• No results found

De oorspronkelijke ratio van de bindende eindbeslissingenleer. Een gepasseerd station of nog steeds geldend?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De oorspronkelijke ratio van de bindende eindbeslissingenleer. Een gepasseerd station of nog steeds geldend?"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De oorspronkelijke ratio van de bindende eindbeslissingenleer. Een

gepasseerd station of nog steeds geldend?

Scriptie:

Commerciële Rechtspraktijk (Privaatrecht)

Begeleider:

Dhr. dr. E. (Ernst) Gras

Auteur:

Oscar Horssius

Oscar.horssius@gmail.com

ANR:

10532803

Inleverdatum:

9 juli 2019

Woorden:

12.746

(2)

2

Samenvatting

In tegenstelling tot landen die het Angelsaksische model hanteren, zijn veel leerstukken in Nederland tot een wettelijke bepaling te herleiden. Dit geldt echter niet voor het leerstuk van de bindende eindbeslissing. Dit leerstuk vindt haar grondslag in de Nederlandse rechtspraak. In de afgelopen vijftig jaar is er in de literatuur veel over de leer van de bindende eindbeslissing geschreven. Hoewel de huidige opvatting van de leer meer dan een eeuw op zich heeft laten wachten, zijn de ontwikkelingen in de laatste 35 jaar in een relatieve sneltreinvaart gegaan. Niettemin zijn er nog steeds vragen die onbeantwoord zijn gebleven. In het bijzonder is in het midden gelaten of de strekking van de leer (fundamenteel) door de ontwikkelingen in de jurisprudentie inzake de leer van de bindende eindbeslissing is veranderd. De ratio van de leer ziet op de structurering van het debat tussen procespartijen. In deze masterscriptie heb ik onderzocht of de ontwikkeling in de jurisprudentie inzake de leer van de bindende eindbeslissing heeft geleid tot het verlaten van de oorspronkelijke opvatting die in de Hoge Raad uitspraak van 4 mei 1984 tot uiting is gekomen. Doordat niet enkel het leerstuk maar ook het recht in het algemeen een ontwikkeling heeft doorgemaakt, kan het zijn dat de argumenten van de voor- en tegenstanders van de leer van de bindende eindbeslissing door de tijd zijn ingehaald. In het bijzonder worden de twee hoofdargumenten van de tegenstanders geëvalueerd. Dit onderzoek toont aan dat de ratio van de leer van begin tot eind hetzelfde is gebleven en dat de argumenten van de tegenstanders van de bindende eindbeslissingenleer door de ontwikkeling in het recht zodanig tegemoet zijn gekomen dat hun contra-argumenten niet (meer) overtuigen c.q. zijn gehoord.

(3)

3

Inhoudsopgave

SAMENVATTING 2 INHOUDSOPGAVE 3 H 1 INLEIDING 5 H1.1AANLEIDING 5 H1.2ONDERZOEKSVRAAG EN DEELVRAGEN 6 H1.3METHODIEK 6

H1.4MAATSCHAPPELIJKE EN WETENSCHAPPELIJKE RELEVANTIE 7

H 2 HET KADER VAN DE LEER VAN DE BINDENDE EINDBESLISSING 9

H2.1INLEIDING 9

H2.2DE LEER VAN DE BINDENDE EINDBESLISSING BELICHT 9

H2.2.1HET GRIEVENSTELSEL 11

H2.2.2EINDBESLISSINGEN IN DAGVAARDINGS- EN VERZOEKSCHRIFTPROCEDURES 11

H2.3DE ONDERVERDELING VAN SOORTEN VONNISSEN 13

H2.3.1(TUSSENTIJDS) HOGER BEROEP VAN VONNISSEN 15

H2.4DEELCONCLUSIE 17

H 3 JURISPRUDENTIËLE ONTWIKKELING 18

H3.1INLEIDING 18

H3.2DE HISTORIE VAN DE LEER 19

H3.3DE LEER VAN DE BINDENDE EINDBESLISSING SEDERT 1984 20

H3.3.1VAN DER MEER/S.K.S.[1984] 20

H3.3.2DE REGT BETON/VEGHEL [1989] 22

H3.3.3VAN PAASSEN/CREDIT LYONNAIS BANK [1994] 24

H3.3.4DE MOEL/SCHERPENZEEL EN KONING (HOOG OPSCHIETENDE BOMEN)[1996] 24

H3.3.5DE VRIES/GEMEENTE VOORST [2008] 26

H3.3.6KOJEN/ABB[2010] 28

H3.4EVALUATIE VAN DE ONTWIKKELING IN DE JURISPRUDENTIE 31

H3.5EERSTE TUSSENCONCLUSIE 32

H 4 DE DISCUSSIE IN DE LITERATUUR OVER DE LEER VAN DE BINDENDE

EINDBESLISSING 34

(4)

4

H4.2ARGUMENTEN VAN VOORSTANDERS 34

H4.3OPVATTINGEN VAN TEGENSTANDERS 36

H4.4DE GEMATIGDE OPVATTING 38

H4.5EVALUATIE VAN DE DISCUSSIE IN DE LITERATUUR 40

H4.6TWEEDE TUSSENCONCLUSIE 41

H 5 CONCLUSIE 42

LITERATUURLIJST 44

(5)

5

H 1 Inleiding

In deze masterscriptie wordt de vraag opgeworpen of de sedert 1984 ontwikkelde jurisprudentie inzake de leer van de bindende eindbeslissing, zodanig is veranderd dat niets meer van de oorspronkelijke ratio van de leer over is. Voorts wordt de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie van deze masterscriptie uitgelegd en wordt ingegaan op welke manieren onderzoek is gedaan.

H 1.1 Aanleiding

Als de major-premisse is dat “alle mensen fouten maken” en de minor-premisse is dat “rechters mensen zijn”, dan volgt bij een deductieve redenering de conclusie dat rechters fouten maken. Die fouten kunnen onder meer door biasen ontstaan. De confirmation bias zorgt er bijvoorbeeld voor dat ieder individu geneigd is slechts waarnemingen te doen die zijn overtuiging bevestigen. Op deze manier wordt informatie op een selectieve manier gekozen en gebruikt. Dit fenomeen is bijvoorbeeld bij de zaak van Lucia de B. en bij de Schiedammer Parkmoord terug te zien. Die ‘fouten’ kunnen ook ontstaan door externe factoren zoals valse getuigenissen of het niet inbrengen van stukken die wel degelijk relevant voor de waarheidsvinding zijn.

Het rechtssysteem ondervangt het risico op onjuiste beslissingen op verschillende manieren. Denk hierbij aan de mogelijkheid tot het instellen van rechtsmiddelen zoals hoger beroep of het vorderen van herroeping. Een andere procesrechtelijke methode om onjuiste beslissingen tegen te gaan, is de leer van de ‘bindende’1 eindbeslissing. Wanneer blijkt dat de beslissing op

een onjuiste feitelijke of juridische grondslag berust, mag de rechter op zijn oorspronkelijke beslissing terugkomen.

Niet alleen is de positieve formulering van het criterium opmerkelijk, maar ook geeft de Hoge Raad tegenwoordig ruimer baan om een eerdere beslissing te heroverwegen. Beide aspecten zijn ten opzichte van de introductie van de grondslag van de leer van de bindende eindbeslissing in 1984 nieuw. Destijds mocht de rechter niet op een reeds gegeven beslissing terugkomen, tenzij sprake was van zeer bijzondere omstandigheden die heroverweging van de beslissing

(6)

6 rechtvaardigen. Sinds deze strenge opvatting van het leerstuk zijn er een tiental arresten door de Hoge Raad gewezen die het leerstuk verder hebben doen ontwikkelen. Veel van deze arresten zullen de revue passeren. Gelet op het voorgaande is het interessant om te zien of de ontwikkeling van de jurisprudentie over de leer van de bindende eindbeslissing heeft geleid tot het (in meer of mindere mate) laten varen van de klassieke opvatting van deze leer, zoals deze in de uitspraak van de Hoge Raad van 4 mei 1984 tot uiting is gebracht.

H 1.2 Onderzoeksvraag en deelvragen De volgende onderzoeksvraag staat centraal:

Heeft de ontwikkeling in de jurisprudentie betreffende de leer van de bindende eindbeslissing geleid tot het laten varen van de oorspronkelijke ratio van de leer zoals deze in de uitspraak van de Hoge Raad van 4 mei 1984 tot uiting is gebracht?

Deze vraag heeft een open karakter en wordt in de loop van deze scriptie behandeld en uiteindelijk in de conclusie beantwoord. Het generaliserende en algemene van de vraag wordt gecorrigeerd doordat specifiek op drie elementen wordt ingegaan. Om deze hoofdvraag te beantwoorden zijn de volgende deelvragen van belang:

● Wat is het kader waarin de leer van de bindende eindbeslissing zich begeeft?

● Hoe heeft de leer van de bindende eindbeslissing zich in de jurisprudentie ontwikkeld? ● Hoe verhouden de argumenten van de voor- en tegenstanders van de oorspronkelijke opvatting van de leer van de bindende eindbeslissing zich tot de ontwikkelingen in het recht?

