• No results found

Collectioneren zonder computers, sociale media en databanken: hoe ging dat 90 jaar geleden?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Collectioneren zonder computers, sociale media en databanken: hoe ging dat 90 jaar geleden?"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nieuws & Agenda ←Nieuwsbrief ←Uitgelicht ← ←Nieuws ←Agenda 2019 2018 2017 2016 2015 2014 ←Perscontact Nieuwsbrief← Nieuwsbriefarchief Vraag van de maand Uitgelicht←

Nieuw in de collectie De keuze van... ←In de media ←Artist in Residence ←Sociale media en video ←e-zine Vertelcultuur ←Louis Peter Grijp-lezing

Louis Peter Grijp-lezing 2019 Louis Peter Grijp-lezing 2018 Louis Peter Grijp-lezing 2017 Louis Peter Grijp-lezing 2016

Thuiswerken en met digitale communicatiemiddelen collecties aanleggen, verwerken en online

beschikbaar stellen, is nu onderdeel van het ‘nieuwe normaal’. Maar dat was 90 jaar geleden, bij het ontstaan van het Meertens Instituut, volledig anders. Toen Piet Meertens op 1 juli 1930 begon aan zijn eerste werkdag was dat op kantoor en er waren geen computers, sociale media en databanken.

door Douwe Zeldenrust

Meertens moest gebruikmaken van de middelen die destijds voorhanden waren. De collecties die hij begon aan te leggen

groeiden uit tot meer dan 2 kilometer aan papier, duizenden geluidsdragers van wasrollen tot cassettebandjes en meer dan 15 terabyte aan data. De ontstaansgeschiedenis van de collecties van het Meertens Instituut is in 5 vragen te reconstrueren.

Wat was de eerste collectie die werd aangelegd?

Collectioneren zonder computers, sociale media en

databanken: hoe ging dat 90 jaar geleden?

Datum26 juni 2020

Onderzoek en documentatie van Nederlandse taal en cultuur Zoeken...

HOME CONTACT

Onderzoek ↓

Welk onderzoek is en wordt er gedaan

Collecties ↓

Bibliotheekcollectie, digitale collecties en audiocollecties

Nieuws & Agenda ↓

Op de hoogte blijven van nieuws in het vakgebied

Over het Meertens Instituut ↓

Wie zijn wij M

(2)

Toen Piet Meertens in dienst kwam bij de Koninklijke Nederlandse Akademie van

Wetenschappen (KNAW) kreeg hij een kamer in het Trippenhuis in Amsterdam, waar de KNAW gehuisvest was. Hij werd de secretaris van het nieuw opgerichte ‘Centraal Bureau voor de Nederlandsch en Friesche dialecten’. Van het eerste budget schafte hij onder andere een tafel aan, waar hij 35 jaar aan zou zitten. Deze tafel prijkt nu in de hal van het Meertens Instituut. Het Centraal Bureau zou later het Meertens Instituut worden en het had als doel het maken van de ‘Dialectatlas van het Nederlandsche en Friesche taalgebied’. Meertens was de eerste en op dat moment enige werknemer. Om aan gegevens voor de atlas te komen was hij daarom aangewezen op een indirecte methode van informatie verzamelen. De kersverse secretaris ging werken met vragenlijsten en hij benaderde informanten onder andere via de pers. Eind 1931 was het zover: de eerste vragenlijst werd verstuurd naar ongeveer 6.500 informanten die door het hele land woonden. Die vragenlijst ging over de ‘namen van lichaamsdeelen van den mensch’. Als eerste vraag moest de informant een woord invullen voor ‘hoofd’ met de instructie: ‘Ook platte woorden. Ik kan er m’n hoofd (het hoofd) niet meer bijhouden!’

De eerste vragenlijst ging per post, dat kan nu toch heel anders?

De vragenlijsten zijn een grote rol blijven spelen binnen het Meertens Instituut. In totaal zijn er meer dan 220 uitgezet. Aan het einde van het millennium is bij het Meertens Instituut de digitalisering ingezet en sinds 2005 vullen de informaten de vragenlijsten online in, via het

Meertens Panel. Het Meertens Instituut is overigens altijd op zoek naar nieuwe informanten en via de website kunnen belangstellenden zich opgeven. Daarnaast zijn de papieren

vragenlijsten vrijwel allemaal gescand en via de Vragenlijstenbank is een aantal van de lijsten, met de antwoorden, beschikbaar voor onderzoek. Dit aantal groeit dankzij een project bij Vele Handen gestaag. Daar kunnen vrijwilligers zich opgeven om de antwoorden in te voeren en de vragenlijsten beter toegankelijk te maken. Het Meertens Instituut maakt tegenwoordig bij onderzoek ook gebruik van sociale media. Zo werd recent Facebook ingezet voor de contacten met geëmigreerde Nederlands in het onderzoeksproject ‘Vertrokken Nederlands’.

(3)

Waren de vragenlijsten een idee van Meertens?

Meertens was niet de eerste die vragenlijsten gebruikte voor dialectonderzoek. Als voorbereiding op zijn taak als secretaris bezocht hij direct na zijn aanstelling de

‘dialectcentrales’ in België (Gent en Leuven) en Duitsland (Bonn, Marburg en Giessen). Zowel in België als in Duitsland werd ook met vragenlijsten gewerkt. De eerste vragenlijst van het Bureau was samengesteld naar het voorbeeld van Questionnaire IA van Marcel Cohen, uitgegeven door het Comité International Permanent des Linguistes. Later volgden nog allerlei

(4)

samenwerkingen in binnen- en buitenland, met onder andere de Leidse Taalatlas, het Nijmeegsch Phonetisch laboratorium en de Koninklijk Commissie voor Toponymie en Dialectologie te Brussel. Over de opdracht en uitvoering ontstond bij betrokkenen, zoals tussen de taalkundige J. van Ginneken en G. Kloeke, overigens wel onenigheid. Volgens de historicus T. van der Meer trok Meertens vervolgens bij veel zaken zijn eigen plan.

