• No results found

‘GA NAAR TWITTER, GEBRUIK JE GEZONDE VERSTAND EN ZOEK MET GOOGLE’ Het gebruik en de verificatie van User Generated Content die afkomstig is van Sociale Media door journalisten van Nederlandse landelijke internetmedia

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘GA NAAR TWITTER, GEBRUIK JE GEZONDE VERSTAND EN ZOEK MET GOOGLE’ Het gebruik en de verificatie van User Generated Content die afkomstig is van Sociale Media door journalisten van Nederlandse landelijke internetmedia"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘GA NAAR TWITTER,

GEBRUIK JE GEZONDE VERSTAND

EN ZOEK MET GOOGLE’

Het gebruik en de verificatie van User Generated Content die afkomstig is van

Sociale Media door journalisten van Nederlandse landelijke internetmedia.

Universiteit van Leiden

Master Journalistiek en Nieuwe Media

Masterscriptie Thomas Jak, s2378353

Eerste beoordelaar: Dr. J.P. Burger

Tweede beoordelaar: Dr. A.R.J. Pleijter

(2)

1

SAMENVATTING

De opkomst van internet, en sociale media in het bijzonder, heeft ervoor gezorgd dat de scheiding tussen nieuwsbron, -producent en -consument minder scherp is afgebakend dan in de tijd voor het internet. Sociale media vormen kanalen waarmee niet alleen journalisten van traditionele media, maar ook niet-journalisten via sociale media een groot publiek kunnen bereiken.

Daardoor is de rol van de journalist veranderd. Journalisten hebben geen monopolie meer op gatekeeping van informatie. Zij onderscheiden zich nu niet meer van niet-journalisten door poortwachters te zijn, maar door een zo waarheidsgetrouw, objectief en volledig mogelijk nieuwsverhaal te produceren. Om dat te kunnen doen, moeten zij de informatie waaruit het

nieuwsverhaal bestaat zo goed mogelijk verifiëren. Dat proces is niet vastomlijnd, maar heeft als doel het verspreiden van onjuiste informatie te voorkomen.

Daarnaast zijn sociale media een extra bron van potentieel nieuwswaardige informatie voor journalisten. User Generated Content (UGC), beeld- en geluidsopnames afkomstig van

niet-journalisten op Sociale Media, helpen bij snelle verslaggeving, zowel in het verificatieproces als bij de productie van artikelen.

Dit onderzoek bouwt voort op het onderzoek van Brandtzaeg et al. (2016). Zij onderzochten het gebruik van sociale media in verslaggeving door journalisten van verschillende West-Europese media. Journalisten in dat onderzoek hanteren verschillende criteria bij de selectie van informatie en

verschillende methoden om die informatie te verifiëren. Dit onderzoek richt zich op de rol van Nederlandse journalisten die nieuws publiceren via een professionele mediaorganisatie.

De onderzoeksvraag van dit paper luidt: Hoe selecteren, verifiëren, gebruiken en verantwoorden journalisten van landelijke nieuwsmedia in Nederland User Generated Content?

Voor het selecteren van sociale media is Twitter, door de toegankelijkheid en handzaamheid, bijna zonder uitzondering het standaard medium waar journalisten UGC zoeken voor in hun

nieuwsartikelen. Dat is in overeenstemming met Brandtzaeg et al. (2016). Daarnaast is Google zo alomtegenwoordig in het verificatieproces van Nederlandse journalisten. Andere sociale media worden ook gebruikt, maar pas als tweede keus en/of als de journalist een specifieke reden ziet een bepaald medium te gebruiken.

Daarnaast kwamen de gevarieerde kunde, en kennis van verificatiestrategieën en tools van de verschillende journalisten overeen met de bevindingen van Brandtzaeg et al. (2016). Ondanks de consensus onder alle geïnterviewde journalisten van verschillende media dat alleen geverifieerde UGC gepubliceerd kan worden, lijkt de tendens: hoe belangrijker een mediaorganisatie beeld acht, hoe sneller een journalist UGC publiceert.

(3)

2

INHOUDSOPGAVE

1. Inleiding ... 4

2. Theoretisch Kader ... 8

2.1 De journalist als gatewatcher ... 9

2.2 Journalistieke waarden ... 11

2.3 UGC als bron voor journalisten ... 14

2.4 Verificatie van UGC ... 15

2.5 Tools ... 17

2.6 Onderzoeksvraag ... 19

2.7 Landelijke internetmedia in Nederland ... 20

3. Methode ... 22

3.1 De onderzoeksopzet ... 23

3.1.1 Het semigestructureerde interview ... 24

3.1.2 De test na het interview ... 25

3.2 Proefpersonen ... 26

3.3 Verantwoording verschillende media ... 27

4. Resultaten ... 28

4.1 Algemene bevindingen ... 29

4.2 Het selecteren van UGC ... 30

4.2.1 Twitter en andere sociale media ... 30

4.2.2 Andere bronnen dan sociale media ... 32

4.3 Verificatiemethoden ... 33

4.3.1 Veelheid van materiaal ... 34

4.3.2 Verificatie van een bron via (sociale) media ... 35

4.3.3 ‘Offline’ verificatiestrategieën ... 38

4.3.4 Vertrouwde bronnen van beeldmateriaal ... 39

4.3.5 Discussies binnen media over de verificatie van bronnen... 40

4.4 Gebruik van UGC op een landelijk online platform ... 41

4.4.1 UGC-gebruik in relatie tot de doelen van media ... 41

4.4.2 Kennis van Verificatieools ... 44

(4)

3

4.4.4 Het embedden van materiaal van sociale media... 47

4.5 Google als belangrijkste tool ... 49

4.6 Resultaten van de test na het interview ... 50

5. Conclusie ... 52

6. Discussie ... 55

6.1 Kansen ... 56

6.2 Beperkingen... 57

Literatuur ... 59

Bijlage I: Interviews ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Codering: ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

I ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

II ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

III ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

IV ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

V ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

VI ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

VII ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

VIII ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

IX ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

X ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

XI ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

(5)

4

1. INLEIDING

Gökmen T. schoot op 18 maart 2019 vijf mensen neer in een tram in Utrecht op het 24

oktoberplein. Drie daarvan overleden uiteindelijk aan hun verwondingen. Het was brekend nieuws en NOS startte vlak na de gebeurtenis een liveblog (NOS, 2018). Op dit blog plaatste NOS tussen kwart voor elf ’s ochtends en zes uur ’s avonds doorlopend nieuwsfeiten met betrekking tot de aanslag.

Een liveblog verschilt van andere nieuwsartikelen, waarin achteraf zoveel mogelijk informatie en context over een nieuwsfeit wordt gegeven. Het is een geschikte vorm voor media om verslag te doen van brekend nieuws, wanneer het nog niet mogelijk is veel context te schetsen.

In een liveblog wordt commentaar en analyse zo snel mogelijk gepubliceerd, terwijl de

gebeurtenissen waarvan verslag gedaan wordt in ontwikkeling zijn (Thurman & Walters 2013, 83). Thorsen (2013, 125) omschrijft een liveblog, aanvullend aan Thurman and Walters (2013, 83) als:

‘A specific style or genre of blogging that can be defined as a single blog post on a specific topic to which time-stamped content is progressively added for a finite period. These updates are usually presented in reverse chronological order within the single post and may integrate audio-visual material, links and third-party content.’

Van der Lubben et al. (2020) merken op dat liveblogs worden gekenmerkt door een hoge mate van onzekerheid, door de potentie voor verwarring en de gefragmenteerde structuur. Het blog beschrijft hoogstens een ‘voorlopige versie van de waarheid’ (Van der Lubben 2020, 2). Een ander risico van het blog is dat de productiesnelheid ten koste gaat van grondige verificatie van de informatie (Van der Lubben 2020, 3).

Het openingsbericht op het blog van NOS over de tramaanslag was kort. Het signaleerde de gebeurtenis en lijkt overgenomen van een persbureau zoals het ANP of van andere media. Het bericht luidde: ‘Bij een schietincident op het 24 Oktoberplein in Utrecht zijn meerdere gewonden gevallen. Het is nog niet bekend wat er precies is gebeurd.’

Daarna vulde NOS het liveblog constant aan met nieuwe informatie van verschillende bronnen met betrekking tot het schietincident. Het geeft een eerste reactie van de politie: ‘De schietincident (sic) zou plaatsgevonden hebben in een tram. De politie spreekt van meerdere (zwaar)gewonden.’ De politie lijkt een officiële mededeling gedaan te hebben, of met journalisten van NOS gesproken te hebben. Ook directe berichtgeving van de politie zelf via twitter krijgt een plaats op het blog (figuur 1).

(6)

5

Figuur 1 Tweet politie Utrecht op liveblog NOS EERSTE BERICHTEN TJ

Het grootste deel van alle updates op het liveblog van NOS op 18 maart 2019 was afkomstig van andere media, journalisten, persbureaus en officiële instanties. Uit onderzoek van Brandtzaeg et al. (2016, 328) bleek dat ook Duitse en Noorse journalisten in brekend-nieuws-situaties de sociale media-accounts van andere media en instanties raadplegen om zo betrouwbaar mogelijke informatie in te winnen.

Maar niet alle nieuwsfeiten op het liveblog waren afkomstig van officiële instanties, of journalisten die al dan niet ter plaatse waren. De tijdlijn van het blog toonde namelijk ook

zogenaamde User Generated Content (UGC), afkomstig van niet-journalisten. UGC is materiaal dat door niet-journalisten op een blog of via sociale media gedeeld wordt, of, preciezer geformuleerd door Grosser, Hase en Winterlinn (2019, 503):

‘UGC is as a specific form of participatory journalism, namely content provided by recipients in the form of personal narratives, eyewitness accounts, pictures, and videos, which in turn is used by journalists to supplement their professional content.’