H 1.3 Methodiek

De onderzoeksvraag zijn beschrijvend geformuleerd. Met dit onderzoek beoog ik duidelijkheid te verschaffen of de ratio van de huidige leer zodanig afwijkt van de oorspronkelijke vaste opvatting en formulering dat gezegd kan worden, zoals sommige schrijvers menen, dat de authentieke opvatting thans verlaten is.

In hoofdstuk twee wordt bekeken hoe het leerstuk van de bindende eindbeslissing zich tot de mogelijke rechtsmiddelen verhoudt. Om deze verhouding te analyseren belicht ik de verschillende soorten vonnissen. Vervolgens wordt gekeken naar de mogelijkheid van het

(7)

7 instellen van hoger beroep. Ook wordt op de betekenis van het leerstuk van de bindende eindbeslissing in gerechtelijke procedures ingegaan. Tot slot wordt bij de twee belangrijke vormen van het civiele proces, namelijk de dagvaardings- en verzoekschriftprocedure, stilgestaan. Dit hoofdstuk geschiedt aan de hand van een literatuuronderzoek.

De ontwikkeling van de leer van de bindende eindbeslissing komt in hoofdstuk drie aan bod. Aangezien deze leer zijn grondslag in de rechtspraak vindt, wordt de jurisprudentiële ontwikkeling voornamelijk aan de hand van een jurisprudentieonderzoek geanalyseerd.

Tenslotte worden de standpunten van de voor- en tegenstanders in hoofdstuk vier geëvalueerd. De discussie in de literatuur over de gebondenheid van de rechter en de in rechtspraak gemaakte uitzonderingen op de leer gaan hand in hand. Sterker nog, de discussie in de literatuur is mede bepalend voor het antwoord op de vraag in welke gevallen de Hoge Raad uitzonderingen op de leer accepteert. Deze elementen worden middels een literatuuronderzoek aanschouwelijk gemaakt.

Na deze inhoudelijke hoofdstukken wordt in de conclusie getracht antwoord te geven op de vraag of de ontwikkeling in de jurisprudentie van de leer van de bindende eindbeslissing heeft geleid tot een andere strekking dan de oorspronkelijke opvatting die in de uitspraak van de Hoge Raad van 4 mei 1984 tot uiting is gekomen.

H 1.4 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie

De leer van de bindende eindbeslissing komt voornamelijk in de literatuur en de rechtspraak aan bod. In de wetgeving treft men nauwelijks aanknopingspunten aan. De in de literatuur spelende discussie over de gebondenheid van de rechter blijkt van grote invloed op de ontwikkeling van de leer in de rechtspraak:

“De discussie is mede bepalend voor het antwoord op de vraag hoe ver men de deur voor uitzonderingen op de leer daadwerkelijk openzet.”2

De samenhang tussen de literatuur en de jurisprudentie is van niet te onderschatten belang. Mede hierom is het belangrijk om te onderzoeken of argumenten van voor- of tegenstanders

(8)

8 van de leer van de bindende eindbeslissing in de literatuur, vanwege ontwikkelingen in het Nederlands recht, gedateerd zijn. Denk daarbij aan de afschaffing van tussentijds appel sinds 2002 en de inwerkingtreding van artikel 1019cc Rv op 1 juli 2010. Hiernaast is er in de jurisprudentie over het leerstuk ook het een en ander gebeurd. In de negentiende eeuw waren beslissingen van rechters slechts voorlopige overwegingen waarop zij konden terugkomen en eind twintigste eeuw waren diezelfde beslissingen louter bindend. Tegenwoordig geldt die gebondenheid nog steeds, maar heeft zich een verruiming van mogelijkheden voorgedaan om tot heroverweging van de eindbeslissing over te gaan, hetgeen een soort middenweg is. Hierdoor menen diverse schrijvers dat de praktijk de leer voorbij is. Ook aan dit aspect wordt in mijn onderzoek aandacht gegeven en geanalyseerd. Met het analyseren van de rechtspraak en het ordenen van het debat in de literatuur wordt inzicht en kader verschaft en aldus het wetenschappelijk belang gediend.

In de rechtspraktijk speelt de vraag hoe rechters de leer van de bindende eindbeslissing toepassen.3 Wat opvalt bij het bestuderen van uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven, is

dat bijvoorbeeld één rechtbank, met een beroep op de goede procesorde, de leer tamelijk streng opvat omdat het volgens de rechtbank neerkomt op een intern hoger beroep4, terwijl juist de

goede procesorde als ratio door de Hoge Raad is gehanteerd om de gebondenheid aan eindbeslissingen te versoepelen5. Overigens meen ik dat de parallel die met een intern hoger

beroep wordt getrokken, onjuist is. Hoger beroep is namelijk een recht, maar het al dan niet overgaan tot heroverweging van de bindende eindbeslissing staat geheel ter discretie van de rechter.

3 Tijdens mijn student-stage bij een groot advocatenkantoor heb ik de vraag voorgelegd gekregen in welk geval

rechters overgaan tot heroverweging van de eindbeslissing.

4 Rb. Zutphen 1 april 2009, ECLI:NL:RBZUT:2009:BH9276, r.o. 2.6 5 HR 25 april 2008, NJ 2008, 553. r.o. 3.3.3.

(9)

9

H 2 Het kader van de leer van de bindende eindbeslissing

H 2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het kader waarin de leer van de bindende eindbeslissing zich bevindt, verschaft. In het bijzonder wordt op de betekenis van het leerstuk ingegaan. Hierbij wordt de gebondenheid van de hogere rechter aangehaald en stilgestaan bij de twee verschijningsvormen van het civiele proces, namelijk de dagvaardings- en verzoekschriftprocedure. Tevens wordt naar voren gebracht hoe het leerstuk van de bindende eindbeslissing zich tot rechtsmiddelen verhoudt. Om deze verhouding te analyseren belicht ik de verschillende soorten vonnissen. Vervolgens wordt gekeken naar de mogelijkheid tot het instellen van (tussentijds) hoger beroep.

H 2.2 De leer van de bindende eindbeslissing belicht

De vraag of sprake is van een zogenoemde eindbeslissing, is relevant omdat de rechter – afhankelijk van het antwoord – in meer of mindere mate over de bevoegdheid beschikt om op een beslissing terug te komen. Een beslissing is een eindbeslissing als deze uitdrukkelijk en zonder voorbehoud over een feitelijk of juridisch geschilpunt is gegeven.6 Een eindbeslissing

kan feitelijk van aard zijn, de inhoud van het objectieve recht betreffen en rechtsgevolgen aan feiten toekennen.7 Naar vaste rechtspraak bindt een eindbeslissing over een geschilpunt de

rechter verder in dezelfde instantie, hetgeen – ietwat pleonastisch – de leer van de bindende eindbeslissing wordt genoemd.8 Voorheen gold de regel dat de rechter in het verdere verloop

van de procedure op een eindbeslissing in beginsel niet mag terugkomen.9 Naar aanleiding van

6HR 20 juni 1930, NJ 1930, p. 1217; zie ook: Snijders & Wendels 2009, p. 70; zie ook: Snijders 2017, p. 242. 7 Ras 1966, p. 154.

8 Asser 2011, p. 17.

(10)

10 de in de rechtspraak te volgen ontwikkeling, wordt duidelijk dat de juridische realiteit inmiddels genuanceerder ligt:

“De rechter die in een tussenuitspraak een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist is hieraan, in beginsel, in het verdere verloop van het geding aan gebonden. Deze gebondenheid heeft een — uit een oogpunt van goede procesorde positief te waarderen — op beperking van het debat gerichte functie. Zij geldt evenwel niet onverkort. De eisen van een goede procesorde brengen immers tevens mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.”10

De rechter beschikt aldus over de bevoegdheid om een eindbeslissing te heroverwegen, indien die beslissing, naar eigen voortschrijdend inzicht, berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Het gaat een brug te ver om in zijn algemeenheid te stellen dat die bevoegdheid de

facto een verplichting is.11 De rechter dient partijen wel de gelegenheid te bieden om zich over

de heroverweging uit te laten, alvorens de rechter tot heroverweging van de eindbeslissing overgaat.

Op het eerste gezicht lijkt de proceseconomie gebaat wanneer de rechter over de volledige vrijheid beschikt om op een door hem gegeven beslissing terug te komen. Hiermee wordt namelijk de drang om tussentijds appel in te dienen beperkt en wordt tegelijkertijd de kwaliteit van de uitspraak gestimuleerd. De keerzijde is echter dat dit tot onnodige vertraging kan leiden.12

Als er geen sprake is van een eindbeslissing, dan is de beslissing slechts een voorlopig oordeel waaraan de rechter niet gebonden is en kan de rechter dientengevolge op de beslissing terugkomen. Soms is een voorlopig oordeel aan bijvoeglijke naamwoorden te herkennen,

10 HR 26 november 2010, NJ 2010, 634, r.o. 3.5 11 De Bock 2011, p. 151.

(11)

11 bijvoorbeeld ‘voorlopig’ of ‘vooralsnog’. Maar zelfs als dergelijke adjectieven worden gehanteerd, kan het toch om een eindbeslissing gaan.13 Overigens kan de rechter de gevolgen

van de leer van de bindende eindbeslissing pareren door in zijn tussenvonnis beslissingen expliciet als voorlopige overwegingen te nemen. Hoewel de rechter zich in een dergelijk geval bloot stelt aan het verwijt van onduidelijkheid,14 kan het niettemin verstandig zijn om nog geen

eindbeslissingen te geven.

