• No results found

Problematisch cannabisgebruik onder jeugdige delinquenten in Nederland : in samenhang met zelfcontrole en vermijdende coping

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Problematisch cannabisgebruik onder jeugdige delinquenten in Nederland : in samenhang met zelfcontrole en vermijdende coping"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Problematisch cannabisgebruik onder

jeugdige delinquenten in Nederland

In samenhang met zelfcontrole en vermijdende coping

Meyke Lucassen 10497153

Masterscriptie Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Begeleider: Mw. dr. H.E. Creemers

Tweede beoordelaar: Dhr. prof. dr. J. Hendriks

(2)

Inhoudsopgave • Abstract... 3 • Samenvatting... 3 • 1. Inleiding... 4 • 2. Methode... 10 - 2.1 Steekproef... 10 - 2.2 Procedure... 11 - 2.3 Instrumenten... 12 - 2.4 Analyse... 13 • 3. Resultaten... 14 - 3.1 Descriptieve informatie... 14

- 3.2 Correlaties tussen de variabelen... 15

- 3.3 Verband zelfcontrole en problematisch cannabisgebruik... 16

- 3.4 Verband vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik... 16

- 3.5 Verband vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik gemodereerd door zelfcontrole... 16

• 4. Discussie... 17

• 5. Literatuurlijst... 23

• Bijlage 1: Cannabis Use Disorder Identification Test-Revised (CUDIT-R)... 26

• Bijlage 2: Brief Self Control Scale (BSCS)... 28

• Bijlage 3: Utrechtse Coping Lijst (UCL)... 29

(3)

Abstract

Background: Problematic cannabis use of juvenile offenders increases the risk of criminal

recidivism. To reduce the risk of criminal recidivism, treatment should be focused on factors that may increase the risk of problematic cannabis use. The aim of this study was to examine the association of two of these factors, namely self-control and avoidant coping, and the interaction between self-control and avoidant coping, with problematic cannabis use.

Methods: The sample consisted of 38 male juvenile offenders with an age range between 15

and 25 years old. The adolescents received day treatment or were treated in a youth prison. Self-report questionnaires were used to collect the data. Logistic regression analyses, adjusted for age, were performed. Results: Lower self-control increased the risk of problematic cannabis use. No relationship was found between avoidant coping and problematic cannabis use. Self-control did not moderate the relationship between avoidant coping and problematic cannabis use. Conclusions: To reduce the risk of problematic cannabis use among juvenile offenders, it is important for treatment to focus on increasing the level of self-control.

Samenvatting

Achtergrond: Problematisch cannabisgebruik verhoogt het recidiverisico van jeugdige

delinquenten. Voor de verlaging van het recidiverisico is het van belang dat behandeling zich richt op factoren die het risico op problematisch cannabisgebruik mogelijk vergroten. In dit onderzoek is gekeken of twee van deze factoren, namelijk zelfcontrole en vermijdende coping, samenhangen met problematisch cannabisgebruik en of zelfcontrole het verband tussen vermijdende coping en cannabisgebruik modereert. Methode: De steekproef bestond uit 38 jeugdige delinquenten van het mannelijke geslacht in de leeftijd van 15 tot 25 jaar. De jongeren kregen dagbehandeling geboden of residentiële behandeling binnen een JJI. De data zijn middels zelfrapportage verzameld. Voor de analyses is gebruikt gemaakt van logistische regressie analyses waarbij gecorrigeerd is voor leeftijd. Resultaten: Een lagere zelfcontrole verhoogde het risico op problematisch cannabisgebruik. Voor vermijdende coping werd geen verband gevonden met problematisch cannabisgebruik. Het verband tussen vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik werd niet gemodereerd door zelfcontrole.

Conclusie: Om het risico op problematisch cannabisgebruik terug te dringen is het van belang

dat de zelfcontrole van de jeugdige delinquenten wordt versterkt.

(4)

1. Inleiding

Cannabis is wereldwijd de meest verhandelde en gebruikte drug. Jaarlijks maakt ongeveer 2.5% van de wereldbevolking, 147 miljoen mensen, gebruik van cannabis (World Health Organization, n.d.). Onder cannabis verstaan we de producten hasj en wiet, beide afkomstig van de hennepplant de cannabis sativa. De werkzame stof waar mensen zich vrolijk, gelukkig en relaxed door voelen is THC (tetrahydrocannabinol) (Gunning, 2000). De leeftijd waarop cannabis voor het eerst gebruikt wordt ligt gemiddeld lager dan voor andere drugs (World Health Organization, n.d.). In de afgelopen 30 jaar heeft er in de meeste ontwikkelde landen een toename plaatsgevonden van het aantal jongeren dat gebruik maakt van cannabis (Fergusson, Horwood, & Swain-Campbell, 2002). Van de jongeren in Nederland in de leeftijdscategorie van 12 – 18 jaar heeft 17% ooit cannabis gebruikt. Dit percentage ligt ruim boven het gemiddelde cannabisgebruik door jongeren in Europa (Van Laar, Monshouwer, & Van den Brink, 2010).

Naast het positieve gevoel dat men ervaart door gebruik van cannabis kan het gebruik ook leiden tot negatieve gevolgen. Ten tijde van cannabisgebruik is er een verlies van interne controle merkbaar en treden er cognitieve verstoringen op, zoals een verminderde aandacht en een slechter functionerend geheugen (Lundqvist, 2005). Na het gebruik herstelt het functioneren van het geheugen, al blijkt dat jongeren die voor hun zestiende beginnen met blowen ook na het stoppen van cannabisgebruik slechter presteren op geheugentests (Pope et al., 2003). Dit kan verminderde schoolprestaties tot gevolg hebben. Langdurig cannabisgebruik kan leiden tot beschadiging van de executieve functies. Dit komt tot uiting door een verminderde mentale flexibiliteit, een verminderd leervermogen en een verminderde verdeelde en volgehouden aandacht (Lundqvist, 2005). Tevens heeft langdurig gebruik een negatieve invloed op de uitgroei van de hersenen die tot ongeveer het 25e levensjaar in ontwikkeling zijn (Wilson et al., 2010). Daarnaast vergroot cannabisgebruik de kans dat psychotische episodes optreden bij mensen die hier genetisch gevoelig voor zijn (D’Souza, Cho, Perry, & Krystal, 2004). Het herhaaldelijk gebruik maken van cannabis gedurende de adolescentie is ook een sterk risicofactor voor het ontwikkelen van een cannabisverslaving (Perkonigg et al., 2008).

De DSM-5 onderscheidt 11 symptomen van cannabisverslaving verdeeld over vier symptoomclusters, namelijk verlies van controle, beperkingen op sociaal gebied, risicovol gebruik en farmacologische gevolgen (American Psychiatric Association, 2013). Als er twee

(5)

of drie van de 11 symptomen aanwezig zijn kan men spreken van een milde stoornis in het gebruik van cannabis. Bij het optreden van vier of vijf symptomen spreken we van een stoornis met een matige ernst en bij zes of meer symptomen van een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis (American Psychiatric Association, 2013). Geschat wordt dat er bij 3.7% van de Nederlandse bevolking tussen de 18 – 64 jaar sprake is van een stoornis in het gebruik van cannabis (De Graaf, Ten Have, & Van Dorsselaer, 2010).

