• No results found

Het effect van een vierweekse mindfulness-interventie op sportprestatie, stress, negatieve gedachten en sportbevlogenheid van amateur hardlopers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van een vierweekse mindfulness-interventie op sportprestatie, stress, negatieve gedachten en sportbevlogenheid van amateur hardlopers"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het effect van een vierweekse

mindfulness-interventie op sportprestatie, stress, negatieve

gedachten en sportbevlogenheid van amateur

hardlopers

Jara van Haeff Studentnummer: 10002835

Masterscriptie

Mastertrack Sport- en Prestatiepsychologie Universiteit van Amsterdam

Juni 2015

Begeleider: mw. dr. M. van den Heuvel Tweede beoordelaar: mw. dr. A. C. Homan

(2)

Samenvatting

Het doel van dit onderzoek is inzicht krijgen in de effecten van een mindfulnesstraining op stress, negatieve gedachten, sportbevlogenheid en de sportprestatie van amateur hardlopers. De participanten waren hardlopers (N = 20) van minimaal achttien jaar die minimaal twee keer per week minstens vijf kilometer per keer hardliepen. De participanten werden willekeurig toegewezen aan de vierweekse interventiegroep of een controlegroep, die later aan hetzelfde programma werd blootgesteld. Ten eerste werd verwacht dat de

interventiegroep beter zou scoren op sportprestaties, stress, negatieve gedachten en

sportbevlogenheid dan de controlegroep. Ten tweede werd onderzocht hoe de effecten van mindfulness op de sportprestatie beïnvloed werden door stress, negatieve gedachten en sportbevlogenheid. Er werd verwacht dat deze variabelen een positief mediërend effect hebben in de relatie tussen mindfulness en sportprestatie. Hoewel er een aantal significante effecten zijn gevonden op subschaal-niveau, is er geen ondersteuning gevonden voor het positieve effect van een mindfulness-interventie op sportprestaties.

Kernbegrippen: mindfulness, sportprestaties, stress, negatieve gedachten, sportbevlogenheid

(3)

Abstract

The purpose of this research is to understand the effects of mindfulnesstraining on stress, negative thoughts, sport engagement and sport performance of amateur runners. The participants were runners (N = 20) of at least eighteen years old whom ran at least twice a week for at least five kilometers each time. The participants were randomly assigned to either the four-week intervention group or the control group, which was exposed later to the same program. First, it was expected that the intervention group would score better on sport performance, stress, negative thoughts and sport engagement compared to the control group. Secondly, it was examined how the effects of mindfulness on sport performance were influenced by stress, negative thoughts and sport engagement. It was expected that these variables had a positive mediating effect on the relationship between mindfulness and sport performance. Although a few significant effects were found on subscale-level, no support was found for the positive effect of a mindfulness-intervention on sport performance.

Keywords: mindfulness, sport performance, stress, negative thoughts, sport engagement

(4)

Het effect van een vierweekse mindfulness-interventie op sportprestatie, stress, negatieve gedachten en sportbevlogenheid van amateur hardlopers

Hardlopen is een populaire sport in Nederland. Zo’n 1,6 miljoen Nederlanders beoefenen het minstens één keer per week (Van Hespen, Stubbe, Stege & Ooijendijk, 2008). Veel mensen willen graag beter worden en doen daar veel voor, zoals frequent trainen, gezond eten en goede hardloopschoenen aanschaffen (Subotnick, 1985). Naast dat hardlopers trainen op fysiek, tactisch en technisch vlak wordt het mentale aspect in het leveren van

hardloopprestaties steeds belangrijker, omdat er steeds meer kennis beschikbaar is die aangeeft dat mentale training een positieve bijdrage levert aan de prestatie (De Petrillo, Kaufman, Glass & Arnkoff, 2009). Onderzoek toont aan dat er verschillende effectieve interventies bestaan die gericht zijn op het verbeteren van hardloopprestaties. Zo blijkt het dat het visualiseren van hardloopprestaties, het stellen van doelen en het gebruik van positieve gedachten helpen de prestatie van hardlopers te verbeteren (Thompson, Kaufman, De Petrillo, Glass & Arnkoff, 2011; Whelan, Mahoney & Meyers, 1991). In de hardloop- en sportwereld is er de laatste jaren een groeiende belangstelling voor mindfulness ontstaan (Thompson et al., 2011). Mindfulness is een toestand waarin een individu bewust aandacht heeft voor het hier en nu zonder daar een oordeel over te vellen (Kabat-Zinn, 1994). Uit onderzoek blijkt dat mindfulness ook als eigenschap kan worden beschouwd (Brown, Ryan & Creswell, 2007). Sommige individuen bezitten een hogere mate van mindfulness dan andere individuen. Mindfulness kan verdeeld worden in vier dimensies, namelijk: waarneming, beschrijven, handelen met bewustzijn, accepteren zonder oordeel (Dimidjian & Linehan, 2003).

Waarneming is het zorgvuldig waarnemen van interne en externe fenomenen, zoals gedachten, emoties, geluiden, geuren en proprioceptieve sensaties. Proprioceptieve sensaties zijn

gewaarwordingen die informatie geven over de positie van het eigen lichaam of

(5)

niet-oordelend labelen van observaties, zonder het analyseren van de observatie. Handelen met bewustzijn is het volledig concentreren op de taak zonder dat de aandacht afgeleid wordt. Tot slot is accepteren zonder oordeel het aanvaarden van ervaringen in het huidige moment zonder daar enige evaluatie aan te verbinden.

Vaak denken en handelen mensen automatisch waardoor de aandacht niet in het huidige moment is (Baltzell, Caraballo, Chipman & Hayden, 2014). Mindfulness geeft het individu de gelegenheid om de interne prikkels zoals gedachten, gevoelens, lichamelijke gewaarwordingen en externe informatie uit de omgeving te ervaren zoals ze zijn (Baer, 2003). Als een atleet bijvoorbeeld spanning ervaart en zich focust op storende gedachten en daar op een negatieve manier mee bezig is, kan de atleet zich onvoldoende richten op de prestatie zelf en zal het presteren daardoor niet optimaal gaan. Wanneer een atleet echter opmerkt dat er storende gedachten aanwezig zijn en dit accepteert en naast zich neerlegt zonder verzet, kan de aandacht beter gericht worden op de prestatie zelf en zal het presteren uiteindelijk beter gaan (Gardner & Moore, 2007).

Naast dat mindfulness gezien wordt als een toestand en een eigenschap is het ook een vaardigheid die aan iedereen kan worden geleerd (Germer, 2004). Mindfulness komt

oorspronkelijk uit het Boeddhisme (Kabat-Zinn, 1994), waarin het belang van bewust leven sterk wordt benadrukt (Barker, 2014). Het vergroten van mindfulness kan met behulp van meditatie (Evans et al., 2008). Meditatie bestaat in vele vormen. Een van de meest gebruikte vormen is de aandacht richten op een object, geluid of ervaring zonder aandacht te besteden aan gedachten die opkomen (West, 1979). Ook kan de aandacht gericht worden op een deel van het lichaam of op een groter geheel zoals op het hele lichaam (Baer, 2003). Door op deze manier de aandacht te richten blijft het individu in het huidige moment (Vohra-Gupta, Russell & Lo, 2007).

(6)

Mensen die hardlopen geven aan dat een van hun belangrijkste motieven om te blijven hardlopen het verbeteren van de hardloopprestaties is (Van Hespen et al., 2008).

Hardloopprestaties worden over het algemeen gemeten met behulp van het registreren van de gelopen tijd over een bepaalde afstand waardoor de snelheid berekend kan worden (De

Petrillo et al., 2009; Sato & Mokha, 2009). Zoals eerder vermeld is het -om lange afstanden te kunnen lopen- niet alleen noodzakelijk om fysiek te trainen, maar ook om mentaal te trainen (Hamstra-Wright, Coumbe-Lilley, Kim, McFarland & Bliven, 2013). Door het repetitieve karakter van hardlopen is het gemakkelijk voor de geest om af te dwalen van de taak. De aandacht is niet meer gericht op een goede looptechniek en de ademhaling (De Petrillo et al., 2009). Het lopen van lange afstanden brengt daarnaast meestal vermoeidheid en pijn met zich mee waardoor vaak negatieve gedachten worden opgewekt. Ook deze negatieve gedachten verstoren de looptechniek en de ademhaling. Daarnaast verstoren die negatieve gedachten ook de snelheid en de motivatie (Dreyer & Dreyer, 2009). Dat zou stress op kunnen leveren tijdens het hardlopen. Hardlopers hebben strategieën nodig om om te kunnen gaan met die negatieve gedachten en stress om beter te kunnen presteren. Uit onderzoek blijkt dat mindfulness hieraan bij zou kunnen dragen. Zowel binnen als buiten de sportwereld is

namelijk al gebleken dat mindfulness een positief effect blijkt te hebben op het reduceren van stress (Baltzell et al., 2014; Kabat-Zinn, 1982) en het loslaten van negatieve gedachten (Bernier Thienot, Cordon & Fournier, 2009; Frewen, Evans, Maraj, Dozois & Partridge, 2008). In het hardlopen is dit echter nog niet onderzocht. Bovendien blijkt in het bedrijfsleven dat mindfulness een positief effect kan hebben op werkbevlogenheid (Van Horen, 2014). In eerdere onderzoeken is werkbevlogenheid al aangepast naar een andere setting zoals

studiebevlogenheid (Ouweneel, Le Blanc, Schaufeli & Wijhe, 2012; Ouweneel, Le Blanc & Schaufeli, 2011). In het huidige onderzoek wordt bevlogenheid ten aanzien van sport

