• No results found

Effecten van tijdstip en wijze van loofvernietiging op de ontvellingsgevoeligheid en op de bezetting van pootaardappelen met Rhizoctonia solani = The effect of moment and method of haulm distroying on the tendences of skinning and the infection of seed po

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Effecten van tijdstip en wijze van loofvernietiging op de ontvellingsgevoeligheid en op de bezetting van pootaardappelen met Rhizoctonia solani = The effect of moment and method of haulm distroying on the tendences of skinning and the infection of seed po"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INSTITUUT VOOR MECHANISATIE, ARBEID EN GEBOUWEN

EFFECTEN VAN TIJDSTIP EN WIJZE VAN

LOOFVERNIETIGING OP DE

ONTVELLINGSGEVOELIGHEID EN OP

DE BEZETTING VAN POOTAARDAPPELEN MET

RHIZOCTONIA SOLANI

The effects of moment and method of haulm distroying on the

tendences of skinning and the infection of seed potatoes with

Rhizoctonia solani

publikatie 181 , _ _ _ _ , mei 1983 I | V 1 / - \ E Mansholtlaan 10-12, Wageningen, tel. 08370 - 19119 prijs ƒ 10,50

(2)
(3)

Voorwoord

De bezetting van de geoogste pootaardappelknollen met lakschurft is vooral op de lich-te zavel-, zand- en dalgronden een groot probleem. Het trekken van het loof in plaats van het dood te spuiten zou de bezetting beperken. Proeven in 1969 geven hiervan een indicatie en ook praktijkervaringen wijzen in die richting.

In aansluiting op het onderzoek naar de factoren, die het looftrekresultaat bepalen (weergegeven in IMAG-publikatie 164) is, in samenwerking met het Laboratorium voor Bodemziekten te Assen, een onderzoek uitgevoerd naar de invloed van het loof-trekken en van het doodspuiten op de bezetting van de knollen met lakschurft.

Een mening, die in de praktijk heeft postgevat, is, dat na het looftrekken de knollen sneller zouden afharden, waardoor eerder zou kunnen worden gerooid. Dit facet is door ons in het onderzoek betrokken.

De medewerkers G. J. Ramaker en A. Stevens van het proefbedrijf „Oostwaardhoeve" te Slootdorp hebben bij de aanleg van de proefvelden en de uitvoering van de proeven hun bijdrage geleverd.

De medewerker J.G. Cornelissen heeft de realisering van de meetopstelling voor het be-palen van de ontvellingsgevoeligheid voor zijn rekening genomen.

Het landbouwbedrijf van de Maatschappij Klazienaveen heeft voor de uitvoering van de proeven grond en gebouwen ter beschikking gesteld, evenals het landbouwbedrijf van de heer J.C. List te Middenmeer.

Een woord van dank aan allen, die hun medewerking hebben verleend, is hier zeker op zijn plaats.

Wij hopen dat dit onderzoek een positieve bijdrage zal leveren aan de kwaliteit van het Nederlandse pootgoed, waardoor de positie van Nederland als internationale poot-goedleverancier kan worden gehandhaafd en zelfs kan worden verbeterd.

Ir. A. Hagting, Directeur,

INSTITUUT VOOR MECHANISATIE, ARBEID EN GEBOUWEN

(4)

Samenvatting

Bij de teelt van pootaardappelen is de bezetting van de geoogste knollen met Sclerotien van Rhizoctonia solani Kühn een groot probleem.

Door een aantal maatregelen wordt getracht deze bezetting tegen te gaan of tot een mi-nimum terug te brengen.

Met het in deze publikatie beschreven onderzoek is de invloed van het looftrekken en een combinatie van loofklappen en -doodspuiten op het verloop van de ontvellingsge-voeligheid en de bezetting van de knollen met Sclerotien van R. solani aangetoond. In een periode van drie jaar zijn op veenkoloniale- en zavelgrond proefvelden met ver-schillende rassen aangelegd. Na de loofbehandeling zijn gedurende een periode, die va-rieerde van drie tot vier weken, monsters gerooid, waarvan een deel werd gebruikt voor het bepalen van de bezetting van de knollen met Sclerotien van R. solani. Voor het bepa-len van de ontvellingsgevoeligheid werd een speciaal ontwikkelde ontvellingstrommel gebruikt.

De conclusies van het onderzoek zijn:

- De tendens is aanwezig, dat na looftrekken het tempo van afharden iets trager is dan na loofklappen/doodspuiten. Dit houdt in dat de knollen, met het oog op de ontvellingsgevoeligheid, na looftrekken niet op een vroeger tijdstip kunnen worden gerooid.

- Er zijn grote rasverschillen gevonden in de gevoeligheid voor ontvelling. Deze zijn niet gecorreleerd met de vroegrijpheid van de rassen.

- De lengte van de groeiperiode en dus de ouderdom van het gewas, heeft grote in-vloed op de ontvellingsgevoeligheid van de knollen tijdens de loofvernietiging en daardoor ook op de lengte van de wachtperiode vóór het rooien.

- In een groeiend gewas blijkt lakschurft reeds zeer vroeg in het seizoen (20 juli) op de knollen aanwezig te zijn. Naarmate het gewas ouder wordt, neemt de bezetting toe.

- Na loofklappen/doodspuiten neemt de lakschurftbezetting snel toe; na 2 à 3 weken wordt een maximum bereikt.

- Na looftrekken neemt de lakschurft niet zo snel toe; daarnaast komt de maximum-bezetting op een veel lager niveau uit dan na loofklappen/doodspuiten. - Er zijn duidelijke rasverschillen geconstateerd in de mate waarin lakschurft op de

knollen wordt gevonden.