De ontwikkeling van een problematisch gebruikerspatroon van cannabis begint vaak in de leeftijd van 15 tot 25 jaar. De eerste signalen die hierop duiden, zijn vaak een verlies van controle op cannabisgebruik en het optreden van tolerantie (Perkonigg et al., 2008). Anders dan voor cannabisverslaving bestaat er geen consensus over de definitie van problematisch cannabisgebruik, waarmee meestal gedoeld wordt op een gebruikspatroon dat negatieve gevolgen met zich meebrengt, zoals spijbelen, liegen, stelen of afnemende schoolresultaten (Gunning, 2000), zonder dat er noodzakelijkerwijs voldaan wordt aan de criteria van een cannabisverslaving. Uit het onderzoek van Van Laar et al. (2010) naar cannabisgebruik onder jongeren (12-18 jaar) in Nederland in 2007 bleek dat 8% van de cannabisgebruikers 20 keer of vaker per maand cannabis had gebruikt, wat door de auteurs als problematisch bestempeld werd. Als er naar jongeren in de jeugdzorg met verschillende hulpverleningstrajecten gekeken wordt, ligt dit aantal hoger (Nabben, Benschop, & Korf, 2007). Bij 31% van de jongeren die in 2006 cannabis had gebruikt werd het gebruik door de hulpverleners, omgeving maar ook door de jongeren zelf als problematisch ervaren. Ook bij jeugdige delinquenten die in een justitiële jeugdinrichting (JJI) worden geplaatst is cannabisgebruik een probleem. Uit het onderzoek van Kepper et al. (2009) naar cannabisgebruik onder jeugdige delinquenten bleek dat er vaak sprake is van problematisch cannabisgebruik voor de plaatsing in een JJI. Daarnaast kwam er naar voren dat binnen de muren van een JJI jongeren gemakkelijk aan cannabis komen, waardoor het problematische gebruik voortduurt (Kepper et al., 2009).

Het is zorgwekkend dat er bij delinquente jongeren in de jeugdzorg vaak sprake is van problematisch cannabisgebruik, zelfs na plaatsing in een JJI. Naast bovengenoemde negatieve gevolgen werd in het onderzoek van Van der Put, Creemers en Hoeve (2014) aangetoond dat het recidiverisico voor jeugdige delinquenten die problematisch gebruik maken van verslavende middelen hoger ligt, dan voor jeugdige delinquenten die geen middelen gebruiken. Hetzelfde geldt voor jeugdige delinquenten die wel middelen gebruiken maar waarbij geen sprake is van problematisch gebruik. Dit verschil is echter minder groot dan 5

(6)

wanneer er daadwerkelijk sprake is van problematisch gebruik (Van der Put et al., 2014). Een verklaring voor dit verhoogde risico kan gevonden worden in het gegeven dat jeugdige delinquenten die afhankelijk zijn van een verslavend middel, dealen of vermogensdelicten plegen om aan geld te komen om hun gebruik te financieren. Daarnaast wordt door het middelengebruik de zelfcontrole verminderd, waardoor jongeren sneller overgaan tot vernieling en geweld (Rigter, 2009). Problematisch cannabisgebruik gaat vaak samen met een psychische stoornis zoals een psychose of een stemmings-, angst-, of alcoholstoornis (Van Laar, Van Dorsselaer, Monshouwer, & De Graaf, 2007). Als er sprake is van een combinatie van stoornissen is dit van negatieve invloed op het beloop en de uitkomst van behandeling van beide stoornissen. Dit kan er bij jeugdige delinquenten toe leiden dat de kans op recidive nog verder wordt verhoogd (Van Laar et al., 2007).

Om het recidiverisico te verlagen is het van groot belang dat jeugdige delinquenten waarbij sprake is van problematisch middelengebruik, een behandeling wordt geboden gericht op het verminderen van middelengebruik. Inzicht in risicofactoren van problematisch cannabisgebruik is hiervoor noodzakelijk. Het huidige onderzoek heeft zich gericht op twee factoren die het risico op problematisch cannabisgebruik onder jeugdige delinquenten mogelijk vergroten, namelijk geringe zelfcontrole en vermijdende coping.

Zelfcontrole is het vermogen om impulsen en driften die direct gericht zijn op het bereiken van de eigen doelen te onderdrukken. Mensen verschillen in de bereidheid en capaciteit om zelfcontrole uit te oefenen (Malouf et al., 2013). Uit onderzoek van Hay (2001) bleek dat mensen met een lage zelfcontrole impulsief zijn, makkelijke taken boven complexe taken prefereren, op zoek zijn naar spanning en fysieke activiteiten, zichzelf centraal zetten en ongevoelig zijn voor de behoeften van anderen en makkelijk hun geduld verliezen (Hay, 2001). Deze mensen zijn gericht op het direct bevredigen van hun behoeften zonder te kijken naar eventuele negatieve gevolgen (Dawe & Loxton, 2004). Uit het onderzoek van Wills, Walker, Mendoza en Ainette (2006) bleek dat jeugdigen met een lage zelfcontrole vaker gebruik maken van verslavende middelen dan jeugdigen met een hogere zelfcontrole. Het ervaren van positieve effecten van het gebruik van alcohol en/of drugs leidt ertoe dat zij geneigd zijn deze middelen vaker te gebruiken (Dawe & Loxton, 2004). Hierdoor vergroot een lage zelfcontrole de kans dat het experimenteren met verslavende middelen overgaat in het daadwerkelijk verslaafd raken aan deze middelen (Wills & Dishion, 2004). Het verband tussen zelfcontrole en het gebruik van verslavende middelen is ook gevonden bij

(7)

gedetineerden. Malouf et al. (2013) toonden aan dat gedetineerden met een lage zelfcontrole die voor hun plaatsing in de gevangenis middelen gebruikten, een jaar na vrijlating een grotere kans hadden om terug te vallen in het middelengebruik dan gedetineerden met een hogere zelfcontrole. De verklaring die zij hiervoor gaven is dat gedetineerden met een lage zelfcontrole minder goed in staat zijn hun behoeftebevrediging uit te stellen (Malouf et al, 2013).

Dit onderzoek heeft zich gericht op het verband tussen zelfcontrole en problematisch cannabisgebruik bij jongeren die een behandeling van de rechter opgelegd hebben gekregen. Wetenschappelijk onderzoek naar dit verband onder jeugdige delinquenten ontbreekt. Het is belangrijk om in onderzoek naar het verband tussen zelfcontrole en problematisch cannabisgebruik bij jongeren, rekening te houden met de leeftijd van de jongeren. Immers, in de adolescentie zijn de hersenen nog volop in ontwikkeling, waardoor het gedrag in sterke mate gestuurd wordt door emoties (Steinberg, 2008). Jongeren zijn daardoor meer gericht op directe behoeftebevrediging en gevoeliger voor beloning. Naarmate de adolescentie vordert zijn de hersenen meer gerijpt, waardoor de zelfregulatie wordt vergroot en worden jongeren zich meer bewust van mogelijke negatieve gevolgen van cannabisgebruik (Steinberg, 2008).

Een tweede factor die in verband wordt gebracht met cannabisgebruik is coping. Coping is de manier waarop men omgaat met stressvolle gebeurtenissen. Of een gebeurtenis als stressvol wordt ervaren hangt van de persoon af. Er worden verschillende copingstijlen onderscheiden. Een copingstijl die een rol lijkt te spelen in problematisch cannabisgebruik is de vermijdende coping. Deze copingstijl wordt gekenmerkt door in stressvolle situaties de zaken op zijn beloop te laten zonder in te grijpen, de stressvolle situatie uit de weg te gaan, of tijdens een stressvolle situatie af te wachten wat er gaat gebeuren (Schreurs, Van de Willige, Brosschot, Tellegen, & Graus, 1993). Vreeswijk, Broersen en Nadort (2008) toonden aan dat verslaafde mensen vaak gebruik maken van een vermijdende coping. Middelen worden ingezet om geen angst en emotionele pijn te ervaren, wat aangeduid wordt als de zelfmedicatie hypothese (Khantzian, 1985). Deze zelfmedicatie hypothese is door Eftekhari, Turner en Larimer (2004) bekrachtigd. In hun onderzoek naar het verband tussen een vermijdende coping en middelengebruik onder jeugdige delinquenten is aangetoond dat jeugdige delinquenten die een vermijdende coping hanteren, eerder geneigd zijn om verslavende middelen te gebruiken om zo de stress die ze ervaren te verlichten. Echter, het verband tussen vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik werd niet aangetoond door Siqueira, Diab, Bodian en Rolnitzky (2001) onder jongeren. In het huidige onderzoek is 7

(8)

gekeken of er wel een verband gevonden werd tussen een vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik als het om jeugdige delinquenten gaat. In de literatuur is hier momenteel geen empirisch onderzoek over gevonden.

