• No results found

Controlled Foreign Company : Model A of Model B?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Controlled Foreign Company : Model A of Model B?"

Copied!
72
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Universiteit van Amsterdam Nadruk verboden Masterscriptie Fiscale Economie

Controlled Foreign Company Rules

Model A of Model B?

Naam: Lisa Leering

Studentnummer: 10221484

Begeleider: prof. dr. J.L. van de Streek Amsterdam, 11-01-2018

(2)

Inhoudsopgave

Lijst van gebruikte afkortingen...1

Hoofdstuk 1 Inleiding...2 1.1 Aanleiding...2 1.2 Opzet...6 1.3 De onderzoeksmethode...7 Hoofdstuk 2 CFC-regelgeving...8 2.1 Inleiding...8 2.2 CFC-regelgeving...8

2.2.1 Wat is een CFC en waarom CFC-regelgeving?...8

2.2.2 Waar wordt CFC-regelgeving gebruikt en hoe?...10

Verenigde Staten...11

Duitsland...12

Nederland...12

Verschillende CFC-regelgeving...13

2.3 BEPS-actiepunt 3: Designing Effective Controlled Foreign Company Rules...14

2.3.1 Inleiding: BEPS algemeen...14

2.3.2 Actiepunt 3 van het BEPS-rapport...15

Commentaar naar aanleiding BEPS-rapport...18

2.4 ATAD...19 2.4.1 Inleiding...19 Substance en EU-recht...20 2.4.2 Artikel 7 ATAD...22 2.4.3 Artikel 8 ATAD...25 2.4.4 Model A en Model B...27

Model A: Eerste alternatief: Bijtelling van bepaalde inkomsten (entiteitsbenadering)..27

Model B: Bijtelling van kunstmatig verplaatste winst (transactiebenadering)...31

Model A en Model B...32

Commentaar...33

2.5 Subconclusie...34

Hoofdstuk 3 Consultatie...36

3.1 Inleiding...37

3.2 Uitwerking CFC-regelgeving in de Consultatie...37

(3)

3.2.2 Keuze model A...37

3.2.3 Artikelsgewijze toelichting...40

Art. 15ba...40

Art. 13 lid 19...43

Art. 13a lid 4...43

Art. 15e lid 10 en 11...43

Art. 23e lid 1 t/m 5...44

Art. 28c lid 8...45

3.2.4 Elementen model B...46

3.3.1 Verschillen ATAD met betrekking tot de consultatie...47

3.3.2 Verschillen huidige wetgeving met betrekking tot de consultatie...48

3.3.3 Toevoeging nieuwe regelgeving...49

3.4 Standpunt Staatssecretaris van Financiën...49

3.5 Subconclusie...50

Hoofdstuk 4 Betekenis voor Nederland...52

4.1 Inleiding...52

4.2 Betekenis van ATAD en de consultatie voor Nederland...52

4.2.1 Inleiding...52 4.2.2 De CFC-regelgeving...53 4.2.3 Consultatiedocument...54 4.3 Model A en Model B...56 Huidige regelgeving...59 4.4 Subconclusie...60 Hoofdstuk 5 De Conclusie...63 5.1 Inleiding...63 5.2 Beantwoording deelvragen...63

“Wat is CFC-regelgeving en voor welke doeleinden wordt deze regelgeving gebruikt?” 63 ”Hoe is de inhoud van art. 7 en 8 van de ATAD verwerkt in de consultatie?”...64

“Wat betekent dit voor de huidige regelgeving en het ondernemingsklimaat in Nederland?”...65

5.3 Conclusie...65

(4)

Lijst van gebruikte afkortingen

Art.: Artikel

ATAD: ‘Anti-Tax Avoidance Directive’ BEPS: ‘Base Erosion and Profit Shifting’

BvdB: Besluit voorkoming dubbele Belasting 2001

CFC: ‘Controlled Foreign Companies’

DGB: Directoraat-Generaal Belastingdienst

EC: Europese Commissie

EcoFin: Raad Economische en Financiële zaken EER: Europees Economische Ruimte

EG: Europese Gemeenschap

ER: Europese Raad

EU: Europese Unie

G20: Groep van 20 Ministers van Financiën en Voorzitters van Centrale Banken HvJ EG: Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap

NOB: Nederlandse Orde van Belastingadviseurs

OECD: ‘Organisation for Economic Co-operation and Development’ OESO: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

PB: Publicatieblad

RB: Register Belastingadviseurs VK: Verenigd Koninkrijk

VPB: Vennootschapsbelasting 1969

VS: Verenigde Staten

(5)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Globalisatie heeft volgens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) wereldwijd een positieve invloed gehad op binnenlandse economieën. Globalisering is een proces van economische, culturele en politieke integratie op mondiaal niveau. Het tempo van dit proces neemt vanuit economisch oogpunt toe. Doordat steeds meer landen en regio’s deelnemen aan de internationale handel, worden grenzen opengesteld en kunnen goederen en diensten zich makkelijker verplaatsen. Door globalisering worden relatieve afstanden steeds kleiner en mensen vanuit de hele wereld komen makkelijker met elkaar in contact. Dit heeft effect op waar multinationals zich vestigen en op welke manier zij hun grensoverschrijdende activiteiten laten plaatsvinden.1

De verandering van vestigingsplaats of het plaats laten vinden van

grensoverschrijdende activiteiten laten multinationals onder andere afhangen van de daarmee samenhangende kosten en opbrengsten. Een multinational wil uiteindelijk zo min mogelijk kosten maken om zoveel mogelijk opbrengst te genereren. Belastinglasten zijn een typisch voorbeeld van een kostenpost die multinationals proberen te reduceren. Hierbij maken de multinationals gebruik van de verschillen in nationale belastingregels. Bij het ontwerpen van nationale belastingregels kunnen jurisdicties niet altijd rekening houden met het effect van belastingregels van andere jurisdicties. ‘The League of Nations’

veronderstelde rond 1920 dat één van de impacts van globalisatie was, dat verschillen in nationale belastingsystemen kunnen leiden tot dubbele belastingheffing. Dit had een nadelig effect op groei en de wereldwijde welvaart. Landen wereldwijd waren het eens over de noodzaak deze dubbele belastingheffing te elimineren. Ze zochten aansluiting bij overeengekomen internationale regels om zekerheid te creëren voor regeringen en

bedrijven. Hierdoor is internationale regelgeving in belastingverdragen een belangrijke pijler geworden om de groei van de wereldeconomie te ondersteunen.2

Het verschil in nationale belastingsystemen veroorzaakt niet alleen dubbele

belastingheffing. Met de internationale regels om dubbele belastingheffing te voorkomen en door interactie van de verschillen in nationale systemen, ontstaan mogelijkheden voor multinationals hun belastinglasten te minimaliseren. Het minimaliseren van belastinglasten komt voor doordat multinationals winsten verschuiven naar groepsmaatschappijen in een jurisdictie waar geen of weinig belasting dient te worden betaald. In het algemeen wordt in 1 OECD (2013), Action plan base erosion and profit shifting, OECD Publishing,

http://dx.doi.org/10.1787/9789264202719-en, pp. 7-9.

2 W.H. Coates (1924), Journal of the Royal Statistical Society: Article League of Nations Report on Double

Taxation Submitted to the Financial Committee by Professors Bruins, Einaudi, Seligman, and Sir Josiah Stamp, Vol. 87, No. 1 (Jan., 1924), pp. 99-102.

(6)

een jurisdictie coherentie bereikt door de winsten te belasten bij de ontvanger en de kosten aftrekbaar te stellen bij de betaler (tenzij de winsten zijn vrijgesteld). Internationaal is er in beginsel geen gelijkwaardig principe van coherentie en dit kan leiden tot dubbele niet-belasting. Dit gebeurd bijvoorbeeld wanneer in de ene jurisdictie de winst is vrijgesteld en in de andere jurisdictie de kosten worden afgetrokken.3

Veel multinationals maken gebruik van de verschillen in nationale belastingsystemen om hun belastinglasten te minimaliseren. In het Verenigd Koninkrijk (VK) is geconstateerd door het Britse parlement dat de vennootschapsbelastingopbrengst daalde met 6,3 biljoen pond in de periode van 2010-11 naar 2011-12. Naar aanleiding van deze grote daling zijn door het Britse parlement onder leiding van het ‘Public Accounts Committee’ in 2012 drie grote multinationals onderzocht – Starbucks, Amazon en Google – om te achterhalen waarom multinationals in het algemeen hun ‘fair share’ niet betalen.

Jurisdicties met een laag belastingtarief of belastingparadijzen zonder belastingtarief hebben invloed op waar de groepsmaatschappijen van de multinational zich vestigen. De vertegenwoordiging van Google stelde in gesprekken met het Public Accounts Committee dat het reduceren van belastinglasten binnen de letter van de wet valt. Het overgrote deel van de niet-Amerikaanse verkopen van Google wordt gefactureerd bij de Ierse

groepsmaatschappij. Uit de gesprekken met de vertegenwoordiging volgde ook dat de omzet van Google Ierland in het VK 396 miljoen pond was in 2011, terwijl slechts een

vennootschapsbelasting is betaald van 6 miljoen pond. Google maakt winst uit ‘business to business reclame’ (advertenties die kunnen worden gericht op de Britse website en op gebruikers van Google in het VK). De vertegenwoordiging van Google stelt dat de

onderliggende economische activiteit voortvloeit uit de innovatieve software technologie die ten grondslag ligt aan de zoekmachine van Google die door het Amerikaanse bedrijf is gegenereerd. Verder heeft de vertegenwoordiging van Google bevestigd dat zich een entiteit bevindt op Bermuda om het intellectuele eigendom te beschermen. Het Public Accounts Committee is van mening dat de vertegenwoordiging van Google hun eigen argumenten heeft ondermijnd, aangezien de niet-Amerikaanse winst (inclusief die van het VK) niet naar de Verenigde Staten (VS) gaat, maar naar Bermuda. Hiermee wordt de mogelijkheid tot belastingheffing in de VS en het VK ontnomen.

