• No results found

Voorbeeldtentamen wiskunde B 8 - antwoorden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Voorbeeldtentamen wiskunde B 8 - antwoorden"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Uitwerkingen CCVW Wiskunde B 17-4-2021

Vraag 1a - 6 punten

Er moet gelden 𝑓 (1 2) = 𝑔𝑎𝑏( 1 2) = −2 en 𝑓 ′(1 2) = 𝑔𝑎𝑏 ′ (1 2) 𝑓′(𝑥) = 2 ⋅ e2𝑥−1+ (2𝑥 − 3) ⋅ 2e2𝑥−1, dus 𝑓(1 2) = 2 ⋅ 1 + (−2) ⋅ 2 ⋅ 1 = −2 𝑔𝑎𝑏′ (𝑥) = 2𝑥 + 𝑎, dus 𝑔𝑎𝑏′ ( 1 2) = 1 + 𝑎 𝑓′(1 2) = 𝑔𝑎𝑏 ′ (1 2) geeft dan −2 = 1 + 𝑎 ⇔ 𝑎 = −3 𝑔𝑎𝑏( 1 2) = −2 geeft vervolgens 1 4+ 1 2𝑎 + 𝑏 = −2 ⇔ 1 4− 1 1 2+ 𝑏 = −2 ⇔ 𝑏 = − 3 4

Vraag 1b - 5 punten

𝑓(𝑥) = 𝑔(𝑥) ⇔ (2𝑥 − 3)e2𝑥−1= 6𝑥 − 9 ⇔ (2𝑥 − 3)e2𝑥−1= 3(2𝑥 − 3) Dit geeft 2𝑥 − 3 = 0 of e2𝑥−1= 3 2𝑥 − 3 = 0 ⇔ 𝑥 = 11 2, dus 𝑥1= 1 1 2 e2𝑥−1 = 3 ⇔ 2𝑥 − 1 = ln⁡(3) ⇔ 2𝑥 = ln(3) + 1 ⇔ 𝑥 =1 2(ln(3) + ln(e)) = 1 2ln(3e) = ln ((3e) 1 2)

(3e)12= √3e, dus 𝑐 = 3e

Vraag 1c - 5 punten

Spiegeling in de x-as geeft 𝑓1(𝑥) = −𝑓(𝑥)

Verticale vermenigvuldiging met 2 geeft 𝑓2(𝑥) = 2𝑓1(𝑥)

Verticale verschuiving met 3 geeft 𝑓3(𝑥) = 𝑓2(𝑥) + 3

Horizontale verschuiving met 1 geeft 𝑓4(𝑥) = 𝑓3(𝑥 − 1)

Dit geeft: ℎ(𝑥) = −2(2(𝑥 − 1) − 3)e2(𝑥−1)−1+ 3

Dit mag, maar hoeft niet te worden vereenvoudigd tot ℎ(𝑥) = (−4𝑥 + 10)e2𝑥−3+ 3

Vraag 2a - 5 punten

Er is een verticale asymptoot als de noemer gelijk is aan 0 en de teller niet

De noemer heeft twee nulpunten als 𝑥2+ 𝑎 = 0 twee oplossingen heeft, dat is het geval als 𝑎 < 0

De teller is 0 als 𝑥 = 0 of als 𝑥 = 2

Voor 𝑥 = 0 is de noemer 0 als ook 𝑎 = 0, dan geen verticale asymptoot.