Het is opmerkelijk te noemen dat NOS zulk (beeld)materiaal gebruikte, omdat UGC lastig te verifiëren is. Het kan tijdrovend zijn om te achterhalen of de bron betrouwbaar genoeg is, en of het materiaal wel laat zien wat het zegt te laten zien (Brandtzaeg et al. 2016, 323; Grosser, Hase & Wintterlin 2019, 504). Dat is in strijd met traditionele journalistieke waarden als objectieve en waarheidsgetrouwe verslaggeving (Wall & El Zahed, 2014, 165).

Een evident voordeel van het gebruik van UGC in brekend-nieuws-verslaggeving is dat, zeker nu bijna iedereen een smartphone met camera bezit, de kans voor journalisten groter dan ooit is om een ooggetuige met beeldmateriaal te vinden. Het verslag van een ooggetuige maakt een

nieuwsverhaal geloofwaardiger (Diakopoulos 2012, 2).

De NOS postte bijvoorbeeld een update van Remon Dijkhuizen (figuur 2). Volgens zijn twitterbio, de persoonlijke omschrijving van de persoon die het twitteraccount beheert, was hij gelieerd aan de

(7)

6

Brandweer van Eemnes, en was hij 112 incidentenfotograaf. Toch staat er ook expliciet: ‘tweets op persoonlijke titel’ (Dijkhuizen 2019).

Figuur 2 Tweet Remon Dijkhuizen op liveblog NOS

Later plaatste NOS zelfs videomateriaal dat afkomstig was van sociale media op het liveblog. Het filmpje laat een politie-inval zien in een vestiging van een Rabobank in Utrecht op een later tijdstip (figuur 3). Er staat niet bij wie de maker van de video is.

Figuur 3 User Generated Content op liveblog NOS

Het gebruik van UGC in verslaggeving van een landelijke nieuworganisatie roept vragen op. Hoe bepalen nieuwsorganisaties of UGC, of de bron betrouwbaar is? Een gerelateerde vraag die Van der Lubben et al. (2020) opwerpen, is hoe de betrouwbaarheid van een bron in taal gepresenteerd wordt. Van der Lubben (2020, 6): ‘Presenting sources is all about choosing language’. Voor UGC is dus een andere vraag: hoe verantwoorden journalisten het gebruik van UGC met begeleidende tekst bij de video of afbeelding, of misschien zelfs zónder de UGC zelf.

(8)

7

Brandtzaeg et al. (2016) onderzochten hoe journalisten uit Duitsland, Noorwegen, Frankrijk, Denemarken en Groot Brittanië UGC verifieerden. Pantti & Siren (2015) deden hetzelfde met beeldmateriaal in Finse nationale nieuwsmedia. De Haan (2019) concludeerde na een onderzoek in Nederland naar de verificatiestrategieën van 48 Nederlandse studenten journalistiek dat zij vooral hybride technieken gebruiken, waarin niet het materiaal, maar de bron gecontroleerd wordt. In dit onderzoek werd het verificatieproces gemonitord. Er werd niet gevraagd te reflecteren op de toegepaste verificatiestrategieën en de gekozen bronnen. Ook was minder dan de helft van de studenten werkzaam als journalist. In de onderzoeken ontbreken Nederlandse journalisten.

In Nederland is nog niet onderzocht hoe journalisten van landelijke nieuwsmedia UGC verifiëren door hen te laten reflecteren op hun verificatiestrategieën en een verificatietaak te laten doen. De hoofdvraag van deze scriptie luidt: Hoe selecteren, verifiëren, gebruiken en verantwoorden journalisten van landelijke nieuwsmedia in Nederland User Generated Content?

De vraag wordt beantwoord door journalisten te interviewen over hun verificatiestrategieën. Ook werd hen in een aanvullend experiment gevraagd alle handelingen van het verificatieproces van UGC te expliciteren terwijl zij lieten zien welke handelingen zij uitvoerden en tools zij gebruikten om nieuws te verifiëren.

De resultaten van dit onderzoek leveren inzicht op in de strategieën die journalisten van landelijke nieuwsmedia gebruiken bij het verifiëren van online bronnen. Het maakt duidelijk in welke gevallen UGC gebruikt wordt, en welke criteria aan het gebruik verbonden worden. Ook geeft het inzicht in het kennisniveau van journalisten met betrekking tot verificatiestrategieën, en wat zij wensen om hun werk in de toekomst nog beter te kunnen uitvoeren. Tot slot kunnen de resultaten gebruikt worden om instrumenten of tools te ontwikkelen om bruikbare bronnen te selecteren en de verspreiding van fake news tegen te gaan.

In het volgende hoofdstuk wordt verkend waarin eerder onderzoek naar de verificatie van de authenticiteit van UGC afkomstig van sociale media resulteerde, welke bronnen gebruikt worden en welke normen journalisten toepassen bij het selecteren en verifiëren van de bron en de informatie. Voor dat alles wordt de rol van de journalist als gatewatcher behandeld.

(9)

8

2. THEORETISCH KADER

Journalisten zijn geen gatekeeper meer, maar gatewatcher. In dit hoofdstuk wordt duidelijk welke oorzaken en gevolgen die veranderde rol voor de beroepsgroep heeft. Daarnaast komen de waarden van het verificatieproces bij Nederlandse journalisten aan bod, welke bronnen journalisten gebruiken bij de productie van een nieuwsverhaal en waarom, en welke plaats UGC inneemt bij de selectie van bronnen. Daarna volgt een overzicht van verschillende verificatiestrategieën en tools die daarbij kunnen helpen, en volgt een overzicht van eerder onderzoek in naar het gebruik van UGC in nieuwsverslaggeving. Omdat deze scriptie gaat over verificatiestrategieën van journalisten van landelijke nieuwsmedia, zal in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk tevens een overzicht gegeven worden van de belangrijkste Nederlandse nieuwsmedia met een internetplatform.

(10)

9

2.1

De journalist als gatewatcher

Het gebruik van UGC content op het blog van NOS na de tramaanslag van Gökmen T. in Utrecht laat zien dat niet alleen journalisten nieuws produceren. Bijna iedereen heeft de beschikking over een telefoon en computer, waarmee informatie opgenomen, verwerkt en gedeeld kan worden op sociale media of blogs, en kan die informatie dus potentieel met een groot publiek delen. Mensen delen dan ook massaal UGC via onder andere de sociale media Twitter, Instagram, Facebook, Snapchat, TikTok en Youtube. Omeen idee te geven van de veelheid van het beschikbare materiaal: op dat laatste platform wordt elke minuut zo’n 300 uur aan videomateriaal geüpload (Wardle 2015, 44).

Voor de komst van het internet was het nauwelijks mogelijk voor niet-journalisten om informatie met een groot publiek te delen. Alleen journalisten konden via de krant, radio of televisie een groot publiek bereiken. Journalisten waren zogenaamde gatekeepers van informatie. Volgens de definitie van Sterling (2009, 659) is een gatekeeper iemand die redactionele beslissingen maakt over wat er gepubliceerd of uitgezonden wordt voor een publiek.

Media vergaarden op twee manieren nieuwsverhalen. Ten eerste via persbureaus, zoals in

Nederland het ANP, of internationaal AP of Reuters, en daarnaast bepaalde elk medium welke ‘eigen’ verhalen het publiceerde, en hoe de verhouding tussen aangeleverde en eigen verhalen was (Sterling 2009, 660).

Sinds de komst van internet vormen blogs en sociale media, naast kranten, televisie en radio een extra medium om nieuwsverhalen met een potentieel groot publiek te delen. De komst van deze nieuwe nieuwsbronnen verkleint de rol van de journalist als traditionele gatekeeper (Sterling 2009, 660).

Doordat ook niet-journalisten nu via sociale media informatie kunnen delen, zijn de grenzen tussen de rollen van producent, consument en bron vervaagd (Paulussen & Harder 2014, 543). Niet-journalisten, die eerder alleen consument van nieuws waren, werden ook producent. Daardoor was de rol van gatekeeper van nieuws niet langer alleen voorbehouden was aan journalisten, en moesten zij zich op een andere manier onderscheiden van niet-journalisten.

In plaats van als gatekeeper te bepalen welke informatie wel of niet beschikbaar wordt gesteld aan het publiek, kunnen zij in de ‘nieuwe’ situatie slechts als gatewatcher de vele verschillende nieuwskanalen in de gaten houden, om te bepalen welke informatie relevant is voor publicatie op het eigen medium (Bruns 2018, 27).

Hoewel journalisten, volgens Pantti & Sirén (2015, 499) het monopolie op gatekeeping hebben verloren, bereikt de nieuwsselectie van traditionele media nog steeds een groot publiek, dat

(11)

10

van blogs en sociale media versterken, betwisten en interpreteren. Daarmee hebben nieuwsmedia nog steeds een grote invloed op de ‘nieuwsflow’ en maken zij de informatie voor een (nog) breder publiek beschikbaar (Bruns 2018, 27). Volgens Brandtzaeg, Lüders & Spangenberg (2016, 336) vormen het selecteren, verifiëren, controleren en het omzetten van gefragmenteerde en

tegenstrijdige informatie in nieuwsverhalen het bestaansrecht van de toekomst van de journalistiek. Ook zijn elitebronnen, zoals overheden en organisaties, nog steeds veel beter toegankelijk voor traditionele journalisten, dan voor bloggers en andere niet-journalisten. Persconferenties zijn bijvoorbeeld alleen toegankelijk met een perskaart, die alleen worden uitgegeven aan traditionele media (Robinson & DeShano 2011, 971)

De veranderde rol van de journalisten biedt zowel voor- als nadelen voor alle partijen. Vanuit het oogpunt van de nieuwsconsument geeft aan de ene kant ‘de veelheid van stemmen’ een veelzijdiger nieuwsaanbod (Sterling 2009, 660). De denkbeelden van minderheden kunnen via blogs en sociale media een groter publiek bereiken dan via traditionele media het geval was. De Haan et al. (2017, 19) Lindner (2016, 4) concludeerden echter dat journalisten van traditionele media consequent ‘officiële’ bronnen gebruiken, zoals bewindspersonen, of mensen met functies binnen non-profit organisaties en bedrijfsfunctionarissen bij verslaggeving. Zij gebruiken geen of nauwelijks ‘onofficiële’ bronnen, zoals burgers, vertegenwoordigers van niet-institutionele groepen en toevallige omstanders.