Jongeren die een vermijdende coping hanteren in stressvolle situaties zullen niet allen naar cannabis grijpen ter verlichting van de ervaren stress. Er kan op verschillende manieren invulling gegeven worden aan een vermijdende coping; de een doet dit bijvoorbeeld door veel te eten, de ander door te sporten. Deze individuele verschillen kunnen verklaard worden door vroegere leerervaringen, gedragsstijlen en persoonlijkheidskenmerken (Schreurs et al., 1993). In het huidige onderzoek is gekeken of de mate van zelfcontrole als persoonlijkheidskenmerk van invloed is op het verband tussen het hanteren van een vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik. Hierbij wordt verwacht dat het verband sterker wordt naarmate de zelfcontrole lager is. Dit vanwege het gegeven dat mensen met een lage zelfcontrole meer gericht zijn op het direct bevredigen van hun behoeften en minder naar de gevolgen kijken op lange termijn (Dawe & Loxton, 2004). Mensen met een vermijdende coping en een lage zelfcontrole willen het onprettige gevoel dat ze in een stressvolle situatie ervaren direct verminderen en laten zich minder leiden door negatieve lange termijn gevolgen. Verwacht wordt dat de kans om dit doel te bereiken door cannabis te gebruiken bij mensen met een lage zelfcontrole groter is dan bij mensen met een hogere zelfcontrole. Als uit het huidige onderzoek blijkt dat dit het geval is, is het voor de jeugdige delinquenten waarbij er sprake is van deze combinatie aan risicofactoren, extra van belang om behandeling te richten op deze risicofactoren. Op deze manier kan cannabisgebruik worden teruggebracht en het recidiverisico worden verlaagd.

Samengevat blijkt uit bestaande literatuur dat een lage zelfcontrole in verband wordt gebracht met een hogere kans op middelengebruik. In het huidige onderzoek is gekeken of dit ook specifiek geldt voor problematisch cannabisgebruik bij jeugdige delinquenten. In de literatuur komt geen eenduidig beeld naar voren over het verband tussen het hanteren van een vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik bij jongeren. Het huidige onderzoek draagt bij aan het verkrijgen van meer inzicht van dit verband, door te onderzoeken of er sprake is van een verband tussen het hanteren van een vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik bij jeugdige delinquenten. Daarnaast is onderzocht of het verband tussen een vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik afhankelijk is van de mate van zelfcontrole. De onderzoeksvragen die hieruit volgen zijn:

(9)

1. Hangt de mate van zelfcontrole samen met problematisch cannabisgebruik?

2. Hangt de mate waarin een vermijdende coping wordt gehanteerd samen met problematisch cannabisgebruik?

3. Is het verband tussen het hanteren van een vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik sterker naarmate de zelfcontrole lager is?

Verwacht wordt dat een lage zelfcontrole samenhangt met een groter risico op problematisch cannabisgebruik. Op basis van voorgaand onderzoek kan over het verband tussen het hanteren van een vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik geen hypothese opgesteld worden. Verwacht wordt dat het verband tussen het hanteren van een vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik sterker is naarmate de zelfcontrole lager is. Echter, op basis van voorgaand onderzoek kan ook hierover geen hypothese opgesteld worden.

2. Methode

2.1. Steekproef

Het huidige onderzoek heeft gebruik gemaakt van de data die in de periode van februari tot en met april 2014 voor het onderzoek SCREEN verzameld is. SCREEN is een samenwerkingsproject van het VUmc / de Bascule en de Universiteit van Amsterdam en loopt van 2014 tot en met 2017. De jongeren die benaderd zijn voor het onderzoek kregen behandeling geboden binnen de Justitiële Jeugdinrichting De Heuvelrug te Zeist of binnen De Bascule, afdeling Forensische Jeugdpsychiatrie te Amsterdam. Binnen de JJI De Heuvelrug wordt residentiële hulp geboden en wordt er onderscheid gemaakt tussen kort- en langverblijf groepen. Jongeren zaten maximaal drie maanden op een kortverblijf groep en stroomden vervolgens, bij een langere verblijfsduur, door naar een langverblijf groep. De Bascule, afdeling Forensische Jeugdpsychiatrie, bood de jongeren dagbehandeling.

Voor het huidige onderzoek zijn er 64 jongeren benaderd voor deelname aan het onderzoek in de periode van februari tot en met april 2014. Van deze groep hebben 26

jongeren (40.1%) niet meegedaan aan het onderzoek. Deze groep bestond uit 21 jongens en 5 meisjes. Ten tijde van het benaderen voor het onderzoek zaten 5 van deze jongeren in een kortverblijf groep, 9 in een langverblijf groep en 12 kregen dagbehandeling. De reden om niet deel te nemen aan het onderzoek was bij drie van de vijf meisjes omdat zij ook al meededen aan een ander onderzoek. Twee meisjes kregen geen toestemming van ouders voor deelname. De meest genoemde reden door de jongens was dat ze geen interesse hadden (85.7%). Bij een

(10)

klein deel (14.3%) van de jongens was er een andere reden dat een jongere niet kon of wilde deelnemen aan het onderzoek.

De 38 jongeren die wel hebben deelgenomen aan het onderzoek waren allen jongens in de leeftijd van 15.07 tot 24.87 jaar met een gemiddelde leeftijd van 18.14 jaar (SD = 1.93). De etnische groep waarmee de jongeren zich het meest verbonden voelden was voor 47.4% Nederlands, 5.3% Surinaams, 7.9% Antilliaans, 7.9% Turks, 13.2% Marokkaans en 18.4% anders. Ten tijde van het onderzoek zaten 10 van deze jongeren in een kortverblijf groep, 9 in een langverblijf groep en 19 jongeren kregen dagbehandeling. Geen enkele jongere heeft tijdens de afname van het onderzoek besloten om ermee te stoppen.

2.2. Procedure

In de periode van februari tot en met april 2014 zijn de jongeren die minimaal drie weken vastzaten in de Justitiële Jeugdinrichting De Heuvelrug benaderd om deel te nemen aan het onderzoek. Voor het benaderen van deze jongeren is voor de minimale verblijfsduur van drie weken gekozen, omdat er na deze periode meer duidelijkheid was over de verblijfsduur van de jongere in de JJI. De kans op uitval werd op deze manier verkleind. De jongeren van De Bascule afdeling Forensische Jeugdpsychiatrie werden zo snel mogelijk na de start van hun dagbehandeling benaderd voor deelname.

Jongeren die de Nederlandse taal onvoldoende beheersten werden uitgesloten van deelname, aangezien de vragenlijsten in het Nederlands zijn. De onderzoekers hebben aan alle jongeren die aan bovenstaande criteria voldeden in een individueel gesprek informatie verstrekt over het onderzoek. Jongeren beneden de 18 jaar konden alleen deelnemen aan het onderzoek als er door de ouders/verzorgers schriftelijk toestemming gegeven was. Deelname aan het onderzoek was vrijwillig; jongeren konden voor, tijdens en na het onderzoek hun toestemming voor het verzamelen of gebruiken van informatie intrekken.

Met de deelnemende jongeren werd binnen vier weken een afspraak ingepland. De testafname vond op één middag plaats en duurde gemiddeld een uur tot anderhalf uur. Het onderzoek SCREEN bestond uit verschillende vragenlijsten, filmpjes, en geluiden. Gedurende de afname werd de hartslag en huidgeleiding gemeten en werd er aan de jongere gevraagd om speeksel in een buisje te spugen. Tijdens de testafname was de onderzoeker aanwezig in de ruimte en bood hulp waar nodig. Na het afronden van de testafname kreeg de jongere een bedankje in de vorm van een belkaart ter waarde van vijf euro, douchegel of shampoo, of vijf euro op zijn of haar boodschappenlijst.