Ook de vertegenwoordiging van Starbucks en Amazon hebben gesprekken gehad met het Public Accounts Committee. Alle drie de multinationals hebben de vestigingsplaats van groepsmaatschappijen en de grensoverschrijdende activiteiten zo ingericht dat ze

3 OECD (2013), Action plan base erosion and profit shifting, OECD Publishing,

(7)

hiermee voordeel halen uit wettelijke mogelijkheden om hun belastinglasten te reduceren (‘tax planning’). De vertegenwoordiging van alle drie de multinationals zijn van mening dat winsten belast moeten worden in de jurisdicties waar de economische activiteiten

plaatsvinden. Naast hun plicht aan hun aandeelhouders hebben ze ook verplichtingen tegenover de maatschappij waaruit hun winsten voortkomen. Hieronder valt ook het betalen van belasting. Het Public Accounts Committee was niet overtuigd dat de acties van de multinationals verdedigbaar zijn. Zij waren van mening dat gebruik maken van de fiscale wetgeving (zowel nationaal als internationaal) om belastinglasten te minimaliseren immoreel is.4

De moraal van belastingheffing is hiermee naar een hoger niveau gebracht. Naar aanleiding van publicaties door de media om onder andere de verhalen van Google,

Starbucks en Amazon onder de aandacht te brengen, is een situatie ontstaan waarin burgers anders kijken naar tax planning. Groepsmaatschappijen verplaatsen hun inkomen van jurisdicties waar de economische activiteiten plaatsvinden naar jurisdicties met een laag belastingtarief. Dit heeft tot gevolg dat de individuele belastingbetaler in die jurisdicties (waar de economische activiteiten plaatsvinden) een groter deel van de belastinglasten moet dragen. De individuele belastingbetaler wordt dus geraakt wanneer belastingregels het mogelijk maken belastingdruk bij groepsmaatschappijen te verlagen. Ook regeringen worden geraakt door deze situatie, zij moeten het doen met minder inkomsten. In

ontwikkelingslanden leidt het tekort aan belastingopbrengsten volgens de OESO tot kritische onderfinanciering van overheidsinvesteringen, terwijl overheidsinvesteringen nodig zijn om de economische groei te bevorderen. Daarnaast ondervinden bedrijven die slechts in één jurisdictie opereren nadeel. Zij kunnen vaak geen gebruik maken van wettelijke

mogelijkheden in verschillende jurisdicties en kunnen geen gebruik maken van tax planning, dit leidt tot concurrentienadeel. Kortom ‘Base Erosion and Profit Shifting’ (BEPS) ondermijnt de integriteit van het belastingstelsel, wat tot gevolg heeft dat de burgers, de media en verscheidene andere belastingbetalers stellen dat een lage belastingdruk die veroorzaakt wordt doordat multinationals gebruik maken van de wettelijke mogelijkheden immorreel is.5

Dat multinationals voordeel halen uit wettelijke mogelijkheden om hun belastinglasten te reduceren is een wereldwijd probleem. Net zoals The League of Nations in 1920 stelde, is ook nu vereist dat landen samenwerken om de belastingsoevereiniteit te beschermen. Wereldwijd dient gestreefd te worden dat belasting wordt betaald waar waarde wordt gecreëerd. Met deze gedachte dienen belastingstelsels te worden hersteld en moet dit de 4 Public Accounts Committee (2012), ‘Nineteenth Report, HM Revenu and Customs: Annual Report and

Accounts’, paragraph 1 Tax avoidance by multinational companies.

5 OECD (2013), Action plan base erosion and profit shifting, OECD Publishing, http://dx.doi.org/10.1787/9789264202719-en, p. 8.

(8)

overheden in staat stellen hun fiscale soevereiniteit daadwerkelijk uit te oefenen.6 De wereldwijd georiënteerde organisatie die zich bezighoudt met de voorgenoemde problematiek is de OESO. De OESO heeft geconstateerd dat de jaarlijks gemiste vennootschapsbelastingopbrengsten neerkomen op 100 tot 240 miljard Amerikaanse

dollars.7 De financiële belangen zijn groot en mede door de politieke discussie die is ontstaan over de casussen met betrekking tot de multinationals Google, Starbucks en Amazon, is hernieuwde aandacht ontstaan over het opzoeken van de rand van de wet als het gaat om belastingafdracht.8

Politieke prioriteiten op het gebied van internationale belastingheffing zijn veranderd. De OESO heeft naar aanleiding van deze verandering de nieuwe politieke doelstellingen omgezet in aanbevelingen. Deze aanbevelingen zijn opgesteld in 15 actiepunten in het BEPS-rapport ter bestrijding van grondslaguitholling en winstverschuiving.9 Een meer

uitgebreide uitleg over het BEPS-rapport volgt in paragraaf 2.3.1. Na de verschijning van het BEPS-rapport is ook een discussie ontstaan in de Europese Unie (EU). Deze discussies resulteerde in het EU-akkoord over een pakket aan maatregelen tegen belastingontwijking. Een onderdeel van dit pakket is de ‘Anti Tax Avoidance Directive’ (ATAD).10 Op 5 onderdelen van het BEPS-rapport gaat binnen de EU actie ondernomen worden om belastingontwijking tegen te gaan.11 Het gemeenschappelijke kader binnen de EU voorkomt versnippering van de Europese markt en heeft de doelstelling een einde maken aan bestaande ‘mismatches’ en marktverstoringen.12 Op een van de punten die zowel in het BEPS-rapport als de ATAD voorkomt is veel discussie geweest binnen de Raad Economische en Financiële zaken (EcoFin). Het punt waar het om gaat is de ‘Controlled Foreign Company’ (CFC) –

regelgeving. Bij invoering van de CFC-regelgeving kunnen jurisdicties kiezen uit model A of model B (meer over deze modellen wordt besproken in paragraaf 2.4.4). Uiteindelijk is binnen de EcoFin toch gekozen om beide modellen op te nemen in de ATAD, omdat dit in lijn ligt met hoe actiepunt 3 in het BEPS-rapport is opgesteld.13

6ATAD Richtlijn (EU) 2016/0011, Voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels ter

bestrijdingvan belastingontwijkingspraktijken die de werking van de interne markt rechtstreeks schaden, p. 13.

7 OECD (2013), Action plan base erosion and profit shifting, OECD Publishing, http://dx.doi.org/10.1787/9789264202719-en.

8 J.J. Engelmoer & S.A.A Herrijgers (2014), ‘Wet en gedrag: tegenspraak of samenspel?’, WFR 2014/68. p. 2.

9Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad, PB L 193/1, preambule onderdeel 1.

10 ATAD Richtlijn (EU) 5639/16, Ontwerp van richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels ter bestrijdingvan

belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt – Vaststelling, p. 2.

11 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad, PB L 193/1, p. 1.

12 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad, PB L 193/1, preambule onderdeel 2.

(9)

Op basis van art. 11 van de ATAD dienen vanaf 1 januari 2019 de veranderingen in de nationale wetgeving van elke EU-lidstaat (hierna: lidstaat of lidstaten) te zijn ingevoerd.14 Als reactie op de verplichtingen van invoering van de ATAD is door het Ministerie van Financiën een internetconsultatie gepresenteerd op 10 juli 2017 (hierna: de consultatie) waarin model A is uitgewerkt. Het idee van de uitwerking van model A in deze consultatie en reacties op de consultatie zullen worden besproken in hoofdstuk 3. Van het nieuwe kabinet (kabinet Rutte lll) wordt verwacht een standpunt in te nemen over de expliciete keuzes wat betreft de ATAD.15 In het licht daarvan is het interessant te onderzoeken of deze consultatie het juiste model uitwerkt of dat model B de meest gunstige regelgeving biedt voor Nederland.

1.2 Opzet

In dit onderzoek wordt uitgegaan van de ATAD zoals deze door de EcoFin is aangenomen op 20 juni 2016 en gepubliceerd op 12 juli 2016. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: “Welk van de optionele modellen met betrekking tot de CFC-regelgeving gesteld in de ATAD, verdient aanbeveling voor Nederland?” Om deze hoofdvraag te beantwoorden is het van belang enkele deelvragen te beantwoorden. Per hoofdstuk wordt naar de beantwoording van een deelvraag toegewerkt. Aan het eind wordt antwoord gegeven op de hoofdvraag met behulp van de deelvragen.

- De vraag in het tweede hoofdstuk is: “Wat is CFC-regelgeving en voor welke doeleinden wordt deze regelgeving gebruikt?” Hier wordt uitgelegd wat de CFC-regelgeving volgens het BEPS-rapport inhoudt, wat de ATAD hierover zegt, wat art. 7 en 8 van de ATAD inhouden en wordt een overzicht met betrekking tot model A en B gegeven.

- In het derde hoofdstuk wordt de volgende deelvraag beantwoord: “Hoe is de inhoud van art. 7 en 8 van de ATAD verwerkt in de consultatie?” In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de consultatie die is vrijgegeven op 10 juli 2017 door het Ministerie van Financiën. Allereerst wordt uiteengezet wat de reden van de keuze voor model A inhoudt, waarna een artikelsgewijze toelichting wordt gegeven. Vervolgens komen mogelijke elementen van model B die in de consultatie naar voren komen aan de orde en wordt gekeken naar verschillen en overeenkomsten tussen de ATAD en de consultatie. Het hoofdstuk wordt afgesloten met het standpunt van de

Staatssecretaris van Financiën.