De keerzijde van deze veelheid aan stemmen is paradoxaal genoeg het gevaar voor de ‘filter bubble’, waarin nieuwsconsumenten de mogelijkheid hebben eenzijdig nieuws tot zich nemen, dat de eigen meningen en gedachten bevestigt en versterkt, en ander nieuws compleet negeren (Sterling 2009, 660).

Aan de ene kant betekent de komst van sociale media dus dat iedere nieuwsconsument ook producent kan zijn, maar daarnaast vormen sociale media voor professionele journalisten nieuwe bronnen van informatie. Bruns (2011, 122) zegt dat journalisten naast gatekeeper, altijd ook al gatewatcher waren. De rol van gatekeeper is dan misschien verloren gegaan, de rol van gatewatcher is des te groter geworden. Journalisten hielden andere nieuwsorganisaties in de gaten voor

nieuwswaardige verhalen, en sinds de komst van internet, blogs en sociale media is het aantal kanalen met potentieel nieuws nog groter geworden.

Bij het selecteren en verifiëren van nieuws, houden media zich aan enkele waarden, zoals

objectiviteit. Ook kan een medium onderwerpen selecteren die het geschikt acht voor zijn doelgroep. In de volgende paragraaf wordt besproken welke journalistieke waarden belangrijk worden

(12)

11

2.2

Journalistieke waarden

Journalisten van traditionele media hebben zich altijd proberen te houden aan enkele waarden bij het produceren van nieuws. De belangrijkste traditionele waarden zijn neutraliteit, objectiviteit en nauwkeurigheid (Brandtzaeg et al. 2016, 323). Deze lijken wereldwijd gedeeld te worden, door professionalisering van nieuwsproductie, en door globalisering. (Shapiro et al. 2013, 657), hoewel objectiviteit soms vervangen wordt door evenwicht van bronnen, of transparantie (Diekerhof & Bakker 2012, 243). Die waarden onderscheiden professionele media van ‘amateur’- bloggers (Pantti & Siren, 2013, 495), maar ook andere regels onderscheiden professionele media van de

hobbybloggers, hoe serieus hun toon ook kan zijn. Traditionele media hanteren volgens Lindner (2016, 1181) bepaalde regels, en leggen die vast, waar amateurs dat soort regels nauwelijks formuleren. Lindner (2016, 1181) noemt als voorbeeld van een professionele norm, die op een persoonlijk blog niet altijd toegepast wordt, het zoveel mogelijk vermijden van de ik-vorm.

Volgens Vergeer (2018, 38) is het uit praktisch oogpunt bovendien verstandig dat die

professionele media zorgvuldig omgaan met ‘de waarheid’, zoals zij die opschrijven: Vertrouwen is een sleutelfactor in het verdienmodel van een media-organisatie. Als nieuwsconsumenten het gevoel hebben niet te kunnen vertrouwen op een nieuwsmedium, zullen zij hun abonnement opzeggen, het blad niet kopen of de website niet bezoeken, en daalt het inkomen van de nieuwsorganisatie.

De journalistieke waarden neutraliteit, objectiviteit en nauwkeurigheid zijn intrinsiek

problematisch: het bereiken van ware neutraliteit en objectiviteit in filosofische zin is onmogelijk. Maar een journalist kan zo neutraal mogelijk zijn door partijdigheid te vermijden en verschillende, relevante partijen aan het woord laten; en zo objectief mogelijk zijn door subjectiviteit te vermijden en meningen buiten beschouwing te laten. De uitkomst van die verschillende processen waardoor een artikel zo neutraal, objectief (of: niet-subjectief), nauwkeurig en compleet mogelijk is, levert een journalistic truth op, een journalistieke waarheid (Pantti & Sirén 2015, 497). Die omschrijven zij als een praktische vorm van de waarheid. Om vast te stellen of de informatie die een journalist

publiceert juist en nauwkeurig is, moet een groot deel van de werkwijze van de journalist bestaan uit het de verificatie ervan (Shapiro 2013, 658).

Het is nog maar de vraag of dat ook voldoende gebeurt. In onderzoek van Vergeer (2018, 45), zegt ruim een derde van de Nederlandse journalisten online informatie intensief te controleren. Slechts een half procent zegt dat helemaal niet te doen, de rest zit daar tussenin. Diekerhof & Bakker (2012, 249) ondervonden daarentegen dat Nederlandse journalisten op z’n best selectief verifiëren, en verificatie soms zelfs vermijden. Ook onderzoek naar Duitse journalisten van Machill & Beiler (2009, 181) liet zien dat journalisten gemiddeld bijna vier uur besteden aan het vinden van nieuwe

(13)

12

(2016, 332) zagen journalisten van verschillende West-Europese media niet altijd de mogelijkheid informatie te controleren.

Shapiro et al. (2013, 663-665) merkten op dat journalisten onderscheid maken tussen welke informatie een grotere en kleinere mate van verificatie verdient. Namen van personen en plaatsen móeten correct zijn. Hoewel fouten op dat gebied nooit ethische problemen opleveren, denken journalisten wel dat een fout gespelde naam de geloofwaardigheid in grote mate negatief

beïnvloedt. Informatie die, fout weergegeven potentieel beschadigend kan zijn voor een journalist wordt bij verschillende bronnen gecheckt. Gesproken tekst van geïnterviewden wordt soms bij de bron geverifieerd, maar opnames zijn volgens sommige journalisten betrouwbaarder, of

betrouwbaar genoeg. Achtergrondinformatie wordt nauwelijks belangrijk genoeg gevonden om te checken.

Hoe kan het dat journalisten neutraliteit, objectiviteit en nauwkeurigheid belangrijk vinden, maar volgens verschillende onderzoeken toch relatief weinig tijd steken in verificatie? Dat heeft twee hoofredenen: Grosser et al. (2009, 504) merken op dat journalisten het lastig vinden propaganda en gemanipuleerde informatie te onderscheiden van ‘juiste’ informatie. Dat wordt nog versterkt door het gebrek aan tijd dat veel journalisten ervaren voor de productie van een nieuwsverhaal

(Brandtzaeg et al. 2018 ; Grosser et al. 2009, 504). Saillant is daarbij dat Shapiro et al. (2013, 666) opmerken dat prijswinnende journalisten een hoeveelheid tijd aan een artikel konden werken, die andere journalisten omschreven als een ‘much appreciated luxury’, oftewel een luxe die veel journalisten zich niet kunnen permitteren.

Dat tijdgebrek is wellicht een probleem van alle tijden, maar het probleem is versterkt sinds de komst van het internet. Het nieuws werd eerder op vaste tijden bezorgd, middels de ochtend- of avondkrant of het journaal op televisie. Nu kan het nieuws worden bezorgd op het moment dat het er is.

Dat zorgt voor een verandering in het informatieselectieproces en het verificatieproces. Sommige traditionele waarden blijven volgens Diekerhof (2013, 249) onaangetast: informatie moet nog steeds gevonden en geselecteerd worden. Er zijn alleen meer bronnen te vinden en er bestaan meer tools om informatie te verifiëren. Lecheler en Kruikemeijer (2016, 164) noemen de traditionele waarden niet, maar merken wel op dat journalisten in het ‘nieuwe’ online nieuwslandschap andere kwaliteiten nodig hebben dan voor het digitale tijdperk. Voor het onderscheiden van bruikbare en onbruikbare informatie op sociale media is het volgens hen bijvoorbeeld nodig kennis over locatiegegevens en technologische kwaliteiten om de oorsprong van een bericht te kunnen achterhalen te hebben, en begrip over waar betrouwbare ooggetuigen te vinden zijn.

Die bevindingen stroken met onderzoek van Bakker (2014, 603), die concludeerde dat er in vacatures van Nederlandse mediabedrijven inderdaad vaardigheden van een journalist gevraagd

(14)

13

worden die het gevolg zijn van de verschuiving van nieuwsverspreiding van papier, televisie en radio naar ook online, en in het verlengde daarvan van de rol van de journalist als gatekeeper naar die van gatewatcher. Journalisten moeten nu vooral informatie verzamelen, ordenen en selecteren, in plaats van nieuws produceren. Daarnaast worden er in de vacatures meestal technische vaardigheden verlangd van een journalist.

Handigheid met technologie kan één veelvoorkomend probleem van journalisten oplossen: het probleem van tijdgebrek. Zoals het liveblog van de NOS demonstreert, komt een journalist snel aan beeldmateriaal door gebruik te maken van Sociale Media als Twitter en Facebook (Rauchfleisch et al. 2017). Dit kan snelle berichtgeving bevorderen, en tevens geld besparen voor het medium (Lecheler & Kruijkemeier 2016, 157): de journalist hoeft niet altijd meer naar de plaats van het nieuwsfeit.

Volgens Pantti & Sirén (2013, 502) geldt voor Finse journalisten dat zij het liefst beeldmateriaal van professionele fotografen of journalisten gebruiken, maar liever UGC dan helemaal niets. Het is nog maar de vraag of die mening breder gedeeld wordt. Zoals eerder opgemerkt: de

geloofwaardigheid van een nieuwsmedium kan gemakkelijk in het geding komen als journalisten nauwelijks of niet geverifieerde afbeeldingen publiceren en een ‘onwaar’ verhaal vertellen.