(7)

sport (Castillo, Balaguer & Duda, 2000). Sportbevlogenheid bestaat uit drie dimensies,

namelijk vitaliteit, toewijding en absorptie (Seppälä et al., 2009). Sportbevlogenheid meet dus de mate van vitaliteit, toewijding en absorptie van een individu met betrekking tot het

hardlopen. Op werkvlak en andere sportvlakken is gebleken dat mensen beter presteren als ze meer bevlogen zijn. Daarom is het belangrijk dat iemand bevlogen bezig is met het hardlopen zodat betere prestaties geleverd kunnen worden. Verwacht wordt dat door mindfulness

sportbevlogenheid vergroot kan worden. In verschillende sporten, zoals zwemmen (Bernier et al., 2009) en golfen (Thompson et al., 2011) is daarnaast gebleken dat mindfulness een positief effect kan hebben op de sportprestatie. Omdat hardlopen in sommige opzichten overeenkomsten met deze sporten vertoont, wordt in dit onderzoek verwacht dat mindfulness ook een positieve invloed heeft op hardloopprestaties. Hardlopen wordt namelijk net als zwemmen en golf vaak individueel beoefend waardoor de invloed van het individu en dus ook de invloed van mindfulness meer bepalend is voor de prestatie dan bij een teamsport. Dat blijkt ook uit een onderzoek van Thompson en anderen (2011). Omdat dat onderzoek een klein aantal participanten omvatte (N = 25) is meer onderzoek gewenst om een bredere ondersteuning te kunnen vinden voor de gevonden effecten. Mocht mindfulness

daadwerkelijk de prestatie, stress, negatieve gedachten en sportbevlogenheid van hardlopers beïnvloeden, is het belangrijk mindfulness in te passen in trainingsschema’s. Het

overkoepelende doel van dit onderzoek is toetsen wat het directe effect van mindfulness is op de prestatie van hardlopers. Daarnaast wordt onderzocht wat de mediërende effecten van stress, negatieve gedachten en sportbevlogenheid zijn in de relatie tussen mindfulness en sportprestaties. In Figuur 1 wordt het onderzoeksmodel weergegeven. De

onderzoeksvraagstelling die hieruit volgt is: wat is het effect van een vierweekse mindfulness-interventie op sportprestatie, stress, negatieve gedachten en sportbevlogenheid van amateur hardlopers?

(8)

Voor dit onderzoek is een korte mindfulness zelf-training ontworpen gebaseerd op onderzoek van Hülsheger, Alberts, Feinholdt en Lang (2013). De training bestaat uit oefeningen die gebaseerd zijn op de Mindfulness Based Cognitive Therapy (MBCT; Segal, Williams & Teasdale, 2002) en de Mindfulness Based Stress Reduction (MBSR; Kabat-Zinn, 1982). Dit zijn trainingsprogramma’s waarin de participanten leren om bewust te worden van gedachten en gevoelens en deze waar te nemen. Doordat de aandacht beter gericht kan worden op de prestatie zelf zal de prestatie uiteindelijk verbeteren (Gardner & Moore, 2007). Er is gekozen voor een vierweekse mindfulness-interventie in plaats van normaliter gebruikte achtweekse interventie. Omdat uit eerder onderzoeken is gebleken dat een korte mindfulness-interventie van vier weken effectief lijkt te zijn om mindfulness te vergroten (Jain et al., 2007; John, Verma & Khanna, 2011).

Figuur 1. Onderzoeksmodel met alle variabelen.

Door het oefenen met het richten van de aandacht zullen hardlopers die de

mindfulnesstraining gevolgd hebben waarschijnlijk een verhoogde mate van mindfulness Mindfulness Sport- bevlogenheid Sportprestatie Negatieve gedachten Stress + + + _ _ _ _

(9)

ervaren. Allereerst wordt dus verwacht dat de groep die de mindfulnesstraining heeft gevolgd hoger zal scoren op mindfulness na de interventie dan de controlegroep.

Hypothese 1: De interventiegroep zal hoger scoren op mindfulness na de mindfulnesstraining dan de controlegroep.

Uit onderzoek is gebleken dat professionele schutters beter gingen presteren na het volgen van een meditatiecursus van vier weken (John et al., 2011). In het onderzoek van Thompson en anderen (2011) werd een groep boogschutters, golfers en hardlopers

onderworpen aan een mindfulnesstraining. Een jaar na deze mindfulnesstraining werd een follow-up onderzoek uitgevoerd waarbij de groep hardlopers een significante verbetering in prestaties lieten zien in de follow-up ten opzichte van de pre-test. Ook bleek dat de

sportprestaties van hardlopers verbeterden na het oefenen met meditatie (Solberg, Berglund, Engen, Ekeberg & Loeb, 1996).

Als mindfulness door oefening verhoogd wordt, helpt het de atleet de aandacht beter bij de taak te houden (Gardner & Moore, 2007) wat uiteindelijk zal leiden tot een betere prestatie (John et al., 2011). In dit onderzoek wordt zowel snelheid, een objectieve prestatiemaat, als zelfbeoordeling, een subjectieve prestatiemaat, opgenomen. Op basis hiervan wordt in dit onderzoek verwacht dat de interventiegroep beter zal presteren dan de controlegroep.

Hypothese 2: De interventiegroep zal hoger scoren op a) objectieve sportprestaties en b) subjectieve sportprestaties dan de controlegroep als gevolg van de mindfulnesstraining.

(10)

Ook het effect van een mindfulness-interventie op stress en negatieve gedachten wordt in dit onderzoek onderzocht. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat stress (Baer, Carmody & Hunsinger, 2012; Heckhausen, 1982) en negatieve gedachten (Cadinu, Maass, Rosabianca & Kiesner, 2005; Shapiro, Carlson, Astin & Freedman, 2006) nauw samenhangen met mindfulness en prestatie. Het blijkt zelfs dat mindfulness stress en negatieve gedachten kan verminderen (Astin, 1997; Ma & Teasdale, 2004; Martín-Asuero & García-Banda, 2010). Deze constructen zijn, voor zover bekend, nog niet eerder in de context van een mindfulness-interventie in combinatie met hardloopprestaties onderzocht en kunnen daarom nieuwe inzichten genereren in het prestatieproces bij hardlopers.

Stress is de toestand die ontstaat wanneer een individu een discrepantie waarneemt tussen de eisen van de omgeving en de eigen biologische, psychologische en sociale capaciteiten (Lazarus, 1966). Onderzoek heeft aangetoond dat speciale

mindfulness-programma’s die gericht zijn op het reduceren van stress, de zogenaamde Mindfulness-Based Stress Reduction (MBSR; Kabat-Zinn,1982) programma’s, erg effectief zijn (Baer et al., 2012; Creswell & Lindsay, 2014; Kabat-Zinn, 1982). In het bedrijfsleven zijn er positieve effecten van mindfulness-interventies op het welzijn gevonden. Het blijkt dat werknemers die een mindfulnesstraining ondergaan beter in staat zijn om stress te reguleren (Van Gordon, Shonin, Zangeneh & Griffiths, 2014). Binnen de sportwereld ook onderzoek gedaan naar de relatie tussen mindfulness en stress. Onderzoek bij hardlopers heeft uitgewezen dat meditatie een remmende werking heeft op het effect van stress op het zenuwstelsel, waardoor het lichaam weer in staat wordt gesteld optimaal te functioneren (Solberg et al., 1996). Uit de resultaten van Carmody en Baer (2008) blijkt dat een interventie gericht op mindfulness en

stressreductie ervoor zorgt dat er een toename is in mindfulness en het welzijn van studenten. Daarnaast werden er afnames in stress en stresssymptomen vastgesteld. Mindfulness leert de

(11)

sporter beter om te gaan met stress waardoor de negatieve impact van stress op de prestatie wordt verminderd (Baer, 2003).

Negatieve gedachten zijn overtuigingen die negatieve emoties opwekken (Bögels & Zigterman, 2000). Mindfulness is een effectieve methode om individuen te leren negatieve gedachten te observeren in plaats van erop reageren (Frewen et al., 2008). Mindfulness leert het individu om bewust te worden van negatieve gedachten en deze vervolgens los te laten (Shapiro et al., 2006). Op basis hiervan wordt in dit onderzoek verwacht dat de

interventiegroep lager zal scoren op de genoemde constructen dan de controlegroep.

Hypothese 3: De interventiegroep zal lager scoren op a) stress en b) negatieve gedachten dan de controlegroep als gevolg van de mindfulnesstraining.

Volgens Heckhausen (1982) heeft stress een negatief effect op de prestatie. Stress zorgt er namelijk voor dat een individu afgeleid wordt van taakrelevante stimuli. De effectiviteit waarmee deze stimuli vervolgens worden verwerkt vermindert (Heckhausen, 1982) waardoor dit de prestatie niet ten goede komt. Daarnaast kunnen negatieve gedachten prestaties negatief beïnvloeden (Cadinu et al., 2005; Cox, 1998). Wanneer een individu te maken krijgt met negatieve gedachten ontstaat de angst deze negatieve gedachten waar te maken. Hierdoor wordt de aandacht gericht op taakirrelevante stimuli. Deze verandering in aandacht leidt af van de primaire taakuitvoering waardoor het presteren belemmerd wordt (Cadinu et al., 2005; Oudejans & Pijpers, 2010; Smith, Smoll & Barnett, 1995). Op basis hiervan wordt in dit onderzoek verwacht dat de hardlopers die hoog scoren op stress en negatieve gedachten minder goed zullen presteren dan de hardlopers die laag scoren op deze constructen.

(12)

Hypothese 4: Stress en negatieve gedachten hangen negatief samen met sportprestaties.