- Hoofstuk vier gaat in op wat dit betekent voor de huidige regelgeving en het

ondernemingsklimaat in Nederland. Hierbij wordt dieper ingegaan op hoe art. 7 en 8 van de ATAD uitwerking hebben op Nederland aan de hand van de consultatie. 14 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad, PB L 193/1, art. 11 ATAD.

(10)

Verder worden commentaren van het Register Belastingadviseurs (RB) en de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en verschillende literatuurstukken behandeld met oog op de consultatie.

- In hoofdstuk vijf wordt afgesloten met een conclusie over het bovenstaande. Hierin wordt antwoord gegeven op de hoofdvraag aan de hand van de antwoorden op de deelvragen.

In dit onderzoek gaat het over de CFC-regelgeving uit art. 7 en 8 van ATAD1. De eerste richtlijn wordt daarom in dit onderzoek benoemd als ATAD en niet als ATAD1. Het kan wel voorkomen dat de andere artikelen uit de ATAD in het onderzoek worden genoemd.

Aangezien art. 7 en 8 van de ATAD voortkomen uit actiepunt 3 van het BEPS-rapport, komt dit actiepunt ook aan bod. Uiteindelijk zal antwoord worden gegeven op de hoofdvraag.

1.3 De onderzoeksmethode

Door middel van een rechtsvergelijkend literatuuronderzoek wordt de centrale vraag

onderzocht. Voor de beantwoording van de centrale vraag zal gebruik worden gemaakt van vakliteratuur, officiële publicaties van de OESO, de EcoFin en het Ministerie van Financiën en reacties van de NOB, het RB en enkele verschillende belastingadviseurs/professoren uit gepubliceerde artikelen. Onder de literatuur die wordt gebruikt vallen enkele documenten van de Europese Commissie (EC), de Europese Raad (ER), de Ecofin en verschillende lidstaten die niet zijn gepubliceerd, maar zijn opgevraagd bij de desbetreffende instituten. Na het analyseren van deze documenten zal er door middel van het antwoord op de deelvragen ook een antwoord worden gevormd op de hoofdvraag.

(11)

Hoofdstuk 2 CFC-regelgeving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de eerste deelvraag behandeld: “Wat is CFC-regelgeving en voor welke doeleinden wordt deze regelgeving gebruikt?” Allereerst wordt achtergrondinformatie gegeven over wat een CFC is, waarom CFC-regelgeving wordt gebruikt en in welke landen al CFC-regelgeving is ingevoerd. Vervolgens wordt actiepunt 3 van het BEPS-rapport uiteengezet. Daarna komen art. 7 en 8 van de ATAD aan de orde. Als laatste worden de modellen A en B die voortvloeien uit art. 7 en 8 van de ATAD besproken. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een korte subconclusie.

2.2 CFC-regelgeving

2.2.1 Wat is een CFC en waarom CFC-regelgeving?

CFC staat voor Controlled Foreign Company oftewel een gecontroleerde buitenlandse dochtermaatschappij. De CFC is over het algemeen gevestigd in een jurisdictie waar geen tot een laag belastingtarief in de nationale wetgeving is vastgelegd. Een multinationale groepsmaatschappij verschuift haar winsten kunstmatig naar deze CFC, om zo de belastinglasten te minimaliseren. De activiteiten die bij de CFC liggen zijn naar hun aard kunstmatig en slechts gericht om het geld door te sluizen. De economische activiteiten vinden voornamelijk plaats bij de groepsmaatschappij die de winsten kunstmatig heeft verschoven. Deze kunstmatige verschuiving van winsten kan vanuit verschillende

multinationale groepsmaatschappijen plaatsvinden. Zo kunnen deze winsten in de eerste plaats kunstmatig verschoven worden vanuit de controlerende moedermaatschappij. In de tweede plaats kan ook een andere dochtermaatschappij (die gecontroleerd wordt door dezelfde of een andere moedermaatschappij binnen de groep) winsten kunstmatig verschuiven naar de CFC.16

De kunstmatige verschuiving van winsten ontstaat doordat veel multinationals hun winst genererende activa, zoals intellectuele eigendomsrechten, overdragen aan de CFC. De groepsmaatschappij die deze intellectuele eigendommen overdraagt moet als gevolg

royalty’s betalen aan de CFC. De winst valt door deze constructie in de jurisdictie waar de CFC zich bevindt. Deze CFC is vaak onderworpen aan een laag of geen belastingtarief en deze winsten worden dus (bijna) niet belast. De desbetreffende groepsmaatschappij brengt de belastbare grondslag bij de CFC onder, voornamelijk vanwege fiscale redenen (het reduceren van belastinglasten) en niet vanwege zakelijke redenen. CFC-regelgeving heeft als doel dat het vestigingsland van een multinational alsnog de niet-uitgekeerde winsten

16 D. Wolf, de (2017), Internationale krijtlijnen voor CFC-wetgeving, Balans aflevering 2017/10, FutD-balans 2017/0188, p.1.

(12)

moet belasten die worden behaald middels een CFC (de belasting over deze niet-uitgekeerde winsten kan gereduceerd worden met de reeds betaalde belasting in de jurisdictie van de CFC).17

CFC-regelgeving heeft dus als doel te voorkomen dat groepsmaatschappijen inkomen kunstmatig verschuiven naar CFC’s. Dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat CFC-regelgeving slechts de jurisdictie van de moedermaatschappij beschermt. De focus van CFC-regelgeving kan liggen op het beschermen van slechts de jurisdictie van de

moedermaatschappij dan wel het beschermen van de jurisdictie van de moedermaatschappij en het aanpakken van ‘foreign-to-foreign stripping’. CFC-regelgeving die zich slechts richt op stripping van de moedermaatschappij, neemt CFC-inkomsten op die zijn afgeleid of

verplaatst vanuit de moedermaatschappij. In dit geval zullen CFC-inkomsten die verschoven zijn vanuit een groepsmaatschappij in een derde land niet onder de CFC-regelgeving vallen in de jurisdictie van de moedermaatschappij. De CFC-regelgeving die zich ook richt op foreign-to-foreign stripping, ziet ook op inkomsten die verschoven worden vanuit een groepsmaatschappij uit een derde land naar de CFC. In dit geval zullen de CFC-inkomsten die verschoven zijn vanuit een groepsmaatschappij in een derde land wel onder de CFC-regelgeving vallen in de jurisdictie van de moedermaatschappij en dus wordt ook foreign-to-foreign stripping aangepakt.18

Om te kijken of sprake is van een kunstmatige verschuiving van winsten kan gebruik worden gemaakt van de ‘substance’-analyse. Hierbij wordt gekeken of de CFC in zekere mate economische activiteiten verricht. Veel bestaande CFC-regelgeving past ook een substance-analyse toe. In de EU wordt vaak de entiteitsbenadering (die in paragraaf 2.4.4 uitgebreid aan bod komt) gecombineerd met de substance-analyse. De OESO heeft verscheidene manieren opgesteld om te kijken of het CFC-inkomen gescheiden is van de onderliggende substance. Hierbij wordt rekening gehouden met het aantal aan personeel, gebouwen, activa en de risico’s. Ongeacht op welke manier wordt gekeken of voldoende substance aanwezig is, wordt daarnaast bekeken of de CFC zich in de positie bevond om zelf het inkomen te verdienen. De substance-analyse is geen regelgeving op zichzelf, maar is een aanvulling op bepaalde regelgeving (zoals de CFC-regelgeving). De combinatie van de CFC-regelgeving en de substance-analyse helpt de CFC-regelgeving beter in staat te zijn kunstmatig verschoven inkomen nauwkeurig te identificeren en te kwantificeren.

De substance-analyse kan ingevoerd worden als een drempel of als een evenredige analyse. Wanneer sprake is van een drempel- of een ‘alles of niets’- benadering, wordt 17 D. Wolf, de (2017), Internationale krijtlijnen voor CFC-wetgeving, Balans aflevering 2017/10, FutD-balans2017/188, p. 1.

(13)

gekeken naar een bepaalde hoeveelheid aan economische activiteiten die het mogelijk maken dat alle inkomsten van de CFC worden uitgezonderd van de CFC-regelgeving. Wanneer aan deze drempel van economische activiteiten wordt voldaan, wordt al het CFC-inkomen uitgezonderd. Onder de evenredige analyse zou slechts het CFC-inkomen worden uitgezonderd dat voortkomt uit de economische activiteiten. Bijvoorbeeld wanneer 75% van het inkomen van de CFC voortkomt uit economische activiteiten, wordt 25% betrokken in de CFC-regelgeving.

Wanneer de substance-analyse wordt toegepast in combinatie met de evenredige analyse is het waarschijnlijk dat de CFC-regelgeving voldoet aan de EU-wetgeving (de werking van de substance-analyse en de EU-wetgeving worden in combinatie besproken onder paragraaf 2.4.1). Met toepassing van deze vorm van de substance-analyse wordt slechts CFC-inkomen dat voortvloeit uit echte economische activiteiten uitgezonderd.19 Zoals in de inleiding aangegeven dient belasting te worden betaald waar de winsten worden gecreëerd, oftewel waar de substance zich bevindt. Het is de bedoeling dat dit wordt bereikt met de nieuwe CFC-regelgeving als het gaat om de CFC’s.