Dat is een belangrijke kwestie: laten foto’s en video’s van niet-journalisten wel zien wat zij zeggen te laten zien? Er bestaat ook een toenemende stroom aan fake news, door Brandtzaeg (2018, 1109) gedefinieerd als fabricated or unverified content intentionally presented as verified news to mislead readers, often with an ideological, political, or economic motive. Niet alleen zijn er foto’s die niet genomen zijn op de tijd of plek van het bijbehorende nieuwsfeit, zodat er al dan niet doelbewust een onwaar beeld ontstaat bij de nieuwsconsument, ook zijn er tools om videomateriaal zo te

manipuleren dat het iets uitbeeldt dat nooit gebeurd is.

Pantti & Sirén (2013, 497) laten een merkwaardige tegenstelling zien. Het lijkt of beeldmateriaal rechtstreekse toegang geeft tot een nieuwsverhaal. Maar de bewijskracht van een foto is geen inherente eigenschap van het medium. We realiseren ons wel in enige mate dat woorden misleidend kunnen zijn en dat één verhaal op meerdere manier verteld kan worden. Van een afbeeldingen denken wordt vaker gedacht dat die laat zien wat die laat zien. Pantti & Sirén (2013, 496), Vis (2013, 28) en Brandtzaeg et al. (2018, 1109) merken op dat we door een toenemende stroom aan

gemanipuleerd materiaal ons meer en meer bewust worden van de kwetsbaarheid van de

bewijskracht van foto’s. Ook foto’s kunnen misleiden en zelfs iets laten zien dat er helemaal niet is. Verificatie wordt daardoor niet gemakkelijker, maar dat maakt het proces des te belangrijker.

Door sociale media zijn er dan wel meer nieuwsbronnen beschikbaar voor nieuwsconsumenten, maar het is maar de vraag of professionele media daardoor ook echt nieuwe bronnen aanboren voor hun nieuwsverhalen dan voor de komst van het internet (Wall & Al Zahed 2014, 165). In de volgende paragraaf komt het brongebruik van journalisten aan bod.

(15)

14

2.3

UGC als bron voor journalisten

Om tot een compleet, zo objectief, en neutraal mogelijk nieuwsverhaal te komen laten journalisten verschillende bronnen aan het woord. Iedereen kan een bron zijn, dus hoe kiezen journalisten de juiste bij het juiste nieuwsverhaal? Het belangrijkste element bij de selectie van een bron, is volgens Reich (2011, 51) de geloofwaardigheid. Die gaat hand in hand met de mate van bekendheid van de bron voor de journalist. Volgens sommige onderzoekers komt dat de

geloofwaardigheid van de bron ten goede; die heeft zijn waarde immers al eerder bewezen. Andere stellen juist dat het gebruik van dezelfde bronnen bevooroordeeldheid in de hand werkt (Reich 2011, 54). Volgens Diekerman & Bakker (2012, 243) wordt die in de meeste gevallen rationeel beoordeeld, maar soms op intuïtie. Na geloofwaardigheid, volgt bereikbaarheid van de bron en tijdsbeperkingen van de journalist als belangrijkste selectiecriterium. Diakopoulos et al. (2012, 2) stellen dat het type verslag ook van invloed is op het soort bron. Zelfs een journalist zelf kan, met genoeg kennis over of veel ervaring met een onderwerp, kan gezien worden als expert.

Met de komst van het internet is de nieuwsconsument via blogs en sociale media niet alleen een nieuwsproducent, maar zijn die sociale media voor professionele journalisten ook een bron van extra nieuws. Verschillend onderzoek laat zien dat media verschillend omgaan met deze nieuwe

nieuwsbron (Pantti & Sirén 2014, 504).

Volgens Wall & Zahed (2014, 165) blijft burgerjournalistiek als bron binnen professionele nieuwsmedia ‘ongemakkelijk’. Hoewel UGC volgens hen vaak door journalisten gezien wordt als ‘potentieel waardevol’, is het lastig de betrouwbaarheid, en dus geloofwaardigheid van een bron te bepalen. Zodoende zien journalisten UGC vaak als te subjectief.

Een ander probleem van de sociale media als bron van mainstream nieuws, is dat journalisten er nog steeds informatie van zogenaamde ‘elitebronnen’ zoeken, instituten en professionele

organisaties, waardoor het aantal verschillende stemmen in het publieke debat niet groter is geworden dan eerder (Van Leuven et al. 2018, 800; Lindner 2016, 4). Op deze manier zijn sociale media, geen toevoeging van extra bronnen, maar slechts een extra middel om die elitebronnen te bereiken. Het zorgt niet voor een grotere diversiteit aan bronnen, het zorgt er hoogstens voor dat het proces van nieuwsvergaring is veranderd (Brandtzaeg 2016, 328). Een journalist moest eerder bellen en om informatie vragen, nu kan hij die informatie ‘ophalen’ van een site of medium.

Volgens Paulussen & Harder (2014, 243) is de hiërarchie van bronnen voor journalisten niet veranderd door de technologie. Niet-elitebronnen, zoals ‘gewone’ burgers, komen pas in tweede instantie aan bod. Zij noemen het twijfelachtig of sociale media die macht zou kunnen hebben dat patroon te doorbreken. Ook tijdsbeperkingen spelen een rol, het is voor journalisten efficiënter elitebronnen te gebruiken (Van Leuven et al. 2018, 800).

(16)

15

Toch wordt UGC in beperkte mate gebruikt in nieuwsartikelen van professionele media, volgens Van Leuven et al. (2018, 801) vooral in liveblogs over sportevenementen, en crisissituaties.

Diakopoulos et al. (2012, 2) betogen zelfs dat in crisissituaties, oftewel brekend-nieuws-situaties, ooggetuigenverslagen wellicht bruikbaarder zijn dan informatie van elitebronnen. Filmende

omstanders geven dan een goede indicatie van de situatie, en leveren potentieel bruikbaar materiaal voor publicatie, en bewijs dat een journalist zonder deze omstanders niet zou hebben (Pantti & Siren 2015, 497; Schifferes 2014, 407).

Volgens onderzoek van Paulussen & Harder (2014, 579) gebruiken enkele Belgische landelijke kranten sociale media als bron. Volgens hen werd informatie van ‘elitebronnen’ vaak van sociale media gehaald. Alleen bij informatie van burgers werden sociale media daadwerkelijk als bron genoemd.

Zoals in de vorige paragraaf genoemd, kan het uitdagend zijn voor een journalist om dit materiaal te verifiëren. Maar met de komst van onlinebronnen, zijn er ook tools ontstaan die kunnen helpen bij de verificatie van beeldmateriaal online, en die het verifiëren van bronnen kunnen vergemakkelijken. In de volgende paragraaf staat hoe journalisten informatie controleren, en welke tools daarvoor beschikbaar zijn.

2.4

Verificatie van UGC

Shapiro (2013, 669) komt tot de conclusie dat journalisten zélf vinden dat verificatie hun beroep onderscheidt van andere beroepsgroepen. Dat behelst volgens Diakopoulos et al. (2012, 7) onder meer het ontkrachten of bevestigen van informatie, al dan niet op sociale media, en het vaststellen van de geloofwaardigheid van bronnen. Journalisten noemen de verificatie van informatie geen apart proces; het is altijd verweven met het vergaren van informatie (Shapiro et al. 2013, 667). Aan de andere kant zeggen journalisten in hetzelfde onderzoek dat zij informatie extra controleren als die gevoelig is, als er binnen een werkbaar tijdsbestek überhaupt andere bronnen beschikbaar zijn en als de betrouwbaarheid van bronnen onduidelijk is (Shapiro et al. 2013, 666). Tegelijkertijd is er geen geschreven set van regels die beschrijven hoe het proces van verificatie hoort te verlopen (Shapiro et al. 2013, 658).

Dus vereisen verschillende typen journalistiek een verschillende mate van verificatie (Shapiro et al. 2013, 666; Brandtzaeg 2016, 332). UGC bestaat vooral uit beeldmateriaal. Verificatie daarvan is, naast een zeer belangrijk onderdeel, één van de meest uitdagende bezigheden van een journalist (Brandtzaeg et al. 2016, 331), door factoren als de grote hoeveelheid content op sociale media, de variatie ervan en de mate waarop de content gedeeld wordt op verschillende sociale media

(17)

16

(Brandtzaeg et al 2018, 1122) misschien (deels) in gewijzigde vorm. Bovendien kan UGC een

verkeerde indruk geven als de context niet genoeg uitgelegd wordt (Brandtzaeg et al. 2018, 1118) of kan een afbeelding misleidend of simpelweg nep zijn.

Schifferes et al. 2014 (407 & 408) tonen met een voorbeeld van een bad practice de noodzaak van goede verificatie aan; er zijn gevallen bekend van traditionele media die onechte foto’s publiceerden, en ze in dat proces onterecht authenticiteit toekenden. Journalisten gaven in onderzoek van

Diakopoulos et al. (2012, 7) dan ook in grote mate aan bezorgd te zijn over de verificatie van de authenticiteit van UGC dat afkomstig is van sociale media, zeker in brekend nieuws situaties, waarin UGC een wordt gebruikt als ooggetuigenverslag en dus als waar wordt gepresenteerd.

Als gevolg van deze moeilijkheden stelde het Engelse nieuwsmedium BBC al in 2005 strenge regels op voor het gebruik van UGC. De oorsprong, plaats, tijd en de content moet geverifieerd worden, en er moet toestemming verkregen worden van de eigenaar van de content om het te publiceren (Rauchfleisch et al. 2017, 2 & 3). Maar zulke strenge regels lijken eerder uitzondering dan regel bij mediaorganisaties. Brandtzaeg et al. (2016, 332) concludeerden in navolging van eerder onderzoek dat de journalistieke waarden van de meeste media door de komst van sociale media als nieuwe bron weliswaar niet breken, maar wel buigen. Sociale media lijkt uit te nodigen tot ‘lossere’ verslaggeving.