Zoals hierboven beschreven lijkt mindfulness positieve effecten te hebben op stress en negatieve gedachten en blijken deze constructen weer effect te hebben op de sportprestatie. Individuen die stress (Heckhausen, 1982) of negatieve gedachten (Cadinu et al., 2005; Oudejans & Pijpers, 2010; Smith et al., 1995) ervaren kunnen met behulp van een

mindfulnesstraining leren hun aandacht minder te richten op irrelevante interne of externe processen, waardoor er meer aandacht is voor de taak van dat moment, namelijk het

hardlopen, en hun prestatie verbetert. Op basis hiervan wordt verwacht dat stress en negatieve gedachten een mediërend effect hebben in de relatie tussen mindfulness en de sportprestatie.

Hypothese 5: Stress en negatieve gedachten mediëren de relatie tussen de mindfulness-interventie en objectieve en subjectieve sportprestaties positief.

Naast stress en negatieve gedachten wordt in dit onderzoek ook onderzocht wat de rol is van sportbevlogenheid in het prestatieproces. Er is, voor zover bekend, nog geen onderzoek gedaan naar sportbevlogenheid binnen de hardloopwereld. Bovendien is nog niet bekend hoe sportbevlogenheid zich verhoudt tot mindfulness en prestatie. Wel is er onderzoek gedaan naar andere positieve belevingen van sport, zoals flow en ontspanning. Deze constructen lijken een positieve invloed te hebben op de sportprestatie (Jackson, Thomas, Marsh & Smethurst, 2001; Salmon, 2001). Ook is er onderzoek gedaan naar soortgelijke constructen, zoals intrinsieke motivatie, commitment en in het bijzonder sport commitment. Uit onderzoek blijkt dat atleten die meer intrinsiek gemotiveerd zijn beter presteren dan atleten die minder intrinsiek gemotiveerd zijn (Ryan & Deci, 2000). Daarnaast blijkt dat een mindfulness-interventie de commitment kan verhogen (Gardner & Moore, 2007). Er is ook gevonden dat

(13)

succesvolle atleten een hoge mate van sport commitment bezitten (Durand-Bush & Salmela, 2002). Op welke manier mindfulness invloed heeft op sportbevlogenheid is nog niet bekend bij hardlopers. Dit is wel bekend in het bedrijfsleven. Omdat mindfulness individuen

stimuleert om bewust aandacht te hebben voor het huidige moment (Kabat-Zinn, 1994), kunnen de individuen bewust kiezen om deel te nemen aan werk-gerelateerde activiteiten (Weinstein, Brown & Ryan, 2009); mindfulness verhoogt de werkbevlogenheid. Er wordt verwacht dat dit proces op dezelfde manier verloopt in de sportwereld.

Hypothese 6: De interventiegroep zal hoger scoren op sportbevlogenheid dan de controlegroep als gevolg van de mindfulnesstraining.

Onderzoek laat zien dat werknemers die meer werk bevlogen zijn beter presteren dan werknemers die minder werk bevlogen zijn (Bakker, 2009). In de sportwereld worden vergelijkbare resultaten gevonden met soortgelijke constructen. Theodorakis (1996) onderzocht het effect van doeltoewijding op de prestatie bij studenten die meededen aan tennislessen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de studenten die meer toegewijd waren tot hun eigen doelen ook beter presteerden dan de studenten die minder toegewijd waren tot hun eigen doelen waren.

Hypothese 7: Sportbevlogenheid hangt positief samen met sportprestaties.

Zoals hierboven beschreven lijkt mindfulness een positief effect te hebben op

sportbevlogenheid en blijkt sportbevlogenheid effect te hebben op de sportprestatie. Op basis hiervan wordt verwacht dat sportbevlogenheid een positief mediërend effect heeft in de relatie tussen mindfulness na de interventie en de sportprestatie.

(14)

Hypothese 8: Sportbevlogenheid medieert de relatie tussen mindfulness en objectieve en subjectieve sportprestaties positief.

Methode Participanten

Participanten werden geworven door verschillende hardloopgroepen en coaches van hardloopgroepen aan te schrijven. Bovendien werden er flyers verspreid in

universiteitsgebouwen van de Universiteit Utrecht, in een studentensportcentrum en via Facebook. De flyers beschreven het onderzoek als een kans om in aanraking te komen met een gratis mindfulnesstraining en om kans te maken op 50 euro. Alleen mensen die minimaal achttien jaar waren en minimaal twee keer per week minstens vijf kilometer per keer

hardlopen konden deelnemen aan het onderzoek.

In totaal hebben 52 participanten zich bij het onderzoek aangemeld. Gedurende het onderzoek zijn er 13 participanten uitgevallen wegens het niet kunnen voldoen aan de eis om minimaal twee keer in de week vijf kilometer te lopen en zijn er 19 deelnemers uitgesloten van het onderzoek vanwege het niet invullen van één of meerdere vragenlijsten op de voor- of nameting. Van de resterende 20 deelnemers was de gemiddelde leeftijd 41.7 jaar (SD = 13.9) met een minimale leeftijd van 22 jaar en een maximale leeftijd van 64 jaar. Er hebben 16 vrouwen (M = 40.1, SD = 13.6) deelgenomen aan het onderzoek en 4 mannen (M = 47.8, SD = 15.5). De hoogst genoten opleiding was voor 2 participanten het MBO voor 11

participanten het HBO en voor 7 participanten de Universiteit. In totaal gaven 14

participanten aan nog nooit gemediteerd te hebben, 5 participanten wel eens gemediteerd te hebben maar daar op dit moment niks mee te doen en 1 participant een paar keer per week te mediteren. Van de 20 participanten gaven er 2 aan wel eens een mindfulnesstraining gedaan te hebben. Gemiddeld genomen renden de participanten 2.2 dagen per week waarvan er 2

(15)

participanten minder dan 5 kilometer per week rent, 7 participanten tussen de 5 en de 10 kilometer per week rennen en 11 participanten meer dan 10 kilometer per week rennen. Er zaten 8 participanten in de interventiegroep en 12 participanten in de controlegroep. Van de 20 participanten hadden er 7 de controlevragen ingevuld waarvan er 6 aangaven het

instructiefilmpje bekeken te hebben.

Design

Er werd een 2 (mindfulnesstraining: wel vs. niet) x 2 (tijd: voormeting vs. nameting) mixed design gebruikt. Deelnemers werden at random toegewezen aan de mindfulnesstraining of de controlegroep. De onafhankelijke variabele snelheid werd met behulp van een voormeting en een nameting geoperationaliseerd, waarbij deelnemers hun hardlooptijden en gelopen afstand rapporteerden. De afhankelijke variabelen zijn prestatie, stress, negatieve gedachten en sportbevlogenheid.

Meetinstrumenten

Er werd een aantal vragen gesteld om demografische informatie van de participanten te verzamelen. Deze vragen betroffen sekse, leeftijd, opleidingsniveau en werksituatie van de participant. Daarnaast werd gevraagd naar eerdere ervaringen met meditatie of een

mindfulnesstraining, naar de hardloopfrequentie, naar mogelijke andere sporten die de participant doet en naar de blessuregeschiedenis.

Mindfulness werd gemeten aan de hand van de Kentucky Inventory of Mindfulness Skills (KIMS; Baer, Smith & Allen, 2004). De vragenlijst is opgedeeld in vier subschalen die als vier aparte factoren geanalyseerd dienen te worden (Baer et al., 2004). Elke subschaal meet een kenmerk van mindfulness. De KIMS bevat in totaal 39 items. De subschaal ‘waarneming’ bestaat uit twaalf items. Voorbeelden van zulke items zijn: ‘Ik merk

veranderingen in mijn lichaam op, bijvoorbeeld of mijn ademhaling vertraagt of versnelt’ en ‘Ik schenk aandacht aan geluiden, zoals tikkende klokken, tsjirpende vogels, of

(16)

voorbijrijdende auto’s’. De betrouwbaarheid van deze subschaal was goed (Cronbach’s α = 0.86). De subschaal ‘beschrijven’ bestaat uit acht items. Twee voorbeelden van deze

subschaal zijn: ‘Ik ben goed in het vinden van de woorden om mijn gevoelens te beschrijven’ en ‘Ik ben goed in het denken aan woorden om mijn percepties uit te drukken, zoals hoe dingen smaken, ruiken of klinken’. Ook de betrouwbaarheid van deze subschaal was goed (Cronbach’s α = 0.78). ‘Handelen met bewustzijn’ is de derde subschaal met in totaal tien items. De betrouwbaarheid van ‘handelen met bewustzijn’ was matig (Cronbach’s α = 0.65). Voorbeelden van items zijn ‘Wanneer ik klussen doe, zoals schoonmaken of wassen, ben ik geneigd te dagdromen of aan andere dingen te denken’ en ‘Ik rijd op ‘automatische piloot’ zonder aandacht te schenken aan wat ik aan het doen ben’. Tot slot bestaat de subschaal ‘accepteren zonder oordeel’ uit negen items. Twee voorbeelden daarvan zijn ‘Ik denk dat sommige van mijn emoties slecht of ongepast zijn en dat ik ze niet zou mogen voelen’ en ‘Ik zeg mezelf dat ik niet zou mogen denken zoals ik denk’. Deze subschaal is ook betrouwbaar (Cronbach’s α = 0.92). De vragen zijn op een vijfpunts-Likertschaal te beantwoorden

variërend van ‘nooit waar of heel zelden waar’ (1), ‘zelden waar’ (2), ‘soms waar’ (3), ‘vaak waar’ (4) tot ‘heel vaak of altijd waar’ (5).

