- CSD). This new instrument is intended to provide reliable information about patient

a significant increase of relevant information on and discussion of chronic symptoms; moreover, the explicit use of HRQoL information during patients’ consultation was as-

Chronic skin diseases have a negative impact on patients' health-related quality of life (HRQoL). Patient education might contribute to HRQoL improvement. We developed a

We have shown that patients with lichen sclerosus (LS) and lichen planus (LP) experi- ence an impaired HRQoL. Although patients with various chronic skin diseases were overall

Patient reported outcomes in chronic skin diseases: eHealth applications for clinical practice.. van

de korte: idea and design of the project, data interpretation, revision of manuscript, approval of final version..