Rauchfleisch et al. (2017, 9) vond dat journalisten bij het verslaan van de terroristische aanslag in Brussel in maart 2016 de locatiegegevens van twitterbronnen niet controleerden. Zij claimden genoeg te hebben aan visuele indicatoren op het verzamelde beeldmateriaal. Ook gebruikten zij materiaal van twitteraccounts van personen met een functie in de media, of professionals. Dat stemt overeen met onderzoek van Brandtzaeg et al. (2016, 328). Ook via sociale media geven journalisten de voorkeur aan elitebronnen. Van officiële instanties, zoals politie, brandweer, of overheid, wordt de content sneller voor ‘waar’ aangenomen dan van ‘gewone burgers’, twitteraars die niet namens een instantie of vanuit een beroep met autoriteit als potentiële bron, zoals journalist of fotograaf tweets de wereld in sturen.

Journalisten beoordelen informatie van elitebronnen als het meest betrouwbaar, maar zoals gesteld door Diakopoulos et al. (2012, 2) zijn die wellicht minder bruikbaar in brekend-nieuws-situaties.

Ook als een persbureau of gerenommeerde nieuwsinstantie bepaalde beelden gebruikt, worden die betrouwbaarder geacht. Zo wordt het proces van verificatie uit handen gegeven. Maar in ander onderzoek suggereert Brandtzaeg et al. (2018, 1123) dat journalisten niet zoveel vertrouwen in andere media durven te stellen, dat zij de verificatie met een gerust hart aan hen overlaten.

Brandtzaeg et al. (2016, 328) zetten uiteen dat ook de traditionele methoden, zoals het checken van een nieuwsfeit door een expert te bellen of e-mailen kunnen voor de verificatie van UGC goed

(18)

17

gebruikt kunnen worden. Soms, zo geven journalisten toe, is snelle verificatie lastig, en kiest men voor een voorzichtige formulering waaruit blijkt dat de informatie onzeker is.

Daarnaast gebruikten sommige journalisten in het onderzoek van Brandtzaeg et al. (2016) tools, hoewel niet alle daarmee overweg zeggen te kunnen. Bovendien zijn velen niet op de hoogte van de mogelijkheden of zeggen zij niet volledig te vertrouwen op het oordeel van tools (Brandtzaeg et al. 2018, 1118). Andere nieuwsorganisaties hebben mechanismen opgetuigd die kunnen helpen bij verificatie van UGC (Vis 2013, 28), en volgens onderzoek van Schifferes et al. 2014 gebruiken sommige journalisten bepaalde tools uitgebreid bij het proces van verificatie. Met andere woorden: het proces van verificatie verloopt bij verschillende mediaorganisaties en journalisten nogal

verschillend. In de volgende paragraaf volgt het gebruik van tools bij de verificatie van UGC.

2.5

Tools

Als tools gebruikt worden, dan kan dat zijn om tekst, geluid- of beeldmateriaal te verifiëren, of om andere kenmerken van een bron of de content op waarheid of waarschijnlijkheid te toetsen. Dat kan door de content of de bron te controleren. Volgens onderzoek van Diakopoulos et al. (2012, 9 & 10) zien journalisten graag een tool waarin snel betrouwbare ooggetuigen van een gebeurtenis kunnen worden gevonden. De journalisten klikten in een voor het onderzoek ontworpen tool door op beeldmateriaal (tegenover tekst) en gingen af op lokale organisaties en journalisten. Daarentegen vinden journalisten volgens Schifferes et al. (2014, 408) tools bij brekend-nieuws verslaggeving ontoereikend om snel de betrouwbaarheid van UGC vast te stellen.

Soms controleren journalisten simpelweg één, of meerdere sociale-mediaprofielen, om de betrouwbaarheid van een bron te kunnen beoordelen. Ook de locatiegegevens van de bronnen zelf, en de ‘vrienden’ op sociale media worden gebruikt als indicator van betrouwbaarheid (Diakopoulos et al. 2012, 10) Bij beeldmateriaal zijn er talloze tools om tekst- en beeldmateriaal op het internet te zoeken, de metadata te zien of checken, en geografische data te achterhalen of controleren. Volgens Brandtzaeg et al. (2016, 331) zijn vooral tools van Google bekend, zoals Image Search, en Maps. Niet onterecht merken Diekerhof (2013, 238) en De Haan et al. (2019, 19) op dat Google op die manier een grote invloed heeft op de informatie die media delen.

Er is een veel grotere diversiteit aan tools beschikbaar, die misschien onbekend zijn bij

journalisten. Zo is het Verification handbook (Silverman, 2014), geredigeerd door journalisten van de BBC al enkele jaren vrij inzichtelijk voor iedereen. Elke journalist zou er zijn voordeel mee kunnen doen.

(19)

18

Onderzoeksplatform Bellingcat is een voorloper van het gebruik van tools op internet en een breed scala aan tools voor onderzoeksjournalistiek en publiceerde een lijst van alle tools die het gebruikt (figuur 4). Hoewel deze organisatie vooral onderzoeksjournalistiek bedrijft, en geen brekend nieuws verslaat, kan kennis van deze tools ook toegepast worden bij dit type verslaggeving.

De afbeelding geeft geen uitputtend overzicht van de beschikbare apps en tools, maar wel een compleet overzicht van de mogelijkheden. Zo zijn er bekende sociale media om informatie over personen of bedrijven in te winnen; tools om data van die sociale media te achterhalen die de reguliere versie niet prijsgeeft; tools om lucht- en vaarbewegingen in de gaten te houden;

zoekmachines; tools om video’s en foto’s te maken, vinden of op authenticiteit te beoordelen; tools om geografische gegevens te achterhalen; registers; tools om radio- en communicatiesignalen te luisteren.

Voor dit onderzoek zijn vooral sociale media en de tools om de authenticiteit van beeldmateriaal te beoordelen belangrijk.

Figuur 4 Een overzicht van tools voor journalisten van Bellingcat (Bellingcat 2020)

(20)

19

2.6

Onderzoeksvraag

Brandtzaeg et al. (2016) vroegen West-Europese journalisten wat gewoontes en waarden zijn bij de verificatie van UGC, hoe de dagelijkse praktijk eruitziet en welke tools daarbij gewenst zijn en gebruikt worden. Van Leuven et al. (2018) proberen aan de hand van een serie van vijf artikelen twee vragen te beantwoorden. Ten eerste, hoe worden online bronnen gebruikt en hoe veranderen die bronnen de relatie tussen journalisten en de andere partijen, en ten tweede, waarom en hoe

gebruiken journalisten online bronnen en hoe verifiëren zij die. In deze artikelen komen Nederlandse nieuwsmedia echter niet voor. Voor Nederlandse journalisten van landelijke nieuwsmedia is door Vergeer (2018) wel gevonden dát zij UGC verifiëren, maar niet hoe zij dat doen.

De Haan et al. (2019) monitorden Nederlandse studenten journalistiek waarvan ongeveer de helft al werkervaring had, terwijl zij een test uitvoerden waarbij zij content moesten verifiëren. Veelal gebruikten zij google, en zogenaamde elitebronnen. Een evidente vraag die dit artikel oproept is: hoe doen niet studenten, maar journalisten dat?

Rauchfleish et al. (2017) maakten een kwantitatieve analyse van gebruik van twitter door

journalisten om aan ooggetuigenverslagen te komen bij de aanslag op de luchthaven van Brussel. Zij suggereren dat voor verder onderzoek journalisten geïnterviewd kunnen worden, om de motieven voor het gebruik van tools te achterhalen.

Eerdere onderzoeken (Backholm et al. 2017; Brandtzaeg et al; 2016; Diakopoulos et al. 2012; Schifferes et al. 2014) toonden ook aan dat journalisten behoefte hadden aan nieuwe tools om hen te helpen bij de verificatie van UGC. Er is dus nog geen onderzoek gedaan naar de

verificatiemethoden van UGC door journalisten van landelijke media.

Zoals eerder aangehaald concludeerde Van der Lubben (2020, 6): ‘Presenting sources is all about choosing language’. Voor UGC is dus een andere vraag: hoe verantwoorden journalisten het gebruik van UGC met begeleidende tekst bij de video of afbeelding, of misschien zelfs zónder de UGC zelf.

De opsomming in deze paragraaf tracht een evidente lacune in de wetenschap aan te wijzen. De onderzoeksvraag van dit paper luidt dan ook: Hoe selecteren, verifiëren, gebruiken en

(21)

20

2.7

Landelijke internetmedia in Nederland

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, moeten de landelijke nieuwsmedia in Nederland gedefinieerd worden. In dit paper wordt verondersteld dat journalisten van de grootste onlinemedia een goed beeld geven van de professionele standaard van de verificatie van UGC door Nederlandse journalisten.

Ten eerste dient vastgesteld te worden wat die landelijke nieuwsmedia zijn, en waar journalisten werken die een zinnig antwoord kunnen formuleren op de onderzoeksvraag vanuit hun werkervaring bij dat medium.

Volgens het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek (Bakker 2018) waren NU.nl, NOS, AD en De Telegraaf de vier nieuwsmerken met het grootste aantal bezoekers, via telefoon, tablet en laptop. De volgende vier, NRC, De Volkskrant RTL Nieuws en Trouw bereikten gemiddeld minder dan de helft van het aantal personen.

Figuur 5 Gemiddeld maandbereik (unieke bezoekers) van Nederlandse nieuwssites (Bakker 2018)

In 2020 gebruikten ruim 2.014 respondenten een website, app of ander online platform van de volgende media om nieuws te vergaren, zie tabel 1 (Reuters 2020, 17). Het percentage geeft aan welk deel van de respondenten een online platform van het medium bezocht, en ernaast staat genoteerd hoeveel journalisten van dat medium hebben meegewerkt aan dit onderzoek.