Prestatie werd op twee manieren gemeten. Om op een objectieve manier de prestatie van de participanten te meten werd gebruik gemaakt van een hardloopapplicatie die de participant via de mobiele telefoon kon bedienen. De keuze voor het type hardloopapplicatie, zoals RunKeeper, Nike+ Running, Get Running en Runtastic, was aan de participant zelf mits de applicatie de gelopen afstand en tijd kon registreren, zodat de snelheid berekend kon worden. Deze waarde in km/per uur werd geregistreerd voor iedere deelnemer. Daarnaast werd gebruik gemaakt van een subjectieve prestatie zelfbeoordelingsvragenlijst gebaseerd op de zelfbeoordelingsvragenlijst uit het onderzoek van Hasker (2010). De oorspronkelijke vragenlijst van Hasker (2010) bestaat uit elf items. In dit onderzoek zijn slechts negen items

(17)

gebruikt wegens het niet van toepassing zijn van de dimensies ‘mechanica’ en ‘teamcohesie’ op de hardloopsport. De dimensie ‘mechanica’ is niet gebruikt omdat de participanten amateur sporters zijn en wellicht niet bekend zijn met hardlooptechnieken. De dimensie ‘teamcohesie’ is niet gebruikt omdat de participanten individueel sportten. Elk item omvat een dimensie die een rol speelt bij het leveren van een sportprestatie. De dimensies zijn: ‘daadkracht’, ‘concentratie’, ‘kracht’, ‘uithoudingsvermogen’, ‘motivatie’, ‘vlugheid’, ‘behendigheid’ en ‘fitheid’. Ook is er een item dat vraagt naar de algehele conditie van de participant. De betrouwbaarheid van deze schaal was goed (Cronbach’s α = 0.85). De participanten gaven een score aan elke dimensie op een vijfpunts-Likertschaal variërend van ‘zeer slecht’ (1), ‘slecht’ (2), ‘voldoende’ (3), ‘goed’ (4) tot ‘zeer goed’ (5). Bij elke dimensie staat een beschrijving van wat de dimensie inhoudt. De beschrijving van de dimensie

motivatie is als volgt: ‘De wil om een bepaald doel te bereiken’.

Stress werd gemeten met de Perceived Stress Scale (PSS; Cohen, Kamarck & Mermelstein, 1983). Deze vragenlijst bestaat uit tien items, die vragen naar de gevoelens en gedachten gedurende de afgelopen maand. Bij elke vraag moet de participant aangeven hoe vaak dat gevoel aanwezig was of die gedachten aanwezig waren in de afgelopen maand. De betrouwbaarheid van de PSS was goed (Cronbach’s α = .85). Voorbeelden van items van deze vragenlijst zijn: ‘Hoe vaak hebt u zich tijdens de afgelopen maand zenuwachtig en gespannen gevoeld?’ en ‘Hoe vaak hebt u zich tijdens de afgelopen maand zelfverzekerd gevoeld over uw vermogen om uw persoonlijke problemen aan te pakken?’. De items zijn te beantwoorden op een vijfpunts-Likertschaal die varieert van ‘nooit’ (0), ‘bijna nooit’ (1), ‘soms’ (2), ‘tamelijk vaak’ (3) tot ‘zeer vaak’ (4).

Negatieve gedachten werden gemeten met de Perseverative Thinking Questionnaire (PTQ; Ehring, Raes, Weidacker & Emmelkamp, 2012; Ehring et al., 2011) gebruikt. Deze vragenlijst bestaat uit vijftien items en drie subschalen, namelijk ‘kernkarakteristieken van

(18)

repetitief negatief denken’, ‘waargenomen onproductiviteit van repetitief negatief denken’ en ‘het bezetten van mentale capaciteit door repetitief negatief denken’. Deze drie dimensies kunnen samengevoegd worden tot één factor (Ehring et al., 2011). De totale schaal heeft een goede betrouwbaarheid (Cronbach’s α = 0.93). Alle subschalen bezitten een matige tot goede betrouwbaarheid (kernkarakteristieken van repetitief negatief denken: α = 0.91; waargenomen onproductiviteit van repetitief negatief denken: α = 0.77; het bezetten van mentale capaciteit door repetitief negatief denken: α = 0.66). Voorbeelden van vragen van de drie subschalen 1) kernkarakteristieken van repetitief negatief denken, 2) waargenomen onproductiviteit van repetitief negatief denken en 3) het bezetten van mentale capaciteit door repetitief negatief denken, zijn respectievelijk: ‘Mijn gedachten herhalen zich’, ‘Mijn gedachten helpen mij niet veel verder’ en ‘Mijn gedachten nemen mij volledig in beslag’. De items zijn te beantwoorden op een vijfpunts-Likertschaal die varieert van ‘nooit’ (0), ‘zelden’ (1), ‘soms’ (2), ‘vaak’ (3) tot ‘bijna altijd’ (4).

Sportbevlogenheid werd gemeten door een aangepaste versie van de Utrecht Work Engagement Scale (UWES, Schaufeli, Salanova, González-Romá & Bakker, 2002). De UWES is een vragenlijst die de werkbevlogenheid meet en al eerder is aangepast naar een andere setting zoals studiebevlogenheid (Ouweneel et al., 2012). Deze vragenlijst werd voor dit onderzoek omgeschreven naar de sport hardlopen en bestaat uit zeventien items. De betrouwbaarheid van de totale vragenlijst was goed (Cronbach’s α = .96). De vragenlijst meet drie onderliggende dimensies van werkbevlogenheid, namelijk vitaliteit, toewijding en

absorptie (Seppälä et al., 2009). Deze drie dimensies kunnen samengevoegd worden tot één factor (Seppälä et al., 2009). De betrouwbaarheid van de dimensie vitaliteit was goed (Cronbach’s α = 0.88). Twee voorbeelden van items van de dimensie vitaliteit zijn: ‘Als ik hardloop voel ik me fit en sterk’ en ‘Tijdens het hardlopen bruis ik van energie’. De betrouwbaarheid van de dimensie toewijding was ook goed (Cronbach’s α = 0.92). Twee

(19)

voorbeelden van de dimensie toewijding zijn: ‘Ik ben trots op dat ik hardloop’ en ‘Ik ben enthousiast over hardlopen’. Tot slot, de betrouwbaarheid van de dimensie absorptie was ook goed (Cronbach’s α = 0.90). Twee voorbeelden van de dimensie absorptie zijn: ‘Als ik aan het hardlopen ben, dan vliegt de tijd voorbij’ en ‘Het is voor mij moeilijk om afstand te nemen van het hardlopen’. De items van de vragenlijst zijn te beantwoorden op een zevenpunts-Likertschaal variërend van ‘nooit’ (0), ‘een paar keer per jaar of minder; ‘ (1), ‘eens per maand of minder’ (2), ‘een paar keer per maand’ (3), ‘eens per week’ (4), ‘een paar keer per week’ (5) tot ‘dagelijks’ (6).

Procedure

Nadat de participanten zich per mail hadden aangemeld voor het onderzoek kreeg elke participant een informatiebrief over het onderzoek. In deze brief stond informatie over het doel van het onderzoek, de gang van zaken tijdens het onderzoek en dat de gegevens van de participant vertrouwelijk behandeld zouden worden. Tot slot kreeg de participant de namen en emailadressen van de onderzoeksleiders zodat er een mogelijkheid was om contact op te nemen met een van de onderzoeksleiders voor meer informatie over het onderzoek.

Na het versturen van de informatiebrief kregen de participanten een mail met daarin een link naar een online vragenlijst. Voordat de online vragenlijst van start ging werd de participant eerst gevraagd goedkeuring te geven om aan het onderzoek mee te doen. Alleen bij goedkeuring kon de participant de vragenlijst invullen. De participanten hadden

vervolgens een week de tijd om deze vragenlijst in te vullen. Deze vragenlijst bevatte vragen over de achtergrond van de participant, de KIMS, de PSS, de PTQ en de UWES. Deelnemers die deze vragenlijst niet op tijd ingevuld hadden werden uitgesloten van het onderzoek. Daarnaast werd gevraagd om die week twee keer precies vijf kilometer hard te lopen en de resultaten van de hardloopprestatie (snelheid) door te sturen naar de onderzoeksleiders. Ook dienden de participanten twee keer direct na de gelopen vijf kilometer de subjectieve prestatie

(20)

zelfbeoordelingsvragenlijst in te vullen. Deze vragenlijst werd ook via een link in een mail verstuurd naar de participanten.

Interventie

Nadat de participanten de vragenlijsten hadden ingevuld, werd de groep willekeurig opgesplitst in twee groepen. De interventiegroep kreeg een voor deze studie samengesteld filmpje opgestuurd van ongeveer tien minuten waarin het begrip mindfulness werd uitgelegd. In dit filmpje werd besproken wat mindfulness is, voor wie mindfulness is en wat de effecten van mindfulness zijn. Tot slot werd uitgelegd hoe mindfulness vergroot kan worden en werd er nogmaals de procedure van het onderzoek uitgelegd. Na het filmpje, dat de participanten per mail hadden ontvangen, oefenden de participanten vier keer per week gedurende vier weken met korte meditatieoefeningen die makkelijk geïmplementeerd kunnen worden in de dagelijkse bezigheden van de participant. Deze oefeningen zijn audiobestanden waarin een stem de participant door de oefening heen leidt. De participanten konden de bestanden zelf op een mp3-speler of telefoon zetten. De oefeningen duren per keer ongeveer 20 minuten.

Zoals eerder genoemd is er gekozen voor een mindfulness zelf-training van vier weken gebaseerd op de MBCT- en de MBSR-programma’s. Normaliter duren deze programma’s ongeveer acht weken maar om de participanten zo min mogelijk te belasten is geprobeerd een balans te vinden tussen het voldoende oefenen met mindfulness en het niet te veel tijd vragen van de participanten. Er is daarom gekozen voor een mindfulnesstraining van vier weken. Naast de audiobestanden die de participanten opgestuurd kregen, werd er ook elke week een aantal vragen gesteld om te controleren of de participanten het instructiefilmpje over

mindfulness bekeken hadden, de oefeningen gedaan hadden en minimaal twee keer in de week minstens vijf kilometer hadden hardgelopen. De controlegroep kreeg geen

(21)

controlegroep ook de opdracht om elke week minstens twee keer per week minimaal vijf kilometer hard te lopen.