Voor 𝑥 = 2 is de noemer 0 als 𝑎 = −4, dan is er één verticale asymptoot (𝑥 = −2) Er zijn dus twee verticale asymptoten als 𝑎 < 0 ∧ 𝑎 ≠ −4

(2)

Vraag 2b - 5 punten

𝑓1(𝑥) = 𝑥3− 2𝑥2 𝑥2+ 1 = 𝑥3+ 𝑥 − 2𝑥2− 𝑥 𝑥2+ 1 = 𝑥(𝑥2+ 1) 𝑥2+ 1 + −2𝑥2− 𝑥 𝑥2+ 1 = 𝑥 − 2𝑥2+ 𝑥 𝑥2+ 1 lim 𝑥→±∞ 2𝑥2+ 2 𝑥2+ 1 = lim𝑥→±∞ 2 +𝑥22 1 +𝑥12 =2 + 0 1 + 0= 2

Je kunt ook eerst de staartdeling volledig uitwerken:

𝑓1(𝑥) = 𝑥 − 2𝑥2+ 2 + 𝑥 − 2 𝑥2+ 1 = 𝑥 − 2(𝑥2+ 2) + 𝑥 − 2 𝑥2+ 1 = 𝑥 − 2 − 𝑥 − 2 𝑥2+ 1→ 𝑥 − 2 − 0⁡(𝑥 → ±∞)

De scheve asymptoot is zodoende 𝑦 = 𝑥 − 2

Alternatief

𝑓1′(𝑥) = (3𝑥2− 4𝑥) ⋅ (𝑥2+ 1) − (𝑥3− 2𝑥2) ⋅ 2𝑥 (𝑥2+ 1)2 = 𝑥4− 4𝑥 𝑥4+ 2𝑥2+ 1

Dit geeft lim

𝑥→±∞𝑓1′(𝑥) = 1

De scheve asymptoot heeft dus een vergelijking van de vorm 𝑦 = 𝑥 + 𝑝 lim 𝑥→±∞(𝑓1(𝑥) − 𝑥 − 𝑝) = 0 geeft dan 𝑝 = lim 𝑥→±∞(𝑓1(𝑥) − 𝑥) = lim𝑥→±∞ 𝑥3−2𝑥2 𝑥2+1

𝑥(𝑥2+1) 𝑥2+1

= lim𝑥→±∞ −2𝑥2−𝑥 𝑥2+1 = −2 De scheve asymptoot is zodoende 𝑦 = 𝑥 − 2

Vraag 3a – 7 punten

Met vectorvoorstelling lijn MB:

𝑀 is het punt (−9,4) en 𝑐2 heeft vergelijking (𝑥 − 4)2+ (𝑦 − 4)2= 25

De snijpunten van 𝑐1 en de y-as vinden we door op te lossen (0 + 9)2+ (𝑦 − 4)2= 90

of door op te lossen (0 − 4)2+ (𝑦 − 4)2= 25

𝑐1 en 𝑐2 snijden geeft (𝑥 + 9)2− (𝑥 − 4)2= 90 − 25 ⇔ 𝑥2+ 2𝑥 + 81 − 𝑥2+ 16𝑥 − 16 = 65 ⇔ 𝑥 = 0

Dit geeft (𝑦 − 4)2= 9 ⇔ 𝑦 − 4 = ±3 ⇔ 𝑦 = 1 ∨ 𝑦 = 7

De lijn door 𝑀(−9,4) en 𝐵(0,7) heeft vectorvoorstelling (𝑥𝑦) = (0 7) + 𝜆 (

9 3) 𝑥 = 9𝜆 en 𝑦 = 7 + 3𝜆 invullen in de vergelijking van 𝑐2 geeft

(9𝜆 − 4)2+ (3𝜆 + 3)2= 25 ⇔ 81𝜆2− 72𝜆 + 16 + 9𝜆2+ 18𝜆 + 9 = 25 Hieruit volgt 90𝜆2− 54𝜆 = 0 ⇔ 𝜆 = 0 ∨ 𝜆 =54 90= 6 10= 3 5 𝜆 =3 5 geeft 𝑥𝐶= 9 ⋅ 3 5= 27 5 = 5 2 5

(3)