- Op met R. solani besmette gronden is het na doodspuiten onmogelijk en na loof-trekken slechts binnen een beperkt aantal rooidagen mogelijk om aan de gestelde NAK-eisen met betrekking tot de ontvellingen en de lakschurftbezetting te voldoen.

(5)

Inhoud

Voorwoord 3

Samenvatting 4

1 Inleiding 6

2 Methoden en uitvoering van het onderzoek 7

2.1 De proefvelden en de gebruikte rassen 7

2.2 Het pootgoed 8

2.3 Het poten en het verzorgen van het gewas 8

2.4 De loofvernietiging 8

2.5 Bepaling van de gevoeligheid van de knollen voor ontvelling 9

2.6 Beoordeling van de bezetting van de knollen met lakschurft 11

3 Resultaten en bespreking 13

3.1 Aantasting van de gewassen door Rhizoctonia solani 13

3.2 De kwaliteit van de loofvernietiging 13

3.3 De ontvellingsgevoeligheid 13

3.4 De Iakschurftbezetting 18

4 Interpretatie van de resultaten 22

Summary 27

Literatuur 28

(6)

1 Inleiding

Bij de pootaardappelteelt is de bezetting van de geoogste knollen met Sclerotien van de schimmel R. solani een groot probleem.

Voor het aardappelgewas kennen we twee besmettingsbronnen: a met Sclerotien bezet pootgoed en

b besmette grond.

Het uitpoten van met lakschurft*) bezet pootgoed kan tot ernstige schade lijden. Aantasting door R. solani wordt in een vroeg stadium gekenmerkt door beschadiging van de zich ontwikkelende kiemen, een vertraagde opkomst en een onregelmatige stand. De mate van bezetting van het pootgoed met Sclerotien is van groot belang geble-ken voor de ernst van deze vroege aantasting (Van Emden e.a.). De uiteindelijke oogst-derving kan zowel kwantitatief als kwalitatief aanzienlijk zijn.

Er is dus alle reden om bij de teelt van pootaardappelen lakschurft zo veel mogelijk te beperken.

Praktijkervaringen wijzen erop dat de wijze van loofvernietiging (klappen/doodspui-ten en trekken) invloed heeft op de mate van bezetting van het geoogste produkt met lakschurft. De veronderstelling werd aangevoerd dat de knollen na looftrekken sneller zouden afharden dan na klappen/doodspuiten, waardoor op een vroeger tijdstip zou kunnen worden gerooid (Verhoeven, W.B.L. e.a.). Zodoende zou de schimmel minder gelegenheid krijgen haar rustlichamen op de knollen af te zetten (te vormen). Deze ver-onderstelling bleek echter niet algemeen geldig. Eén week na het looftrekken gerooid, bleken o.m. de rassen Irene en Element nog zo sterk te ontvellen dat deze partijen poot-goed praktisch onverkoopbaar waren.

Het in deze publikatie beschreven onderzoek geeft de effecten weer die het loofklap-pen/doodspuiten en het looftrekken hebben op de lakschurftbezetting en op de ontvel-lingsgevoeligheid van aardappelknollen op verschillende rooitijdstippen na loofver-nietiging.

(7)

2 Methoden en uitvoering van het onderzoek

Het onderzoek werd uitgevoerd gedurende de jaren 1978 t/m 1980.

2.1 De proefvelden en de gebruikte rassen

In 1978 werden proefvelden aangelegd op veenkoloniale en op zavelgrond. De proef

in de Veekoloniën werd op een perceel jonge dalgrond bij Zwartemeer genomen. Van vijf fabrieksaardappelrassen werd in de laatste week van juli het loof vernietigd door middel van loofklappen/doodspuiten en looftrekken. Op een zavelgrond in de Wierin-germeer werd een proef aangelegd met vier rassen.

Tabel 1 Algemene gegevens met betrekking tot de proefvelden. Omschrijving

grondsoort

geh. org. stof (%) geh. afslibbaar (%) Rassen pootdatum potermaat (mm) pootmachine aantal planten/ha pootgoed ontsmet met methode ontsmetten

voorgekiemd

Jaar van onderzoek 1978 jonge dalgrond 14 -Ehud Element Prominent Procura Astarte 19 april 35-55 Gruse O')* (6) (45) (35) (3) vierrijig automatisch 40.000 Solacol spuiten tijdens pot neen en 1978 lichte zavel -20 Provita (75)* Bintje (65) Irene (5) Alpha (4) 20 april idem Hassia vierrijig automatisch 52.000 idem idem ja 1979 gemengwoelde dalgrond 17 -Ehud (75)* Element (6) Prominent (4 ) 9 mei idem Gruse vierrijig automatisch 40.000 idem dompelen vóór poten ja 1980 lichte zavel -15 Bintje (65)* Irene (5) Prominent (4 ) 16 april idem Hassia vierrijig automatisch 52.000 idem spuiten tijdens poten ja •) Vroegrijpheid vlg. Rassenlijst 1977.

(8)

Teneinde meer inzicht te verkrijgen in het effect van de rijpheid van het gewas op de ontvellingsgevoeligheid en de bezetting met R. solani, werd in 1979 gekozen voor een proefopzet waarbij het loof van drie fabrieksaardappelrassen op drie data gedood dien-de te zijn en wel op dien-de door dien-de NAK gesteldien-de E-, A- en C-datum. Als proefschema werd een splitplotschema in vier herhalingen toegepast, waarbij het raseffect was gestrengeld met het effect van de subblokken. Het proefveld werd aangelegd op een perceel ge-mengwoelde dalgrond te Klazienaveen.