Medium % Proefpersonen voor dit

onderzoek Niet geschikt NU.NL 42 2 NOS 29 3 AD 29 1 Telegraaf 25 0

(22)

21 RTL 18 0 SBS 10 0 De Volkskrant 9 3 MSN Nieuws 8 X Geen Stijl 6 X NRC 5 0 LINDA Nieuws 5 X Metro 4 0 Trouw 4 3 Nederlands Dagblad 4 X Het Financieele Dagblad 4 X Yahoo News 4 X BNR 3 X Reformatorisch Dagblad 3 X De Correspondent 3 X BuzzFeed 3 X ViceNews 2 X HuffPost 2 X ThePostOnline 2 X

(23)

22

3. METHODE

Om de onderzoeksvraag: ‘hoe selecteren, verifiëren, gebruiken en verantwoorden journalisten van landelijke nieuwsmedia in Nederland User Generated Content?’ te beantwoorden vonden er semigestructureerde interviews plaats met dertien journalisten van landelijke nieuwsmedia. Daarna deden zij een korte test. In dit hoofdstuk volgt een uitleg over precieze onderzoeksopzet, de vragen die gesteld zijn, de proefpersonen en de verantwoording voor de keuze van verschillende media en journalisten. De interviews zijn getranscribeerd, geanalyseerd en gelabeld (zie bijlage I). In hoofdstuk 4 volgen de resultaten en het afsluitende hoofdstuk 5 schetst de kansen en beperkingen van dit onderzoek.

(24)

23

3.1

De onderzoeksopzet

Om de onderzoeksvraag: ‘hoe selecteren, verifiëren, gebruiken en verantwoorden journalisten van landelijke nieuwsmedia in Nederland User Generated Content?’ te beantwoorden werden twaalf journalisten van online redacties van landelijke nieuwsmedia apart geïnterviewd, en daarna

onderworpen aan een test.

De interviews vonden niet face-to-face plaats, maar via de beeldbel-apps Skype en Google Hangouts. Door het coronavirus en de lockdown was een digitale ontmoeting wenselijker dan een ‘echte’.

Als voorbeeld is de onderzoeksopzet van Brandtzaeg et al. (2016) genomen. Zij interviewden met 24 journalisten uit West-Europese landen, waaronder niet Nederland, om de onderzoeksvraag te beantwoorden:

What characterizes emerging journalistic values, needs and practices concerning the verification process of social media content and sources?

De vraag is gepreciseerd voor dit onderzoek en de vragen zijn aangepast. Bovendien deden de journalisten die meededen aan dit onderzoek een extra test naast het interview.

Eigenlijk zou etnografisch onderzoek voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag van dit paper ideaal zijn; maar dat was praktisch onhaalbaar. Het zou betekenen dat de onderzoeker vele uren op verschillende redacties zou moeten zijn, wachtend op brekend nieuws waarbij

beeldmateriaal gebruikt wordt. Bovendien was in de coronatijd waarin dit onderzoek plaatsvond de richtlijn om voornamelijk thuis te werken, dus zelfs als een bezoek aan de redactie een grotere kans op een brekend-nieuws-situatie zou opleveren, zou het misschien niet voldoende bruikbaar resultaat opleveren.

Voordelen van het semigestructureerde interview zijn dat het de ruimte biedt experts in alle kalmte te spreken, en dat het rijke, diepgaande en genuanceerde informatie oplevert (Koetsenruijter en Van Hout 2018, 26). Bovendien is het geschikt om ‘nieuwe onderwerpen te verkennen, of om een kwalitatief beeld te vormen van een persoon, gebeurtenis of situatie’ (Koetsenruijter en Van Hout 2018, 26).

Ook uit praktisch oogpunt is het semigestructureerde interview een goede keus, tegenover de optie van een focusgroep. Bij elkaar komen in groepen was door het coronavirus niet haalbaar, en een online groepssessie is niet makkelijk te organiseren, in de hand te houden en uit te werken. De gewenste reacties zouden slecht te registreren zijn. Daarnaast is er een grote kans dat de deelnemers

(25)

24

aan een af en toe door elkaar zouden praten, wat online te veel onverstaanbare uitingen, en dus onbruikbare data op zou leveren.

Tevens was het een uitdaging proefpersonen te werven voor dit onderzoek. Dankzij het

semigestructureerde interview kon er toch veel recente en relevante informatie verzameld worden (Koetsenruijter en Van Hout 2018, 98).

3.1.1 HET SEMIGESTRUCTUREERDE INTERVIEW

De topiclijst In het semigestructureerde interview kwamen de volgende kwesties aan bod, gemodelleerd naar Brandtzaeg et al. (2016), maar aangevuld voor dit onderzoek:

• Voor welke doelen gebruiken de journalist en de organisatie sociale media? • Welke sociale media worden daarbij gebruikt en hoe?

• Hoe vindt men potentieel bruikbare UGC en hoe gebruikt men die? • Hoe selecteert men bijdragen van sociale media voor artikelen/blogs? • Hoe verifiëren journalisten UGC?

• Welke tools gebruiken journalisten voor de verificatie van UGC? • Zijn ook andere tools bekend?

• Is er een handleiding voor de verificatie van UGC binnen het medium? • Zijn er binnen het medium discussies over het gebruik van UGC? • Wat missen de journalisten nog bij het gebruik van tools?

• Wat zijn redenen om UGC wel of niet te gebruiken (in termen van betrouwbaarheid, moeilijkheden, tekortkomingen, enzovoort)?

• Wat zou verificatie van UGC gemakkelijker maken?

Alle vragen werden gesteld, tenzij de journalist de beantwoording van één van de vragen als voor zijn of haar rekening nam bij het beantwoorden van één van de andere vragen. De volgorde van

bovenstaande vragenlijst werd zoveel mogelijk aangehouden, maar wanneer een journalist uit zichzelf een bepaald deelonderwerp aansneed, greep de interviewer die kans om dat deelonderwerp eerst uit te diepen. Dat kon de volgorde van de vragen veranderen. Dit gebeurde om een natuurlijke gesprekssituatie te blijven stimuleren, waarin de geïnterviewde de vrijheid kreeg alle associaties en herinneringen aan relevante werksituaties te berde te brengen. Wanneer een journalist daarbij een compleet ander topic aansneed, was saturatie van het onderwerp bereikt; en stelde de interviewer de volgende vraag van de lijst.

(26)

25

In die zin was de volgorde van de vragen een richtlijn en werden er ook andere, verdiepende vragen gesteld als een journalist een opvallende uitspraak deed, teneinde een zo compleet mogelijk beeld te vormen van de werkzaamheden, gedachten, praktische overwegingen en uitvoering van verificatie van UGC.

3.1.2 DE TEST NA HET INTERVIEW

Na het semigestructureerde interview deden de geïnterviewde journalisten nog een taak. Zij kregen een recent voorbeeld van brekend nieuws voorgeschoteld. Dat waren bij acht geïnterviewden rellen in Den Haag die in Augustus plaatsvonden, en bij drie journalisten de aanslag in Trier op 1 december 2020.

De test was een essentieel deel van het onderzoek. Het bood de kans om niet allen te horen wat journalisten zeggen dat ze doen, maar ook te observeren welke stappen zij echt nemen. Niet zelden merkte een journalist bij het doen van de test op dat hij of zij iets deed, dat hij of zij nog niet in het interview vermeld had. Aan de andere kant diende het interview juist ter aanvulling van de test, omdat de specifieke opdracht misschien een meer gelimiteerde hoeveelheid verificatiestappen vroeg dan het aantal dat gebruikt wordt in de verscheidenheid van nieuwsfeiten die op een werkdag, -week, of -maand op een journalist afkomen.

Zo vulden het interview en de test elkaar aan. Soms bood de test gelegenheid nog dieper door te vragen op een genoemd en getoond element. Zo ontstond een completer beeld dan was ontstaan wanneer alleen het interview, of alleen de test had plaatsgevonden.

De tekst van de opdracht luidde in zeven gevallen:

‘Er waren relletjes in de Schilderswijk in Den Haag. En de vraag is: Stel je bent aan het werk, dat gebeurt nu en je plaatst een nieuwsbericht en je wilt het aankleden met beeldmateriaal. Hoe vind je die, en hoe verifieer je dat beeld? Hoe zou je het aanpakken? Dus, wat doe je, en beschrijf ook wat je doet, terwijl je het doet.’

De tekst van de opdracht luidde in drie gevallen:

‘Stel de aanslag in Trier gebeurt nu. En de vraag is: Stel je bent aan het werk, dat gebeurt nu en je plaatst een nieuwsbericht en je wilt het aankleden met beeldmateriaal. Hoe vind je dat, en hoe verifieer je dat beeld? Hoe zou je het aanpakken? Dus, wat doe je, en beschrijf ook wat je doet, terwijl je het doet.’

(27)

26

In één geval luidde de opdracht:

‘Stel de explosie in Beiroet gebeurt nu. En de vraag is: Stel je bent aan het werk, dat gebeurt nu en je plaatst een nieuwsbericht en je wilt het aankleden met beeldmateriaal. Hoe vind je dat, en hoe verifieer je dat beeld? Hoe zou je het aanpakken? Dus, wat doe je, en beschrijf ook wat je doet, terwijl je het doet.’

Eén journalist was alleen via de telefoon bereikbaar. De taak na het interview was daardoor niet uitvoerbaar.

De journalisten kregen dus de opdracht precies de stappen uit te voeren die zij ook zouden uitvoeren als zij aan het werk zouden zijn bij het verschijnen van dit brekende nieuws, met de vragen: Waar zou je beeldmateriaal zoeken, hoe zou je dat verifiëren, en om welke redenen zou je het wel of niet publiceren. De journalisten werd ook gevraagd hun denkstappen te delen terwijl zij de opdracht uitvoerden.