H 2.2.1 Het grievenstelsel

Niet alleen is de rechter aan de door hem gegeven eindbeslissing gebonden, maar ook is de hogere rechter aan die eindbeslissing gebonden wanneer een procespartij geen appelgrief of cassatiemiddel richt tegen die eindbeslissing.15 Als tegen het tussenvonnis of tussenarrest

waarin bindende eindbeslissingen zijn gedaan, geen hoger beroep of cassatie wordt ingesteld, dan mag de rechter die gegeven eindbeslissingen in beginsel niet ambtshalve vernietigen.16 Dit

fenomeen is het gevolg van de zogenoemde grievenstelsel. In dit kader kent het hoger beroep en cassatie twee discrepanties. Allereerst staat ingevolge artikel 399 Rv het beroep in cassatie niet open voor hem die zijn bezwaren (nog) kan doen herstellen door dezelfde rechter bij wie de zaak heeft gediend. Dus de beperking gaat op wanneer de rechter op zijn beslissing kan terugkomen. Daarentegen geldt voor het instellen van hoger beroep dat dit rechtsmiddel kan worden ingezet om beslissingen te bestrijden waarop de oorspronkelijke rechter nog kan terugkomen. Ten tweede geldt in hoger beroep de devolutieve werking. Hierdoor moeten bindende eindbeslissingen ten nadele van verweerder, ook zonder een daartegen gerichte incidenteel beroep, binnen de door de grieven getrokken grenzen – als deze doel treffen – opnieuw, dan wel alsnog door het hof worden beoordeeld. Echter, in cassatie, waarin de devolutieve werking niet geldt, zal de verwerende partij (voorwaardelijk) incidenteel beroep moeten instellen om te bereiken dat na verwijzing een ten nadele van haar beslist geschilpunt weer openligt.17

H 2.2.2 Eindbeslissingen in dagvaardings- en verzoekschriftprocedures

13 Meijer, AA 2001, 7-8, p. 537.

14 Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2018/157.

15 Van Dam-Lely, in: T&C Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering 2018, art. 232 Rv, aant. 2 onder c; zie ook:

Hugenholtz/Heemskerk 2018, p. 250.

16 Hugenholtz/Heemskerk 2018, p. 250.

(12)

12 De dagvaardingsprocedure en de verzoekschriftprocedure zijn de twee gebruikelijke vormen in het civiele proces. De dagvaardingsprocedure wordt van oudsher gebruikt wanneer in een civiele procedure de belangen van de procespartijen lijnrecht tegenover elkaar staan. Daarentegen is de verzoekschriftprocedure van oudsher bedoeld ten behoeve van een of meer partijen die – verplicht of onverplicht – naar de rechter stappen opdat voorzieningen worden gegeven of rechtsbetrekkingen worden bepaald, terwijl partijen niet per se conflicterende belangen hoeven te hebben.18 Deze procedure treft men veelal bij zaken over familierecht aan,

bijvoorbeeld alimentatie- en echtscheidingsaangelegenheden, maar ook bij het faillissements- en arbeidsrecht.

De leer van de bindende eindbeslissing is in de dagvaardingsprocedure ontwikkeld. Geheel onlogisch is dit niet als men voor ogen houdt dat de dagvaardingsprocedure ten tijde van de ontwikkeling van de leer de meest prominente procedure was en de problematiek die met deze leer is verwikkeld vaker naar voren treedt in dagvaardingszaken dan in verzoekschriftzaken. Desalniettemin, wordt er in het algemeen vastgehouden aan het idee dat de leer van de bindende eindbeslissing in verzoekschriftprocedures niet anders wordt opgevat.19

In 1997 heeft de Hoge Raad bevestigd dat de op dat moment geldende opvatting van het leerstuk ook voor verzoekschriftprocedures geldt. Volgens Snijders & Wendels ligt het in de lijn der verwachting dat ook de leer van de bindende eindbeslissing zoals die in De Vries/Gemeente Voorst [2008] ontwikkeld is, voor verzoekschriftprocedures geldt.20

Bovendien ondersteunt de parlementaire geschiedenis de opvatting dat de leer van de bindende eindbeslissing, zoals men die in dagvaardingszaken kent, op dezelfde wijze in zogeheten deelgeschilprocedures in de zin van aritkel 1019w Rv wordt toegepast. Op deze deelgeschilprocedures21 zijn de regels van de verzoekschriftprocedure van toepassing.22

Volgens artikel 1019cc lid 3 Rv juncto lid 1 kan hoger beroep van een beschikking in een deelgeschil slechts worden ingesteld voor zover daarin een eindbeslissing is gegeven, waarbij

18 Wiersma 1998, p. 8.

19 Wiersma 1998, p. 9; zie ook: HR 25 april 2008, NJ 2008, 553, m.nt. Snijders, r.o. 4 onder d.

20 Snijders & Wendels 2009, nr 67.

21 Artikel 1019w Rv biedt de persoon die schade door dood of letsel heeft geleden en de persoon die daarvoor

aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid om in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de beslissing van de rechter in te roepen in geschillen inzake of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen partijen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan een vaststellingsovereenkomst.

(13)

13 laatstgenoemd artikel bij de vaste rechtspraak van de leer van de bindende eindbeslissing aansluit.23

Volledigheidshalve merk ik op dat het criterium van het leerstuk ook in een kort geding procedure op dezelfde wijze wordt toegepast.24 De leer zal echter in dergelijke procedure

zelden voorkomen aangezien kortgedingprocedures meestal zonder tussenvonnissen verloopt.

H 2.3 De onderverdeling van soorten vonnissen

Zojuist is opgemerkt dat heroverweging van de eindbeslissing een foutieve beslissing van de rechter in rechte kan aantasten. Hiernaast kan een door de rechter onjuist gegeven beslissing door middel van het instellen van tussentijds appel of hoger beroep worden aangevochten. De onderverdeling van de soorten vonnissen is relevant voor de vraag wanneer tussentijds appel dan wel hoger beroep kan worden ingesteld. Er zijn drie soorten vonnissen:

1. Tussenvonnis 2. Eindvonnis 3. Deelvonnis

Tussenvonnis

Een tussenvonnis in de zin van artikel 232 lid 1 Rv is een vonnis waarbij in het dictum dan wel bij de daadwerkelijke beslissing het gevorderde nog niet (geheel of gedeeltelijk) definitief wordt toe- of afgewezen. Alle overwegingen buiten het dictum of bij de daadwerkelijke beslissing zijn daarmee irrelevant voor de vraag of er sprake is van een tussenvonnis.25 Het is

bij een tussenvonnis de bedoeling dat dit wordt gevolgd door een andere uitspraak van dezelfde rechterlijke instantie.26 Een tussenvonnis kan ook mondeling worden uitgesproken.27 Dat

neemt niet weg dat de uitspraak vervolgens wel op schrift moet worden gesteld in een

23Kamerstukken II 2007/08, 31 518, 3, p. 20 en Kamerstukken II 2008/09, 31 518, 8, p. 4; zie ook: HR 19 juni

2015, JBPR 2015/65, r.o. 2.10.

24 Rb. Den Haag 28 november 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018;14109, r.o. 2.4. 25 Snijders, Klaassen & Meijer 2017, p. 237-238.

26 Wiersma 1998, p. 115.

(14)

14 tussenvonnis of in het proces-verbaal van de comparitie.28 Men onderscheidt vier soorten

tussenvonnissen, namelijk een interlocutoir, incidenteel, preparatoir en provisioneel vonnis:29

I. Een interlocutoir vonnis is een vonnis waarbij bewijslevering, een deskundigenonderzoek of een andere instructie wordt bevolen. Dit is de belangrijkste categorie der tussenvonnissen.30

II. De rechter die een incidenteel vonnis wijst beslist daarbij op een incidentele vordering. Denk hierbij aan een incidentele vordering tot vrijwaring, voeging en tussenkomst, zekerheidsstelling, schorsing en hervatting van het geding en wraking van rechters.31

Als de zaak dat meebrengt, dan houdt de rechter de hoofdzaak aan tot hij in een tussenvonnis over de incidentele vordering heeft beslist. Het ontstaan van onredelijke vertraging kan een reden zijn om de vordering af te wijzen.32

III. Een preparatoir vonnis is een tussenvonnis waarbij enkel processuele geschilpunten van ondergeschikt belang worden beslist, welke in een later fase van het geding geen betekenis meer zullen hebben.33

IV. Bij een provisioneel vonnis wordt een voorlopige voorziening getroffen of geweigerd. Deze mogelijkheid biedt artikel 223 Rv. Een dergelijke voorziening betreft een ordemaatregel hangende de procedure en niet een instructie ter voortgang van de zaak.34

Beslissingen in het kader van een provisioneel vonnis binden de rechter niet in de hoofdzaak.35

Eindvonnis

Tegenover het tussenvonnis staat het eindvonnis. Hiervan is sprake indien (een deel van) het gevorderde definitief wordt afgedaan, waarbij die uitspraak op een uitdrukkelijke wijze in het dictum staat weergegeven.36

28 Hugenholtz/Heemskerk, p. 187. 29 Stein/Rueb 2018, p. 288.

30 Snijders, Klaassen & Meijer 2017, p. 239-241.

31 Vrijwaring is geregeld in artikelen 210 e.v. Rv. Voeging en tussenkomst volgt uit artikelen 217-219a Rv.

Artikel 224 Rv regelt de zekerheidsstelling. Schorsing en hervatting van het geding vindt plaats krachtens artikelen 225-228 Rv. Artikel 36 Rv regelt de wraking van rechters.