2.2.2 Waar wordt CFC-regelgeving gebruikt en hoe?

Uit onderzoek van De Wolf volgde dat meer dan 30 landen een vorm van CFC-regelgeving hebben ingevoerd. Aangezien alle jurisdicties hun eigen nationale wetgeving implementeren is het logisch dat op dit thema variaties ontstaan. Wel zijn binnen de CFC-regelgeving basiskenmerken ontstaan die standaard terugkomen.

- Er moet sprake zijn van een directe dan wel indirecte controle van tenminste 50% via aandelen en/of stemrechten. De winsten van de CFC moeten aan deze controlerende groepsmaatschappij kunnen worden toegerekend. Per jurisdictie verschilt wel of slechts de rechtspersoon kwalificeert of ook de natuurlijke persoon.

- De CFC dient laag belast te worden in de jurisdictie waar de CFC is gevestigd. In dit geval vindt een vergelijking plaats tussen het nominale tarief van de jurisdictie waar de CFC is gevestigd en het nominale tarief van de jurisdictie waar de controlerende groepsmaatschappij is gevestigd. Echter wordt hierbij geen rekening gehouden met het effectieve belastingtarief.

- Het verschilt per jurisdictie of wordt gekozen voor de ‘global approach’ (met als variatie de transactiebenadering) of de ‘jurisdictional approach’ (entiteitsbenadering). Bij de global approach gaat het om alle maatschappijen van een groep en wordt vooral gekeken naar de type inkomsten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen goede en slechte inkomsten, al dan niet in combinatie met een tariefvergelijking. Het

(14)

gaat om de classificatie per transactie. De entiteitsbenadering kijkt naar de jurisdictie of de entiteit in zijn geheel. Deze benadering ziet met name op het ‘all or nothing’ effect. Beide benaderingen worden besproken in paragraaf 2.4.4 in de vorm van model A en model B beschreven in de ATAD.

- Als laatste is sprake van een aantal vrijstellingen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen vrijstelling voor bepaalde sectoren, bepaalde vormen van activiteiten of handel of bepaalde minimumdrempels.20

De bovengenoemde overeenkomsten binnen de CFC-regelgeving in verschillende

jurisdicties is slechts een onderdeel van alle CFC-regelgeving die wordt toegepast. Wanneer gekeken wordt naar de CFC-regelgeving per jurisdictie, vloeit hier een hele waaier aan mogelijke keuzes uit. Aan de hand van het onderzoek van De Wolf worden hierna een aantal landen als voorbeeld genomen die de CFC-regelgeving in de nationale wet hebben

geïmplementeerd.

Verenigde Staten

De VS heeft gekozen voor invoering van een vorm van de global approach van de CFC-regelgeving. Deze vorm focust op de aard van de (passieve) inkomsten. Basisvoorwaarden die de VS stelt is een controle-eis van meer dan 50% aandeelhouderschap. Daarnaast moet de dochtermaatschappij inkomsten genieten die kunnen worden omschreven als passieve inkomsten (niet limitatief betreft dit interesten, royalty’s, huurgelden al dan niet van een derde en inkomsten uit diensten en goederentransacties tussen de groepsmaatschappijen). Een CFC wordt uitgezonderd van de CFC-regelgeving wanneer het inkomen belast wordt op een vergelijkbare manier als de VS taxatie waarbij sprake is van minimum-regels.

Wanneer de CFC-regelgeving van toepassing is, wordt het inkomen van de CFC belast bij de moedermaatschappij die zich in de VS bevindt. Wanneer de effectieve uitkering plaatsvindt, is ook voorzien in een compensatiemogelijkheid om dubbele belastingheffing te voorkomen. De belasting die daadwerkelijk betaald is in de jurisdictie van de CFC hoeft niet nogmaals te worden betaald in de VS. De CFC-regelgeving van de VS kent veel navolging, met name in jurisdicties waar grote operationele groepen gevestigd zijn. Enkele voorbeelden die dit type wetgeving hebben ingevoerd zijn het VK (1984), Japan (1978), Australië (1990) en Canada (1972).21

20 D. Wolf, de (2017), Internationale krijtlijnen voor CFC-wetgeving, Balans aflevering 2017/10, FutD-balans2017/188, pp. 1-2.

21 D. Wolf, de (2017), Internationale krijtlijnen voor CFC-wetgeving, Balans aflevering 2017/10, FutD-balans2017/188, pp. 2-3.

(15)

Duitsland

Sinds 1972 is in de Duitse wetgeving een regime geïmplementeerd welke zowel in de personenbelasting als de vennootschapsbelasting terug te vinden is. Het is een aparte wetgeving, genaamd de ‘Hinzurechnungsbesteuerung’. Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen vallen onder de Duitse CFC-regelgeving. Een van de eisen is het 50% aan aandelenbelang in een niet-Duitse maatschappij. Indien deze maatschappij laagbelaste inkomsten verwerft uit activiteiten die niet aan de substance-eis voldoen wordt de maatschappij gezien als een CFC.

Het CFC-correctiemechanisme werkt via een fictiebepaling van dividendinkomen. Verondersteld wordt dat dit dividendinkomen onmiddellijk na afsluiting van het boekjaar van de CFC is uitgekeerd. Op dit inkomen worden eventuele vrijstellingen die van toepassing zijn op normale winstuitkeringen uitgesloten. Indien de CFC kenmerken vertoont die dichter bij een ‘partnership’ (transparante maatschapsvorm) liggen, wordt deze behandeld als

transparant en wordt het inkomen rechtstreeks bij de partners belast. Dit heeft eenzelfde effect als wanneer de CFC-regelgeving van toepassing zou zijn.

Een drempel die in de Duitse regelgeving gesteld is, is een effectieve belastingdruk van 25%. Indien de effectieve belastingdruk bij de CFC minder dan 25% is, komt deze in aanmerking voor de CFC-regelgeving. Deze drempel is ingevoerd toen het

vennootschapsbelastingtarief in Duitsland een stuk hoger lag, toch is de drempel nooit aangepast. Verder wordt een uitzondering gemaakt indien voldoende substance aanwezig is. Dit is in de Duitse wet ingedeeld in een concept van activiteiten die hier aan voldoen.

Bijvoorbeeld de productie van olie en gas, ook al zit op deze productie een lagere belastingdruk. Of het inkomen volgt uit een economische activiteit wordt bepaald aan de hand van een complex besluitvormingsproces. De essentie die naar voren komt is, dat de focus ligt op interne groepstransacties en niet op handel met derde partijen.22

Nederland

Een aantal artikelen in de Nederlandse wetgeving zijn ingevoerd met oog op CFC’s. Zo valt een deelneming niet onder de deelnemingsvrijstelling van art. 13 wet VPB wanneer deze is gevestigd in een jurisdictie waarin zij niet is onderworpen aan een reële heffing of wanneer de bezittingen van de deelneming voor minder dan de helft bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen. Dit wordt de onderworpenheidstoets genoemd. In beginsel kan een

groepsmaatschappij welke valt onder art. 13 wet VPB onbelast winsten ontvangen van een dochtermaatschappij. De deelnemingsvrijstelling is van toepassing als voldaan wordt aan het belangvereiste van 5% in een dochtermaatschappij. Voorts zijn voor de kwalificatie als 22 D. Wolf, de (2017), Internationale krijtlijnen voor CFC-wetgeving, Balans aflevering 2017/10, FutD-balans2017/188, pp. 2-3.

(16)

(niet-)deelneming in art. 13 wet VPB een aantal toetsen opgenomen. Deze zijn terug te vinden in art. 13 lid 8 t/m 13 wet VPB.23

Een bepaling die een lichte vorm van de CFC-regelgeving bevat is art. 13a. VPB:

Het gaat om belangen in een laagbelaste beleggingsdeelneming van 25% of meer, waarvan de bezittingen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestaan uit beleggen. Daarnaast moet het gaan om een maatschappij die naar Nederlandse maatstaven niet is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een reële heffing (een onderworpenheidstoets). Deze belangen moeten worden gewaardeerd op de waarde in het economisch verkeer.24 Daarnaast vindt over deze belangen jaarlijks een verplichte herwaardering plaats op het niveau van de Nederlandse moedermaatschappij. Op eventuele voordelen is de

deelnemingsvrijstelling dan niet van toepassing.

Om dubbele belastingheffing te voorkomen is in de wet VPB ook een

deelnemingsverrekening opgenomen. Deze bepaling wordt uiteengezet in art. 23c wet VPB. Op hoofdlijnen houdt het artikel in dat het bedrag dat wordt verrekend, wordt berekend op basis van de laagste van twee limieten. Verder is verrekenen tegen de daadwerkelijke winstbelasting nog een mogelijkheid.25

Verschillende CFC-regelgeving

Buiten de 30 jurisdicties die een vorm van CFC-regelgeving in de nationale wetgeving hebben, heeft de rest van de wereld geen dan wel een lichte vorm (zoals Nederland) van

23Art. 13 wet VPB.

24 Commentaar Vakstudienieuws in V-N 2015/62.2, Samenvatting ‘2015 Final Reports’15 BEPS-actiepunten,p. 13.

25 Art. 23c wet VPB.

1. De belastingplichtige die al dan niet tezamen met een verbonden lichaam een als belegging gehouden belang heeft van 25% of meer in een lichaam:

a) dat niet is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing, en

b) waarvan de bezittingen, onmiddellijk of middellijk, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend, bestaan uit laagbelaste vrije beleggingen, waardeert dat belang op de waarde in het economische verkeer. 2. Met ingang van het tijdstip waarop het eerste lid geen toepassing meer vindt ten aanzien van de

belastingplichtige, wordt de verkrijgingsprijs van het belang in het lichaam voor de bepaling van de winst gesteld op de boekwaarde van dit belang op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan dat waarop het eerste lid geen toepassing meer vindt.