De samenstelling van het programma van meditatieoefeningen is gebaseerd op de reeds genoemde bestaande programma’s (Hülsheger et al., 2013; Segal et al., 2002). Er is een brede variatie aan oefeningen gebruikt zoals de bodyscan, ademhalingsoefeningen en

aandachts-oefeningen. De bodyscan is een meditatieoefening waarbij de aandacht gericht wordt op delen van het lichaam (Hülsheger et al., 2013). Tijdens deze oefening komt het voor dat er storende gedachten opkomen. Het is de bedoeling dat de participant leert om deze storende gedachten te observeren zonder daarover een oordeel te vellen en vervolgens de aandacht weer terug te brengen naar het lichaam. Bij de ademhalingsoefeningen gaat het erom dat de aandacht gericht wordt op de ademhaling (Feldman, Greeson & Senville, 2010). Bij de aandachts-oefening doet de participant een activiteit, zoals eten of kijken, waarbij de volle aandacht op deze activiteit gericht dient te worden (Hülsheger et al., 2013).

Nadat de interventiegroep vier weken had geoefend met de mindfulness-oefeningen kregen ze wederom een mail met een link naar de tweede online vragenlijst. Ook de

controlegroep kreeg deze vragenlijst. De vragenlijst bevatte dezelfde vragen, alleen de vragen over de achtergrond van de participant werden niet opnieuw afgenomen. Daarnaast werd gevraagd om die week wederom twee keer precies vijf kilometer hard te lopen en de

resultaten van de hardloopprestatie door te sturen naar de onderzoeksleiders. Ook dienden de participanten weer twee keer direct na de gelopen vijf kilometer de subjectieve prestatie zelfbeoordelingsvragenlijst in te vullen. Deze vragenlijst werd via een link per mail verstuurd. Het verloop van het onderzoek wordt schematisch weergegeven in Figuur 2.

Na afloop van het onderzoek werden de participanten bedankt voor hun deelname en werd gevraagd of ze op de hoogte wilden blijven van de resultaten van het onderzoek. Nadat

(22)

het onderzoek beëindigd was werd de beloofde 50 euro verloot en kregen de participanten die ingedeeld waren in de controlegroep dezelfde procedure aangeboden als de interventiegroep.

Figuur 2. Schematische weergave verloop onderzoek.

Analyse

De ruwe data zijn met behulp van het programma IBM Statistical Package for the Social Sciences (SPSS) versie 20.0 (SPSS Inc., 2009) geanalyseerd. Er zijn twee outliers (3 standaarddeviaties onder en boven het gemiddelde) in de dataset aangetroffen maar wegens het kleine aantal resterende participanten is ervoor gekozen om de outliers in de dataset te laten staan. Bovendien hadden 9 participanten niet alle subjectieve prestatie

zelfbeoordelingsvragenlijsten ingevuld. De participanten die minimaal één subjectieve prestatie zelfbeoordelingsvragenlijst op de voormeting en minimaal één subjectieve prestatie zelfbeoordelingsvragenlijst op de nameting hadden ingevuld zijn behouden gebleven in de dataset. Om ervoor te zorgen dat SPSS deze participanten in de analyse kon meenemen is ervoor gekozen om op de plek van de scores van de missende vragenlijst, de scores van de vragenlijst die wel door de participant is ingevuld, in te vullen. Verder zijn de afstand en de tijd omgerekend naar snelheid in kilometer per uur. Ook zijn de assumpties behorend bij de

(23)

statistische analyses gecheckt. Geen van hen werd geschonden. De scores waren normaal verdeeld.

Resultaten

Hypothese 1 stelde dat de interventiegroep hoger zou scoren op mindfulness na de

mindfulnesstraining dan de controlegroep. Om deze hypothese te toetsen is er een repeated measures ANOVA gebruikt. Als afhankelijke variabele werden de vier dimensies van

mindfulness gebruikt die allemaal in een aparte repeated measures ANOVA werden getoetst. De binnen-proefpersonen variabele was tijd (voormeting vs. nameting) en de

tussen-proefpersonen variabele was de conditie (mindfulnesstraining wel vs. niet).

Op de dimensie ‘waarneming’ is er geen significant hoofdeffect gevonden van tijd op mindfulness, F(1, 14) = .11, p = .740. Er is wel een significant hoofdeffect gevonden van conditie op mindfulness, F(1, 14) = 10.63, p < .05, η2 = .431, waarbij de interventiegroep (M = 3.43, SE = 0.14) hoger scoorde op de dimensie ‘waarneming’ van mindfulness dan de controlegroep (M = 2.84, SE = 0.11). Tot slot is er geen significant interactie-effect gevonden tussen tijd en conditie, F(1, 14) = 1.83, p = .197. Om eventuele verschillen tussen de voor- en nameting van de interventiegroep te onderzoeken zijn er t-testen uitgevoerd (zie Tabel 1 in de bijlage).

Op de dimensie ‘beschrijven’ is er geen significant hoofdeffect gevonden van tijd op mindfulness, F(1, 14) = 2.89, p = .112. Er is ook geen significant hoofdeffect gevonden van conditie op mindfulness, F(1, 14) = .00, p = 1.00. Tot slot is er geen significant interactie-effect gevonden tussen tijd en conditie, F(1, 14) = .09, p = .830.

Op de dimensie ‘handelen met bewustzijn’ is er geen significant hoofdeffect gevonden van tijd op mindfulness, F(1, 14) = 2.74, p = .117. Er is geen significant hoofdeffect

gevonden van conditie op mindfulness, F(1, 14) = .28, p = .606. Tot slot is er ook geen significant interactie-effect gevonden tussen tijd en conditie, F(1, 14) = 2.74, p = .117.

(24)

Op de dimensie ‘accepteren zonder oordeel’ is er geen significant hoofdeffect gevonden van tijd op mindfulness, F(1, 14) = 3.56, p = .080. Er is geen significant

hoofdeffect gevonden van conditie op mindfulness, F(1, 14) = 1.37, p = .261. Tot slot is er geen significant interactie-effect gevonden tussen tijd en conditie, F(1, 14) = 2.42, p = .142. Er kan geconcludeerd worden dat er geen volledige ondersteuning is gevonden voor

hypothese 1. Er is slechts een significant hoofdeffect gevonden van conditie op mindfulness voor de dimensie ‘waarneming’.

Hypothese 2 stelde dat de interventiegroep hoger zou scoren op a) objectieve sportprestaties en b) subjectieve sportprestaties dan de controlegroep als gevolg van de mindfulnesstraining. Om deze hypothese te kunnen toetsen werd gebruik gemaakt van repeated measures ANOVA’s. De afhankelijke variabelen objectieve prestatie en subjectieve prestatie werden in aparte ANOVA’s geanalyseerd. De binnen-proefpersonen variabele was tijd (voormeting vs. nameting) en de tussen-proefpersonen variabele was de conditie

(mindfulnesstraining wel vs. niet).

Allereerst werden de effecten van mindfulness op objectieve sportprestaties bekeken. Er is geen significant hoofdeffect gevonden van tijd op objectieve sportprestaties, F(1, 17) = 2.14, p = .161. Er is wel een significant hoofdeffect gevonden van conditie op objectieve sportprestaties, F(1, 17) = 5.35, p < .05, η2 = .239, waarbij de interventiegroep (M = 10.20, SE = 0.37) beter scoorde op objectieve sportprestaties dan de controlegroep (M = 9.08, SE = 0.31). Tot slot is er geen significant interactie-effect gevonden tussen tijd en conditie, F(1, 17) = .11, p = .750.

Vervolgens zijn de effecten van mindfulness op subjectieve sportprestaties bekeken. Er is geen significant hoofdeffect gevonden van tijd op subjectieve sportprestaties, F(1, 14) = .46, p = .509. Er is ook geen significant hoofdeffect gevonden van conditie op subjectieve

(25)

sportprestaties, F(1, 14) = .47, p = .505. Tot slot is er geen significant interactie-effect

gevonden tussen tijd en conditie, F(1, 14) = .74, p = .403. Er kan geconcludeerd worden dat er gedeeltelijke ondersteuning is gevonden voor hypothese 2. Er is een significant hoofdeffect gevonden van conditie op objectieve sportprestaties.

Hypothese 3 stelde dat de interventiegroep lager zou scoren op a) stress en b) negatieve gedachten dan de controlegroep als gevolg van de mindfulnesstraining. Om deze hypothese te kunnen toetsen werd gebruik gemaakt van een repeated measures ANOVA. De afhankelijke variabelen stress en negatieve gedachten werden in aparte ANOVA’s

geanalyseerd. De binnen-proefpersonen variabele was tijd (voormeting vs. nameting) en de tussen-proefpersonen variabele was de conditie (mindfulnesstraining wel vs. niet).

Allereerst werd stress gebruikt als afhankelijke variabele. Er is geen significant hoofdeffect gevonden van tijd op stress, F(1, 14) = .11, p = .743. Er is ook geen significant hoofdeffect gevonden van conditie op stress, F(1, 14) = .67, p = .426. Tot slot is er ook geen significant interactie-effect gevonden tussen tijd en conditie, F(1, 14) = .18, p = .676.

Vervolgens werd negatieve gedachten gebruikt als afhankelijke variabele. Er is geen significant hoofdeffect gevonden van tijd op negatieve gedachten, F(1, 14) = 3.24, p = .093. Er is ook geen significant hoofdeffect gevonden van conditie op negatieve gedachten, F(1, 14) = 1.08, p = .318. Tot slot is er geen significant interactie-effect gevonden tussen tijd en

conditie, F(1, 14) = .00, p = .990.