32 HR 2 maart 2012, NJ 2012, 158.

33 De Bock, in: GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 232 Rv, aant. 2. 34 De Bock, in: GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 232 Rv, aant. 2. 35 Hovens 2005, p. 226.

(15)

15

Deelvonnis

Een uitspraak die een mengvorm van beiden vormt, wordt een deelvonnis genoemd. Dit vonnis bestaat in een dergelijk geval deels uit een tussenvonnis en deels uit een eindvonnis.37 Indien

de beslissing niet in het dictum staat, is het geen deelvonnis.38 Een deelvonnis is steeds

gecombineerd met een tussenvonnis ten aanzien van het nog niet afgedane deel van de vordering. Om aangemerkt te worden als een deelvonnis moet ook een deel van het gevorderde worden afgedaan. Een voorbeeld van een deelvonnis is wanneer de rechter in het dictum van een tussenvonnis ene vordering tot ontbinding toewijst en ten aanzien van de vordering tot betaling van schadevergoeding bewijs van de schade opdraagt. De toewijzing van de vordering tot ontbinding zorgt ervoor dat er om dit discussiepunt een einde wordt gemaakt, maar de discussie over hetgeen gevorderd blijft voortbestaan. Met ander woorden, de discussie ten aanzien van een vordering eindigt, maar het geschil als zodanig prolongeert voor de overige vorderingen.

Nu de kwalificatie van het vonnis helder op het netvlies staat, wordt hieronder de mogelijkheden tot het instellen van (tussentijds) hoger beroep besproken.

H 2.3.1 (Tussentijds) hoger beroep van vonnissen

Sinds 2002 is het slechts mogelijk om tussentijds hoger beroep tegen een tussenvonnis of een tussenvonnis dat in een deelvonnis is vervat, in te stellen, wanneer de rechter daarvoor verlof heeft gegeven. Deze regel kent echter uitzonderingen. De mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep tegen tussenvonnissen wordt in artikel 337 Rv geregeld. Artikel 337 lid 1 Rv ziet op een provisioneel tussenvonnis en lid 2 heeft betrekking op de overige tussenvonnissen.

Gelet op artikel 337 lid 2 Rv staat het de rechter vrij om te beslissen dat partijen hoger beroep tegen een tussenvonnis kunnen instellen. Dit wordt ook wel tussentijds appel genoemd. Het instellen van tussentijds appel geschiedt op basis van de discretionaire bevoegdheid der rechter.39 Het staat procespartijen echter vrij om een verzoek tot het openstellen van tussentijds

appel in te dienen.40 De rechter kan het tussentijds appel ook na het wijzen van een tussenvonnis

openstellen. Het instellen van hoger beroep tegen een tussenuitspraak kan uiterlijk in gevallen

37 Van Dam-Lely, in: T&C Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering 2016, art. 232 Rv, aant. 2 onder c. 38 Hugenholtz/Heemskerk 2018, p. 187.

39 Stein/Rueb 2018, p. 325-326.

(16)

16 waar nog geen einduitspraak is gewezen en moet binnen de wettelijke termijn (meestal drie maanden) worden ingesteld. De rechter is niet verplicht om zijn beslissing op het verzoek te motiveren. Op het moment dat de appeltermijn is verstreken, is het niet toegestaan om hoger beroep in te stellen, ongeacht of de rechter hoger beroep heeft opengesteld.41 In

tussenvonnissen kunnen in de overwegingen voor het dictum eindbeslissingen voorkomen. Dit verandert niet de aard van het vonnis; het blijft een tussenvonnis waarop artikel 337 lid 2 Rv van toepassing.42 Tussentijds appel dient de proceseconomie aangezien voorkomen wordt dat

partijen discussie voeren en handelingen verrichten op basis van uitgangspunten die door de rechter in hoger beroep worden verworpen.43 De andere kant van de medaille is dat tussentijds

appel de behandeling van de procedure in de eerdere instantie schorst, zodat aanzienlijke vertraging kan ontstaan.44 Immers, indien aansprakelijkheid van de verweerder uiteindelijk

toch definitief komt vast te staan, wordt pas – na aanzienlijke vertraging – met de begroting van de schade begonnen.45 Bovendien kan tussentijds beroep een coherente beoordeling van

de zaak belemmeren.46

Naast de uitzondering van artikel 337 lid 2 Rv, is het krachtens artikel 337 lid 1 Rv ook mogelijk om hoger beroep in te stellen tegen een tussenuitspraak waaruit blijkt dat een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd. Tegen dit vonnis kan, voordat het eindvonnis is gewezen, binnen de appeltermijn geappelleerd worden. Indien deze termijn is verstreken zonder dat hoger beroep is ingesteld, kan nog tegelijk met beroep van het eindvonnis beroep van het provisionele vonnis worden ingesteld binnen de voor het eindvonnis geldende appeltermijn. De ratio van artikel 337 lid 1 Rv is dat het gaat om een ingrijpende beslissing die gevolgen kunnen hebben op de beslissing in de hoofdzaak.47

Het instellen van hoger beroep is een rechtsmiddel en staat tegen een eindvonnis open, behoudens uitzonderingen zoals de minimale appellabele hoogte van de vordering. Op het moment dat een eindvonnis is gewezen kan de weg van tussentijds appel niet meer worden

41 Hugenholtz/Heemskerk 2018, p. 248. 42 Hugenholtz/Heemskerk 2018, p. 249. 43 Stein/Rueb 2018, p. 326. 44 Artikel 350 Rv. 45 Meijer, AA 2001, 7-8, p. 535. 46 Lindijer 2006, p. 385.

(17)

17 bewandeld.48 Dit geldt ook voor de vordering waarover definitief in een deelvonnis is beslist.

Dat deel is namelijk een eindvonnis.49 Hoger beroep of cassatieberoep kan alleen binnen de

daarvoor geldende appeltermijn of cassatietermijn (veelal 3 maanden) worden ingesteld.

H 2.4 Deelconclusie

De mogelijkheden voor procespartijen om een foutieve beslissing van de rechter aan te vechten, zijn beperkt. Voor een beroep tegen een onjuist gegeven beslissing moet worden afgewacht totdat het eindvonnis of een appellabel tussenvonnis is gewezen, tenzij sprake is van een provisioneel vonnis of de rechter naar aanleiding van het tussenvonnis anders heeft bepaald. Een andere procesrechtelijke methode om onjuiste beslissingen tegen te gaan, is wanneer de rechter overgaat tot heroverweging van een ‘bindende’ eindbeslissing. Een beslissing is een eindbeslissing als deze uitdrukkelijk en zonder voorbehoud over een feitelijk of juridisch geschilpunt is gegeven. Naar vaste rechtspraak bindt een eindbeslissing over een geschilpunt de rechter verder in dezelfde instantie, hetgeen de leer van de bindende eindbeslissing wordt genoemd. Als er geen sprake is van een eindbeslissing, dan betreft de beslissing slechts een voorlopig oordeel, waaraan de rechter niet gebonden is.

Er is een aantal redenen waarom het relevant is om te weten of procespartijen met een eindbeslissing. De rechter is – zoals gezegd – in het verdere verloop van de instantie aan de door hem gegeven eindbeslissing gebonden. Deze gebondenheid heeft een — uit een oogpunt van goede procesorde positief te waarderen — op beperking van het debat gerichte functie. Zij geldt evenwel niet onverkort. De eisen van een goede procesorde brengen immers tevens mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Ook is de appelrechter aan een eindbeslissing gebonden, indien niet tegen het tussenvonnis waarin die eindbeslissingen zijn opgenomen, is geappelleerd.

48 Hugenholtz/Heemskerk 2018, p. 249. 49 Hugenholtz/Heemskerk 2018, p. 188 en 249.

(18)

18

H 3 Jurisprudentiële ontwikkeling

H 3.1 Inleiding

Om de leer van de bindende eindbeslissing conceptueel goed te plaatsen wordt in dit inhoudelijke hoofdstuk bij de ontwikkeling ervan stilgestaan. Centraal in deze ontwikkeling staat de gebondenheid van de rechter aan een door hem gegeven eindbeslissing. Vaste rechtspraak van de Hoge Raad over dit leerstuk dateert van het laatste kwart van de negentiende eeuw50 tot en met begin eenentwintigste eeuw. In die ongeveer 125 jaar hebben twee uiterste

van de leer, namelijk volledige gebondenheid en volledige ongebondenheid, eens als

(19)

19 uitgangspunt gegolden.51 De huidige opvatting kiest, zoals hieronder zal blijken, voor een

andere benadering.