3. Voor de bepaling van de omvang van het in het eerste lid bedoelde belang blijven buiten beschouwing aandelen, bewijzen van deelgerechtigdheid, lidmaatschapsrechten en aandelen als commanditaire vennoot in de vennootschappelijke gemeenschap van een open commanditaire vennootschap, die bij de ontbinding van het lichaam niet delen in de reserves van het lichaam.

(17)

CFC-regelgeving. Dit zorgt, naar mijn mening, voor verschillen in internationale wetgeving waar multinationals hun constructies op kunnen aanpassen en hun belastinglasten kunnen reduceren. Zo ontstaan mismatches op de internationale markt. Buiten de verschillen tussen jurisdicties die wel of geen vorm van CFC-regelgeving hebben, bestaan tussen de jurisdicties die wel CFC-regelgeving hebben ook verschillen. Zo is af te leiden uit deze sub-paragraaf dat Duitsland en de VS verschillende vormen van CFC-regelgeving hebben toegepast. Door verschillen in vorm van CFC-regelgeving kunnen ook mismatches ontstaan. Het is van belang dat een wereldwijde aanpak plaatsvindt om deze BEPS-problematiek te reduceren. De OESO heeft met deze instelling de actiepunten die de bedoeling hebben

grondslaguitholling tegen te gaan samengevoegd in het BEPS-rapport. Actiepunt 3 –

‘Designing Effective Controlled Foreign Company Rules’ – ziet op de aanbevelingen voor de CFC-regelgeving en wordt besproken in de volgende paragraaf.

2.3 BEPS-actiepunt 3: Designing Effective Controlled Foreign Company Rules 2.3.1 Inleiding: BEPS algemeen

Het BEPS-rapport beoogt de winstgrondslagverdeling van multinationals in lijn te brengen met waar waarde gecreëerd wordt. Dit gebeurt op basis van het opstellen van ‘soft law’ (aanbevelingen) door de OESO. Het is van belang dat de aanpak niet tot dubbele

belastingheffing leidt om internationale handel en investeringen te blijven stimuleren. Om het optimale uit het BEPS-rapport te halen zijn drie pijlers uiteengezet waar het BEPS-rapport op steunt.

1. Het bevorderen van coherentie, gericht op een wereldwijde gecoördineerde aanpak van de BEPS-problematiek;

2. Het versterken van substance-voorwaarden bij toepassing van bestaande internationale standaarden;

3. Het bevorderen van transparantie en rechtszekerheid voor multinationals die zich niet bezighouden met agressieve fiscale planning.26

De conclusies die zijn neergelegd in het BEPS-rapport zijn onder te verdelen in:

- Minimumstandaarden: deze zijn gericht op het treffen van maatregelen waaraan jurisdicties zich overeenkomstig hebben gecommitteerd.

- Een gemeenschappelijke benadering: in dit geval moet de BEPS-problematiek op

een gecoördineerde wijze worden geadresseerd, waarnaast nationale maatregelen tussen jurisdicties worden afgestemd.

- Conclusies en aanbevelingen in de vorm van ‘best practices’: indien jurisdicties overgaan tot het treffen van maatregelen wordt met de best practices beoogd dat 26 OECD/G20 (2015), Action Plan on Base Erosion and Profit Shifting, Final Report, pp. 9-15.

(18)

deze langs dezelfde lijnen opgezet en ingericht worden. Met betrekking tot dit laatste onderdeel, en van belang voor dit onderzoek, zijn aanbevelingen beschreven voor onder andere CFC-regelgeving.27

2.3.2 Actiepunt 3 van het BEPS-rapport

In BEPS-actiepunt 3 zijn de aanbevelingen ingedeeld in zes ‘building blocks’ die volgens de OESO noodzakelijk zijn voor de effectiviteit van de regelgeving. Zo kunnen jurisdicties die nog geen regelgeving hebben, zich vasthouden aan deze building blocks. De CFC-regelgeving kan op deze wijze ingevoerd worden op een manier die zo dicht mogelijk bij de aanbevelingen uit het BEPS-rapport ligt. Deze building blocks zijn:

– regels voor de definitie van een CFC; – CFC-uitzonderingen en drempeleisen; – de definitie van CFC-inkomen;

– regels voor geschat inkomen;

– regels voor toegeschreven inkomen, en;

– regels om dubbele belastingheffing te voorkomen of te elimineren.28

De naam CFC lijkt erop te duiden dat het binnen de CFC-regelgeving alleen gaat om rechtspersonen (controlled foreign company). Echter stellen veel jurisdicties dat ook trusts, entiteiten en vaste inrichtingen vallen onder de CFC-regelgeving. Dit geeft zekerheid dat de multinational de CFC-regelgeving niet probeert te ontwijken door slechts de rechtsvorm van de dochtermaatschappij te veranderen. Ook transparante maatschappijen worden door de OESO aan de orde gesteld. Een transparante maatschappij zal in de CFC-regelgeving worden betrokken indien het inkomen van deze maatschappij aanleiding geeft tot zorgen die in lijn liggen met het BEPS-rapport en wanneer de transparante maatschappij niet wordt belast in de jurisdictie van de moedermaatschappij.29

Om te kijken of sprake is van een CFC moet ook gekeken worden naar de mate van controle. Het is van belang te kijken naar het type controle die gevoerd wordt en de mate waarin deze controle wordt uitgevoerd.

Er zijn vier vormen van controle:

- ‘Legal control’: over het algemeen wordt gekeken naar het kapitaal van de moedermaatschappij die wordt gehouden in de dochtermaatschappij om het percentage van de stemrechten in de dochtermaatschappij te bepalen. Dit

weerspiegelt het feit dat voldoende mate van stemrecht in staat wordt gesteld een 27 OECD/G20 (2015), Designing Effective Controlled Foreign Company Rules, Final Report, pp. 5-6.

28 OECD/G20 (2015), Designing Effective Controlled Foreign Comapny Rules, Final Report, p. 13.

(19)

bestuur van directeuren te kiezen die verantwoordelijk is voor de gang van zaken van de buitenlandse maatschappij en daardoor te zorgen dat de CFC handelt in

overeenstemming met hun instructies.

- ‘Economic control’: economische controle focust zich op rechten op de winst. Deze mate van controle erkent dat de moedermaatschappij een dochtermaatschappij kan controleren door aanspraak te maken op de onderliggende waarde van de

maatschappij. De economische controle kan voortvloeien uit rechten op de opbrengsten in het geval van een verkoop van aandelenkapitaal van de

maatschappij, de activa van de maatschappij bij een liquidatie, of uitkering van andere winsten. Naast de wettelijke controle richt de economische controle zich op feiten die objectief kunnen worden beoordeeld.

- ‘De facto control’: onder deze methode kan worden gekeken naar wie op top level beslissingen maakt met betrekking tot de acties van de CFC of wie de bevoegdheid heeft de dagelijkse activiteiten te beïnvloeden of te dirigeren. Een andere benadering van deze mate van controle legt de focus op bepaalde contractuele banden die de moedermaatschappij met de CFC heeft, welke de moedermaatschappij in staat stellen een overheersende invloed te kunnen uitoefenen. Kortom de facto control is een belangrijke analyse van de feiten en omstandigheden met daarnaast een aantal subjectieve beoordeling van onder andere de bovengenoemde vereisten.

- ‘Control based on consolidation’: deze mate van controle kan kijken naar wanneer een CFC is geconsolideerd in de boeken van de moedermaatschappij, gebaseerd op accounting principes. Ook bij deze aanpak wordt gerefereerd naar de mate van stemrecht of andere rechten die een dominante invloed uitoefenen over de

dochtermaatschappij. Dit criterium wordt echter gebruikt om vast te stellen wanneer een maatschappij zal moeten worden geconsolideerd. De macht mag dan wel gebaseerd zijn op stemrecht bij de dochtermaatschappij, het gaat om de controlerende invloed.

Nadat bepaald is wat voor controle de moedermaatschappij over de dochtermaatschappij heeft, is het van belang te kijken naar de mate van de controle. Dit is van belang de

dochtermaatschappij aan te wijzen als een CFC. In de minimum CFC-regelgeving wordt als doel geschetst dat het gaat om de aanpak van alle situaties waarin een groepsmaatschappij de mogelijkheid heeft winsten te verschuiven naar een buitenlandse dochtermaatschappij. In het BEPS-rapport wordt uitgegaan van een minimumcontrole van een juridisch of

economisch aandelenbelang van meer dan 50%. Bij een juridisch of economisch aandelenbelang van 50% of minder kan de moedermaatschappij nog steeds bepaalde

(20)

invloeden uitoefenen, de 50%-eis wordt daarom gezien als een minimum. De jurisdicties staan vrij deze drempel te verlagen.30

De basis van het probleem wordt gevormd door inkomsten van CFC’s waarover de moedermaatschappij zeggenschap uitoefent. Deze inkomsten worden in het land waar de CFC zit vaak niet belast, of in mindere mate belast. De toepassing van CFC-regelgeving moet in principe zorgen dat deze inkomsten worden toegerekend aan de controlerende moedermaatschappij. Deze moedermaatschappij wordt vervolgens over de laagbelaste inkomsten van de CFC belast in de jurisdictie waarvan deze fiscaal inwoner is. De bedoeling hiervan is dat de inkomsten worden belast tegen een hoger belastingtarief ten opzichte van de laagbelaste jurisdictie waar de CFC zich bevindt. Binnen de CFC-regelgeving kan onderscheid worden gemaakt met betrekking tot de inkomsten. Aan de ene kant kunnen de regels toegepast worden op laagbelaste dochtermaatschappijen in haar geheel of slechts op specifieke categorieën inkomsten. Een andere optie is dat de regels toegepast worden op de inkomsten afkomstig uit kunstmatige constructies.31

De keuze die een jurisdictie maakt heeft te maken met het systeem dat een jurisdictie hanteert met betrekking tot het belastingstelsel. Zoals terug is te zien in sub-paragraaf 2.2.2 (VS en Duitsland) kan CFC-regelgeving zo worden ontworpen dat een verscheidenheid aan beleidsdoelstellingen wordt bereikt. Dit is onvermijdelijk, aangezien de CFC-regelgeving deel uitmaakt van het algemene belastingstelsel van een jurisdictie en deze onderliggende stelsels variëren. Een van de fundamentele verschillen die invloed kan hebben op het ontwerp van de CFC-regelgeving is of een jurisdictie een wereldwijd gericht belastingstelsel heeft of een territoriaal gericht belastingstelsel. Binnen een wereldwijd gericht

belastingstelsel wordt een rechtspersoon of natuurlijk persoon belast over het inkomen dat wereldwijd gegenereerd wordt. Bij een territoriaal belastingstelsel wordt een rechtspersoon of een natuurlijk persoon slechts belast in de jurisdictie waar het inkomen wordt gegenereerd.