(11)

De jongeren waarbij de SCREEN was afgenomen werden een week tot een maand na de testafname opnieuw benaderd voor het invullen van de Routine Outcome Monitoring (ROM). De ROM bestond uit gestandaardiseerde vragenlijsten. Jongeren kregen voor het invullen van de ROM geen beloning en hadden de mogelijkheid om het te weigeren. Het afnemen van de ROM duurde gemiddeld een half uur.

2.3. Instrumenten

Om de onderzoeksvragen van het huidige onderzoek te kunnen beantwoorden is er gebruik gemaakt van de gegevens die met drie verschillende instrumenten verzameld zijn.

Problematisch cannabisgebruik werd gemeten met de Cannabis Use Disorder Identification Test-Revised (CUDIT-R) (Adamson et al., 2010). Door middel van 8 items werd cannabisgebruik in de afgelopen zes maanden gemeten. Op de eerste vraag konden jongeren aangeven hoe vaak ze cannabis gebruikten (nooit, maandelijks of minder, 2-4 keer per maand, 2-3 keer per week, 4 keer of vaker per week). Vervolgens konden jongeren aangeven hoe vaak negatieve gevolgen van cannabisgebruik waren voorgekomen. Eén van de items was bijvoorbeeld, ‘hoe vaak heb je problemen gehad met je geheugen of concentratie nadat je cannabis hebt gebruikt, in de afgelopen 6 maanden?’ (nooit, minder dan maandelijks, maandelijks, wekelijks of dagelijks of bijna dagelijks). Volgens Adamson et al. (2010) is er sprake van problematisch cannabisgebruik als er acht punten of hoger gescoord wordt op de verschillende items. Deze cut-off score werd ook in het huidige onderzoek gehanteerd. De CUDIT-R had een goede interne consistentie (a = 0.74). De CUDIT-R is niet beoordeeld door de COTAN, maar uit onderzoek van Adamson et al. (2010) blijkt dat de betrouwbaarheid en validiteit van het instrument als goed kan worden beoordeeld.

Zelfcontrole werd gemeten met de Brief Self-Controle Scale (BSCS). Volgens dit instrument is zelfcontrole het vermogen om impulsen en driften die direct gericht zijn op het bereiken van de eigen doelen te onderdrukken (Malouf et al., 2013). De BSCS bestaat uit 13 items en richt zich op processen die direct betrekking hebben op de zelfcontrole (het breken van een gewoonte, het werken aan lange termijn doelen). Op een vijfpuntsschaal gaven jongeren aan in welke mate bepaalde standpunten bij hen pasten. Een voorbeeld van een standpunt was, ‘ik kan verleidingen goed weerstaan’. Hierbij gaf waarde 1 aan dat het standpunt helemaal niet bij de persoon paste, en waarde 5 juist wel. Om de totaalscore van de BSCS te bepalen zijn waar nodig items omgescoord en vervolgens bij elkaar opgeteld. De BSCS had een goede interne consistentie (a = 0.80). De BSCS is niet beoordeeld door de 11

(12)

COTAN, maar uit onderzoek van Malouf et al. (2013) blijkt dat de betrouwbaarheid en de discriminante en convergente validiteit van het instrument als goed kunnen worden beoordeeld.

Vermijdende coping werd gemeten met de Utrechtse Coping Lijst (UCL) (Schreurs et al., 1993). De UCL meet copinggedrag, dat wil zeggen de manier waarop iemand omgaat met problemen of stressvolle situaties. Coping wordt hierbij opgevat als een persoonlijkheidsstijl. De UCL is bedoeld voor adolescenten en volwassenen vanaf 14 jaar en bestaat uit 47 items verdeeld over zeven schalen: actief aanpakken, palliatieve reactie, vermijden, sociale steun zoeken, passief reactiepatroon, expressie van emoties en geruststellende gedachten. In het huidige onderzoek werd alleen de subschaal vermijdende schaal gebruikt. Deze schaal geeft aan in hoeverre iemand problemen of stressvolle situaties uit de weg gaat, de zaak op zijn beloop laat of afwacht wat er gaat gebeuren. De schaal bestaat uit acht items. Alle items zijn beoordeeld op een vierpuntsschaal: zelden of niet, soms, vaak, zeer vaak. Om de totaalscore op de vermijdende schaal te bepalen, zijn de scores op de 8 items bij elkaar opgeteld. De vermijdende schaal had een matige interne consistentie (a = 0.47). Het instrument is in 1994 door de COTAN beoordeeld. De uitgangspunten van de testconstructie en de kwaliteit van het testmateriaal zijn als goed beoordeeld en de betrouwbaarheid, begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit als voldoende (Evers et al., 1994).

2.4. Analyse

Met behulp van Statistical Package for the Social Sciences version 20.0 (SPSS) is de data geanalyseerd. Allereerst zijn er descriptieve gegevens berekend voor de groepen met en zonder problematisch cannabisgebruik, zoals de gemiddelde leeftijd, verdeling van verblijf op een kort- of langverblijf groep of dagbehandeling ten tijde van de afname en tot welke etnische groep de jongeren zich verbonden voelden. Daarnaast worden de gemiddelde scores op de variabelen zelfcontrole, vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik van de groep met en zonder problematisch cannabisgebruik in kaart gebracht. Ook is de samenhang tussen de variabelen zelfcontrole, vermijdende coping, problematisch cannabisgebruik en leeftijd berekend middels Pearson en Spearman correlaties.

De onderzoeksvragen zijn beantwoord met behulp van logistische regressie analyses. Voor het beantwoorden van de eerste onderzoeksvraag is zelfcontrole als onafhankelijke variabele in het model opgenomen. Daarnaast is leeftijd als confounder opgenomen. Het wel of niet problematisch gebruik maken van cannabis is de dichotome uitkomstmaat. Voor het 12

(13)

beantwoorden van de tweede onderzoeksvraag is vermijdende coping als onafhankelijke variabele in het model opgenomen. Voor het beantwoorden van de derde onderzoeksvraag zijn in de eerste stap van de logistische regressie de hoofdeffecten van zelfcontrole en vermijdende coping berekend, en is leeftijd als confounder opgenomen in het model. Vervolgens is in de tweede stap het interactie-effect van zelfcontrole en vermijdende coping als onafhankelijke variabele aan het model toegevoegd.

3. Resultaten

3.1. Descriptieve informatie

Descriptieve gegevens over de groepen jongeren met en zonder problematisch

cannabisgebruik worden weergegeven in Tabel 1. Bij 55.3% van de participanten (n = 21) was er sprake van problematisch cannabisgebruik. De jongeren die problematisch cannabis gebruikten waren gemiddeld 17.74 jaar (SD = 1.18). De jongeren waarbij er geen sprake was van problematisch cannabisgebruik hadden een gemiddelde leeftijd van 18.62 jaar (SD = 2.54). Op basis van de CUDIT-score werd vastgesteld dat deze jongeren in de afgelopen zes maanden geen cannabis gebruikt hadden. Ten tijde van het onderzoek zat ongeveer een kwart (23.8%) van de jongeren met problematisch cannabisgebruik op een langverblijf groep, ongeveer een kwart (23.8%) op een kortverblijf groep en iets meer dan de helft (52.4%) kreeg dagbehandeling. Voor de groep jongeren zonder problematisch cannabisgebruik was dit respectievelijk 23.5%, 29.4% en 47.1%. Het merendeel van de jongeren met problematisch cannabisgebruik voelde zich het meest verbonden met de Nederlandse etniciteit (61.9%). Dit gold niet voor de groep jongeren zonder problematisch cannabisgebruik; iets meer dan een kwart (29.4%) van deze groep jongeren voelde zich het meest verbonden met de Nederlandse etniciteit. In Tabel 1 worden ook de gemiddeldes (en SD’s) voor zelfcontrole en vermijdende coping gepresenteerd.