H 3.2 De historie van de leer

Vroeger gold de gedachte dat een tussenuitspraak dient ter voorbereiding van de eindbeslissing. Als gevolg hiervan werd het karakter van een dergelijke uitspraak als voorlopig beschouwd. Het zou met datzelfde karakter botsen wanneer de rechter bij het geven van zijn einduitspraak toch aan die eindbeslissing was gebonden; het oud-Franse adagium l'interlocutoire ne lie pas

le juge52.53 Beslissingen in de tussenuitspraak, voor zover zij betrekking hebben op de

hoofdzaak, waren aldus slechts te beschouwen als voorlopige overwegingen waarop de rechter bij einduitspraak kan terugkomen.54

Deze inkleuring van de leer was in de negentiende eeuw heersend, maar stukje bij beetje werden hierop uitzonderingen aangenomen.55 Dit heeft in de eerste kwart van de twintigste

eeuw geleid tot de gebondenheid van de rechter aan zijn bij tussenuitspraak gegeven beslissing, indien die beslissing uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is gegeven.56 Zijn die “beslissingen”

echter voorlopige oordelen dan mag de rechter erop terugkomen. Hiermee staat de bedoeling van de rechter die de beslissing heeft gegeven centraal.57 De destijds geldende kritiek op deze

opvatting was dat de rechter die achteraf niet gebonden wilde zijn, over aanzienlijke vrijheid beschikte om wat een eindbeslissing leek toch aan te merken als een voorlopig oordeel. De Hoge Raad leed aan ‘chronische interlocutoritis’. Met deze uitdrukking wordt bedoeld dat de Hoge Raad de uitleg die de feitenrechters aan de door hen gegeven oordelen gaven, niet toetste. Om deze reden was het soms niet duidelijk of de rechter had bedoeld om een eindbeslissing of slechts een voorlopig oordeel te geven.58

51 Volledigheidshalve merk ik op dat op het moment dat de leer strikt werd geïnterpreteerd, hadden de

rechters onder zeer bijzondere omstandigheden de mogelijkheid om van een eindbeslissing terug te komen.

52 Een gangbare vertaling luidt: de tussenuitspraak bindt de rechter niet. 53 Ras 1996, p. 541.

54 Ras 1966, nr. 110.

55 HR 4 mei 1984, NJ 1985, 3, m.nt. Heemskerk, r.o. 2. 56 HR 20 juni 1930, ECLI:NL:HR:1930:91 (Tasseron/Philips).

57 HR 18 december 1942, NJ 1943, 40; zie ook: Hugenholtz/Heemskerk 2018, p. 188. 58 HR 30 juni 1989, NJ 1990, 382, m.nt. Vranken, r.o. 2.

(20)

20 De rechterlijke gebondenheid heeft het in ieder geval meer dan een halve eeuw volgehouden. In 1984 kwam de Hoge Raad opnieuw voor een keuze te staan. Hij had de keus om de leer in zijn op dat moment geldende staat af te zwakken of te verankeren. Bij verzwakking zou de leer richting het oud-Franse adagium zoals dat in de negentiende eeuw gold, terugkeren. Waarvoor de Hoge Raad heeft gekozen en of dit tot op heden de huidige opvatting is, wordt in de volgende paragrafen besproken.

H 3.3 De leer van de bindende eindbeslissing sedert 1984

H 3.3.1 Van der Meer/S.K.S. [1984]

In 1984 diende de Hoge Raad over de volgende kwestie te oordelen.

Feiten

SKS, verweerster in cassatie meent dat zij, samen met Van der Meer, eiser tot cassatie, een koopovereenkomst hebben gesloten. Uit deze overeenkomst volgt dat SKS een lagedrukketel aan Van der Meer verkoopt en levert, waarbij laatstgenoemde een prijs van ƒ 20 490 excl. BTW betaald, aldus SKS. Van der Meer bestrijdt deze stelling en ontkent dat de handtekening op de orderbevestiging van hem is. De vordering van SKS wordt in eerste instantie afgewezen. Hiertegen gaat SKS in hoger beroep. Hof ‘s-Hertogenbosch beslist in zijn tussenarrest dat de handtekening van Van der Meer op de orderbevestiging authentiek is en dat voor nader bewijs geen plaats meer is. Ook overweegt het hof dat het niet meer mogelijk is om tegenbewijs tegen deze orderbevestiging te leveren, omdat slechts de handtekening op deze orderbevestiging was ontkend. Als gevolg hiervan verzoekt Van der Meer dat het hof terugkomt op zijn beslissing die het hof in het tussenarrest heeft gegeven. In zijn eindarrest oordeelt het hof dat terugkomen niet mogelijk is aangezien het gaat om ‘een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissing waaraan het hof gebonden is’. De juistheid van deze stelling wordt in cassatie bestreden.59

Advocaat-generaal Ten Kate

Advocaat-generaal Ten Kate heeft in zijn conclusie de grondslag van de leer van de bindende eindbeslissing beschreven:

(21)

21 “Hoe men de zaak ook wendt of keert, eens breekt het ogenblik aan dat een geschil of een geschilpunt als definitief beslist heeft te gelden en dat ook de rechter de gegeven beslissing heeft te aanvaarden, ook al acht hij deze intussen onjuist. Bij het ontbreken van een afsluiting van de procedure zou dit de mogelijkheid openen voor een partij, die zich bij een bepaald rechterlijk oordeel niet kan neerleggen, telkens weer in dezelfde instantie bezwaren te maken, met nieuw bewijsmateriaal te komen of nieuw bewijs aan te bieden enz. Aangezien de betekenis van zodanig materiaal niet bij voorbaat vaststaat, is het duidelijk dat aldus de belangen van de wederpartij, die zich dan telkens weer moet verweren, in verdrukking (kunnen) komen. Dit komt in strijd met een goede procesorde.”60

De Hoge Raad

Evenals de advocaat-generaal oordeelt de Hoge Raad dat het niet de bedoeling kan zijn om telkens over hetzelfde geschilpunt verweer te voeren:

“De in de rechtspraak van de HR verankerde regel dat de rechter die in een tussenvonnis een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist, in het verdere verloop van de procedure op die beslissingen niet mag terugkomen, heeft een — uit het oogpunt van een goede procesorde positief te waarderen — op beperking van

het debat gerichte functie.”61

Volgens de Hoge Raad is met die beslissing het geschilpunt definitief afgehandeld. De enige manier om die beslissing tegen te gaan is door een bij de wet aangegeven rechtsmiddel aan te wenden. Op het moment dat het proces nog gaande is, zoals bij een tussenuitspraak, is voor die rechtsmiddelen geen plaats, aldus de Hoge Raad. Het laten varen van deze regels is wegens de daarin besloten mogelijkheden tot vertraging van de procesgang niet wenselijk.62

Gezien het gesloten stelsel van rechtsmiddelen is er een limitatieve opsomming van rechtsmiddelen voorhanden. Er moet hierbij onderscheid worden gemaakt tussen gewone en buitengewone rechtsmiddelen. Onder gewone rechtsmiddelen wordt verstaan de mogelijkheid

60 HR 4 mei 1984, NJ 1985, 3, r.o. 35-37. 61 HR 4 mei 1984, NJ 1985, 3, r.o. 3.3. 62 HR 4 mei 1984, NJ 1985, 3, r.o. 3.3.

(22)

22 op verzet, hoger beroep en cassatie. Herroeping en derdenverzet zijn onderdeel van de buitengewone rechtsmiddelen.63

Voorts overweegt de Hoge Raad:

“Daargelaten of er nieuwe omstandigheden kunnen zijn van zo uitzonderlijke aard dat zij afwijking van bedoelde regel wettigen, de in het subonderdeel aangevoerde 'nieuwe omstandigheden' — het door Van der Meer na 's Hofs tussenarrest in het geding brengen van het in het subonderdeel genoemde schriftkundig rapport, van de brief van Mr. J.A. van Hasselt en van een arrest van de HR — wettigen zodanige afwijking in ieder geval niet.”64

Deelconclusie

De kogel is door de kerk. Voor het eerst heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de grondslag van het leerstuk. De ratio van de leer van de bindende eindbeslissing is een – uit het oogpunt van een goede procesorde positief te waarderen – beperking van het debat. Dit is een weerklank van het door Ten Kate genoemde Romeinse adagium litis finiri oportet.65 Dit houdt in dat het

in het belang van de partijen is om niet steeds opnieuw over hetzelfde punt te procederen waardoor aan rechtsgedingen een (tijdig) einde kan komen.66

Het uitgangspunt is dat de rechter die in een tussenvonnis een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist, niet hierop mag terugkomen. Echter, nieuwe omstandigheden die van uitzonderlijke aard zijn, kunnen heroverweging van de bindende eindbeslissing tot gevolg hebben. Hieruit volgt dat grote terughoudendheid op zijn plaats is, maar dat er wel een mogelijkheid bestaat om van een eerder door de rechter gegeven eindbeslissing terug te komen.

H 3.3.2 De Regt Beton/Veghel [1989]

Feiten

63 Cassatie in belang der wet is ook een buitengewoon rechtsmiddel, maar onbelangrijk omdat het de positie

van procespartijen niet aantast.

64 HR 4 mei 1984, NJ 1985, 3, r.o. 3.4.

65Een gangbare vertaling luidt: de (rechts)strijd moet eens worden beëindigd. 66 Tjittes & Asser 2011, p. 3; zie ook: Asser e.a. 2011, p. 21.