De CFC-regelgeving kan bij een wereldwijd gericht belastingstelsel breed worden toegepast op inkomsten die momenteel niet worden belast in het vestigingsland van de moedermaatschappij. Hierbij is de CFC-regelgeving consistent met het algemene

belastingstelsel van de jurisdictie waar de moedermaatschappij zich bevindt. Wanneer er sprake is van een wereldwijd gericht belastingstelsel worden op basis van de

CFC-regelgeving meer inkomsten belast, wat de prioriteit geeft aan het belasten van buitenlandse inkomsten. De CFC-regelgeving is in dit systeem gericht om verschuiving van inkomsten van groepsmaatschappijen naar een CFC te voorkomen. Hierbij ligt de focus van de

CFC-30 OECD/G20 (2015), Designing Effective Controlled Foreign Company Rules, Final Report, pp. 26-27.

(21)

regelgeving op de moedermaatschappij en op foreign-to-foreign stripping (zie paragraaf 2.2.1) vanuit groepsmaatschappijen.

Wanneer een jurisdictie een territoriaal gericht belastingstelsel hanteert kan het consistenter zijn om binnen de CFC-regelgeving slechts het inkomen te belasten dat in het vestigingsland van de moedermaatschappij toegerekend zou moeten worden. Hierbij worden

doorgaans slechts de inkomsten belast die duidelijk van de moedermaatschappij zijn afgeleid en het concurrentievermogen krijgt dan voorrang. De focus ligt hierbij dus op de

moedermaatschappij die inkomen verschuift naar de CFC en niet op foreign-to-foreign stripping.32

Commentaar naar aanleiding BEPS-rapport

Kabinet - Rutte ll was van mening dat de nieuwe standaarden die voortkomen uit het BEPS-rapport goed aansluiten bij het Nederlandse belastingsysteem. Het Nederlandse

belastingsysteem is gericht op internationaal opererende multinationals en zorgt voor een gelijke behandeling van nationale en grensoverschrijdende maatschappijen. Het Nederlands internationale belastingsysteem bevat een aantal ‘kroonjuwelen’, zoals de

deelnemingsvrijstelling, ons verdragennetwerk en het geven van zekerheid vooraf (‘rulings’). Deze staan op het moment niet ter discussie. Daarnaast is volgens de Staatssecretaris van Financiën af te leiden uit de nieuwe standaarden van het BEPS-rapport dat met de

uitwisseling van informatie en het opnemen van antimisbruikbepalingen in verdragen, Nederland vooroploopt.

Bepaalde aanbevelingen uit het BEPS-rapport komen nog niet voor in de

Nederlandse wetgeving. Daarnaast sluit het Nederlandse systeem niet altijd goed aan op buitenlandse systemen. Ter bevordering van het Nederlandse systeem stelt de

Staatssecretaris van Financiën dat Nederland naast de bestaande wetgeving toch wetten moet toevoegen of bestaande wetten moet aanpassen. Het doel van deze nieuwe

regelgeving is dat de aanpak van internationale belastingontwijking en misbruik

doeltreffender wordt. De invoering van de regelgeving moet aan de andere kant ook zorgen voor eerlijke concurrentie en het behoud van banen in Nederland. Uiteindelijk worden de standaarden het meest effectief uitgewerkt wanneer een internationale consensus wordt vastgesteld. Van belang is daarom mee te bewegen met gecoördineerde en bindende internationale veranderingen. Met dit in het achterhoofd wil kabinet – Rutte ll gericht kijken naar waar opbrengsten tot een onbedoelde relatieve verslechtering van het Nederlandse

(22)

fiscale vestigingsklimaat leiden en waar mogelijk een zo aantrekkelijk fiscaal vestigingsklimaat te behouden.33

Actiepunt 3 van het BEPS-rapport bestaat uit aanbevelingen die jurisdicties kunnen gebruiken om de CFC-regelgeving in het belastingsysteem te implementeren. Deze worden volgens de Staatssecretaris zeer algemeen van aard beschreven, omdat de verschillende jurisdicties wereldwijd uiteenlopende posities innemen binnen hun belastingsysteem. Dit is ook af te leiden uit de sub-paragraaf over de regelgeving in de VS en de

CFC-regelgeving in Duitsland.34 Kabinet – Rutte ll is van mening dat het van belang is dat dit actiepunt in Europees verband nader wordt uitgewerkt in bindende Europese regels.

Wanneer dit niet gebeurd en de invoering van nieuwe wetgeving aan de lidstaten zelf wordt overgelaten, zal een versnippering ontstaan op de Europese markt hetgeen niet effectief is. De EC is ook voorstander van een gezamenlijke aanpak binnen de EU.35

Wanneer de uitwerking van de standaarden gecoördineerd wordt ingevoerd en de implementatie in alle jurisdicties op nagenoeg gelijke wijze plaatsvindt, zal volgens de Staatssecretaris het fiscale vestigingsklimaat niet lijden onder invoering van de nieuwe standaarden. Indien op deze manier te werk wordt gegaan zal de CFC-regelgeving een aanvulling zijn op een correcte toepassing van verrekenprijsregels, waardoor uitholling van de belastinggrondslag kan worden tegengegaan. Op Europees niveau is gewerkt aan een pakket met maatregelen tegen belastingontwijking, die in lijn liggen met het BEPS-rapport. Nederland heeft zich tijdens het EU-voorzitterschap ingezet op verdere ontwikkeling van de Europese CFC-regelgeving.36

2.4 ATAD 2.4.1 Inleiding

De ER stelde in zijn conclusies van 18 december 2014 dat de inspanningen voor de bestrijding van belastingontwijking en agressieve fiscale taxplanning moet worden opgevoerd. Het is van belang dat dit zowel op mondiaal niveau gebeurt als op Europees niveau. Met de publicatie van het BEPS-rapport wordt gewerkt aan het opzetten van een aanpak op Europees niveau die daarbij aanknoopt. Dit is in handen gelegd van de EC en heeft zich ontwikkeld tot het voorstel genaamd de ATAD. De ATAD is onderdeel van het pakket aan maatregelen tegen belastingontwijking waarover een akkoord is bereikt door de 33 Commentaar vakstudienieuws in V-N 2015/56.4, Reactie Staatssecretaris van Financiën op ‘Final Reports’

vanBEPS-actiepunten, p. 7.

34 Commentaar vakstudienieuws in V-N 2015/56.4, Reactie Staatssecretaris van Financiën op ‘Final Reports’

vanBEPS-actiepunten, p. 18.

35 Commentaar vakstudienieuws in V-N 2015/56.4, Reactie Staatssecretaris van Financiën op ‘Final Reports’

vanBEPS-actiepunten, pp. 10-11.

36 Commentaar vakstudienieuws in V-N 2015/56.4, Reactie Staatssecretaris van Financiën op ‘Final Reports’

(23)

EcoFin op 20 juni 2016. Dit pakket ziet met name op regels die in lijn zijn met nieuwe ontwikkelingen en beleidsprioriteiten op het gebied van de vennootschapsbelasting op Europees niveau om zo een coherente EU-aanpak te waarborgen. Wanneer niet wordt aangeknoopt bij deze coherente aanpak zal elke lidstaat de BEPS-actiepunten naar eigen inzicht in gaan voeren en kunnen verstoringen ontstaan op de interne markt. Gedacht kan worden aan verschillende nationale beleidsmaatregelen van jurisdicties binnen de EU. Deze maatregelen kunnen met elkaar botsen en nieuwe mismatches veroorzaken, wat zorgt voor een verdere versnippering van de markt op Europees niveau.37

De ATAD heeft betrekking op alle belastingplichtigen die naar letter van de wet in een of meer lidstaten aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn. Hieronder vallen ook de vaste inrichtingen gelegen in een lidstaat waarvan de maatschappij zijn fiscale woonplaats in een derde land heeft (al dan niet buiten de EU).38 De ATAD ziet op minimumregelgeving en de uitvoering wordt verder overgelaten aan de lidstaten zelf. Hierdoor kunnen de lidstaten de artikelen uit de richtlijn zo vormgeven dat deze aansluiten bij het nationale

vennootschapsbelastingstelsel per lidstaat. In dit geval vindt een combinatie plaats van aanpak op Europees niveau en de behoefte van de lidstaten om zelf uitvoering te geven aan de nieuwe regelgeving.39 In art. 7 en 8 van de ATAD worden minimumregels beschreven wat betreft de CFC’s. Hier zal verder op in worden gegaan in sub-paragraaf 2.4.2 en 2.4.3. Op de andere bepalingen uit de ATAD wordt in dit onderzoek niet verder ingegaan.40 De EC is van plan met de ATAD zowel de situaties in derde landen als situaties binnen de EU aan te pakken. Verder dient met invoering van de ATAD rekening te worden gehouden met de fundamentele vrijheden. De manier waarop de substance-analyse wordt geïmplementeerd met betrekking tot de CFC-regelgeving is hiervoor een belangrijk onderdeel.41

Substance en EU-recht

Het effect van de regels binnen de EU kunnen niet verder reiken dan constructies die resulteren in een kunstmatige verschuiving van winsten van de lidstaat van de

moedermaatschappij naar de CFC, indien rekening dient te worden gehouden met de fundamentele vrijheden.42 De jurisprudentie ontstaan door uitspraak van het Hof van Justitie 37 ATAD Richtlijn (EU) 2016/0011, Voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels ter

bestrijding van belastingontwijkingspraktijken die de werking van de interne markt rechtstreeks schaden,

paragraaf 1.