Doordat de journalisten de taak niet echt tijdens een brekend nieuws situatie uitvoerden, maar enkele dagen later, was de informatiestroom op sociale media verschillend. Dat hield niet tegen dat journalisten konden laten zien naar welke kenmerken van UGC zij zoeken in zo’n situatie. Ook bij beeld dat zij uiteindelijk als niet-geschikt beoordeelden tijdens de test, expliciteerden zij de

denkstappen van het verificatieproces. Bovendien hadden de journalisten dus altijd de kans om dat proces te beschrijven. Ook bij een foto die zij verder niet bruikbaar achtten, konden zij wel laten zien welke stappen zij zouden doen om de authenticiteit van het materiaal te beoordelen.

3.2

Proefpersonen

De twaalf geïnterviewde journalisten werken op de internetredactie van hun medium, of hun werk is speciaal ingericht voor online publicatie of redactie.

De geïnterviewden waren werkzaam voor: NOS (3), De Volkskrant (3), Trouw (3), NU.nl (2), AD (1). Van De Volkskrant, Trouw en AD was één van de proefpersonen het hoofd of coördinator van de redactie. De rest van de proefpersonen waren allen redacteur van de online- of webredactie. Bij NU.nl een onlineplatform is dat te allen tijde het geval. Daarmee is een compleet beeld ontstaan van de verificatie van UGC door journalisten van enkele van de meest bezochte online nieuwsmedia.

Wat voor een volledig beeld zorgt is dat het bestaat uit media van verschillende oorsprong. De Volkskrant, Trouw en AD waren van origine papieren kranten, NOS is oorspronkelijk een televisie en radiomedium. NU.nl is slechts online te vinden. De media waarvan geen enkele journalist

(28)

27

zijn televisiemedia. De resultaten van interviews met journalisten van die media zouden wellicht tot op zeker hoogte vergelijkbare opleveren. Van de proefpersonen waren 8 man en 4 vrouw, zij waren tussen de 24 en 36 jaar oud, met een gemiddelde van 30 jaar oud. Zij hadden tussen de 1 en 10 jaar ervaring in hun huidige functie als onlineredacteur, met een gemiddelde van ruim 5 jaar.

3.3

Verantwoording verschillende media

Met maximaal drie journalisten per medium bestaat in ieder geval een verzadigd beeld van de praktijk van verificatie van UGC binnen een bepaald medium. Waar minder dan drie journalisten per medium geïnterviewd zijn, komt dat doordat ondanks een toezegging het uiteindelijk niet lukte een interview op te zetten (bij Nu.nl), het medium aangaf dat er verder geen beschikbare en geschikte kandidaten bij het medium te vinden waren (AD), of een journalist twee keer op de dag van het interview afzegde en er geen nieuwe afspraak gemaakt kon worden (RTL). Van sommige geschikte media werden geen journalisten geworven voor interviews omdat zij aangaven niet beschikbaar te zijn, pogingen hen te bereiken helemaal niet beantwoord werden (De Telegraaf, SBS, Metro), ofwel doordat journalisten van het medium aangaven niet vaak genoeg met de verificatie van UGC in aanraking te komen om een geschikte kandidaat te zijn voor een interview naar dit onderwerp (NRC). Die laatste reden hield een redacteur van Trouw daarentegen niet tegen om zich toch te laten interviewen.

Andere nieuwsmedia uit de volledige lijst van Reuters (2020) (zie tabel 1) werden niet werden niet benaderd omdat die nieuws niet lijken te verifiëren, en niet tot doel lijken te hebben zo objectief mogelijk nieuws te brengen (GeenStijl), of overduidelijk voor een bepaald religieus deel van de Nederlanders (Nederlands Dagblad, Reformatorisch Dagblad), of bepaalde niche (Financieele Dagblad, Linda, BNR) bedoeld zijn. Daarnaast zijn MSN Nieuws, Yahoo, Buzzfeed, Vice Nieuws, HuffPost en ThePostOnline niet benaderd omdat dat van origine niet-Nederlandse nieuwsbedrijven zijn, maar in het buitenland opgerichte nieuwsbedrijven met een Nederlandse tak. Ook besteedden nieuwsconsumenten minder tijd op de online nieuwsplatforms van deze media dan op die van bijvoorbeeld RTL, voor wie dat ook geldt. RTL is echter ook al langer, in ieder geval vanaf 2018 (Bakker), een veel geraadpleegd medium. De Correspondent richt zich overduidelijk niet op brekend nieuws, maar op verdiepende verhalen en was daarom minder geschikt voor dit onderzoek.

Media die niet waren opgenomen in het onderzoek van Reuters (2020) werden beoordeeld als te klein om in aanmerking te komen voor een interview voor dit onderzoek.

(29)

28

4. RESULTATEN

Voor deze scriptie is het onderzoek van Brandtzaeg et al. (2016) als uitgangspunt genomen. Zij interviewden West-Europese journalisten over het gebruik van sociale media bij het maken van nieuwsverhalen. Door Nederlandse journalisten een interview met dezelfde, plus nog enkele aanvullende vragen te laten beantwoorden en een extra test te laten doen, is getracht de onderzoeksvraag: ‘hoe selecteren, verifiëren, gebruiken en verantwoorden journalisten van landelijke nieuwsmedia in Nederland User Generated Content?’ te beantwoorden. In dit hoofdstuk worden eerst algemene bevindingen besproken, waarna de processen van selectie en verificatie in afzonderlijke paragrafen besproken worden. Dan volgt een paragraaf met het gebruik en de verantwoording van UGC door Nederlandse journalisten bij landelijke internetmedia, waarna het gebruik van de Tools van Google (Search, Reverse Image Search, Maps en Streetview) apart behandeld worden. Die zijn zo geïncorporeerd in het verificatieproces van journalisten, dat zij die bijna al niet meer zien als tool. Daarna volgt een hoofdstuk met de conclusie. Het laatste hoofdstuk bespreekt kansen en beperkingen van dit paper.

(30)

29

4.1 Algemene bevindingen

Er is een serie van elementen en handelingen waarmee bronnen en content geverifieerd kunnen worden. Nederlandse journalisten gebruiken schijnbaar enkele verschillende van die elementen of handelingen, maar van geen twee journalisten is de ‘toolkit’ hetzelfde. Iedere journalist lijkt uit die mogelijkheden zijn eigen selectie te maken, die voor hem- of haarzelf werkt in het verificatieproces. De reden om content wel of niet te plaatsen kan echter per medium of zelfs per journalist

verschillen. De kennis en kunde van verificatiestrategieën en tools verschillen ook sterk tussen journalisten, zelfs tussen de verschillende verslaggevers van hetzelfde medium. Een opvallende constatering is daarbij dat handleidingen voor de verificatie van content in het algemeen of UGC nauwelijks bestaan, en zeker niet gebruikt worden.

Ondanks de onderlinge verschillen in doelstelling van de media, en de kennis en kunde van de individuele journalisten vinden alle journalisten dat zij afdoende middelen kennen en tot hun beschikking hebben en gebruiken om UGC te verifiëren en te gebruiken voor zover zij dat nodig achten voor publicatie op hun medium.

Het gebruik van UGC verschilt erg op de onlineplatforms van verschillende media. Een scheidslijn lijkt te lopen langs de doelstellingen van het medium zoals de journalisten die in de werkpraktijk ervaren. De journalisten die aangeven dat hun medium graag meteen beeld laat zien, zijn minder terughoudend met het verspreiden van UGC, en nemen potentiële problemen met verificatie, rechten of kosten vaker voor lief dan de journalisten van media voor wie beeld net minder belangrijk is dan het in tekst melden van het nieuws.

De resultaten van dit onderzoek zijn onderverdeeld volgens de verschillende facetten die genoemd worden in de onderzoeksvraag ‘hoe selecteren, verifiëren, gebruiken en verantwoorden journalisten van landelijke nieuwsmedia in Nederland User Generated Content?’. Zodoende

behandelt de volgende paragraaf de selectie van UGC, volgt dan de verificatie, en komen het gebruik en de verantwoording van UGC aan bod. In de slotparagraaf van dit hoofdstuk volgt ook nog apart de resultaten van de test na het interview.

(31)

30

4.2 Het selecteren van UGC

4.2.1 TWITTER EN ANDERE SOCIALE MEDIA

De eerste vraag aan de journalisten luidde: Hoe gebruik je sociale media voor professionele doeleinden? Brandtzaeg et al. (2016) concludeerden dat sociale media een ‘primary news source’ een primaire nieuwsbron voor West-Europese journalisten zijn. Dat zeggen Nederlandse journalisten van internetredacties niet, hoewel het ‘in de gaten houden van wat er speelt’ wel een primaire bezigheid is op sociale media. Twitter is van alle sociale media het standaard-medium voor signalering of verificatie.

(…) “In eerste instantie doe ik gewoon een Twitter-search op het onderwerp. [9, De Volkskrant] (…) “Met name Twitter, wel. De rest gebruik ik ook wel, maar Twitter staat wel de hele dag open omdat het gewoon een snelle manier is om te zien wat er gebeurt. [Journalist 5, AD]

(…) “Twitter is gewoon, ja, eerst… ja ik heb het idee dat het snelste medium is. Facebook is in mijn beleving vooral voor persoonlijke updates. Weinig mensen zetten op Twitter, ik heb vandaag koekjes gebakken.. en wel op Facebook. [10, Trouw]

(…) “Maar Twitter is gewoon wat makkelijker. Als ik naar mezelf kijk, zoek ik eerste op Twitter en als ik daar niks vind, ga ik naar Facebook en daarna pas Instagram. [6, NOS]

Eén journalist van NU.nl gebruikt de tool DataMinr, die Twitter incorporeert met andere bronnen en alvast een schifting maakt.