(14)

Tabel 1

Descriptieve gegevens van de participanten

Problematisch cannabisgebruik (n = 21) Gemiddelde (SD) / percentage Geen problematisch cannabisgebruik (n = 17) Gemiddelde (SD) / percentage Range Achtergrondfactoren Leeftijd Verblijf Lang Kort Dag Etniciteit Nederlands Surinaams Antilliaans Turks Marokkaans Overig Score op de variabele Cannabisgebruik probleemscore Zelfcontrole Vermijdende coping 17.74 (SD = 1.18) 23.8% 23.8% 52.4% 61.9% 4.8% 9.5% 4.8% 4.8% 14.3% 21.14 (SD = 6.32) 40.29 (SD = 6.84) 17.81 (SD = 3.33) 18.62 (SD = 2.54) 23.5% 29.4% 47.1% 29.4% 5.9% 5.9% 11.8% 23.5% 23.5% 0.00 (SD = 0.00) 46.18 (SD = 9.11) 18.65 (SD = 2.85) 15.07 – 24.87 12.00 – 31.00 27.00 – 65.00 12.00 – 28.00

3.2. Correlaties tussen de variabelen

Door middel van Pearson en Spearman correlaties is er gekeken naar de ruwe samenhang tussen zelfcontrole, vermijdende coping, problematisch cannabisgebruik en leeftijd. In Tabel 2 is te zien dat alleen zelfcontrole samenhing met problematisch cannabisgebruik; naarmate de zelfcontrole lager was, was het risico op problematisch cannabisgebruik groter. Daarnaast hingen zelfcontrole en vermijdende coping negatief met elkaar samen. Dit houdt in dat

(15)

jongeren met een hogere zelfcontrole in mindere mate gebruik maakten van een vermijdende coping en vice versa. Leeftijd hing niet samen met problematisch cannabisgebruik, zelfcontrole en vermijdende coping.

Tabel 2

Correlaties tussen de variabelen

Variabele Problematisch cannabisgebruik Zelfcontrole Vermijdende coping Zelfcontrole Vermijdende coping Leeftijd -.31* -.14 -.19 -.31* -.05 .02

Noot. *p < 0.05; Correlaties met Problematisch cannabisgebruik zijn met behulp van de Spearman correlatie berekend; overige correlaties zijn berekend met de Pearson correlatie

3.3. Verband tussen zelfcontrole en problematisch cannabisgebruik

Door middel van een logistische regressie analyse is het verband tussen zelfcontrole en problematisch cannabisgebruik onder jeugdige delinquenten onderzocht, gecorrigeerd voor leeftijd. In Tabel 3 is te zien dat er een significant verband is gevonden tussen zelfcontrole en problematisch cannabisgebruik onder jeugdige delinquenten (OR = 0.91, 95% BI = 0.83 – 0.99, p < .05). Het risico op problematisch cannabisgebruik nam toe naarmate de zelfcontrole lager was.

Tabel 3

Zelfcontrole en problematisch cannabisgebruik (N = 38)

Variabele B (SE) OR 95% BI voor OR

Constante Zelfcontrole Leeftijd 9.73 (4.21) -.10 ( .05) -.29 ( .19) .91* .75 .83 – .99 .52 – 1.10

Noot: *p < .05; R² = .22 (Hosmer & Lemeshow), .18 (Cox & Snell), .24 (Nagelkerke); OR: odds ratio; BI = betrouwbaarheidsinterval

(16)

3.4. Verband tussen vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik

Tabel 4 geeft de resultaten weer van de logistische regressie analyse waarmee het verband tussen vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik onder jeugdige delinquenten is onderzocht. Het verband bleek niet significant te zijn (OR = 0.91, 95% BI = 0.74 – 1.13, p = .41). Een vermijdende coping hing niet samen met een groter risico op problematisch cannabisgebruik.

Tabel 4

Vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik (N = 38)

Variabele B (SE) OR 95% BI voor OR

Constante

Vermijdende coping

1.86 (2.03)

- .09 ( .11) .91 .74 – 1.13

Noot: R² = .32 (Hosmer & Lemeshow), .02 (Cox & Snell), .03 (Nagelkerke); OR = odds ratio; BI = betrouwbaarheidsinterval

3.5. Verband tussen vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik gemodereerd door zelfcontrole

Als laatste is door middel van een logistische regressie analyse met interactieterm onderzocht of zelfcontrole het verband tussen vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik modereerde. Uit de eerste stap van deze analyse, waarin zowel zelfcontrole als coping zijn meegenomen, kwam naar voren dat de significante relatie tussen zelfcontrole en problematisch cannabisgebruik vrijwel onveranderd bleef. Daarnaast is in Tabel 5 te zien dat het interactie-effect tussen vermijdende coping en zelfcontrole niet significant was (OR = 1.00, 95% BI = .97 – 1.02, p = .74). Dit geeft aan dat de mate van zelfcontrole geen invloed uitoefende op het verband tussen vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik.

(17)

Tabel 5

Vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik gemodereerd door zelfcontrole (N = 38)

Variabele B (SE) OR 95% BI voor OR

Stap 1 Constante Zelfcontrole Vermijdende coping Leeftijd Stap 2 Constante (A) Zelfcontrole (B) Vermijdende coping A*B (interactie) Leeftijd 15.46 (5.73) -.13 ( .06) -.22 ( .13) -.30 ( .19) 12.08 (11.75) -.05 ( .26) -.04 ( .57) -.01 ( .01) -.30 ( .19) .88* .81 .74 .95 .97 1.00 .74 .79 – .97 .63 – 1.04 .51 – 1.08 .57 – 1.57 .31 – 2.94 .97 – 1.02 .51 – 1.08

Noot: *p < .05; R² = .79 (Hosmer & Lemeshow), .24 (Cox & Snell), .33 (Nagelkerke); OR = odds ratio; BI = betrouwbaarheidsinterval

4. Discussie

In dit onderzoek is de relatie tussen zelfcontrole en vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik onderzocht. Daarnaast is er gekeken of het verband tussen vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik gemodereerd werd door zelfcontrole. Gebleken is dat het risico op problematisch cannabisgebruik hoger was naarmate de zelfcontrole lager was. Dit gold niet voor vermijdende coping, het in hogere mate hanteren van een vermijdende coping leidde niet tot een hoger risico op problematisch cannabisgebruik. Daarnaast had de mate van zelfcontrole van de jongeren geen invloed op het verband tussen het hanteren van een vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik.

De gevonden samenhang tussen een lage zelfcontrole en een groter risico op problematisch cannabisgebruik is in overeenstemming met de hypothese die hierover gesteld is op basis van voorgaand onderzoek. Wills et al. (2006) hebben in hun onderzoek aangetoond dat een lage zelfcontrole het risico op middelgebruik vergroot bij jeugdigen, en Malouf et al. 17

(18)

(2013) vonden hetzelfde verband bij gedetineerden. Uit het huidige onderzoek blijkt nu ook dat dit het geval is bij jeugdige delinquenten in Nederland voor specifiek het verslavende middel cannabis. Mogelijk zijn jeugdige delinquenten met een lage zelfcontrole minder goed in staat om hun behoeftebevrediging uit te stellen en kijken zij minder naar de negatieve gevolgen van cannabisgebruik op lange termijn (Dawe & Loxton, 2004). Het positieve effect dat door cannabisgebruik wordt veroorzaakt op korte termijn, zoals het vrolijke en gelukkige gevoel, zorgt er wellicht voor dat jeugdige delinquenten dit middel vaker gebruiken. Hierdoor wordt de kans op problematisch cannabisgebruik vergroot. Een andere mogelijkheid is dat problematisch cannabisgebruik de zelfcontrole aantast. Problematisch cannabisgebruik kan namelijk tot hersenbeschadiging leiden, waardoor de mate van zelfcontrole wellicht wordt verminderd (Van Dijk, 1976). Mogelijk houden een lage zelfcontrole en problematisch middelengebruik elkaar in stand, resulterend in een neerwaartse spiraal.