Na nadere analyses te hebben uitgevoerd met de subschalen van de PTQ is er een hoofdeffect van tijd op negatieve gedachten van de dimensie ‘waargenomen onproductiviteit van repetitief negatief denken’ gevonden, F(1, 14) = 5.56, p < .05, η2 = .284, waarbij er op de nameting een lagere mate van negatieve gedachten aanwezig was (M = 2.51, SE = .17) dan op de voormeting (M = 2.82, SE = .17). Alhoewel er wel significante effecten zijn gevonden op

(26)

subschaal-niveau kan geconcludeerd worden dat er geen volledige ondersteuning is gevonden voor hypothese 3.

Hypothese 4 stelde dat stress en negatieve gedachten negatief samenhingen met sportprestaties. Om deze hypothese te kunnen onderzoeken werd gebruik gemaakt van een regressieanalyse. De scores op de voor- en nameting van de prestatiematen en op de onafhankelijke variabelen stress en negatieve gedachten zijn gebruikt voor aparte regressieanalyses.

Allereerst werden de effecten van de onafhankelijke variabele stress op objectieve sportprestaties bekeken op de voor- en nameting. Uit de resultaten blijkt dat het

regressiemodel marginaal significant was, F(1, 18) = 4.11, p = .058, R2 = .186. De objectieve prestatie op de voormeting kan door stress voorspeld worden (β = -.43, p = .058). Hoe meer stress ervaren werd, hoe slechter de objectieve prestaties waren. Op de nameting konden objectieve prestaties niet door stress voorspeld worden (β = -.37, p = .155). Het model was niet significant, F(1, 14) = 2.26, p = .155, R2 = .304. Vervolgens werd er gekeken of stress negatief samenhangt met subjectieve sportprestaties. Uit de resultaten blijkt dat het

regressiemodel niet significant was op de voormeting, F(1, 17) = .37, p = .552, R2 = .021 (β = -.15, p = .552). Verder was het model op de nameting marginaal significant, F(1, 11) = 4.80, p = .051, R2 = .304. Hoe meer stress ervaren werd, hoe slechter de subjectieve sportprestaties waren (β = -.55, p = .051).

Daarna werden de effecten van negatieve gedachten op objectieve sportprestaties bekeken. Uit de resultaten blijkt dat de objectieve prestatie niet door negatieve gedachten voorspeld kan worden op de voormeting (β = -.39, p = .089). Het regressiemodel was niet significant, F(1, 18) = 3.22, p = .089, R2 = .152. Ook op de nameting is er geen significante samenhang gevonden, F(1, 14) = 1.11, p = .310, R2 = .073 (β = -.27, p = .310). Tot slot werd

(27)

er gekeken naar de effecten van negatieve gedachten op subjectieve sportprestaties. Uit de resultaten blijkt dat de subjectieve prestatie niet door negatieve gedachten voorspeld kan worden op de voormeting (β = -.07, p = .783). Het regressiemodel was niet significant, F(1, 17) = .08, p = .783, R2 = .005. Ook dop de nameting was het regressiemodel niet significant, F(1, 11) = .04, p = .847, R2 = .004 (β = -.06, p = .847). Er kan geconcludeerd worden dat er geen volledige ondersteuning is gevonden voor hypothese 4. Slechts de relatie tussen stress en objectieve en subjectieve sportprestaties was marginaal significant.

Hypothese 5 stelde dat stress en negatieve gedachten de relatie tussen de mindfulness- interventie en objectieve en subjectieve sportprestaties positief zou mediëren. Om mediatie aan te kunnen tonen is het noodzakelijk dat hypotheses 2, 3 en 4 allen significant zijn. Aangezien dat niet het geval is, is het niet mogelijk om het mediatie-effect te toetsen.

Hypothese 6 stelde dat de interventiegroep hoger zou scoren op sportbevlogenheid dan de controlegroep als gevolg van de mindfulnesstraining. Om deze hypothese te kunnen

toetsen werd gebruik gemaakt van een repeated measures ANOVA. Als afhankelijke variabele werd sportbevlogenheid gebruikt. De binnen-proefpersonen variabele was tijd (voormeting vs. nameting) en de tussen-proefpersonen variabele was de conditie

(mindfulnesstraining wel vs. niet). Er is geen significant hoofdeffect gevonden van tijd op sportbevlogenheid, F(1, 14) = 1.09, p = .315. Er is ook geen significant hoofdeffect gevonden van conditie op sportbevlogenheid, F(1, 14) = 1.27, p = .279. Tot slot is er geen significant interactie-effect gevonden tussen tijd en conditie, F(1, 14) = 1.97, p = .183. Er kan

(28)

Hypothese 7 stelde dat sportbevlogenheid positief samenhing met sportprestaties. Om deze hypothese te kunnen onderzoeken werd gebruik gemaakt van een regressieanalyse. Voor de afhankelijke variabele prestatie werden verschillende regressieanalyses uitgevoerd voor de objectieve prestatiemaat, snelheid, en voor de subjectieve prestatiemaat, zelfbeoordeling. Voor de scores op de voor- en nameting zijn aparte regressieanalyses uitgevoerd. Allereerst werden de effecten op de voormeting van de onafhankelijke variabele sportbevlogenheid op objectieve sportprestaties bekeken. Uit de resultaten blijkt dat de objectieve prestatie niet door sportbevlogenheid voorspeld kan worden (β = -.30, p = .200). Het regressiemodel was niet significant, F(1, 18) = 1.77, p = .200, R2 = .089. Op de nameting kon de objectieve prestatie ook niet door sportbevlogenheid voorspeld worden (β = .12, p = .662). Het regressiemodel was niet significant, F(1, 14) = .20, p = .662, R2 = .014. Tot slot werd er gekeken naar de effecten van sportbevlogenheid op subjectieve sportprestaties. Uit de resultaten blijkt dat op de voormeting het regressiemodel wel significant is, F(1, 17) = 5.15, p < .05, R2 = .232. De sportbevlogenheid had een positieve samenhang met subjectieve sportprestaties (β = .48, p < .05). Ook op de nameting kon de subjectieve prestatie niet door sportbevlogenheid voorspeld worden, F(1, 11) = 1.88, p = .198, R2 = .146 (β = .38, p = .198). Er kan

geconcludeerd worden dat er geen volledige ondersteuning is gevonden voor hypothese 7. Slechts de relatie tussen sportbevlogenheid en subjectieve sportprestaties bleek significant.

Hypothese 8 stelde dat sportbevlogenheid de relatie tussen de mindfulness-interventie en objectieve en subjectieve sportprestaties positief zou mediëren. Om mediatie aan te kunnen tonen is het noodzakelijk dat hypotheses 2, 6 en 7 allen significant zijn. Aangezien dat niet het geval is, is het niet mogelijk om het mediatie-effect te toetsen.

(29)

Het doel van dit onderzoek was het effect van een vierweekse mindfulness-interventie op sportprestatie, stress, negatieve gedachten en sportbevlogenheid van amateur hardlopers onderzoeken. Hoewel er enkele verbanden op subschaal-niveau zijn gevonden en er

onderdelen van hypotheses zijn bevestigd is er geen volledige ondersteuning gevonden voor de opgestelde hypotheses. Concluderend heeft dit onderzoek niet aan kunnen tonen dat de vierweekse mindfulness-interventie die in dit onderzoek gebruikt is de sportprestaties bij amateur hardlopers verbetert.

Zoals verwacht werd het effect van de dimensie ‘waarneming’ van de mindfulness-interventie op mindfulness aangetoond. Bovendien werd in lijn der verwachting een effect gevonden van de mindfulness-interventie op objectieve sportprestaties. Beide uitkomsten tonen dus aan dat de interventiegroep beter scoort op beide maten dan de controlegroep. Deze effecten zijn in overeenstemming met de literatuur. Daarnaast is zoals verwacht een effect gevonden van de dimensie ‘waargenomen onproductiviteit van repetitief negatief denken’ van de mindfulness-interventie op negatieve gedachten. Tot slot blijkt dat stress een negatieve samenhang had met objectieve en subjectieve sportprestaties en dat sportbevlogenheid een positieve samenhang had met subjectieve sportprestaties. Ook deze resultaten zijn in lijn met de literatuur.