In 1980 werd een zelfde proef uitgevoerd met twee consumptierassen en één fabrieksras op een perceel lichte zavel in de Wieringermeer.

Een overzicht van de algemene proefveldgegevens en van de gebruikte rassen is gegeven in tabel 1.

2.2 Het pootgoed

Er werd A-waardig pootgoed gebruikt dat, met uitzondering van de proef op veenkolo-niale grond in 1978, in alle gevallen werd voorgekiemd. Door het pootgoed te behande-len met Solacol werd de lakschurftinfectie via de knol uitgeschakeld. De gewassen kon-den zodoende alleen via de grond door R. solani workon-den aangetast.

Voor de proefvelden op zavelgrond (in 1978 en 1980) en op veenkoloniale grond (in 1978) werden de aardappelen tijdens het poten bespoten met een 5% Solacoloplossing, waarvan 10 l/ton pootgoed werd gebruikt.

Voor het proefveld in 1979 werden de knollen drie weken vóór het poten gedompeld in een 3% Solacoloplossing.

2.3 Het poten en het verzorgen van het gewas

De aardappelen werden op alle proefvelden gepoot met een vierrijige automatische pootmachine; de rijenafstand bedroeg 75 cm, de plantafstand in de rij in de Veenkolo-niën 33 cm en in de Wieringermeer 25 cm.

In de Veenkoloniën werd vóór opkomst een onkruidbestrijding uitgevoerd door een bespuiting met DNOC. Er werd ongeveer 14 dagen na opkomst licht aangeaard; de rug-gen werden ± 10 darug-gen later, kort voor het sluiten van het gewas, door middel van een tweede bewerking volledig opgebouwd. Ter voorkoming van aantasting van het ge-was door Phytophthora infestans werd, nadat de weersgesteldheid kritiek ge-was gewor-den voor het optregewor-den van deze ziekte, om de 10 dagen gespoten met maneb-fentin. Op zavelgrond werden de ruggen direct na het poten met behulp van een rijenfrees vol-ledig opgebouwd. Er werd een onkruidbestrijding uitgevoerd door een vooropkomst-bespuiting met 3 kg Patoran per ha, verspoten in 6001 water. Ter voorkoming van een aantasting door Phytopthora infestans werd het gewas in de kritieke periode de eerste twee keer met zineb-maneb bespoten en de volgende keren met maneb-fentin.

2.4 De loofvernietiging

Het looftrekken werd uitgevoerd met een Nimos looftrekker, die werkte met rubberen trekriemen.

(9)

In 1978 werd het loof op het proefveld in de Veenkoloniën geklapt met een vierrijige Taarup loofklapper, waarna tweemaal met dinoseb werd gespoten. Op het proefveld op zavelgrond werd in het volle loof gespoten. Er werden twee bespuitingen uitgevoerd: de eerste keer met 15 1 dinoseb in 500 1 water/ha en de tweede keer met 10 1 dinoseb in 500 1 water/ha.

In 1979 en 1980 werd voor het loofklappen/doodspuiten een vierrijige Typhoon loof-klapper gebruikt, die aan de achterzijde van een spuitleiding werd voorzien, waarop vier spleetdoppen zo waren gemonteerd, dat met iedere dop één rij werd bespoten. Aan de binnenzijde van de kap van de loofklapper waren geleideplaten geplaatst, waar-mee het afgeslagen loof tussen de ruggen werd gevoerd. Op deze wijze werden de nog vastzittende stengeldelen direct bespoten.

Als tijdstip van loofdoden werden data gekozen, die ongeveer overeenkwamen met de volgende NAK-data: in 1978 de A-datum en in 1979 en 1980 de E-, de A- en de C-datum.

Op deze data diende het loof dood te zijn.

Een overzicht van de data waarop de diverse loofbehandelingen hebben plaatsgevon-den is in tabel 2 gegeven.

Tabel 2 Overzicht van de data van looftrekken en de lengte van de groeiperiode (GP) in dagen na het poten. NAK-data E A C veenkoloniale grond datum GP 27/7 99 1978 zavel datum 17/7 6/8 GP 88 119 Jaar 1979 veenkoloniale grond datum 20/7 30/7 9/8 GP 72 82 92 1980 zavel datum GP 21/7 96 1/8 107 12/8 118

2.5 Bepaling van de gevoeligheid van de knollen voor ontvelling

Het verloop van de gevoeligheid van de knollen voor ontvellingen werd bepaald door periodiek per veldje monsters van 100 knollen te rooien, die daarna door een roterende trommel werden gevoerd (afb. 1). De trommel had een diameter van 50 cm en een lengte van 50 cm. De buitenomtrek was voorzien van spijlen met een diameter van 12 mm en een onderlinge afstand van 37 mm. Aan de binnenkant van de trommel werd op de spij-len een geleideplaat gemonteerd, die schroefvormig verliep.

De spoed van de geleideplaat werd zo gekozen, dat de aardappelen tijdens het rond-draaien van de trommel een weglengte over de spijlen volgden, die overeenkwam met de gemiddelde zeefkettinglengte van 500 cm in een aardappelrooimachine. De trommel was aan de voor- en achterzijde open voor het verkrijgen van een in- en uitvoeropening. De aandrijving van de trommel gebeurde met de aftakas van een trekker.

Variatie in het toerental van de trommel had wel invloed op de snelheid van doorvoer van de knollen, maar niet op de lengte van de af te leggen weg. In 1978 werden de

(10)

aard-Afb. 1 De trommel waarmee de ontvellingen van de aardappelen worden bepaald.

*

A

w

•©

{

i> u

Afb. 2 Een overzicht van de klasse-indeling van de ontvellingen.