(23)

23 In deze zaak heeft de Rechtbank ‘s-Hertogenbosch een beroep van De Regt op haar relatieve onbevoegdheid bij incident verworpen. Omdat de rechtbank vaststelde dat er een forumkeuzebeding tussen partijen tot stand is gekomen, welk beding uitsluitend de rechter te ‘s-Hertogenbosch als bevoegde rechter aanwijst. Hiertegen is tussentijds appel ingesteld. In het door De Regt tegen het vonnis van de Rb. ingestelde hoger beroep heeft het hof haar niet-ontvankelijk verklaard. Het hof oordeelde dat aan die niet-niet-ontvankelijkheid niet afdoet dat de rechtbank zich bij haar beslissing in het door De Regt opgeworpen bevoegdheidsincident tevens heeft uitgelaten over geschilpunten die in de hoofdzaak van belang zijn. Voor zover — aldus het hof — daarop in het incident is beslist, brengt het karakter van het incident met zich dat het slechts voorlopige oordelen zijn, waaraan de rechtbank niet is gebonden. Tegen de overweging van het gerechtshof dat de beslissing die de rechtbank in het incident heeft gegeven op geschilpunten die ook in de hoofdzaak van belang zijn, slechts voorlopige oordelen zijn waaraan de rechtbank niet gebonden is, is cassatie ingesteld.67

De Hoge Raad

De beslissing die de rechtbank over haar bevoegdheid in het incident heeft gegeven, draagt bij aan de wens om zo snel mogelijk en op een zo makkelijk mogelijke manier de bevoegde rechter aan te wijzen. Dit gegeven, in combinatie met de wetgever die in de Memorie van Toelichting nadrukkelijk erop heeft gewezen dat de regels inzake de bevoegdheid van de rechter slechts van belang zijn opdat de rechterlijke organisatie goed functioneert en dat deze regels niet zien op het beslechten van een geschil, rechtvaardigt heroverweging van de bindende eindbeslissing. Met andere woorden, als de rechter in het kader van de bevoegdheidsvraag een eindbeslissing geeft, welke beslissing ook gevolgen heeft voor een materieel geschilpunt, dan is de rechter aangaande dit geschilpunt niet gebonden. Hiermee wordt een uitzondering op de gebondenheid van de rechter aangenomen.68

Deelconclusie

De rechter is niet gebonden aan een reeds gegeven beslissing indien die beslissing in het kader van de beantwoording van een voorvraag zoals de bevoegdheid van de rechter, gegeven is. Dit is een uitzondering op de gebondenheid van de rechter aan zijn eigen eindbeslissing.

67 HR 30 juni 1989, NJ 1990, 382, r.o. 3.1 (De Regt Beton/Veghel). 68 HR 30 juni 1989, NJ 1990, 382, r.o. 3.3 (De Regt Beton/Veghel).

(24)

24

H 3.3.3 Van Paassen/Credit Lyonnais Bank [1994]

Feiten

Hier ging het om een bindende tussenuitspraak die gebaseerd is op een getuigenis waarbij achteraf vast is komen te staan dat deze valselijk afgelegd is. Gerechtshof ‘s-Gravenhage heeft geoordeeld dat heroverweging in dit geval niet mogelijk is, tenzij die valselijk afgelegde verklaring door toedoen van een procespartij tot stand is gekomen.69 De vraag die de Hoge

Raad moet beantwoorden is of heroverweging alleen in een dergelijk geval mogelijk is.

De Hoge Raad

Gelet op de ratio van de leer is heroverweging niet alleen mogelijk in het geval dat de valselijk afgelegde verklaring door toedoen van een procespartij tot stand gekomen is, maar ook als deze verklaring buiten toedoen van procespartijen afgelegd is. Toepassing toepassing van de gebondenheid van de rechter ingeval het aan de beslissing ten grondslag liggende valse getuigenis buiten toedoen van de procespartijen tot stand was gekomen, zou namelijk leiden tot consequentie waarvoor de ratio van die gebondenheid geen toereikende rechtvaardiging biedt. De rechter zou immers worden gedwongen tot het doen van een (eind)uitspraak waarvan hij weet dat die uitspraak ondeugdelijk is. Net als in de voorgaande uitspraken blijft de Hoge Raad benadrukken dat grote terughoudendheid om een uitzondering op de regel te vormen, geboden is.70

Deelconclusie

Met dit arrest wordt nadere invulling gegeven aan nieuwe omstandigheden die van zo uitzonderlijke aard zijn die afwijking van de gebondenheid van de rechter met zich mee kunnen brengen. Wanneer door of buiten toedoen van procespartijen een valselijk afgelegde getuigenis is gegeven, mag de rechter overgaan tot heroverweging. De vraag die annotator Ras bij het arrest terecht stelt, is of er niet veel meer gevallen zijn waarin de bedoelde gebondenheid eigenlijk onaanvaardbaar is. De Hoge Raad heeft de deur voor uitzonderingen op de gebondenheid opengezet.

H 3.3.4 De Moel/Scherpenzeel en Koning (hoog opschietende bomen) [1996]

69 HR 8 april 1994, NJ 1994, 623, r.o. 3.3. 70 HR 8 april 1994, NJ 1994, 623, r.o. 3.3.

(25)

25

Feiten

In deze zaak ging om de verjaringstermijn van een of meer hoog opschietende bomen. Die 30-jarige termijn begint op het moment dat de bomen zijn geplant te lopen. Gerechtshof Leeuwarden heeft in een tussenuitspraak besloten dat de bomen bij de eerste oplevering door de bewoners zijn geplant. In een tweede tussenuitspraak heeft de rechter De Moel de gelegenheid gegeven om te bewijzen wanneer de bomen zijn geplant. Tegen deze laatste overweging is cassatie ingesteld. Eiser betoogt namelijk dat deze overweging in strijd is met de overweging dat de bomen bij eerste oplevering zijn geplant, hetgeen de facto betekent dat de rechter op een eerder gegeven eindbeslissing terugkomt.

De Hoge Raad

In het kader van de al veel gehoorde kreet ‘beperking van het processuele debat’ heeft de Hoge Raad de lijst met uitzonderingen uitgebreid:

“Voor aanvaarding van een uitzondering is evenwel plaats ingeval bijzondere, door de rechter in zijn desbetreffende beslissing nauwkeurig aan te geven omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan een dergelijke eindbeslissing zou zijn gebonden.”71

Bij toepassing van deze formule vervolgt de Hoge Raad dat het hof kennelijk tot het inzicht is gekomen dat zijn eerdere beslissing dat in dit geding ervan moet worden uitgegaan dat de bomen bij de eerste oplevering waren geplant op een processuele misslag berustte.72

Hiervan uitgaande heeft het Hof in het licht van het voortgezette debat van partijen tegenover Scherpenzeel en Koning onaanvaardbaar geoordeeld dat het aan die beslissing gebonden zou zijn en daardoor genoopt tot een resultaat te komen dat aan het door hen in dat debat ingenomen standpunt geen recht kon doen. Dit oordeel heeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Terugkomen op de eindbeslissing is aldus gerechtvaardigd.73

Deelconclusie

71 HR 5 januari 1996, NJ 1996, 597, r.o. 3.2. 72 HR 5 januari 1996, NJ 1996, 597, r.o. 3.2. 73 HR 5 januari 1996, NJ 1996, 597, r.o. 3.2.

(26)

26 De Hoge Raad bevestigt dat uitzonderingen op de gebondenheid van de rechterlijk mogelijk zijn, maar herhaalt de grote terughoudendheid die in acht dient te worden genomen. Nieuw in dit verband is dat de Hoge Raad voor aanvaarding van een uitzondering spreekt van evenwel en niet slechts ‘plaats ingeval bijzondere, door de rechter in zijn desbetreffende beslissing nauwkeurig aan te geven omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan een dergelijke beslissing zou zijn gebonden’.74

Uit dit arrest volgt dat het onderhavige geval waarin het hof zijn eerdere beslissing dat in dit geding ervan moet worden uitgegaan dat de bomen bij de eerste oplevering waren geplant, op een ‘processuele misslag’ berustte. Ook een dergelijke situatie valt onder de gebezigde formule van de Hoge Raad en vormt daarmee een uitzondering op de leer van de bindende eindbeslissing.

De rechter dient die omstandigheden wel nauwkeurig in zijn beslissing aan te geven. In de literatuur wordt dit arrest ook wel aangeduid als ‘hoogopschietende uitzonderingen’.75 Met

deze uitspraak wordt de kier een stukje groter om van de gebondenheid van de rechter af te wijken.

H 3.3.5 De Vries/Gemeente Voorst [2008]

Feiten

Voorafgaand aan deze zaak heeft de gemeente bij beschikking een verzoek tot uitkering toegewezen, onder de voorwaarde dat mevrouw De Vries zich uitschrijft uit het architectenregister. De Vries gaat tegen die in de beschikking gestelde voorwaarde in beroep en stelt schade te hebben geleden door niet meer naast de uitkering te kunnen werken. De rechtbank wijst haar vordering af. Het hof overweegt in een tussenuitspraak dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld. De gemeente had haar juist, althans voldoende moeten inlichten, aldus Gerechtshof Arnhem. Na deze uitspraak heeft de Hoge Raad een arrest gewezen, inhoudende dat een soortgelijke casus geen onrechtmatige daad van de gemeente oplevert. Gelet op die nieuwe rechtspraak komt het hof terug op zijn oorspronkelijke beslissing en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Mevrouw gaat hiertegen in cassatie.