𝑀 is het punt (−9,4) en 𝑐2 heeft vergelijking (𝑥 − 4)2+ (𝑦 − 4)2= 25

De snijpunten van 𝑐1 en de y-as vinden we door op te lossen (0 + 9)2+ (𝑦 − 4)2= 90

of door op te lossen (0 − 4)2+ (𝑦 − 4)2= 25

𝑐1 en 𝑐2 snijden geeft (𝑥 + 9)2− (𝑥 − 4)2= 90 − 25 ⇔ 𝑥2+ 2𝑥 + 81 − 𝑥2+ 16𝑥 − 16 = 65 ⇔ 𝑥 = 0

Dit geeft (𝑦 − 4)2= 9 ⇔ 𝑦 − 4 = ±3 ⇔ 𝑦 = 1 ∨ 𝑦 = 7

De lijn door 𝑀(−9,4) en 𝐵(0,7) heeft vergelijking 𝑦 =1

3𝑥 + 7

Voor de snijpunten met 𝑐2 volgt dus (𝑥 − 4)2+ ( 1 3𝑥 + 3) 2 = 25 Hieruit volgt 𝑥2− 8𝑥 + 16 +1 9𝑥 2+ 2𝑥 + 9 = 25 ⇔10 9 𝑥 2− 6𝑥 = 0 ⇔ 𝑥 = 0 ∨10 9𝑥 − 6 = 0 Dit geeft 𝑥𝐶 = 6 ⋅ 9 10= 54 10= 5 2 5

Vraag 3b - 4 punten

|𝑃𝑁| = 8 + 5 = 13⁡(= |𝑄𝑁|) Met 𝑆 = (−1,4) volgt: |𝑁𝑆| = 5 en |𝑃𝑁|2= |𝑃𝑆|2+ |𝑁𝑆|2⁡⁡(= |𝑄𝑁|2) Dit geeft |𝑃𝑆| = √132− 52= √144 = 12⁡(= |𝑄𝑆|)

De oppervlakte van driehoek 𝑁𝑃𝑄 is dus 1

2⋅ (|𝑃𝑆| + |𝑄𝑆|) ⋅ |𝑁𝑆| = 1

2⋅ 24 ⋅ 5 = 60

|𝑃𝑁| = |𝑄𝑁| = 13 en |𝑁𝑆| = 5 mogen ook met een tekening waarin de lengtes van de betreffende

lijnstukken duidelijk zijn aangegeven worden toegelicht.

Alternatief voor de tweede en derde regel:

Als je noteert P = (−1, 𝑦1) en Q = (−1, 𝑦2) dan zijn 𝑦1 en 𝑦2 de oplossingen van

(−1 − 4)2+ (𝑦 − 4)2= 132⇔ 25 + 𝑦2− 8𝑦 + 16 = 169 ⇔ 𝑦2− 8𝑦 − 128 = 0 ⇔ 𝑦 = 16 ∨ 𝑦 = −8

Dit geeft |𝑃𝑄| = 16 − (−8) = 24

Vraag 3c - 5 punten

𝑀 is het punt (−9,4) en 𝐴 is het punt (0,1)

Omdat |𝑀𝐴| = |𝑀𝐷| volgt ∠𝑀𝐷𝐴 = ∠𝑀𝐴𝐷 = 45°, dus ∠𝐴𝑀𝐷 = 90°

Want gelijkbenige driehoek.

𝑀𝐴 ⃗⃗⃗⃗⃗⃗ = ( 9

−3), dus de richtingsvector van 𝑀𝐷 is (een veelvoud van) ⁡( 3 9)

Want inproduct = 0, dus loodrecht. Kan ook via de omweg: rico MA = −1

3, rico MD is dus 3 (want product is −1 dus loodrecht)

De richtingsvector van MD is (een veelvoud van) (1 3).

Een vectorvoorstelling voor de lijn door 𝑀 en 𝐷 is dus (𝑥𝑦) = (−9 4 ) + 𝜆 (

3 9)

(4)

Vraag 4a - 5 punten

Met tangens:

𝑔 heeft een maximum in (1

6𝜋, 1), dus de helling van de grafiek van 𝑔 in A is 0

Standaard eigenschap sinus, hoeft niet met differentiëren te worden aangetoond.