(11)

Afb. 3 Ontvellingen van knollen gerooid met een machine en knollen gevoerd door de roterende trommel bij drie rassen op zavelgrond in '78.

Gemiddelen van vier waarnemingen.

25 31 4 10 14 17 22 juli aug.

rooimachme roterende trommel

appelen, die door de trommel waren gevoerd, op het oog op de mate van ontvelling beoordeeld. In 1979 en 1980 werden ze in een oplossing van pyrocatechol gedompeld. Dit middel vormt met het vrijkomende eiwit tyrosine en het enzym tyrosinase na 3 à 4 minuten een donkerbruine verbinding. De ontvellingen en de uitwendige beschadi-gingen zijn hierdoor beter te beoordelen.

De eerste bepalingen werden uitgevoerd op de dag van het looftrekken en vervolgens periodiek herhaald.

De ontvelde en uitwendig beschadigde knollen werden ingedeeld in onbeschadigd, licht, matig en zwaar ontveld, waarbij de ontvelde oppervlaktes respectievelijk 0, 1-33, 33-66 en > 66% van het totale knoloppervlak zijn (afb. 2). De zo verkregen gegevens werden met de volgende formule verwerkt tot een zgn. ontvellingsindex.

<Vo licht x 1 + °ïo matig x 3 + °/o zwaar x 6

= (0-100)

In 1978 werden op de Oostwaardhoeve de door de trommel veroorzaakte beschadigin-gen vergeleken met die veroorzaakt door een eenrijige aardappelrooimachine. De omtreksnelheid van de trommel en de kettingsnelheid van de rooimachine bedroe-gen 1 m/s.

De resultaten van dit vergelijkende onderzoek zijn in afbeelding 3 en in bijlage 1 weergegeven.

2.6 Beoordeling van de bezetting van de knollen met lakschurft

Het verloop in de tijd van de bezetting van de knollen met lakschurft werd bepaald door periodiek per veldje monsters van 100 knollen te rooien. De knollen werden gedroogd en enige tijd in bakjes bewaard. Daarna werden ze gewassen, op lakschurftbezetting beoordeeld en volgens de PD-schaal ingedeeld in vrij, licht, matig en zwaar bezet. Voor het onderzoek in de Veenkoloniën werd de toevoeging van de klasse „zeer licht" nood-zakelijk geacht.

(12)

Deze klasse werd zodanig gekozen dat de hieronder gerangschikte knollen, bij een nor-maal partij-onderzoek zonder wassen, als „vrij van lakschurft" zouden worden beoordeeld.

Om de mate van lakschurftbezetting in één getal te kunnen weergeven, werd een ,,lak-schurftindex" gebruikt, die als volgt werd berekend:

% z.li x 1 + °/o li. x 2 + Wo matig x 3 + % zwaar x 4 _ ,„ .„„, 4

Voor de proeven op de zavelgrond werd de klasse zeer licht niet bepaald en werd de volgende formule gebruikt:

(13)

3 Resultaten en bespreking

3.1 Aantasting van de gewassen door R. solani

In 1978 werd op het proefveld in Zwartemeer op 4 juli het aantal planten met witte schimmelmanchetten geteld. Van de rassen Ehud, Element, Prominent, Procura en Astarte had op die datum resp. 22, 33, 19, 12 en 42% van de planten één of meer sten-gels met de witte schimmelmanchetten van R. solani.

In 1979 werd op het proefveld in Klazienaveen het percentage planten met manchetten op 16 juli bepaald; van de rassen Ehud, Element en Prominent bleek resp. 32, 27 en 54% van de planten één of meer stengels de witte schimmelmanchetten van R. Solani te vertonen.

Op de proefvelden in de Wieringermeer (zavel) werden deze waarnemingen niet verricht.

3.2 De kwaliteit van de loofvernietiging

Na loofklappen was vooral bij de late rassen een tweede bespuiting met dinoseb in olie nodig om hergroei te voorkomen.

In 1978 liet de kwaliteit van het looftrekken op het proefveld in Zwartemeer te wensen over. Er bleven nogal wat stengels vastzitten, hetgeen later door hergroei zeer duidelijk bleek.

In 1979 was de kwaliteit van het looftrekken aanzienlijk beter door een betere rugvorm. Een enkele nog vastzittende stengel werd met de hand nagetrokken.

In 1980 werd een zelfde trekresultaat bereikt als in 1979.

3.3 De ontvellingsgevoeligheid

In 1978 werd het loof geklapt en bespoten drie dagen vóór het looftrekken.

De eerste bepaling van de ontvellingsgevoeligheid werd op de dag van het looftrekken uitgevoerd en periodiek herhaald.

De resultaten van de waarnemingen over ontvellingen werden verwerkt tot ontvellings-indices. De resultaten van vijf rassen op veenkoloniale grond zijn weergegeven in de afbeeldingen 4a en 4b en bijlage 2; die voor de vier rassen van de proef op zavelgrond in de afbeeldingen 5a en 5b en bijlage 3.

Om meer inzicht te krijgen in het effect van de rijpheid van de gewassen op de ontvel-lingsgevoeligheid werd in 1979 gekozen voor een proefopzet met drie loofdooddata. Het onderzoek werd uitsluitend uitgevoerd op veenkoloniale grond met drie rassen.

(14)

ontvellingsrndex 60 30 < 1 \ \ \ \ \ \ \ \ \ \ \ ! ^ ^ 1 ^ 1

Afb. 4a Het effect van de wijze van Ioofvernietiging op het ver-loop van de ontvellingsgevoeligheid op veenkoloniale grond in 1978.

Gemiddelden van vijf rassen.