74 HR 8 april 1994, NJ 1994, 623, m.nt. Ras, r.o. 3. 75 HR 1 mei 1998, NJ 1999, 563, m.nt. H.J. Snijders, r.o. 3.

(27)

27

De Hoge Raad

Naar aanleiding van een Hoge Raad uitspraak is het hof kennelijk tot het oordeel gekomen dat zij een onjuiste beslissing heeft gegeven, aldus de Hoge Raad. Hierdoor is het hem toegestaan om de overweging in zijn tussenarrest te heroverwegen. Deze overweging van de Hoge Raad wordt vervolgt met de hieronder genoemde zin:

“De eisen van een goede procesorde brengen immers mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.”76

Met deze overweging is een nieuw – en soepeler – criterium geïntroduceerd, welk criterium door de Hoge Raad in latere rechtspraak is herhaald.77

Deelconclusie

De goede procesorde vormt de grondslag voor zowel de mogelijkheid tot heroverweging als voor het beginsel dat de rechter in dezelfde instantie niet over de bevoegdheid beschikt om van een bindende eindbeslissing terug te komen. Dit geeft het kader weer voor de al geruime tijd impliciet door de Hoge Raad aanvaarde afweging van enerzijds het belang van een voortvarende en doelmatige procesvoering en anderzijds het belang van een processueel nauwkeurige behandeling van de zaak waarbij een juiste inhoudelijke beoordeling essentieel is.78

Waar de Hoge Raad voorafgaand aan dit arrest slechts voldoende rechtvaardiging voor heroverweging zag in geval van bijzondere omstandigheden die het vasthouden aan een eindbeslissing onaanvaardbaar zouden maken, is de toets thans ruimer en zelfs subjectief,79

welke subjectiviteit in de volgende deelconclusie nader wordt belicht. Hierbij heeft te gelden

76 HR 25 april 2008, NJ 2008, 553. r.o. 3.3.3. 77 HR 8 mei 2015, NJ 2016, 218, r.o. 3.6.1 en 3.6.2. 78 Asser 2011, p. 31.

79 Avendaño Canto, BJT 2011, afl. 6; zie ook: HR 8 mei 2015, JBPR 2015, 60, m.nt. H.W. Wiersma, r.o. 4; zie

(28)

28 dat het terugkomen niet direct gekoppeld is aan de bijzondere omstandigheden van het geval maar aan het algemenere gegeven van de dreiging van een onjuiste einduitspraak.80

H 3.3.6 Kojen/ABB [2010]

Feiten

Op 1 augustus 1996 hebben Kojen, eiseres tot cassatie, en Zantingh Energiesystemen B.V. (Zantingh) een agentuurovereenkomst gesloten. Uit deze overeenkomst volgt dat Kojen als handelsagent namens Zantingh gasgestookte warmtekrachtcentrales zou gaan verkopen in Turkije. In 1998 heeft ABB, verweerster in cassatie, de overeenkomst van Zantingh overgenomen. Kojen en ABB zijn een provisieregeling overeengekomen. De vraag die uiteindelijk rijst is welke provisieregeling geldt. Kojen haalt een regeling van 25 november 1997 aan terwijl ABB zich beroept op een nieuwe regeling van 18 oktober 1999. Bij het tussenarrest heeft het hof beslist dat uit de brief van 18 oktober 1999 niet valt op te maken dat partijen een afwijkende regeling zijn overeengekomen. Hierop is het Hof bij eindarrest teruggekomen, omdat uit die brief van 18 oktober 1999 wel degelijk blijkt dat procespartijen van de oorspronkelijke regeling zijn afgeweken.81 Hiertegen is cassatie ingesteld.

Voorts overweegt het gerechtshof dat er geen aanleiding voor Kojen bestaat om nog in de gelegenheid te worden gesteld om zich over deze kwestie uit te laten:

“Zij is daartoe immers bij gelegenheid van de op 6 november 2008 gehouden pleidooien in de gelegenheid geweest, dit naar aanleiding van het feit dat ABB c.s. op dit punt het debat hebben heropend (vgl. de pleitnotities van hun advocaten). Kojen heeft zich toen niet op het standpunt gesteld dat het hof over deze kwestie in het tussenarrest al had beslist en/of dat zij niet in staat was (onmiddellijk) adequaat op de desbetreffende stellingen van ABB c.s. te reageren, maar is daarop inhoudelijk ingegaan.”82

Advocaat-generaal

Advocaat-generaal Langemeijer concludeert dat herinterpretatie van de gedingstukken niet onder de categorie ‘onjuiste of feitelijke grondslag’ als geformuleerd in het arrest van De

80 HR 8 mei 2015, JBPR 2015, 60, m.nt. H.W. Wiersma, r.o. 4.

81 Concl. A-G F.F. Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2010:BN8521, r.o. 3.3.2, bij HR 26 november 2010,

ECLI:NL:HR:2010:BN8521.

82 Concl. A-G F.F. Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2010:BN8521, r.o. 3.3.2, bij HR 26 november 2010,

(29)

29 Vries/Gemeente Voorst kan worden geplaatst. Het hof namelijk heeft bij nader inzien een andere uitleg aan de brief gegeven. Dat nader inzien bestaat uit correspondentie die al vóór het tussenarrest deel uitmaakte van de gedingstukken. Het terugkomen van een eindbeslissing stoelt dus slechts op een gewijzigd inzicht en niet op nieuwe feiten en/of informatie waardoor de eindbeslissing niet berust op een onjuist feitelijke of jurdische grondslag, aldus advocaat-generaal Langemeijer in zijn conclusie.83

Ter onderbouwing van zijn standpunt haalt hij een nieuw gezichtspunt aan dat tot dusver nog niet is aangevoerd. Dit betreft de parlementaire geschiedenis van artikel 1019cc lid 1 Rv, welk artikel op 1 juli 2010 in werking is getreden. Laatstgenoemd artikel luidt:

“Voor zover in de beschikking uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op een of meer geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding, is de rechter daaraan in de procedure ten principale op dezelfde wijze gebonden als wanneer de beslissing zou zijn opgenomen in een tussenvonnis in die procedure.”

Deze bepaling ziet op de verhouding tussen beslissingen gegeven in enerzijds een deelgeschilprocedure en anderzijds bodemprocedure. Uit die parlementaire geschiedenis blijkt verder dat de wetgever bij de leer van de bindende eindbeslissing zoals die op 25 april 2008 naar voren is gekomen, aanknoopt. Voorts stelt de wetgever dat slechts kan worden teruggkomen wanneer er inmiddels nadere gegevens voorhanden zijn waaruit blijkt dat de beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Gelet op artikel 1019cc lid 1 Rv zou het volgens Langemeijer te ver gaan als rechters terugkomen op beslissingen die op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag berusten, indien het niet op nieuwe feiten gestoeld is.84

De Hoge Raad

Waar de conclusie van de advocaat-generaal strekt tot vernietiging van het arrest, kiest de Hoge Raad ervoor om het cassatieberoep te verwerpen. Alvorens de Hoge Raad tot die conclusie komt, citeert hij de voor de leer van de eindbeslissing relevante jurisprudentie:

83 Concl. A-G F.F. Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2010:BN8521, r.o. 2.6, bij HR 26 november 2010,

ECLI:NL:HR:2010:BN8521.

84 Concl. A-G Langemeijer, ECLI:NL:PHR:2010:BN8521, r.o. 2.8, bij HR 26 november 2010,

(30)

30 “De rechter die in een tussenuitspraak een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist is hieraan, in beginsel, in het verdere verloop van het geding aan gebonden. Deze gebondenheid heeft een — uit een oogpunt van goede procesorde positief te waarderen — op beperking van het debat gerichte functie (HR 4 mei 1984, NJ 1985/3). Zij geldt evenwel niet onverkort. De eisen van een goede procesorde brengen immers tevens mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, NJ 2008/553).”85

Met aan aanvulling op het bovenstaande vervolgt de Hoge Raad dat ‘een bindende eindbeslissing onder meer op een onjuiste feitelijke grondslag berust indien de rechter, na een dergelijke heroverweging, inziet dat zijn uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn’.86

Gelet op het voorgaande oordeelt de Hoge Raad dat de beslissing van het hof om van zijn bindende eindbeslissing terug te komen, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien naar het kennelijke oordeel van het gerechtshof afzien van heroverweging tot een ondeugdelijke einduitspraak leidt.87

Over de stelling van eiseres in cassatie dat er geen sprake is van hoor- en wederhoor, overweegt de Hoge Raad dat op het moment dat partijen zich reeds over een punt hebben uitgelaten, dan hoeft de rechter partijen daarover niet nogmaals te horen.88

85 HR 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8521, r.o. 3.5. 86 HR 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8521, r.o. 3.5. 87 HR 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8521, r.o. 3.7.