Hoewel er verder geen effecten zijn gevonden bleken de gemiddelde scores van de interventiegroep wel in de juiste richting te zijn. Een verklaring voor het niet vinden van alle verwachte effecten zou het kleine aantal participanten (N = 20) kunnen zijn. Dit zou ervoor gezorgd kunnen hebben dat de kans groter werd dat het wel of niet vinden van een significant effect op toeval berustte. Bij een groter aantal participanten is er meer power om een verschil aan te kunnen tonen als dat er ook daadwerkelijk is. In dit onderzoek was een minimum aantal van 64 participanten nodig bij een medium effectgrootte (α = .05) voor een power van .80. Bovendien was een mindfulnesstraining van vier weken wellicht te kort en te weinig intensief

(30)

om verandering teweeg te kunnen brengen in de mate van mindfulness. Alhoewel het

positieve effect van een vierweekse mindfulness-interventie wel wordt aangetoond in andere onderzoeken (Jain et al., 2007; John et al., 2011). Mogelijk heeft de interventie in dit

onderzoek niet gewerkt doordat de participanten minder toegewijd en gemotiveerd waren om de oefeningen goed uit te voeren en het programma volledig te voltooien. De participanten waren namelijk allemaal amateur hardlopers. Het zou kunnen zijn dat de participanten zich minder verbonden voelden met hardlopen en minder gemotiveerd waren hun prestaties te verbeteren dan de schutters uit het onderzoek van John en anderen (2011) of de hardlopers uit het onderzoek van Thompson en anderen (2011) met respectievelijk schieten en hardlopen. Ook de diversiteit van de steekproef wat betreft objectieve prestaties kan hebben bijgedragen aan het niet vinden van verwachte effecten. De participanten werd gevraagd vijf kilometer hard te lopen. Echter, sommige participanten hadden een aanzienlijk afwijkend aantal kilometers gelopen, zoals negen en tien kilometer. De objectieve prestatie, snelheid, werd geoperationaliseerd door het aantal kilometers te delen door tijd die aan die afstand

gerelateerd was. Het is waarschijnlijk dat hardlopers langzamer zijn op een langere afstand dan op een kortere afstand. Hierdoor zijn de gegevens van de participanten die negen en tien kilometer hebben gelopen wellicht niet helemaal betrouwbaar. Tot slot zijn er elke week controlevragen verstuurd om bij te houden of participanten zich hielden aan het opgestelde mindfulness-programma. Weinig participanten hadden elke week al de vragen beantwoord. De participanten die de vragenlijsten wel hadden ingevuld gaven aan niet altijd alle

mindfulness-oefeningen te hebben gedaan en ook niet altijd twee keer per week minstens vijf kilometer per keer te hebben hardgelopen. Daarnaast waren de vragen gemakkelijk sociaal wenselijk in te vullen. Participanten konden gemakkelijk aangeven dat ze zich gehouden hebben aan het programma terwijl dat wellicht niet het geval was. Met al deze factoren dient rekening gehouden te worden bij de interpretatie van de resultaten.

(31)

Er werd tegen de verwachting in slechts gedeeltelijk ondersteuning gevonden voor het effect van de mindfulness-interventie op mindfulness (hypothese 1). In eerdere studies werd echter aangetoond dat een vierweekse mindfulness-interventie effectief was om mindfulness te vergroten bij de participanten (Jain et al., 2007; John et al., 2011; Mackenzie, Poulin & Seidman-Carlson, 2006). De mogelijke oorzaak voor de niet gevonden effecten zou kunnen liggen aan de opzet van de mindfulness-interventie die in dit onderzoek gebruikt is. De meeste mindfulness-interventies duren gemiddeld acht weken waardoor er meer tijd is om te oefenen met het mindfulness-programma en er meer ruimte is voor de participanten om mindfulness te integreren in hun eigen leven (De Petrillo, 2009). Daarnaast is er bij die programma’s vaak de mogelijkheid om contact op te nemen met de trainer van het

mindfulness-programma waardoor de participant direct vragen kan stellen en meer betrokken wordt bij het programma. Bovendien gaven de meeste participanten (N = 11) aan dat ze nog nooit eerder mindfulness-oefeningen gedaan hadden. Het is mogelijk dat vier weken te kort is om allereerst het construct mindfulness volledig te begrijpen en ten tweede de oefeningen zodanig te integreren dat het een verbetering in hardloopprestatie teweeg kan brengen.

Alhoewel er ook is aangetoond dat kortere mindfulness-interventies van ongeveer vier weken effectief lijken te zijn (Jain et al., 2007; Mackenzie, Poulin & Seidman-Carlson, 2006) is dat in dit onderzoek niet gebleken.

Ook werden tegen de verwachtingen in slechts gedeeltelijk effecten gevonden van de mindfulness-interventie op a) objectieve sportprestaties en b) subjectieve sportprestaties (hypothese 2). Een mogelijke verklaring is dat naast dat de vierweekse

mindfulness-interventie niet lang en intensief genoeg was, de mindfulness-oefeningen er wellicht niet voor hebben kunnen zorgen dat de aandacht beter bij het uitvoeren van een taak gehouden kon worden. Door Gardner & Moore (2007) wordt namelijk gesteld dat de aandacht van de atleet

(32)

beter bij de taak gehouden kan worden als mindfulness door oefening verhoogd wordt. Daardoor kunnen uiteindelijk betere prestaties geleverd worden (John et al., 2011).

Tegen de verwachting in is er geen effect gevonden van de mindfulness-interventie op a) stress en is er slechts op subschaal-niveau een effect gevonden op b) negatieve gedachten (hypothese 3). Er werd wel een effect verwacht, omdat meditatie een remmende werking heeft op het effect van stress op het zenuwstelsel. Hierdoor wordt het lichaam weer in staat gesteld optimaal te functioneren (Solberg et al., 1996). Daarnaast leert mindfulness individuen beter signalen van het lichaam herkennen, waardoor ze eerder in kunnen grijpen bij stress (Baer et al., 2004). Bovendien worden individuen door mindfulness in staat gesteld effectief om te gaan met negatieve gedachten. Daardoor blijven negatieve emoties als gevolg van deze negatieve gedachten uit (Martín-Asuero & García-Banda 2010). Mogelijk is er geen

ondersteuning voor deze hypothese gevonden door het geringe aantal participanten en de opzet van de interventie.

Tegen de verwachting in bleek dat stress slechts gedeeltelijk en negatieve gedachten niet negatief samenhingen met sportprestaties (hypothese 4). In onderzoek van Heckhausen (1982) wordt echter gesteld dat stress een negatief effect heeft op de prestatie. Stress zorgt er namelijk voor dat een individu afgeleid wordt van taakrelevante stimuli. De effectiviteit waarmee deze stimuli vervolgens worden verwerkt vermindert waardoor dit de prestatie belemmert. Hoewel dit effect in huidig onderzoek wel aanwezig was voor subjectieve sportprestaties, werd dit effect tegen de verwachtingen in niet gevonden voor objectieve sportprestaties. Een reden hiervoor zou het geringe aantal participanten kunnen zijn. Daarnaast werden er geen negatieve effecten gevonden van negatieve gedachten op

sportprestaties. Dit sluit niet aan bij eerder onderzoek waarin deze effecten wel aangetoond zijn (Cadinu et al., 2005; Cox, 1998). Wanneer een individu te maken krijgt met negatieve gedachten ontstaat de angst deze negatieve gedachten waar te maken. Hierdoor wordt de

(33)

aandacht gericht op taakirrelevante stimuli. Deze verandering in aandacht leidt af van de primaire taakuitvoering waardoor het presteren belemmerd wordt (Cadinu et al., 2005; Oudejans & Pijpers, 2010; Smith et al., 1995). De oorzaak voor het niet vinden van de verwachte effecten zou kunnen zijn dat de negatieve gedachten van de participanten wellicht niet negatief genoeg waren om de prestatie negatief te beïnvloeden. De gemiddelde scores waren namelijk beneden gemiddeld.

Tegen de verwachting in is er geen effect gevonden van de mindfulness-interventie op sportbevlogenheid (hypothese 6). Dit sluit niet aan bij onderzoek van Grijns & Rutten (2013) dat binnen het bedrijfsleven werd uitgevoerd. Daaruit blijkt namelijk dat er bij werknemers door mindfulness een betere energiebalans is en dat zij meer tevredenheid ervaren. Daardoor neemt de bevlogenheid toe. Bovendien stimuleert mindfulness bewust aandacht te hebben voor het huidige moment (Kabat-Zinn, 1994) waardoor werknemers bewust kiezen deel te nemen aan werk-gerelateerde activiteiten (Weinstein et al., 2009). Een verklaring voor het niet vinden van de verwachte effecten zou kunnen zijn dat het begrip werkbevlogenheid niet te vertalen is naar sportbevlogenheid zoals in dit onderzoek is aangenomen. Aangezien er in huidig onderzoek een vragenlijst gebruikt is die oorspronkelijk werkbevlogenheid meet, is af te vragen of de vragenlijst daadwerkelijk het construct sportbevlogenheid heeft gemeten.

In tegenstelling tot wat verwacht werd is er geen samenhang gevonden tussen sportbevlogenheid en sportprestaties (hypothese 7). Dit is niet in lijn met onderzoek van Theodorakis (1996) waarin een soortgelijk construct als bevlogenheid werd onderzocht, namelijk toewijding. Studenten die meer toegewijd waren aan hun eigen doelen lieten betere prestaties zien dan de studenten die minder toegewijd waren aan hun eigen doelen. Daarnaast blijkt dat atleten die meer sportbevlogenheid ervaren beter presteren dan atleten die minder sportbevlogenheid ervaren (Ryan & Deci, 2000). Ook hier geldt dat de vragenlijst wellicht

(34)

niet het construct sportbevlogenheid heeft gemeten. Daardoor kan het zijn dat een mogelijke positieve relatie niet is aangetoond.

Een sterk punt van dit onderzoek is dat er gebruik is gemaakt van een interventie- en een controlegroep in combinatie met een voor- en een nameting. Hierdoor kan met meer zekerheid gezegd worden dat de gevonden effecten toegeschreven kunnen worden aan de interventie. Een ander sterk punt van dit onderzoek is dat er een unieke combinatie van variabelen is onderzocht. Nog niet eerder zijn de verbanden tussen een mindfulness-interventie en sport prestaties in combinatie met stress, negatieve gedachten en sportbevlogenheid onderzocht.