27 juli 3 aug. loofklappen + spuiten looftrekken ontvellingsrndex 60 50 20 3 • < & \ \ v ^ \\. v \ \ \ \ \ * \ \

* w

\ vi V

Afb. 4b Het raseffect op het verloop van de ontvellingsgevoelig-heid van de rassen Ehud, Element, Prominent, Procura en Astarte op veenkoloniale grond in 1978.

Gemiddelden van de ontvellingen na loofklappen/dood-spuiten en looftrekken. 27 ,uli 3 aug 8 11 Ehud X Element * Prominent + Procura • Astarte

Het klappen en spuiten van het loof had drie dagen eerder plaats dan het looftrekken. De resultaten zijn weergegeven in de afbeeldingen 6a en 6b en bijlage 4.

In 1980 werd het onderzoek eveneens met drie loofdooddata en drie rassen uitgevoerd. Het proefveld werd aangelegd op een lichte zavelgrond in de Wieringermeer. Het klap-pen en spuiten van het loof werd vier dagen eerder uitgevoerd dan het looftrekken. De resultaten van de ontvellingsbepalingen zijn weergegeven in de afbeeldingen 7a en 7b en in bijlage 5.

(15)

ontvetlingsindex 100 60 1 ^ ^ 1 \> \ \\ A \»,

V

\

M

> i 17 21 25 /uli 31 4 aug ontvel index 60 40 20

K

^ B - • - I I ^ ^ 1 7 10 14 17 aug. doodspuiten looftrekken

Afb. 5 Het effect van wijze van loofvernietiging op de ontvellingsgevoeligheid op zavelgrond in 1978. A: Loofdoden E datum; gemiddelden van de rassen Bintje en Provita.

B: Loofdoden C datum; gemiddelden van de rassen Irene en Alpha.

ontvellmgsindex 100 < 1 'V \ \ M

l

\ \ \ \ \ i E-datum

f\

'A

\ \ Vj

L„

I '

ontvel index 60 40 i 1 'N \ V \

k

c •datu

N-<

m •

-rTs,

i-t-—!

i 17 juli 4 aug. 7 10 aug Bintje Provita Alpha Irene

Afb. 5b Het raseffect op het verloop van de ontvellingsgevoeligheid bij de loofvernietiging op verschillende tijdstippen op zavelgrond in 1978.

Gemiddelden van de ontvellingen na doodspuiten en looftrekken.

Uit de grafieken blijkt dat na looftrekken de afname van de ontvellingsgevoeligheid langzamer verloopt. Zowel op de veenkoloniale- als op zavelgrond bleken deze verschil-len tussen de loofdodingsmethodes binnen de rassen per waarnemingstijdstip zeer ge-ring en niet betrouwbaar. Tussen de rassen zijn duidelijke verschillen waargenomen. In 1978 bleken de rassen Element, Procura en Astarte aanmerkelijk gevoeliger voor ontvellingen te zijn dan de rassen Ehud en Prominent (afb. 4b). Van de consumptieras-sen op de zavel bleken de rasconsumptieras-sen Provita en Bintje zeer gevoelig voor ontvellingen (afb. 5b). Een duidelijk verschil werd waargenomen tussen de rassen Irene en Alpha, waar-van het loof werd vernietigd op 7 augustus (C datum: afb. 5b).

(16)

ontvellingsindex 80 60 40 1 ^ ce' \ \ \ dai \ urn -*, \ 20 24 26 30 2 6 juli aug. ontvel, index 60 • \ 1 ' 1 V , i \ - d a t u n

X

i 30 2 6 13 juli aug.

. loof klappen + spuiten • looftrekken ontvel, index 40 !

c-s

dat jm \ { 9 13 17 aug.

Afb. 6a Het effect van wijze en datum van loofvernietiging op het verloop van de ontvellingsgevoeügheid op veenkoloniale grond in 1979.

Gemiddelden van drie rassen (Prominent, Ehud en Element).

ontvellingsindex 80 60 ; • • ' "^' N i \ \ »

V'.

\ :-( ^i atu n • 20 24 26 30 2 6 juli aug. ontvel index 60 40 20 0 11 • ^ A- c • \

V •

"•, a tum

<f.

S

ontvel, index 40 20 * 5

N;

30 2 6 9 13 17 juli aug. - Ehud - Element 9 13 17 21 aug. Prominent

Afb. 6b Het raseffect op het verloop van de ontvellingsgevoeügheid bij loofvernietiging op verschillende tijdstippen op veenkoloniale grond in 1979. Gemiddelden van de ontvellingen na loofklappen/dood-spuiten en looftrekken.

De in 1978 verkregen resultaten duiden aan, dat de ouderdom van de gewassen een be-langrijke invloed op de ontvellingsgevoeügheid van de jonge knollen kan hebben. Uit de resultaten van het proefveld op veenkoloniale grond bijlage 2 blijkt dat op de tweede waarnemingsdatum geen zwaar ontvelde en slechts een klein aantal matig ont-velde knollen werden aangetroffen. De tijd tussen de eerste en tweede waarnemingsda-tum is te lang geweest.

In 1979 werd op veenkoloniale grond gewerkt met het voor ontvellingen zeer gevoelige ras Element, het veel minder gevoelige ras Prominent en het ras Ehud dat een tussen-positie inneemt.