(…) “Vooral via Twitter, daar gebruiken we DataMiner voor, ik weet niet of je daar bekend mee bent? En die struint gewoon Twitter en een aantal andere bronnen af, en maakt daar een filtering uit, voorheen gebruikten we ook veel Tweetdeck, maar DataMiner hebben we sinds kort en dat vind ik toch wel wat overzichtelijker dan Tweetdeck. [3, NU.nl]

Het gemak van het medium is belangrijk voor journalisten. Twitter is goed doorzoekbaar, en

bovendien versterkt het mechanisme zichzelf: journalisten denken dat zij er updates van journalisten kunnen vinden. Die vertrouwen zij doorgaans als nieuwsbron, ook als het geen journalist van de eigen krant is:

(32)

31

(…) “Kijk als die ene bron een Reutersjournalist is die daar zit… dan doe je het wel sneller dan als het een gewoon iemand is. [3, NU.nl]

(…) “Maar als het een NRC-journalist is, dan geloof ik wel dat die zijn werk goed doet. [8, NOS] De opmerking van Journalist 6 van NOS, beschrijft een opvatting die de hele linie van geïnterviewde journalisten lijkt te delen. Pas als Twitter niets oplevert gaan journalisten naar andere sociale media en vragen zij zich af wat in dat geval de meest logische plek zijn om bronnen of informatie te vinden.

(…) “Twitter altijd wel, maar Instagram, Youtube, Snapchat .. dat hangt een beetje van de achtergrond van de mensen om wie het nieuws gebeurt af. [7, NOS]

En dezelfde journalist geeft een praktijkvoorbeeld:

(…) “Toevallig gisteren nog, heb ik iets lopen uitzoeken over die schietpartij hier in Rotterdam, van die rappers die elkaar naar het leven staan. Dat vindt dan, dat uitdagen en zo, vindt dan

grotendeels op sociale media plaats, dan was ik een beetje aan het zoeken.. maar Twitter was lastig en Instagram is niet heel makkelijk doorzoekbaar. [7, NOS]

Ook journalisten van andere media zeggen soortgelijke dingen. Sociale media als Facebook en Instagram, maar ook Snapchat of TikTok worden gebruikt om een beeld te krijgen van het nieuws, of om UGC te zoeken dat eventueel gepubliceerd kan worden op de website van een medium.

(…) “Als het gaat over vakantiegangers, zou ik eerder Facebook kiezen, gaat het over het weer, denk ik aan Instagram, en gaat het over een aanslag, dan gaat het om Twitter.. misschien een beetje nieuwsafhankelijk. [6, NOS]

(…) “Dat we een stuk hadden over voetballers en hun gedrag op Instagram, dat was ook wel heel erg luchtig, toen hadden we heel veel Instagram embeds. [2, VK]

(…) “Al verwacht ik niet dat zij op Twitter zitten, hoor. Dus voor hun zou ik weer meer op Facebook of Instagram gaan zoeken. Deze jongeren. En ik denk dat dit wel types zijn die dit livestreamen via Snapchat zeg maar. [5, AD]

Zoals genoemd, ervaren journalisten Twitter als handzaam. Het is goed doorzoekbaar en de juiste bronnen zijn volgens de verslaggevers relatief makkelijk vindbaar. Vooral het eerste pluspunt van Twitter, is juist een minpunt van Facebook en Instagram, als het gaat om de sociale media als nieuwsbron, of bron van UGC.

(…) “Een zoekfunctie in Facebook zou makkelijk zijn. [11, Trouw]

(33)

32

(…) “Maar zoeken in Facebook is … verschrikkelijk, echt verschrikkelijk. En Instagram. Facebook lijkt gewoon niet willen dat je gaat zoeken binnen hun platforms, maar dat zou ons werk zoveel makkelijker maken [8, NOS]

En dan zijn Facebook en Instagram nog de sociale media die journalisten kennen en eventueel gebruiken. Niet iedere journalist kent Snapchat, TikTok, of nóg andere sociale media. Óf zij weten niet hoe het werkt, óf wensen het zelfs niet te gebruiken, terwijl zij dus wel vaak onderkennen dat verschillende sociale media door verschillende doelgroepen gebruikt kunnen worden. Volgens die logica zou kennis van alle verschillende platforms bruikbaar kunnen zijn.

(…) “Snapchat is way beyond me, daar kan ik echt helemaal niks mee. Zelfde geldt voor TikTok, ik word daar zo verdrietig van. [10, Trouw]

4.2.2 ANDERE BRONNEN DAN SOCIALE MEDIA

Naast van sociale media halen journalisten in Nederland ook beeldmateriaal van andere bronnen. In sommige gevallen is dat UGC, maar wordt er vanuit gegaan dat het beeld door een persdienst geverifieerd is, of ze hebben een kanaal opgezet via de website of een emailadres, waar lezers hun materiaal naartoe kunnen sturen. Nederlandse journalisten geven vaak aan dat zij wel naar sociale media gaan voor informatie, verificatie, of gebruik van UGC, maar ook of vooral gebruik maken van de persdiensten waar zij een abonnement op hebben om een nieuwsfeit op het spoor te komen en een nieuwsartikel aan te vullen met beeld.

(…) “We betalen gewoon voor die beeldbanken, daar zijn we gewoon op geabonneerd. [1, NU.nl] (…) “Ik zou normaal gesproken ANP in een schermpje hiernaast open hebben staan, waarvoor we ook gewoon heel veel geld per maand betalen.. Dus ja dat zouden wel de eerste dingen zijn, ja. [4, De Volkskrant]

(…) “Maar als het er niet is, dan hebben we een mooi sjabloon waar ‘nieuws’ staat en die blijft dan staan totdat er beeld is van een trusted source zoals ANP of Reuters. [12, Trouw]

Ook hebben sommige media, AD, NU.nl en NOS een mailbox waar lezers foto’s naartoe kunnen sturen, die de journalisten daadwerkelijk af en toe gebruiken.. Dat zorgt er in ieder geval voor dat er geen rechtenkwesties spelen, maar in dat geval vinden alle journalisten dat er nog wel geverifieerd dient te worden.

(34)

33

(…) “We hebben een ooggetuigenmailbox, en als daar dingen op binnenkomen dan heeft het wel vaak metadata, dus ook als ze dat dan via-via gekregen hebben. En je kunt die mensen benaderen natuurlijk.[6, NOS]

(…) “Sowieso bij brekend nieuws, dan zijn we er heel snel in, dan moet je gewoon actueel beeld hebben. Zeker als de persbureaus het nog niet hebben. Maar ANP is snel hoor, dus dat komt altijd wel goed. Maar je hebt altijd van die 112-mannetjes, zo noemen we die altijd, die zijn nog sneller hè, dus dan zitten er snel foto’s in onze mailbox. (…) Maar ook dan weer.. wat is dan de bron hè, soms heb je ook vage mensen die iets sturen en dan denk ik, die durf ik niet te nemen. [5, AD]

4.3 Verificatiemethoden

Journalisten van Nederlandse landelijke media lijken een set journalistieke waarden te delen. Journalisten van alle media zeggen namelijk dat het beeld op de website moet kloppen.

(..) “Het is wel echt onze verantwoordelijkheid dat het gewoon klopt [2, De Volkskrant] (…) “Nee, als het niet geverifieerd is, dan zetten we het er niet bij [5, AD]

(…) “Nou, definitief is het niet, want als je het op meer plekken gaat zien en het wordt

geverifieerd door grote nieuwsmedia, dan ga ik daar anders over denken, maar het is voor mij in principe, nee, tenzij…. [8, NOS]

(…) Daarom zul je mij niet snel horen hameren dat wij meer van dit soort UGC moeten op onze site moeten pompen. Nee het moet kloppen, en als het er niet in zit, neem je tijd om het wel uit te zoeken. [12, Trouw]

Toch kunnen de verificatiestrategieën die zij hanteren deels overlappen, maar onderling ook erg verschillen. Verschillende bronnen vereisen volgens de journalisten een verschillende mate van verificatie. Er is een hiërarchie van betrouwbare bronnen. Instanties worden betrouwbaar geacht, en persbureaus ook. Content van die bronnen wordt bijna blind overgenomen.

Daarnaast hebben veel journalisten een lijst met ‘betrouwbare personen’, veelal journalisten van eigen, maar ook andere media in het binnen- en buitenland. Die genieten vertrouwen, maar worden niet altijd klakkeloos overgenomen.

Bij het gebruik van UGC delen alle journalisten een grotere achterdocht. Wanneer zij op beeld stuiten dat zij mogelijk bruikbaar achten, controleren zij eerst de bron, en soms ook de content zelf.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Allereerst: ik heb ervoor gekozen om de zelfpresentatie op slechts één sociale media platform te onderzoeken – Instagram –

Een klein deel van de groep respondenten die informatie en contacten beschikbaar hadden via internet (informatiebron 3), bestaat uit respondenten die uitsluitend gebruik hebben

Slechts een kleine groep baseert de keuze voor Nederland louter op basis van informatie en contacten die ze via sociale media hebben verkregen omdat zij deze informatie niet in

social media and other online sources, asylum migrants gather information on various routes, life in the Netherlands as a destination country and the duration of the

Although the moderating effect of family functioning on the link between headache intensity and distress has not been explored previously, a few studies in the context of

In order to reduce the risks associated with climate change, a continuous cycle of policy measures, observations, further studies and societal changes is required.. The reason

The owner of the vital-sign monitoring (VsM) application service has designed an architecture of independent service providers, and translated requirement R1 into a set of assump-

Door het gebruik van deze technologie veranderde ons begrip van de betekenis van een ongeboren leven en van de ervaring van een zwangerschap waardoor ook een nieuw ethisch