38 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad, PB L 193/1, art. 1 ATAD.

39 ATAD Richtlijn (EU) 2016/0011, Voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels ter

bestrijding van belastingontwijkingspraktijken die de werking van de interne markt rechtstreeks schaden,

paragraaf 1.

40 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad, PB L 193/1.

41Room document #1, Proposal for a Council Directive laying down rules against taks avoidance practices

thatdirectly affect the functioning of the internal market, 4 May 2016, pp. 5-6.

42Room document #1, Proposal for a Council Directive laying down rules against taks avoidance practices

(24)

van de Europese Gemeenschap (HvJ EG) legt beperkingen op aan de toepassing van de CFC-regelgeving binnen de EU. Indien de aanbevelingen uit actiepunt 3 van het BEPS-rapport in strijd zijn met het EU-recht, kunnen deze niet volledig worden ingevoerd door de lidstaten. Dit zal effect hebben op de jurisdicties wereldwijd. Multinationals die gevestigd zijn in jurisdicties die niet onder de EU vallen kunnen hier concurrentienadeel van ondervinden ten opzichte van de multinationals gevestigd in jurisdicties binnen de EU. Multinationals gevestigd in een lidstaat zullen naar verwachting onderworpen zijn aan minder strenge CFC-regelgeving. Daarom zijn de aanbevelingen uit actiepunt 3 van het BEPS-rapport breed opgesteld.43

Of de CFC-regelgeving verenigbaar is met de fundamentele vrijheden van de EU kan beoordeeld worden aan de hand van het Cadbury Schweppes arrest. Cadbury Schweppes plc., gevestigd in het VK – de belanghebbende –, heeft dochtermaatschappijen in Ierland die zich voornamelijk bezig houden met financieringsactiviteiten van de Cadbury Schweppes-groep. Het belastingtarief voor deze groepsmaatschappijen is 10% in Ierland. Het

wetssysteem in het VK bevat CFC-regelgeving. Deze regelgeving ziet op situaties waarin een moedermaatschappij belang heeft in een CFC gevestigd in een jurisdictie met een laag belastingtarief. Deze wetgeving blijft buiten toepassing indien de vestiging en de activiteiten van de CFC voldoen aan de ‘motive test’. Wanneer de Ierse dochtermaatschappijen in de CFC-regelgeving vallen, wordt belasting geheven over de inkomsten die toe te rekenen zijn aan het VK, in het VK. Naar letter van de wet werd voldaan aan de CFC-regelgeving en werd de belanghebbende in het VK belast voor de winst van de Ierse dochtermaatschappijen met een verrekening van de in Ierland daadwerkelijk betaalde belasting.

Het HvJ EG vond dit een ongelijke behandeling tussen binnenlandse en buitenlandse dochtermaatschappijen. Buitenlandse winsten worden door de CFC-regelgeving geplaatst bij de moedermaatschappij, terwijl winsten van binnenlandse dochtermaatschappijen niet altijd belast worden. Hiermee was de vrijheid van vestiging op basis van art. 49 VWEU

geschonden. De CFC-regelgeving dient volgens het HvJ EG te worden onderzocht met in acht neming van een art. 43 en 48 EG. Eventuele beperkingen die de CFC-regelgeving stelt aan het vrij verrichten van diensten en het vrije verkeer van kapitaal zijn in alle

waarschijnlijkheid vaak ook een gevolg van beperkingen van de vrijheid van vestiging en moeten ook getoetst worden aan art. 49 en 56 EG. Art. 43 en 48 EG verzetten zich tegen het opnemen van CFC-inkomen in de belastinggrondslag van de moedermaatschappij. Het CFC-inkomen dient wel te worden toegerekend aan de moedermaatschappij indien er sprake is van een volstrekt kunstmatige constructie en deze is opgezet om normaal verschuldigde nationale belasting te ontwijken (fiscale redenen). Wanneer uit objectieve en door derden 43 OECD/G20 (2015), Designing Effective Controlled Foreign Company Rules, Final Report, p. 17.

(25)

controleerbare elementen blijkt dat ondanks het bestaan van fiscale beweegredenen, de CFC daadwerkelijk in die lidstaat is gevestigd en daadwerkelijk economische activiteiten uitoefent, hoeft het CFC-inkomen niet aan de moedermaatschappij te worden toegerekend.

De essentie van dit arrest is dat de winst van een dochtermaatschappij in een lidstaat met een laag belastingtarief belast moet worden in de lidstaat van de moedermaatschappij in geval sprake is van een volstrekt kunstmatige constructie.44 De jurisprudentie van het HvJ EG is van toepassing op alle lidstaten van de EU en de Europees Economische Ruimte (EER) en geldt wanneer de jurisdictie waar de moedermaatschappij zich bevindt en de jurisdictie waar de CFC zich bevindt beide binnen de EU/EER liggen.45

Zoals al eerder in deze sub-paragraaf genoemd geven art. 7 en 8 van de ATAD minimumregels voor CFC-regelgeving aan, die in principe in lijn liggen met de fundamentele vrijheden van de EU.46 Daarnaast komt in de preambule van de ATAD naar voren dat het aanvaardbaar moet zijn dat gebruik gemaakt kan worden van witte, grijze of zwarte lijsten van derde landen. In de richtlijn zelf komt dit niet naar voren, omdat met betrekking tot de lidstaten slechts witte lijsten kunnen bestaan. Grijze en zwarte lijsten ter diskwalificatie van lidstaten komt niet naar voren, want dit wordt niet gewaardeerd.47

2.4.2 Artikel 7 ATAD

Art. 7 van de ATAD gaat over de regelgeving betreffende CFC’s als entiteit. In art. 7 lid 1 van de ATAD wordt uiteengezet wanneer een entiteit of een vaste inrichting een CFC is:48

44 HvJ EG 12 september 2006, BNB 2007/54 (Cadbury Schweppes), p. 1.

45 OEC0D/G20 (2015), Designing Effective Controlled Foreign Company Rules, Final Report, p. 17.

46 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad, PB L 193/1, preambule onderdeel 12.

47 Commentaar Vakstudienieuws in V-N 2016/37.3, Anti-tax Avoidance Directive (ATAD), p. 28.

(26)

Art. 7 lid 1 van de ATAD bevat een opsomming van voorwaarden. Aan zowel onderdeel a als onderdeel b moet voldaan worden. Op basis van onderdeel a moet voldaan zijn aan de 50%-controle eis en op basis van onderdeel b moet sprake zijn van een reële heffing in de

jurisdictie waar de CFC zich bevindt.

Wanneer voldaan wordt aan art. 7 lid 1 van de ATAD volgt in lid 2 wat in de belastinggrondslag wordt opgenomen:49

49 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad, PB L 193/1.

1. De lidstaat van een belastingplichtige behandelt een entiteit of een vaste inrichting waarvan de winst in die lidstaat niet aan belasting is onderworpen, of vrijgesteld is van belasting, als een gecontroleerde buitenlandse vennootschap, indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a) in het geval van een entiteit: de belastingplichtige houdt zelf, of tezamen met zijn gelieerde ondernemingen, een rechtstreekse of middellijke deelneming van meer dan 50 percent van de stemrechten, bezit rechtstreeks of middellijk meer dan 50 percent van het kapitaal of heeft recht op meer dan 50 percent van de winst van die entiteit; en

b) de daadwerkelijke door de entiteit of vaste inrichting betaalde vennootschapsbelasting op de winsten ervan is lager dan het verschil tussen de vennootschapsbelasting die op de entiteit of de vaste inrichting zou zijn geheven krachtens het toepasselijke vennootschapsbelastingstelsel in de lidstaat van de belastingplichtige en de daadwerkelijke door de entiteit of vaste inrichting betaalde

vennootschapsbelasting op de winsten ervan.

Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea wordt geen rekening gehouden met de vaste inrichting van een gecontroleerde buitenlandse vennootschap die niet aan belasting is onderworpen of van belasting is vrijgesteld in het rechtsgebied van de gecontroleerde buitenlandse vennootschap. Voorts wordt de

vennootschapsbelasting die in de lidstaat van de belastingplichtige zou zijn geheven, berekend volgens de regels van de lidstaat van de belastingplichtige.

(27)

Zoals is af te lezen uit de wettekst wordt onderscheid gemaakt in onderdeel a en onderdeel b. Deze onderdelen worden omschreven als model A en model B. De lidstaten dienen een van deze modellen in te voeren in de nationale wetgeving. Deze modellen worden in de volgende sub-paragraaf (2.4.4) uitvoerig besproken.