De eerder verkregen aanwijzingen, dat de fysiologische ouderdom van het gewas en dus o.a. de lengte van de groeiperiode een belangrijke invloed heeft op de cntvellingsgevoe-ligheid van de jonge knollen, wordt door het in 1979 uitgevoerde onderzoek bevestigd (zie afb. 6a). Na loofdoding op 20 juli (E-datum) neemt de gevoeligheid voor ontvellen

(17)

ontvellingsindex 30 20 10 Ol-1 1 ^ E-d« turn < ontvel, index 30 to ; > ^ A - datum "* ontvel, index 20 21 25 28 1 juli aug. 1 5 aug. loofklappen + spuiten looftrekken

Afb 7a Het effect van wijze en datum van loofvernieiting op het verloop van de ontvellingsgevoeligheid op zavelgrond in 1980.

Gemiddelden van drie rassen (Bintje, Irene en Prominent). ontvellingsindex 40 <; 5T-=-E-datum

K

— - i ontvel, index 30 20 • •

Cl

^ A - d a t u m \ N • ontvel, index 20 ' 'is C -datum 21 25 28 1 juli aug. 1 5 aug Bintje Irene 15 19 23 aug Prominent

Afb. 7b Het raseffect op het verloop van de ontvellingsgevoeligheid bij loofvernietiging op verschillende lijdstippen op zavelgrond in 1980.

Gemiddelden van de ontvellingen na loofklappen/doodspuiten en looftrekken.

gedurende de eerste zes dagen slechts heel geleidelijk af; daarna daalt de ontvellingsin-dex snel. Op de tweede loofvernietigingsdatum (A-datum) ligt het beginniveau van de ontvellingsindex aanzienlijk lager en zet de verdere daling vrijwel direct in. Voor de der-de datum van loofvernietiging geldt hetzelfder-de in nog sterkere mate. Voor alle loofver-nietigingsdata is een duidelijk raseffect waarneembaar. Het ras Element komt duidelijk als het meest gevoelige ras naar voren. Voor de rassen Ehud en Prominent zijn geen statistisch betrouwbare verschillen aantoonbaar.

Uit de resultaten van de in 1980 in de Wieringermeer op zavel uitgevoerde proeven (afb. 7a en 7b) blijkt, dat het afnemen van de ontvellingsgevoeligheid na het looftrekken iets minder snel verloopt dan na het loofklappen/doodspuiten. Deze verschillen zijn sta-tistisch niet betrouwbaar. Het percentage zwaar ontvelde knollen (bijlage 5) was na de drie loofbehandelingsdata klein, evenals het percentage matig ontvelde knollen. Als ge-volg hiervan is de ontvellingsindex laag. De invloed van het tijdstip van

(18)

ling op het beginniveau van de ontvelling is daardoor ook klein. Eén en ander is te ver-klaren uit het feit dat de gewassen in 1980 op het moment van loof doden fysiologisch oud waren. Het ras Irene is vooral op de E- en de A-datum gevoeliger voor ontvellen dan de rassen Bintje en Prominent.

3.4 De lakschurftbezetting

De eerste monsters voor de beoordeling van de knollen op de bezetting met lakschurft werden genomen op de looftrekdatum. Om het verloop van de bezetting van de knollen in de tijd te bepalen werden deze bemonsteringen regelmatig herhaald. Uit de resultaten van de beoordelingen werden de lakschurftindices berekend.

De resultaten van 1978 zijn voor de Veenkoloniën weergegeven in afbeelding 8 en bijla-ge 6. Op het proefveld in de Wierinbijla-germeer kwam lakschurft weinig voor en werd van de beoordeling hierop afgezien.

In 1979 werd getracht naast het raseffect ook inzicht te krijgen in het effect van de da-tum van loofvernietiging ofwel in de lengte van de vegetatieve periode van het gewas. De resultaten van de lakschurftbeoordelingen na de drie loofdooddata zijn weergege-ven in afbeelding 9 en bijlage 7.

Van het in 1980 op lichte zavel aangelegde proefveld zijn de resultaten weergegeven in afbeelding 10 bijlage 8.

Loof klappen + spuiten lakschurftindex 70 Looftrekken laksch. index 50 r-27 3 10 juli aug 17 24 / ? 1 r - * ^

T 7

/k

//f/t

¥\

*f

^ S i 27 3 juli aug. Ehud Element * Prominent + Procura o Astarte

Afb. 8a Het effect van ras en wijze van loofvernietiging op het verloop van de bezetting met lakschurft op veenkoloniale grond in 1978.

(19)

Loof klappen • spuiten lakschurftindex E - d a t u m 0 1

/

/

/

j i j ._, f :

11

! / 20 57 juli 3 aug. 50 30 6 13 |uli aug 20 27 0 1 -lakschurftindex 40 Ehud Element Prominent Looftrekken A - d a t u m -v* / CT

7ttr

^ r

l

20 27 3 juti aug. 10 17

ir

i

/ / • / •

• 20 O L 1 i i / /.->—• \—^rir-30 6 13 juli aug. C - d a t u m ' ' '

/

^

•''

f'

'f _^< "' 40 30 / y • ^^

r-f-

» • 9 16 23 30 6 aug sept 9 16 23 30 6 aug. sept. Afb. 9 Het effect van ras, wijze en tijdstip van loofvernietiging op het verloop van de bezetting van de

knol-len met lakschurft op veenkoloniale grond in 1979.

(20)

Loofklappen »spuiten lakschurftindex 40 30 E-datum 20 1 - « ; •'>

r

i i

7

r

t i i * / . \ / / / / "**i > 21 25 28 1 5 juli aug. lakschurftindex 20 Bintje Irene Prominent Looftrekken 0L a-a^ ^ ^ ; > * ^ , 21 25 28 1 5 juli aug. A - d a t u m 30 20 10 1 5 aug 11 15 19 22

A

l . t t t > • ' y < / *•< >— ^ 20 10 0 ^ s -* è I 1 1 i / / J '^ ' 1 5 11 15 19 22 aug. C - datum 50 40 0 : * / • i i t ' '/ , / 1 » 1 i —t i i i A /

7

* t

4

/ r ' 15 19 22 26 29 3 aug. sept. 40 20 10

::A

< r i i * y • / "-i » $ >

4

y / ^ **^. i i 15 19 22 26 29 3 aug sept

Afb. 10 Het effect van ras, wijze en tijdstip van loofvernietiging op het verloop van de bezetting van de knollen met lakschurft op zavelgrond in 1980.