𝑓′(𝑥) = 3 sin(3𝑥), dus 𝑓(1

6𝜋) = 3

De hoek is dus tan−1(3)

Dat is 71,6° ≈ 72°

Met cosinusformule:

𝑔 heeft een maximum in (1

6𝜋, 1)

Standaard eigenschap sinus, hoeft niet met differentiëren te worden aangetoond.

De richtingsvector van de raaklijn aan 𝑔 is dus (1 0) 𝑓′(𝑥) = 3 sin(3𝑥), dus 𝑓(1

6𝜋) = 3

De richtingsvector van de raaklijn aan 𝑓 is dus (1 3) Dit geeft cos(𝛼) = ((10)(

1 3)) |(10)|⋅|(13)|= 1+0 1⋅√10= 1 √10 Dus 𝛼 = cos−1( 1 √10) ≈ 72°

Vraag 4b - 7 punten

Een primitieve van 𝑓 is 𝐹(𝑥) = 𝑥 −1

3sin(3𝑥); een primitieve van 𝑔 is 𝐺(𝑥) = − 1

3cos(3𝑥)

De oppervlakte van V wordt gegeven door ∫ 𝑓(𝑥)

2 3𝜋 1 6𝜋 ⁡d𝑥 − ∫ 𝑔(𝑥) 1 3𝜋 1 6𝜋 ⁡d𝑥 of door

𝑓(𝑥) 1 3𝜋 1 6𝜋 − 𝑔

(

𝑥

)

d𝑥 +

𝑓(𝑥) 2 3𝜋 1 3𝜋 ⁡d𝑥

Dit is gelijk aan 𝐹 (2

3𝜋) − 𝐹 ( 1 6𝜋) − 𝐺 ( 1 3𝜋) + 𝐺 ( 1 6𝜋) = 2 3𝜋 − 0 − 1 6𝜋 + 1 3− 1 3+ 0 = 1 2𝜋

Vraag 4c - 7 punten

Met overgang naar cosinusvergelijking:

𝑔(𝑥) = ℎ(𝑥) ⇔ cos (3𝑥 −1 2𝜋) = cos (6𝑥 − 1 3𝜋) of 𝑔(𝑥) = ℎ(𝑥) ⇔ cos (1 2𝜋 − 3𝑥) = cos (6𝑥 − 1 3𝜋) Beide geven 3𝑥 −1 2𝜋 = 6𝑥 − 1 3𝜋 + 𝑘 ⋅ 2⁡ ∨ ⁡ 1 2𝜋 − 3𝑥 = 6𝑥 − 1 3𝜋 + 𝑘 ⋅ 2𝜋 3𝑥 −1 2𝜋 = 6𝑥 − 1 3𝜋 + 𝑘 ⋅ 2𝜋 ⇔ −3𝑥 = 1 6𝜋 + 𝑘 ⋅ 2𝜋 ⇔ 𝑥 = − 1 18𝜋 + 𝑘 ⋅ 2 3𝜋 1 𝜋 − 3𝑥 = 6𝑥 −1𝜋 + 𝑘 ⋅ 2𝜋 ⇔ −9𝑥 = −5𝜋 + 𝑘 ⋅ 2𝜋 ⇔ 𝑥 = 5 𝜋 + 𝑘 ⋅2𝜋

(5)