Ten tweede is uit het huidige onderzoek gebleken dat er geen verband bestaat tussen de mate waarin delinquente jongeren een vermijdende coping hanteren en problematisch cannabisgebruik. In de literatuur kwam over dit verband geen eenduidig beeld naar voren. In het onderzoek van Siqueira et al. (2001) werd geen verband gevonden tussen een vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik. Zij deden onderzoek naar jongeren die tot een etnisch-culturele minderheidsgroep behoorden. De afwezigheid van een verband tussen een vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik in het onderzoek van Siqueira et al. is in overeenstemming met de resultaten van het huidige onderzoek. Siqueira et al. (2001) hebben wel aangetoond dat het gebruik van woede als coping en het in mindere mate gebruik maken van ouderlijke steun als coping bij jongeren van een minderheidspopulatie samengaan met problematisch cannabisgebruik. De steekproef van het huidige onderzoek lijkt voor een groot deel op de etnisch-culturele minderheidsgroep waar Siqueira et al. (2001) onderzoek naar hebben gedaan. De helft van de participanten (52.6%) uit het huidige onderzoek komt uit een minderheidspopulatie. Wellicht hangt bij deze groep jongeren een andere negatieve vorm van coping samen met problematisch cannabisgebruik dan een vermijdende coping, wat de afwezigheid van het verband tussen vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik in het huidige onderzoek mogelijk verklaart. Dit geeft aan dat het verband tussen een vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik wellicht cultureel bepaald is.

Eftekhari et al. (2004) hebben in hun onderzoek wel een relatie tussen een vermijdende coping en middelengebruik gevonden. Zij gaven aan dat jeugdige delinquenten mogelijk gebruik maken van verslavende middelen om zo de stress die zij ervaren te

(19)

verlichten. Eftekhari et al. (2004) hebben echter naar de relatie tussen vermijdende coping en middelengebruik gekeken, maar niet naar problematisch gebruik. Het huidige onderzoek heeft zich nadrukkelijk gericht op de relatie tussen vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik. Wellicht hangt vermijdende coping wel samen met middelengebruik in de beginfase, maar niet met problematisch cannabisgebruik. Dit kan verklaard worden doordat problematisch cannabisgebruik zichzelf in stand houdt; het problematische gebruik veroorzaakt lichamelijke en mentale verslavingsverschijnselen waardoor cannabisgebruik voortduurt (Van Dijk, 1976). Doordat deze factoren een groot aandeel hebben in het in stand houden van het problematische gebruik speelt coping wellicht een minder grote rol in dit proces. Een andere verklaring voor het ontbreken van een significant verband tussen vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik kan gevonden worden in de matige interne consistentie van de meting van vermijdende coping. De meting is mogelijk niet voldoende valide om de relatie tussen vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik goed te kunnen onderzoeken. Daarnaast kan de kleine steekproef gezorgd hebben voor het niet vinden van een verband. Wellicht is het verband met vermijdende coping zwakker, en daardoor minder goed aan te tonen in de kleine onderzoeksgroep.

Ten slotte is uit de resultaten gebleken dat het verband tussen een vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik niet gemodereerd wordt door zelfcontrole. Verwacht werd dat jeugdige delinquenten die in een hogere mate een vermijdende coping hanteerden, een groter risico op problematisch cannabisgebruik zouden hebben naarmate hun zelfcontrole lager was. Echter, op basis van voorgaand onderzoek kon hierover ook geen hypothese opgesteld worden. Als wel gebleken was dat de relatie tussen vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik sterker was bij jongeren met weinig zelfcontrole, was het voor jeugdige delinquenten waarbij er sprake was van zowel een lage zelfcontrole als een vermijdende coping, extra van belang om aandacht te besteden aan deze twee factoren bij behandeling gericht op vermindering van het risico op problematisch cannabisgebruik. Een verklaring voor het gegeven dat het verband tussen vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik niet gemodereerd wordt door zelfcontrole, kan mogelijk gevonden worden in de eerder genoemde methodologische tekortkomingen. Daarnaast kan de etnisch-culturele samenstelling van de onderzoeksgroep een rol spelen of doet vermijdende coping er niet meer toe als er sprake is van problematisch cannabisgebruik, ongeacht de mate van zelfcontrole.

Een opvallend punt dat aandacht verdient naast de onderzoeksvragen is het problematische gebruik door alle jongeren uit de steekproef die het afgelopen jaar cannabis

(20)

hebben gebruikt. Daarnaast valt de hoge probleemscore in de groep problematisch cannabisgebruikers op. Uit voorgaand onderzoek blijkt dat cannabisgebruik onder jeugdige delinquenten een veelvoorkomende bijkomende zorg is. Uit het onderzoek van Nabben et al. (2007) bleek dat jongeren in de jeugdzorg van alle verslavende middelen het meest gebruik maken van cannabis. Door het vele blowen wordt de passiviteit bevorderd wat de problematiek op andere gebieden niet ten goede komt. Ook uit het onderzoek van Kepper et al. (2009) bleek dat er meer jongeren in de jeugdzorg en JJI gebruik maken van cannabis en dit ook vaker deden in vergelijking met leeftijdgenoten in het speciaal en regulier onderwijs. Uit deze gegevens blijkt dat de prevalentie van cannabisgebruik onder delinquente jongeren hoog is, wat niet bevorderlijk is voor de complexe problematiek waar veel van deze jongeren mee te maken hebben (Nabben et al., 2007). Het belang van het huidige onderzoek naar de vermindering van het risico op problematisch cannabisgebruik wordt hiermee onderstreept.

Dit onderzoek kent een aantal sterke punten. Ten eerste zijn zelfcontrole en problematisch cannabisgebruik op een valide manier gemeten. Daarnaast is er geen sprake geweest van selectieve uitval. Het onderzoek is door alle jongeren afgerond en doordat de jongeren in de JJI pas na drie weken werden benaderd, waren zij nog aanwezig op de ingeplande testdatum. Door de vragenlijsten anoniem te laten invullen is er geprobeerd om sociaal wenselijke antwoorden te voorkomen. Huizinga en Elliott (1986) toonden bij delinquenten echter een lagere betrouwbaarheid en validiteit van zelfrapportage aan dan bij niet delinquenten. Mogelijk is dit in het huidige onderzoek ook het geval, waardoor de verzamelde gegevens wellicht een positiever beeld schetsen dan de situatie in werkelijkheid is. Zo heeft de groep jongeren zonder problematisch cannabisgebruik aangegeven de afgelopen zes maanden geen cannabis te hebben gebruikt. Ook is het mogelijk dat jongeren ten tijde van de testafname onder invloed waren van cannabis. Dit kan een verminderde aandacht en een slechter functionerend geheugen tot gevolg hebben (Lundqvist, 2005), wat mogelijk invloed heeft gehad op het invullen van de vragenlijsten. Er is echter geprobeerd om dit te voorkomen door jongeren voorafgaand aan de testafname te vragen of zij in de afgelopen 24 uur cannabis hadden gebruikt. Daarnaast heeft dit onderzoek een aantal andere beperkingen die genoemd dienen te worden. De steekproef van het onderzoek was aan de lage kant, namelijk 38 participanten. De power om verbanden te vinden is daarmee beperkt. Tevens hebben er in dit onderzoek alleen mannelijke participanten in de leeftijd van 15 tot 25 jaar deelgenomen, waardoor de resultaten niet generaliseerbaar zijn naar vrouwelijke jeugdige delinquenten en jeugdige delinquenten die buiten deze leeftijdscategorie vallen. Als laatste 20

(21)

konden er geen gegevens verzameld worden van de jongeren die deelname hebben geweigerd, waardoor de representativiteit van de steekproef niet gegarandeerd kan worden.