(21)

Uit de figuren blijkt dat de knollen op het moment van de loofvernietiging reeds in meer of mindere mate met lakschurft waren bezet.

Door vergelijking van de uitgangsbezetting op de drie achtereenvolgende loofdodings-data in 1979 en in 1980 blijkt dat de bezetting van de knollen bij een normaal groeiend gewas toeneemt. Op 20 juli 1979 is de bezetting voor alle rassen laag; op 30 juli (de A-datum) is deze voor alle rassen enigszins toegenomen en beginnen de rasverschillen zich af te tekenen. Op 9 augustus is de bezetting met lakschurft bij alle rassen aanzienlijk toegenomen; voor Prominent zelfs zodanig dat de keuringsnormen van de NAK op de datum van loofvernietiging reeds duidelijk zijn overschreden (max. 25% licht bezet). Op het proefveld op zavelgrond in 1980 worden dezelfde tendensen waargenomen.

Na de loofvernietiging neemt de bezetting van de knollen met lakschurft toe: na loof-klappen/doodspuiten veel sterker dan na looftrekken. Na beide methoden van loofdo-ding bereikt de lakschurftbezetting van de knollen in 1978 op veenkoloniale grond na

± 3 weken een maximum. Daarna wordt een tendens tot daling van de lakschurftbezet-ting waargenomen.

In de jaren 1979 en 1980 werd niet altijd een maximum bereikt in de tijd, waarover de monsters werden genomen. Dit was zowel na loofklappen/doodspuiten als na looftrek-ken het geval.

Wordt het loof op de C-datum getrokken, dan neemt de lakschurftbezetting voor het ras Prominent toe tot hogere waarden dan bij de A-datum; mede als gevolg van de veel hogere aanvangsbezetting.

Voor de rassen Element en Prominent neemt de index na de 3e datum van looftrekken niet meer toe. Voor deze rassen is geen verschil aantoonbaar tussen de maximale lak-schurftbezetting op de A- en C-datum.

Op het proefveld in de Wieringermeer (1980) varieert de besmetting van de grond met R.solani sterk zoals uit bijlage 8 blijkt. Uit het niveau van de knolbezetting bij het ras Prominent met lakschurft blijkt, dat de grondbesmetting in de Veenkoloniën zwaarder is dan op zavel.

Uit de in de afbeeldingen 9 en 10 weergegeven resultaten blijkt, dat zowel na loofklap-pen/doodspuiten als na looftrekken het verloop van de lakschurftbezetting op zavel-grond minder vloeiend verloopt dan op veenkoloniale zavel-grond. Dit wordt veroorzaakt door een regelmatiger besmetting van de grond met R. solani op de proefvelden in de Veenkoloniën.

Op het proefveld op zavelgrond geeft looftrekken op de E-datum voor de drie rassen een lager bezettingsniveau dan loofklappen/doodspuiten. Na looftrekken op de A- en de C-datum blijft de lakschurftbezetting stijgen tijdens de monsterperiode, terwijl op de veenkoloniale grond na looftrekken op deze data slechts een geringe of geen toena-me plaatsvindt. Een verklaring is niet voorhanden.

Op het ras Irene komt beduidend meer lakschurft voor dan op Bintje en Prominent.

(22)

4 Interpretatie van de resultaten

Voor de teler van pootaardappelen is het belangrijk dat de aardappelen kunnen worden gerooid met een minimum aan ontvellingen en weinig of geen lakschurft. Een voor-waarde hiervoor is dat de tijd tussen loofvernietiging en rooien uit een oogpunt van ont-vellingen korter is dan die waarbinnen de lakschurft tot een onaanvaardbaar niveau toeneemt.

Als acceptabel voor de mate van ontvelling tijdens het rooien wordt een waarde van maximaal 15 voor de ontvellingsindex aangenomen. Partijen met een lakschurftindex van 20 bevatten slechts enkele matig en zwaar met lakschurft bezette knollen. Om te voldoen aan door de NAK gestelde normen, zijn dergelijke partijen zonder veel moeite klaar te maken, zoals uit de praktijk blijkt.

Door interpolatie van de ontvellings- en lakschurftindices worden punten verkregen, die per ras door lijnen kunnen worden verbonden. In de afbeeldingen 11 t/m 13 wordt bij elk punt het aantal dagen na loofdoden aangegeven waarop deze toestand werd be-reikt. Zo wordt het verband tussen de afname van de ontvellingsgevoeligheid en de toe-name van de lakschurft in de tijd tot uitdrukking gebracht.

ontvellingsindex 30

Loof klappen* spuiten ontvellingsindex

30 2 0 6 5 6 1 t

7 5

N

7 \ 3.5 1 6.5 h \ 1

V

\ 14 6 'x7 \ " ^N 13 '8^ > i 13.5 - • i !2 50 60 iakschurftindex 10 2 0 30 40 lakschurftindex A — — — — Prominent + - Procura O Astarte

Afb. 11 Het verband tussen het verloop van ontvellingsgevoeligheid en lakschurftbezetting in de tijd na loofklappen/doodspuiten en na looftrekken.

Proef uitgevoerd op veenkoloniale grond in 1978.