Er is ook een aantal kanttekeningen te plaatsen bij dit onderzoek. Allereerst, zoals eerder genoemd, is het aantal participanten te klein om conclusies te kunnen verbinden aan de resultaten. Wegens het voor de participanten intensieve en langdurige programma was er bovendien veel uitval. Participanten gaven aan niet te kunnen voldoen aan de eisen die het onderzoek stelde. Een ander verbeterpunt is dat de hardloopprestaties beïnvloed zouden kunnen worden door niet alleen de gelopen afstand, maar ook door andere variabelen. De hardloopprestatie zou bijvoorbeeld ook beïnvloed kunnen worden door het type ondergrond waar de participant op loopt. Het maakt bijvoorbeeld uit of een participant een helling op of af rent, op het strand rent, binnen op een loopband rent of op glad asfalt rent. Daarnaast spelen de weersomstandigheden ook een rol. Hitte, regen of tegenwind zal invloed hebben gehad op de uiteindelijke prestatie. Deze variabelen zijn niet meegenomen in het onderzoek. Tot slot heeft een presentatie van tien minuten over mindfulness en de positieve effecten daarvan aan het begin van het onderzoek minder impact op een participant dan een workshop van een paar uur waarin men echt kennismaakt met het construct mindfulness en waarin men aan de slag gaat met het oefenen van mindfulness.

(35)

In toekomstig onderzoek, gericht op het verbeteren van sportprestaties door middel van een mindfulness-interventie, wordt aangeraden om een grotere steekproef te gebruiken om statistische effecten aan te kunnen tonen en de resultaten met meer zekerheid te kunnen interpreteren. Om uitval van participanten te beperken wordt aangeraden meer aandacht te besteden aan het overtuigen van de participanten van de voordelen en positieve effecten van mindfulness. Mede hierdoor zouden participanten meer gemotiveerd kunnen zijn om het mindfulness-programma te voltooien en zouden er als gevolg daarvan positieve effecten gevonden kunnen worden. Dit zou gedaan kunnen worden door de participanten mee te laten doen aan een workshop van een paar uur in plaats van het tonen van een kort filmpje over mindfulness, zoals in huidig onderzoek gedaan is. Door persoonlijk contact te maken met de participant is het mogelijk om de participant een meer betrokken gevoel te geven bij het onderzoek en de participanten nadrukkelijker te kunnen wijzen op de positieve effecten en de voordelen van mindfulness. Daarnaast is er tijdens een workshop de ruimte om direct vragen te stellen mochten de participanten dat willen. Ook dat draagt bij aan het vergroten van de betrokkenheid van de participant aan het onderzoek.

Om rekening te houden met de ondergrond waar op gerend wordt en de

weersomstandigheden waar een participant mee te maken krijgt, wordt aangeraden deze variabelen in vervolgonderzoek mee te nemen, zodat er enige controle is over de effecten hiervan op de prestatie. Een andere oplossing zou kunnen zijn de participanten bij een

atletiekvereniging te werven en op een vast moment precies 5 kilometer te laten rennen op de atletiekbaan. Hierdoor is de ondergrond en zijn de weersomstandigheden voor alle

participanten gelijk. Het nadeel hiervan is dat de participant zich gemakkelijk kan vergelijken met andere participanten omdat ze op dezelfde baan lopen, waardoor de effecten van een mindfulness-interventie vertroebeld zouden kunnen worden. Het kan zijn dat de motivatie van de participant om te winnen of niet te verliezen van de andere participant een grotere rol

(36)

speelt in de prestatie dan de effecten van de mindfulness-interventie. Echter door de motivatie van de participant mee te nemen in het onderzoek zou hiervoor gecontroleerd kunnen worden. Een andere positieve bijkomstigheid bij het werven van participanten bij een

atletiekvereniging is dat de participanten waarschijnlijk meer toegewijd zijn aan de sport hardlopen dan amateur hardlopers. Hardlopers die aangesloten zijn bij een vereniging zouden bijvoorbeeld meer gemotiveerd kunnen zijn om hun hardloopprestaties te verbeteren dan amateur hardlopers. Daarnaast zijn de atleten die aangesloten zijn bij een atletiekvereniging meer vergelijkbaar met elkaar omdat ze vaak per niveau zijn ingedeeld.

De mindfulness-oefeningen die in dit onderzoek gebruikt zijn, konden makkelijk geïmplementeerd worden in de dagelijkse bezigheden van de participant. Echter, om de mindfulness-oefeningen de hardloopprestatie positief te laten beïnvloeden is het wellicht beter om mindfulness-oefeningen te ontwikkelen die juist tijdens het hardlopen uitgevoerd dienen te worden. Zo kunnen wellicht de positieve invloeden van mindfulness makkelijker overslaan op de hardloopprestaties. Bovendien is een mindfulnesstraining van vier weken wellicht te kort en te weinig intensief om verandering teweeg te kunnen brengen in de mate van

mindfulness. In vervolgonderzoek is het belangrijk om een juiste balans te vinden tussen het voldoende vergroten van mindfulness en haalbaarheid voor de participant om mee te kunnen doen aan het onderzoek. Ondanks dat er in dit onderzoek geen ondersteuning is gevonden voor de hoofd- en deelvragen heeft huidig onderzoek nieuwe inzichten gegenereerd voor toekomstig onderzoek.

Conclusie

Hoewel er enkele verbanden zijn gevonden op subschaal-niveau is er geen volledige ondersteuning gevonden voor de hypotheses. Dit onderzoek heeft dus niet aan kunnen tonen dat de vierweekse mindfulness-interventie die in dit onderzoek gebruikt is de sportprestaties verbetert. Met name het kleine aantal participanten en de opzet van de

(37)

mindfulness-interventie hebben er waarschijnlijk voor gezorgd dat er geen verbanden zijn gevonden. Dit onderzoek heeft inzichten geleverd in hoe toekomstig onderzoek beter uitgevoerd zou kunnen worden. Daardoor volgt er hopelijk in de toekomst meer onderzoek naar het huidige

(38)

Literatuur

Astin, J. A. (1997). Stress reduction through mindfulness meditation. Psychotherapy and Psychosomatics, 66(2), 97-106.

Baer, R. A. (2003). Mindfulness training as a clinical intervention: A conceptual and empirical review. Clinical Psychology: Science and Practice, 10(2), 125-143. Baer, R. A., Carmody, J., & Hunsinger, M. (2012). Weekly change in mindfulness and

perceived stress in a mindfulness-based stress reduction program. Journal of Clinical Psychology, 68(7), 755-765.

Baer, R. A., Smith, G. T., & Allen, K. B. (2004). Assessment of mindfulness by self-report the Kentucky inventory of mindfulness skills. Assessment, 11(3), 191-206.

Bakker, A. B. (2009). Een overzicht van tien jaar onderzoek naar bevlogenheid. Gedrag en Organisatie, (22)4, 336-353.

Baltzell, A., Caraballo, N., Chipman, K., & Hayden, L. A. (2014). A qualitative study of the mindfulness meditation training for sport: Division I female soccer players' experience.

Journal of Clinical Sport Psychology, 8(3), 221-244.

Barker, K. K. (2014). Mindfulness meditation: Do-it-yourself medicalization of every moment. Social Science and Medicine, 106, 168-176.

Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator–mediator variable distinction in social psychological research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51(6), 1173-1182.

Bernier, M., Thienot, E., Cordon, R., & Fournier, J. F. (2009). Mindfulness and acceptance approaches in sport performance. Journal of Clinical Sport Psychology, 25(4), 320-333.

(39)

Bögels, S. M., & Zigterman, D. (2000). Dysfunctional cognitions in children with social phobia, separation anxiety disorder, and generalized anxiety disorder. Journal of Abnormal Child Psychology, 28(2), 205-211.

Brown, K. W., Ryan, R. M., & Creswell, J. D. (2007). Mindfulness: Theoretical foundations and evidence for its salutary effects. Psychological Inquiry, 18(4), 211-237.

Cadinu, M., Maass, A., Rosabianca, A., & Kiesner, J. (2005). Why do women underperform under stereotype threat? Evidence for the role of negative thinking. Psychological Science, 16(7), 572-578.

Carmody, J., & Baer, R. A. (2008). Relationships between mindfulness practice and levels of mindfulness, medical and psychological symptoms and well-being in a mindfulness-based stress reduction program. Journal of Behavioral Medicine, 31(1), 23-33. Castillo, I., Balaguer, I., & Duda, J. L. (2000). Las orientaciones de meta y los motivos de

práctica deportiva en los jóvenes deportistas valencianos escolarizados. Revista de Psicología del Deporte, 9(1-2), 37-50.

Cohen, S., Kamarck, T., & Mermelstein, R. (1983). A global measure of perceived stress. Journal of Health and Social Behavior, 385-396.

Cox, R. H. (1998). Sport psychology: Concepts and applications. New York: McGraw-Hill. Creswell, J. D., & Lindsay, E. K. (2014). How does mindfulness training affect health? A

mindfulness stress buffering account. Current Directions in Psychological Science, 23(6), 401-407.

De Petrillo, L. A., Kaufman, K. A., Glass, C. R., & Arnkoff, D. B. (2009). Mindfulness for long-distance runners: An open trial using Mindful Sport Performance Enhancement (MSPE). Journal of Clinical Sport Psychology, 25(4), 357-376.

Dreyer, D., & Dreyer, K. (2009). ChiRunning: A revolutionary approach to effortless, injury-free running. New York: Simon and Schuster.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De laatste jaren zijn er veel nieuwe ontwikkelingen binnen de psychologie. Acceptance and 

Om een conclusie te kunnen trekken moet je ook de onbetrouwbaarheidsdrempel weten en moet je de

[r]

V is het vlakdeel dat wordt ingesloten door de grafiek van

For each reference person and variant in the benefit phase, all annual pension benefits and real replacement ratios are calculated for 10,000 different economic scenarios..

To estimate the position of a blind node, underwater localization systems use either two-way acoustic ranging between blind and reference nodes or one-way acoustic ranging

In order to push forward foreign policy goals like this a final deal on Iran’s nuclear program, it is likely that the Iranian political leaders aimed to target important

Het richtsnoer van de Code of Conduct Group voor hybride entiteiten tussen lidstaten schrijft voor dat in gevallen waarin een hybride entiteit leidt tot dubbele aftrek, beide