Concluderend wordt in het huidige onderzoek aangetoond dat een hogere mate van zelfcontrole bij jeugdige delinquenten samenhangt met een kleinere kans op problematisch cannabisgebruik. Vanwege het cross-sectionele karakter van het huidige onderzoek is het niet mogelijk om de richting van het verband tussen zelfcontrole en problematisch cannabisgebruik vast te stellen. Hiervoor is prospectief onderzoek nodig. Uitgaande van de theorie dat lage zelfcontrole het risico op problematisch cannabisgebruik vergroot, dient er in de praktijk ingezet te worden op het vergroten van zelfcontrole bij jeugdige delinquenten, zodat het risico op problematisch cannabisgebruik verlaagd kan worden. Dat zelfcontrole veranderbaar is blijkt uit het onderzoek van Oaten en Cheng (2006). Zij hebben aangetoond dat de mate van zelfcontrole vergroot werd door het volgen van een fysiek trainingsprogramma van twee maanden. Dit werd zichtbaar op verschillende gebieden, zoals afname in roken, alcohol en cafeïnegebruik. Verder onderzoek is nodig om te bepalen of een dergelijk trainingsprogramma ook de zelfcontrole van jeugdige delinquenten versterkt, wat tot een afname in het risico op problematisch cannabisgebruik kan leiden. Daarnaast is het mogelijk dat problematisch cannabisgebruik leidt tot hersenbeschadiging wat de kans op een lagere score op zelfcontrole vergroot (Van Dijk, 1976). Verder onderzoek is nodig om te bepalen of dit werkelijk het geval is bij jeugdige delinquenten en in hoeverre stoppen met problematisch cannabisgebruik zorgt voor herstel in zelfcontrole veroorzaakt door hersenbeschadiging. Daarnaast dient onderzocht te worden of een fysiek trainingsprogramma kan bijdragen aan het herstel. Mogelijk kan dit de vicieuze cirkel tussen een lage zelfcontrole en problematisch cannabisgebruik doorbreken, waardoor het problematische gebruik teruggedrongen kan worden.

Daarnaast heeft het onderzoek aangetoond dat er geen verband bestaat tussen vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik onder jeugdige delinquenten, ook niet als er sprake is van een lage zelfcontrole. Bij problematisch cannabisgebruik speelt vermijdende coping wellicht geen rol, ongeacht de mate van zelfcontrole. Ook kan het zijn dat de etnische diversiteit van de jongeren in de steekproef de afwezigheid van een verband tussen vermijdende coping en problematisch cannabisgebruik verklaart. Verder onderzoek is nodig om te bepalen of autochtone en allochtone jongeren verschillende copingstijlen hanteren die in verband gebracht kunnen worden met een groter risico op problematisch cannabisgebruik. Als uit vervolg onderzoek blijkt dat dit inderdaad het geval is, is het van 21

(22)

belang dat hier bij de behandeling van problematisch cannabisgebruik rekening mee wordt gehouden.

Ten slotte komt uit dit onderzoek naar voren dat er bij een groot deel van de jeugdige delinquenten sprake is van cannabisproblematiek, en dat de gemiddelde probleemscore op cannabisgebruik bij jeugdige delinquenten die het afgelopen half jaar cannabis hebben gebruikt erg hoog ligt. Dit is zorgwekkend aangezien het problematische cannabisgebruik het recidiverisico van deze jongeren verhoogt (Van der Put et al., 2014; Van Laar et al., 2007). Om deze reden is het van belang dat er verder onderzoek gedaan wordt naar de behandeling van problematisch cannabisgebruik bij jeugdige delinquenten en dat er in de behandeling van deze jongeren aandacht is voor problematisch cannabisgebruik, onder andere door een focus op zelfcontrole.

(23)

5. Literatuur

Adamson, S.J., Kay-Lambkin, F.J., Baker, A.L., Lewin, T.J., Thornton, L., Kelly, B.J., et al. (2010). An improved brief measure of cannabis misuse: The Cannabis Use Disorders Identification Test-Revised (CUDIT-R). Drug and Alcohol Dependence, 110, 137-143. American Psychiatric Association (2013). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders, 5th edition: DSM 5. Arlington VA: American Psychiatric Association.

Dawe, S., & Loxton, N.J. (2004). The role of impulsivity in the development of substance use and eating disorders. Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 28, 343-351.

Dijk, W.K. van (1976). Alcoholisme, een veelzijdig verschijnsel. Tijdschrift voor Alcohol,

Drugs en andere Psychotrope Stoffen, 2, 26-32.

D’Souza, D.C., Cho, H., Perry, E.B., & Krystal, J.H. (2004). Cannabinoid ‘model’ psychosis, dopamine-cannabidnoid interactions and implications for schizwophrenia. In D. Castle & R. Murray (Eds.), Marijuana and madness (pp. 142-160). Cambridge: Cambridge University Press.

Eftekhari, A., Turner, A.P., & Larimer, M.E. (2004). Anger expression, coping, and substance use in adolescent offenders. Addictive Behaviors, 29, 1001-1008.

Evers, A., Egberink, I.J.L., Braak, M.S.L., Frima, R.M., Vermeulen, C.S.M., & Vliet-Mulder, J.C. van (1994). COTAN Documentatie. Amsterdam: Boom test uitgevers.

Fergusson, D.M., Horwood, L.J., & Swain-Campbell, N. (2002). Cannabis use and psychosocial adjustment in adolescence and young adulthood. Addiction, 97, 1123-1135.

Graaf, R. de, Have, M. ten, & Dorsselaer, S. van (2010). De psychische gezondheid van de

Nederlandse bevolking: NEMESIS-2: opzet en eerste resultaten. Utrecht:

Trimbos-instituut.

Gunning, W.B. (2000). Middelengebruik en gokverslaving. In F.C. Verhulst & F. Verheij (red.), Adolescentenpsychiatrie (pp. 101-115). Assen: Van Gorcum & Comp. Hay, C. (2001). Parenting, self-control, and delinquency: a test of self-control theory.

Criminology, 39, 707-736.

Huizinga, D. & Elliott, D.S. (1986). Reassessing the reliability and validity of self-report delinquency measures. Journal of Quantitative Criminology, 2, 293-327.

Khantzian, E.J. (1985). The self-medication hypothesis of addictive disorders: focus on heroin and cocaine dependence. American Journal of Psychiatry, 142, 1259-1264.

(24)

Kepper, A., Veen, V., Monshouwer, K., Stevens, G., Drost, W., Vroome, T. de, et al. (2009).

Middelengebruik bij jongens in justitiële jeugdinrichtingen. Het gebruik van tabak, alcohol, cannabis en harddrugs bij jongens met en zonder PIJ-maatregel. Utrecht:

Universiteit Utrecht.

Laar, M. van, Dorsselaer, S. van, Monshouwer, K., & Graaf, R. de (2007).

Cannabisgebruikers kampen vaak met psychische stoornissen. Verslaving, 3, 43-48. Laar, M. van, Monshouwer, K., & Brink, W. van den (2010). Roken, drinken en blowen door

de Nederlandse jeugd. Kind en Adolescent, 31, 204-220.

Lundqvist, T. (2005). Cognitive consequences of cannabis use: comparison with abuse of stimulants and heroin with regard to attention, memory and executive functions.

Pharmacology Biochemistry and Behavior, 81, 319-330.

Malouf, E.T., Schaefer, K.E., Witt, E.A., Moore, K.E., Stuewig, J., & Tangney, J.P. (2013). The Brief Self-Controle Scale predicts jail imates’ recidivism, substance dependence, and post-release adjustment. Personality and Social Psychology Bulletin. Retrieved February 3, 2014, from http://psp.sagepub.com/content/early/

2013/12/17/0146167213511666.abstract

Nabben, T., Benschop, A., & Korf, D.J. (2007). Antenne 2006. Trends in alcohol, tabak en

drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers.