Het Meertens Instituut heeft ook andere collecties, zoals een audiocollectie, hoe zit dat?

De dialectvragenlijsten waren niet het enige onderdeel waar Meertens zich op richtte. Tijdens zijn reis in 1930 naar België zag hij hoe dialectologie en volkskunde op elkaar aansloten. In Bonn zag hij dat die samenwerking nog wat verder ging. Meertens raakte onder de indruk van de hechte banden die daar waren tussen het dialect-, het volkskunde- en het

naamkundeonderzoek. De vakgebieden resideerden in Bonn weliswaar onder verschillende hoogleraren, maar zaten in één gebouw en stimuleerden elkaar. Zover was het in Amsterdam nog niet, maar Meertens nam wel vanaf het begin die brede visie op het werkterrein over. Zo deed hij in de zomer van 1931 onderzoek naar onder andere het dialect van het eiland Urk, samen met Louise Kaiser. Zij was de eerste vrouwelijke lector van de Gemeentelijke

Universiteit – later de Universiteit van Amsterdam. Daarbij werden audio-opnames gemaakt die het begin vormden van de audiocollectie. Daarnaast begon Meertens in datzelfde jaar met het verzamelen van bronnen over toponiemen. In het jaarverslag van 1931 motiveerde hij dat: ‘Mocht te eeniger tijd naast het bestaande bureau een Toponymisch bureau worden ingesteld, dan zou overbrenging van de bronnen naar deze instelling overwogen kunnen worden’.

Wordt er nu nog steeds gecollectioneerd?

Ja. Meertens heeft een vooruitziende blik gehad. Op de drie vakgebieden die hij al in 1931 in het instituut samenbracht, is 90 jaar lang verzameld. Op dit moment collectioneert het

Meertens Instituut nog steeds. De laatste 10 jaar is dat overwegend digitaal, inmiddels is zelfs meer dan 80 procent van de nieuwe aanwinsten digital-born (van oorsprong digitaal

materiaal). Ook de onderzoekers zorgen voor verzamelingen. Theo Meder werkt bijvoorbeeld aan de Verhalenbank en vult die databank momenteel vooral aan met Nederlandstalige verhalen waarin corona een rol speelt. Daarnaast is het Meertens Instituut actief in het online beschikbaar stellen van de bestaande collecties. Zo is de audiocollectie van 6000 uur in zijn geheel gedigitaliseerd en via de Nederlandse Dialectenbank is al meer dan 1000 uur online te beluisteren. Ook de kaarten van de atlassen waar Meertens 90 jaar geleden aan begon te werken zijn via de Kaartenbank online in te zien.

(5)

PDFmyURL.com - convert URLs, web pages or even full websites to PDF online. Easy API for developers!

Foto's: 1. Onderzoek in Urk, 1931. Linksachter staat Piet Meertens, samen met informanten en medewerkers (foto Meertens Instituut). 2. Geanonimiseerde vragenlijst nummer 1 van het ‘Centraal Bureau voor de Nederlandsch en Friesche dialecten’.

De databanken van het Meertens Instituut zijn toegankelijk via de website. Voor meer informatie over de collecties kunt u contact opnemen met Douwe Zeldenrust (Manager Collecties & Senior Research Data Manager): douwe.zeldenrust@huygens.knaw.nl.

Deel dit via: Twitter Facebook LinkedIn  Telefoon: 020 462 85 00 Fax: 020 462 85 55 Email: info@meertens.knaw.nl Postadres Postbus 10855 1001 EW Amsterdam Bezoekadres Oudezijds Achterburgwal 185 1012 DK Amsterdam @meertens_knaw  /MeertensInstituut RSS

NEDERLANDS ENGLISH (UK)

disclaimer

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We vroegen ruim 1500 Nederlandse jongeren tussen de 12 en 15 jaar naar hun ervaringen met sociale media en digitale communicatie. ?. Hoe vaak per dag stuur je een bericht, foto

De functie die de gebruiker vervult binnen de huishouding waar hij opereert bepaalt de informatiebehoefte, en deze zal op haar beurt richtinggevend zijn voor de keuze

Een vervolgonderzoek zou zich bovendien kunnen richten op het koppelen van de resultaten die blijken uit de huidige analyses, aan een onderzoek waarbij twitteraars

Een analyse van de literatuur en de casussen heeft geresulteerd in een overzicht van strategieën die door de overheid kunnen worden gehanteerd bij de inzet van sociale media: [1]

In dit geval zijn het aantal likes van de pagina een minder goede indicator voor prominentie van de pagina in het netwerk, gezien de pagina’s, die de meeste likes hebben vaak niet

Er is aan de hand van deze bevindingen geen bewijs voor statistisch significant verschil op hoe veel vertrouwen in de politie mensen hadden afhankelijk ervan of de berichten van

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

De kennis van de risico‘s kan zeker helpen om het risico te minimaliseren, studies hebben echter aangetoond, dat veel jongeren ofwel helemaal niet aan de risico‘s denken, of ervan