(31)

31

Deelconclusie

Dit oordeel houdt in dat herinterpretatie van de gedingstukken waarbij die herinterpretatie is gebaseerd op dezelfde stukken die aan de tussenuitspraak ten grondslag hebben gelegen, onder de categorie ‘onjuiste juridische of feitelijke grondslag’ vallen. Hiermee lijkt de Hoge Raad Wiersma zijn ‘interne factor’, welke factor ziet op gewijzigd rechterlijk inzicht89, te accepteren

als rechtvaardigingsgrond voor heroverweging van een bindende eindbeslissing. Dit onderstreept de subjectiviteit van de huidige norm.

Opgemerkt moet worden dat het hof niet inzichtelijk maakt hoe zijn inzicht is gewijzigd. Het gerecht verwijst slechts naar de gedingstukken die ook al voor de eindbeslissing in het tussenvonnis bestonden.

H 3.4 Evaluatie van de ontwikkeling in de jurisprudentie

De ontwikkeling van de jurisprudentie van de leer van de bindende eindbeslissing heeft geleid tot diverse veranderingen. Allereerst is er van de oorspronkelijke rechtsregel dat rechters slechts in zeer uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid hebben om een eindbeslissing te heroverwegen, nauwelijks wat overgebleven. Waar voorheen grote mate van terughoudendheid werd nagestreefd, heeft de rechter hedendaags ruimer baan gekregen om op een eerder gegeven eindbeslissing terug te komen. Hiernaast komt in het huidige criterium een subjectief element terug dat voorheen niet bestond. Immers, gewijzigd rechterlijk inzicht lijkt als grond te zijn geaccepteerd om tot heroverweging van een eindbeslissing over te gaan. Tot slot ziet men de overweging van de Hoge Raad dat de rechter mag overgaan tot heroverweging zolang met verantwoorde afweging gemotiveerd kan worden om van de bindende eindbeslissing af te wijken, niet meer als zodanig terug in het nieuwe criterium. Sterker nog, uit de motivering van het hof in het arrest aangaande Kojen/ABB [2010] valt niet af te leiden waarom de oorspronkelijke beslissing onhoudbaar is. Het moet voor procespartijen inzichtelijk zijn waarom de oorspronkelijke lezing van de rechter onhoudbaar is en waarom die lezing zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn.90

Dit gezegd hebbende lijkt de ratio van de leer van de bindende eindbeslissing van 1984 tot heden onveranderd te zijn. Uit het oogpunt van die goede procesorde hebben bindende eindbeslissingen de functie om het debat tussen partijen te structureren. Het in 1984

89 Wiersma 1998, p. 342 e.v. 90 Avendaño Canto, BJT 2011, afl. 6.

(32)

32 uitgesproken uitgangspunt dat de rechter aan de door hem gegeven eindbeslissing gebonden is, geldt – zelfs met de zojuist geschetste nuances – nog steeds. Die gebondenheid zorgt ervoor dat de rechter het debat tussen partijen kan structureren. Die structurering wordt versterkt, doordat de rechter niet verplicht is om op het verzoek tot heroverweging te responderen. Het is immers een bevoegdheid van de rechter. De procedure vertraagt in een dergelijk geval niet, maar behoudt wel de functie van de bindende eindbeslissing. Slechts op het moment dat die rechter voornemens is om op een eindbeslissing terug te komen, zal hij partijen op enig moment in de procedure in de gelegenheid moeten stellen om erop te reageren. Deze exercitie is tijdrovend en dit vormt een drempel die de rechter bij heroverweging moet nemen. Het gegeven dat de rechter niet te gemakkelijk tot heroverweging kan overgaan, komt de beoogde structurering ten goede. Gelet op het voorgaande meen ik dat de ratio van de leer zoals Ten Kate die in 1984 heeft beoogd, tegenwoordig nog steeds van kracht is.

Overigens merk ik op dat de goede procesorde zowel de beslissing om wel tot heroverweging over te gaan als de beslissing om niet op een eindbeslissing terug te komen, rechtvaardigt. Zodoende behoren ook de uitzonderingen tot de leer. Nog daargelaten dat de aanwezigheid van uitzonderingen niet automatisch betekent dat die uitzonderingen buiten het leerstuk vallen. Immers, het recht kent weinig leerstukken die geen uitzonderingen bevatten. De opvatting dat de uitzonderingen de leer van de bindende eindbeslissing zouden overtreffen, deel ik om zojuist genoemde redenen niet:

“Op dat verbod zijn in de loop der jaren echter steeds meer uitzonderingen aanvaard. Kennelijk is de praktijk hier toch sterker dan de leer.”91

H 3.5 Eerste tussenconclusie

Uit de arresten van de Hoge Raad en de literatuur over het leerstuk van de bindende eindbeslissing blijkt dat rechters twee belangen die met elkaar contrasteren afwegen. Enerzijds kijkt de rechter naar het belang van een voortvarende en doelmatige procesvoering. Aan de andere kant van het spectrum staat het belang van een processueel meer diepgravende behandeling van de zaak, waarbij een juiste inhoudelijke beoordeling essentieel is. Ongeacht welk belang op de denkbeeldige weegschaal zwaarder weegt, de vraag of de rechter wel of niet bevoegd is om tot heroverweging over te gaan, berust op het beginsel van de goede procesorde.

(33)

33 In 1984 heeft de Hoge Raad het accent vooral bij het belang van een voortvarende en doelmatige procesvoering gelegd. Slechts nieuwe omstandigheden die van zeer uitzonderlijke aard zijn, konden afwijking van de ‘bindende’ eindbeslissing tot gevolg hebben. Door de jaren heen is het belang van een meer diepgravende beoordeling steeds meer op de voorgrond gaan treden. Uiteindelijk heeft deze verschuiving geleid tot een nieuw criterium. Indien een eindbeslissing van de rechter, niet zijnde een eindbeslissing in de einduitspraak, op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag berust, is de rechter – nadat partijen over de kwestie zijn gehoord – bevoegd om over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing.

Hierbij heeft te gelden dat het huidige criterium binnen de oorspronkelijke ratio van de leer van de bindende eindbeslissing zoals deze de Hoge Raad in 1984 tot uiting is gebracht, past. Immers, gebondenheid van de rechter aan zijn eigen eindbeslissingen geldt nog steeds als uitgangspunt. Maar zelfs wanneer de rechter de door hem gegeven eindbeslissing wil heroverwegen, moet hij partijen de gelegenheid bieden om zich hierover uit te laten. Dit vormt een drempel om van de rechterlijke gebondenheid af te wijken, hetgeen uiteindelijk aan de structurering van het debat ten goede komt.

(34)

34

H 4 De discussie in de literatuur over de leer van de bindende

eindbeslissing

H 4.1 Inleiding

De discussie in de literatuur over de gebondenheid van de rechter is onlosmakelijk verbonden met de ontwikkeling van de leer van de bindende eindbeslissing.92 Centraal in deze discussie

staat de gebondenheid van de rechter aan zijn eigen eindbeslissing. Hiermee wordt gedoeld op de oude vorm van de leer van de bindende eindbeslissing zoals deze in 1984 door de Hoge Raad tot uiting is gekomen. Voorstanders hanteren het standpunt dat de leer van de bindende eindbeslissing bindend moet blijven. Dat wil zeggen dat rechters niet op een door hen gegeven eindbeslissing mogen terugkomen. Deze opvatting is in lijn met de Hoge Raad uitspraak van 1984. Tegenstanders menen daarentegen dat het voor de rechter wel mogelijk moet zijn om van een eindbeslissing terug te komen. Naast voor- en tegenstanders van de leer van de bindende eindbeslissing is er nog een derde smaak, namelijk auteurs die van mening zijn dat de mogelijkheden om op een eindbeslissing terug te komen moeten worden verruimd maar de rechter in beginsel aan de door hem gegeven eindbeslissing gebonden moet blijven. Hieronder worden deze opvattingen besproken.

H 4.2 Argumenten van voorstanders

Wiersma heeft in zijn dissertatie de jurisprudentie van de leer van de bindende eindbeslissing geanalyseerd. Na deze analyse is hij ingegaan op argumenten van tegenstanders. Wiersma heeft als voorstander allerlei argumenten aangedragen die het arrest van de Hoge Raad uit 1984 bijvallen.

Rechterlijk besluitvormingsproces

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

de inspanningen die momenteel op vlak van- milieubeheer en rekeninghoudend met water- waterkwditeit door de overheid en de industiie loraliteit, waterkwantiteit,

Doorslagge- vend voor het al dan niet ontstaan van een kontraktuele verbintenis is niet de intentie van de belover, noch het rechtmatig vertrouwen van de wederpartij op

Dit advies heeft raakvlakken met diverse recente adviezen van de Raad over de organisatie van preventie (RVZ, 2011b), over de inrichting van de ziekenhuiszorg waaronder ook

generalisable. b) To perhaps employ a different type of sampling method and even a larger sample size. c) In order to understand the various dimensions of forgiveness, it

The two aqueous (water back extraction and acidic solution) solutions were then heated on a hot plate at 40 o C for 50 min to evaporate any MIBK that remained in this

Uit de voorwaarde, dat de zuigspanning op het grensvlak met het humeuze dek gelijk moet zijn aan die in het humeuze dek, kan voor iedere grens van een balansperiode worden

[r]

Uit tabel 10 blijkt dat onbehandeld betrouwbaar meer aardappelopslag heeft dan de andere objecten en object G. De objecten A, B, F en K hebben minder aardappelopslagplanten dan