Oaten, M., & Cheng, K. (2006). Longitudinal gains in self-regulation from regular physical exercise. British Journal of Health Psychology, 11, 717-733.

Perkonigg, A., Goodwin, R.D., Fiedler, A., Behrendt, S., Beesdo, K., Lieb, R., et al. (2008). The natural course of cannabis use, abuse and dependence during the first decades of life. Addiction, 103, 439-449.

Pope, H.G., Gruber, A.J., Hudson, J.I., Cohane, G., Huestis, M.A., & Yurgelun-Todd, D. (2003). Early-onset cannabis use and cognitive deficits: what is the nature of the association? Drug and Alcohol Dependence, 69, 303-310.

Put, C.E. van der, Creemers, H.E., & Hoeve, M. (2014). Differences between juvenile

offenders with and without substance use problems in the prevalence and impact of risk and protective factors for criminal recidivism. Drug and Alcohol Dependence, 134, 267-274.

Rigter, H. (2009). De relatie tussen verslavingsproblematiek en delinquentie bij jongeren.

Verslaving, 5, 4-16.

(25)

Schreurs, P.J.G.,Willige, G. van de, Brosschot, J.F., Tellegen, B., & Graus, G.M.H. (1993).

De Utrechtse Coping Lijst: omgaan met problemen en gebeurtenissen. Lisse: Swets

Test Publishers.

Siqueira, L., Diab, M., Bodian, C., & Rolnitzky L. (2001). The relationship of stress and coping methods to adolescent marijuana use. Substance Abuse, 22, 157-166. Steinberg, L. (2008). A social neuroscience perspective on adolescent risk-taking.

Developmental Review, 28, 78-106.

Vreeswijk, M., Broersen, J., & Nadort, M. (2008). Handboek schematherapie: theorie,

praktijk en onderzoek. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Wills, T.A., & Dishion, T.J. (2004). Temperament and adolescent substance use: A transactional analysis of emerging self-control. Journal of Clinical Child and

Adolescent Psychology, 33, 69-81.

Wills, T.A., Walker, C., Mendoza, D., & Ainette, M.G. (2006). Behavioral and emotional self-control: relations to substance use in samples of middle and high school students.

Psychology of Addictive Behaviors, 20, 265-278.

Wilson, W., Mathew, R., Turkington, T., Hawk, T., Coleman, R.E., & Provenzale, J. (2000). Brain morphological changes and early marijuana use: a magnetic resonance and positron emission tomography study. Journal of Addictive Diseases, 19, 1-22. World Health Organization (n.d.). Cannabis. Retrieved February 3, 2014, from

http://www.who.int/substance_abuse/facts/cannabis/en/

(26)

Bijlage 1

The Cannabis Use Disorder Identification Test – Revised (CUDIT-R)

CUDIT-R (8 items)

Hieronder staan een aantal vragen over jouw gebruik van marijuana (wiet) en/of hasj. Kies het antwoord dat het meest overeenkomt met jouw gebruik van marijuana en/of hasj gedurende de afgelopen 6 maanden. Denk niet te lang over de vragen na maar geef het eerste antwoord dat in je opkomt.

1. Hoe vaak gebruik je marihuana of hasj?

� nooit  score 0

� maandelijks of minder.  score 1 � 2 of 4 keer per maand  score 2 � 2of 3 keer per week  score 3 � 4 of meer keer per week  score 4

2. Hoeveel uur was je ‘stoned’ op een typische dag waarop je marihuana of hasj gebruikte?

� nooit  score 0 � 1 tot 2  score 0 � 3 tot 4  score 1 � 5 tot 6  score 2 � 7 tot 9  score 3 � 10 of meer  score 4

3. Hoe vaak heb je gedurende de laatste 6 maanden opgemerkt dat je niet in staat was te stoppen met het gebruik van marihuana of hasj nadat je was begonnen?

� nooit

� minder dan maandelijks

� maandelijks

� wekelijks

� dagelijks of bijna dagelijks

4. Hoe vaak heb je vanwege marihuana gedurende de laatste 6 maanden nagelaten om te doen wat normaal van je werd verwacht.

� nooit

� minder dan maandelijks

Deelnemernummer:

(27)

� maandelijks

� wekelijks

� dagelijks of bijna dagelijks

5. Hoe vaak gedurende de laatste 6 maanden had je geheugen en/of concentratie problemen door het gebruik van marihuana of hasj?

� nooit

� minder dan maandelijks

� maandelijks

� wekelijks

� dagelijks of bijna dagelijks

6. Hoe vaak gedurende de laatste 6 maanden gebruikte je marihuana of hasj in situaties die fysiek gevaarlijk zouden kunnen zijn? (bv autorijden, motorrijden, varen, zorgen voor kinderen, bedienen van machienes etc)

� nooit

� minder dan maandelijks

� maandelijks

� wekelijks

� dagelijks of bijna dagelijks

7. Hoe vaak heb je gedurende de laatste 6 maanden gedacht aan stoppen of minderen?

� nooit

� minder dan maandelijks

� maandelijks

� wekelijks

� dagelijks of bijna dagelijks

8. Hoe vaak gedurende de laatste 6 maanden bracht je het grootste deel van de dag aan door met het kopen, gebruiken en het bijkomen van de effecten van marihuana of hasj?

� nooit

� minder dan maandelijks

� maandelijks

� wekelijks

� dagelijks of bijna dagelijks

(28)

Bijlage 2

The Brief Self-Control Scale (BSCS)

Using the scale provided, please indicate how much each of the following statements reflects how you typically are.

Not at all Very much like me like me

(R) 1. I have a hard time breaking bad habits. 1---2---3---4---5

(R) 2. I am lazy. 1---2---3---4---5

(R) 3. I say inappropriate things. 1---2---3---4---5

(R) 4. I do certain things that are bad for me, if they are fun. 1---2---3---4---5

5. I refuse things that are bad for me. 1---2---3---4---5

(R) 6. I wish I had more self-discipline. 1---2---3---4---5

7. I am good at resisting temptation. 1---2---3---4---5

8. People would say that I have iron self-discipline. 1---2---3---4---5

(R) 9. Pleasure and fun sometimes keep me from getting work done. 1---2---3---4---5

(R) 10. I have trouble concentrating. 1---2---3---4---5

11. I am able to work effectively toward long-term goals. 1---2---3---4---5

(R) 12. Sometimes I can't stop myself from doing something, even if I know it is wrong. 1---2---3---4---5

(R) 13. I often act without thinking through all the alternatives. 1---2---3---4---5

(29)

Bijlage 3

De Utrechtse Coping Lijst (UCL)

(30)
(31)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als ze contact vermijden dan is dit door negatieve (pest)ervaringen (dus bij een reële angst voor afwijzing), weinig behoefte aan contact of niet weten hoe contact te

Om zoveel mogelijk in kaart te kunnen brengen of er verschillen waren tussen de onderzoeksgroep en de kinderen die niet meewerkten aan het onderzoek of uitgesloten werden van

57 In twee cohortonderzoeken zijn de volgende risicofactoren bij jongeren geïdentificeerd voor het ontwikkelen van een stoornis in het gebruik van alcohol op volwassen leeftijd: 58

In this section we analyze numerically the expected time for a client to retrieve measurements from arbitrary s sensors under various assumptions concerning the size of the network,

Additional costs brought by PCT measurements are offset by downstream cost savings in hospitalization days, antibiotic use and costs of blood cultures, without compromising

In this Letter we reveal the role of air for advancing contact lines in a paradigmatic system: a partially wetting solid plate is plunged into a reservoir of viscous liquid..

Ook kan er geconcludeerd worden uit deze studie dat een hogere mate van congruentie tussen sponsor en sport een positieve invloed heeft op de merkattitude van de consument. Eén van

Ten slotte wordt verwacht dat het verband tussen kindermishandeling en problematisch cannabisgebruik minder sterk wordt wanneer jongeren in JJI’s meer gebruikmaken van