Wanneer de belastinggrondslag wordt berekend op basis van art. 7 lid 2 onderdeel a van de ATAD, kan volgens art. 7 lid 3 van de ATAD gekozen worden een entiteit of vaste inrichting niet als CFC te behandelen:50

50 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad, PB L 193/1.

2. Wanneer een entiteit of een vaste inrichting als een gecontroleerde buitenlandse vennootschap wordt behandeld overeenkomstig lid 1, neemt de lidstaat van de belastingplichtige het volgende op in de belastinggrondslag:

a) de niet-uitgekeerde inkomsten van de entiteit of de inkomsten van de vaste inrichting, afkomstig uit de

volgende categorieën:

i. rente of andere inkomsten die worden gegenereerd door financiële activa;

ii. royalty's of andere inkomsten die worden gegenereerd door intellectuele eigendom;

iii. dividenden en inkomsten uit de vervreemding van aandelen;

iv. inkomsten uit financiële leasing;

v. inkomsten uit verzekerings-, bank- en andere financiële activiteiten;

vi. inkomsten uit factureringsvennootschappen die hun verkoop- en diensteninkomsten halen uit goederen en diensten, gekocht van en verkocht aan gelieerde ondernemingen, en weinig of geen economische waarde toevoegen;

Dit punt is niet van toepassing niet wanneer de gecontroleerde buitenlandse vennootschap een wezenlijke economische activiteit, ondersteund door personeel, uitrusting, activa en lokalen, uitoefent zoals blijkt uit de relevante feiten en omstandigheden.

Wanneer de gecontroleerde buitenlandse vennootschap inwoner is van of gelegen is in een derde land dat geen partij is bij de EER-overeenkomst, kunnen de lidstaten besluiten af te zien van de toepassing van de voorgaande alinea.

Of

b) de niet-uitgekeerde inkomsten van de entiteit of vaste inrichting die voortkomen uit kunstmatige

(28)

Op basis van art. 7 lid 4 van de ATAD kunnen entiteiten en vaste inrichtingen die vallen onder art. 7 lid 2 onderdeel b van de ATAD worden uitgesloten van de CFC-regelgeving als ze vallen onder een van de twee voorwaarden beschreven in dit lid:51

2.4.3 Artikel 8 ATAD

Art. 8 van de ATAD gaat over de berekening van inkomsten uit een CFC. Wanneer art. 7 lid 2 onderdeel a van de ATAD van toepassing is, is art. 8 lid 1 van de ATAD van toepassing voor de berekening van de belastinggrondslag:52

Art. 8 lid 1 van de ATAD geeft de lidstaten de mogelijkheid deze berekening in te vullen. Hierbij gaat het om zowel de berekening van de belastinggrondslag als het te verrekenen verlies dat niet in deze belastinggrondslag wordt meegenomen. Het verlies wordt slechts voorwaarts verrekend. Hoeveel jaar en op welke manier deze voorwaarts wordt verrekend wordt ingevuld aan de hand van de nationale wetgeving per lidstaat.

51 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad, PB L 193/1.

52 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad, PB L 193/1.

4. De lidstaten kunnen van het toepassingsgebied van lid 2, punt b), uitsluiten: een entiteit of vaste inrichting a) met een boekhoudkundige winst van ten hoogste 750 000 EUR, en inkomsten uit andere activiteiten

dan handel van ten hoogste 75 000 EUR; of

b) waarvan de boekhoudkundige winst ten hoogste 10 percent van de exploitatiekosten voor het belastingtijdvak bedraagt.

Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea mogen de exploitatiekosten niet de kosten omvatten van goederen die worden verkocht buiten het land waarvan de entiteit inwoner is, of waar de vaste inrichting is gelegen, voor belastingdoeleinden, noch betalingen aan gelieerde ondernemingen.

3. Wanneer, volgens de regels van een lidstaat, de belastinggrondslag van een belastingplichtige wordt berekend overeenkomstig lid 2, punt a), kan die lidstaat kiezen een entiteit of vaste inrichting niet als

gecontroleerde buitenlandse vennootschap te behandelen op grond van lid 1, indien een derde of minder van de aan de entiteit of de vaste inrichting toevallende inkomsten onder de categorieën van lid 2, punt a), valt. Wanneer, volgens de regels van een lidstaat, de belastinggrondslag van een belastingplichtige wordt berekend overeenkomstig lid 2, punt a), kan die lidstaat ervoor kiezen financiële ondernemingen niet als gecontroleerde buitenlandse vennootschappen te behandelen, indien een derde of minder van de inkomsten van de entiteit uit de categorieën onder lid 2, punt a), voortkomt uit transacties met de belastingplichtige of zijn gelieerde

ondernemingen.

1. Wanneer artikel 7, lid 2, punt a), van toepassing is, worden de in de belastinggrondslag van de

belastingplichtige te begrijpen inkomsten berekend volgens de regels van de wet op de vennootschapsbelasting van de lidstaat waar de belastingplichtige zijn fiscale woonplaats heeft of is gelegen. Verliezen van de entiteit of vaste inrichting worden niet in de belastinggrondslag begrepen maar kunnen, in overeenstemming met het nationale recht, voorwaarts worden verrekend en in aanmerking genomen in daaropvolgende

(29)

Art. 8 Lid 2 van de ATAD bepaalt de belastinggrondslag en de berekening hiervan indien art. 7 lid 2 onderdeel b van de ATAD van toepassing is:53

De toerekening en correctie vindt plaats op basis van het zakelijkheidsbeginsel. De jurisdictie van de controlerende maatschappij betrekt de CFC-inkomsten in de heffing, voor zover deze geen zakelijke grondslag hebben.54

Art. 8 lid 3 en lid 4 van de ATAD bevatten toevoegende regelgeving voor de berekening van de belastinggrondslag:55

Een van de regelingen tegen dubbele belastingheffing wordt omschreven in art. 8 lid 5 van de ATAD:56

Het komt erop neer dat de inkomsten die uitgekeerd worden aan de controlerende maatschappij worden geëlimineerd uit de belastinggrondslag indien deze al in de

belastinggrondslag waren begrepen op basis van art. 7 van de ATAD. Als dit niet gebeurt, worden deze inkomsten twee keer in de belastinggrondslag toegevoegd en dus dubbel belast. Dit is niet in lijn met doel en strekking van internationale wetgeving.

De vervreemdingsopbrengsten die al eerder in de belastinggrondslag zijn opgenomen worden geëlimineerd op basis van art. 8 lid 6 van de ATAD:57

53 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad, PB L 193/1.

54Room document #1, Proposal for a Council Directive laying down rules against taks avoidance practices

thatdirectly affect the functioning of the internal market, 4 May 2016, pp. 5-6.

55 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad, PB L 193/1.

56 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad, PB L 193/1.

57 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad, PB L 193/1.

2. Wanneer artikel 7, lid 2, punt b), van toepassing is, worden de in de belastinggrondslag van de

belastingplichtige te begrijpen inkomsten beperkt tot bedragen die zijn gegenereerd door activa en risico's die verbonden zijn met de sleutelfuncties die worden verricht door de controlerende vennootschap. De toerekening van inkomsten uit een gecontroleerde buitenlandse vennootschap geschiedt volgens het zakelijkheidsbeginsel.

3. De in de belastinggrondslag te begrijpen inkomsten worden berekend naar evenredigheid van de deelneming van de belastingplichtige in de entiteit als omschreven in artikel 7, lid 1, punt a).

4. De inkomsten worden begrepen in het belastingtijdvak van de belastingplichtige waarin het belastingjaar van de entiteit eindigt.

5. Wanneer de entiteit winst aan de belastingplichtige uitkeert, en deze uitgekeerde winst in de belastbare inkomsten van de belastingplichtige is begrepen, worden de bedragen van de inkomsten die voordien

overeenkomstig artikel 7 in de belastinggrondslag waren begrepen, afgetrokken van de belastinggrondslag bij de berekening van de belasting die verschuldigd is over de uitgekeerde inkomsten, teneinde te garanderen dat er geen dubbele heffing plaatsvindt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze brochure is met tips, aandachtspunten en voorbeelden verteld hoe jongerenwerkers MSN kunnen gaan gebruiken in hun contact met jongeren. Nu duidelijk is wat hier allemaal

Een zadenbieb werkt zoals een gewone bibliotheek; mensen kunnen (kosteloos) zaden lenen – van eetbare en niet- eetbare planten.. Het is van belang dat de sterkste plant die uit de

Maar er is veel meer nodig: CO₂-neutraal rijden is alleen mogelijk als we massaal overstappen op duurzame voertuigen - denk aan elektrisch aangedreven auto’s - en op

Dit is uiterst essentiële informatie voor een bedrij f, omdat het helpt om de veiligheid van de bestuurders te verhogen, de effi ciëntie van het wagenpark te verhogen en de

– Twee snelgidsen, één voor naaien en één voor borduren, voor het snel opzoeken van de betekenis van de iconen en toetsen op uw DESIGNER DIAMOND™ naai- en borduurmachine.. –

Hoewel het implementeren van een sociaal intranet diverse voordelen kent, is het niet zo dat het voor elke organisatie even geschikt is.. Grotere organisaties die op meerdere locaties

De nieuwe systeemsoftware is belangrijk voor alle gebrui- kers van de Apple Macintosh, omdat niet alleen de technische mogelijkheden maar ook het gebruiksgemak ermee zijn

 Los materiaal verplaatst tijdens gebruik; voor een goede schokdemping moet het daarom goed onderhouden worden..  Het is moeilijk om vuil en scherpe voorwerpen te verwijderen uit