𝑔(𝑥) = ℎ(𝑥) ⇔ sin(3𝑥) = sin (6𝑥 −1 3𝜋 + 1 2𝜋) of 𝑔(𝑥) = ℎ(𝑥) ⇔ sin(3𝑥) = sin (1 2𝜋 − (6𝑥 − 1 3𝜋)) Beide geven 3𝑥 = 6𝑥 +1 6𝜋 + 𝑘 ⋅ 2𝜋⁡ (= 𝜋 − (6𝑥 + 5 6𝜋)) ⁡ ∨ 3𝑥 = 5 6𝜋 − 6𝑥 + 𝑘 ⋅ 2𝜋⁡ (= 𝜋 − (6𝑥 + 1 6𝜋)) 3𝑥 = 6𝑥 +1 6𝜋 + 𝑘 ⋅ 2𝜋 ⇔ −3𝑥 = 1 6𝜋 + 𝑘 ⋅ 2𝜋 ⇔ 𝑥 = − 1 18𝜋 + 𝑘 ⋅ 2 3𝜋 3𝑥 =5 6𝜋 − 6𝑥 + 𝑘 ⋅ 2𝜋 ⇔ 9𝑥 = 5 6𝜋 + 𝑘 ⋅ 2𝜋 ⇔ 𝑥 = 5 54𝜋 + 𝑘 ⋅ 2 9𝜋 Oplossingen met 0 ≤ 𝑥 ≤2 3𝜋: 𝟓 𝟓𝟒𝝅, 5 54𝜋 + 2 9𝜋 = 𝟏𝟕 𝟓𝟒𝝅; 5 54𝜋 + 4 9𝜋 = 𝟐𝟗 𝟓𝟒𝝅; − 1 18𝜋 + 2 3𝜋 = 𝟏𝟏 𝟏𝟖𝝅

Vraag 5a - 5 punten

𝑓(𝑥) = 𝑔(𝑥) ⇔ ln(𝑥2+ 1) = 2 ln(2𝑥 − 1) ⇒ ln(𝑥2+ 1) = ln((2𝑥 − 1)2) Dit geeft 𝑥2+ 1 = 4𝑥2− 4𝑥 + 1 ⇔ 3𝑥2− 4𝑥 = 0 ⇔ 𝑥(3𝑥 − 4) = 0 ⇔ 𝑥 = 0 ∨ 𝑥 =4 3 Alleen 𝑥 =4 3 voldoet

Vraag 5b - 6 punten

𝑓(0) = ln(1) = 0, dus te berekenen 𝜋 ⋅ ∫ln(5)𝑥2 0 ⁡d𝑦 𝑦 = ln(𝑥2+ 1) ⇔ 𝑥2+ 1 = e𝑦⇔ 𝑥2= −1 + e𝑦 𝜋 ⋅ ∫ 𝑥2 ln(5) 0 ⁡d𝑦 = 𝜋 ⋅ [−𝑦 + e𝑦] 0 ln(5)… = 𝜋 ⋅ (− ln(5) + 𝑒ln(5)− (0 + e0)) = 𝜋 ⋅ (−ln(5) + 5 + 0 − 1) ⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡⁡= 𝜋 ⋅ (4 − ln(5))

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De coördinaten van A en B kunnen ook gevonden worden met de stelling van Pythagoras in de driehoeken APC en BPC, waarin ( ) de projectie van M op de x-as is.. Het middelpunt Q

5pt a Bepaal met een exacte berekening de waarde(n) van waarvoor geldt dat deze parabool en de grafiek van elkaar raken in het punt (2,0).. In de figuur hieronder ziet u

, dus onze vriend Thales zegt dat het middelpunt van de cirkel door B, C en P het midden is van de schuine zijde PC van driehoek BPC..

Voor iedere waarde van snijdt de verticale lijn de grafiek van in het punt de grafiek van in

3a

Zonder redenering of berekening worden aan het antwoord meestal geen punten toegekend.. Schrijf leesbaar en

Uitwerkingen Voortentamen Wiskunde B 19 april 2019 ©CCVW 2b De lijn

V is het vlakdeel dat wordt ingesloten door de grafiek van , de x-as en de y-as. S is het omwentelingslichaam dat ontstaat als V wordt gewenteld rond