— • —: aantal dagen na loofdoden, waarop deze toestand wordt bereikt, is 10.

(23)

Loofklappen + spuiten ontvelhngsindex 25 20 E - d a t u m \ S 'i 12,5 1 . \ \ , \ \ 17 ,13.5 , ' 2 \ \ 1 3 ^ 1 7 Looftrekken 11,5 9.5 9 12.5 Ï \ l 1 13 »-Y 13 l \10 17* \ ^ . , 7 17 10 20 30 40 50 10 20 10 A - datum \ 2.5

IV,-' ^ * * • > . H 7.5 N \ 1 1 N \ . , 13.5 •^.11

s \

14 * *%2 2 14 25 81J9Y1I4 1 11" 19% 11.!

\T

40 50 10 20 C - d a t u m 25 lil 6 \2 16.5 \ . 4,5 " " • - . . 1 2 i 6.5 \ 30 25 6i '0

i.\

12« l \l.B \ \ 4 5 \ \ »6.5 8 * 10 20 30 lakschurftmdex Ehud Element — — Prominent

Afb. 12 Het verband tussen het verloop van ontvellingsgevoeligheid en lakschurftbezetting in de tijd na loofklappen/doodspuiten en na looftrekken.

Proef uitgevoerd op veenkoloniale grond in 1979.

: aantal dagen na loofdoden, waarop deze toestand wordt bereikt, is 10.

Binnen het omlijnde gebied wordt aan de norm voor ontvellingen en lakschurftbezetting voldaan.

(24)

ontvellingsindex 4.5 \ « 4 V 4.5*1 \ » 7 7 ^ . *-• '••Il -1° E - d a t u m 25 20 2 4 \ 9

n*-VC

6 7 H 30 25 '.4 2 1 \ 4Î-N ï 3.5 9 .6 \ 7 Vo ». 96 A - datum 25 2 ' . 7 6. \5 N

"i

10 9 V9 N i o 20 20 2 2 * 4 * 4 ^ 1-5

'V

' ^ . 7 4 C - datum 25 2 r

'.1 i

\4 5 1.5 3 fe.5 7 30 tO 20 30 lakschurftindex Bintie . . . Irene —— — Prominent

Afb. 13 Het verband tussen het verloop van ontvellingsgevoeligheid en lakschurftbezetting in de tijd na loofklappen/doodspuiten en na looftrekken.

Proef uitgevoerd op zavelgrond in 1980. 8

— • —: aantal dagen na loofdoden, waarop deze toestand wordt bereikt, is 8.

(25)

Door de waarde van de ontvellingsindex = 15 als een horizontale en die voor de lak-schurftindex = 20 als een verticale lijn uit te zetten, ontstaat een rechthoekig gebied, waarbinnen aan de normen betreffende én lakschurft én ontvellingen wordt voldaan. In de afbeeldingen 11 en 12 is de situatie weergegeven voor de proefvelden op veenkolo-niale grond in resp. 1978 en 1979. Hieruit blijkt dat het na loofklappen/doodspuiten onmogelijk is aan de gestelde eisen te voldoen, behalve voor het ras Ehud in 1978. Na looftrekken is de situatie gunstiger en zijn met uitzondering van het ras Element in 1978 en Element op de E-datum en Prominent op de C-datum in 1979 drie of meer da-gen beschikbaar om aan de normen van lakschurftbezetting en ontvellinda-gen te voldoen. Na loofdoden op de C-datum blijkt voor gevoelige rassen de aanvangsbezetting met lakschurft in 1979 reeds zo hoog te zijn, dat ondanks de snelle afharding van de knollen niet aan de gestelde normen kan worden voldaan.

Voor het proefveld op zavel in de Wieringermeer (afb. 13) is de situatie gunstiger. Indien binnen tien dagen geoogst, kunnen de rassen Bintje en Prominent na loofklap-pen/doodspuiten ruimschoots aan de gestelde normen voldoen. Voor Irene ligt de situ-atie moeilijker. De situsitu-atie na looftrekken is voor alle rassen gunstiger dan op veenkolo-niale grond. Voor de A- en C-datum geldt voor Irene en in iets mindere mate voor Pro-minent dat na looftrekken toch getracht moet worden binnen 10 dagen te oogsten, zoals ook blijkt uit het verloop van de lijnen voor lakschurftindex in afbeelding 10. Het feit dat de toestand op het proefveld in de Wieringermeer gunstiger lijkt dan op de velden in de Veenkoloniën, is veroorzaakt door een geringere infectiedruk van R. solani vanuit de grond en mogelijk door een snellere afharding van een, ten tijde van het loofdoden, fysiologisch ouder gewas (zie ook tabel 3).

Om een hoogwaardig produkt af te leveren moet aan de gestelde normen worden vol-daan. Uit de afbeeldingen blijkt echter dat in veel gevallen een keuze moet worden ge-maakt tussen hetzij te veel ontvellingen, hetzij te veel lakschurft.

In de praktijk wordt veelal de mate van ontvelling als criterium gebruikt voor het al dan niet rooien; de bezetting met Sclerotien alleen in die gebieden waar de bezetting met lakschurft vaak problemen oplevert om aan de keuringsnormen van de NAK te voldoen.

Bedacht moet echter worden dat:

- de bezetting van de knollen met lakschurft onomkeerbaar is en niet kan worden verminderd;

- bij een goede wondheling tijdens het begin van de bewaring van de aardappelen het effect van meer ontvellingen bij de oogst minder ernstig zal zijn. Echte ontvellingen blijven echter altijd een mogelijke invalspoort voor ziekteverwekkers. Om een indruk te geven hoe groot de sorteerverliezen door een te zware bezetting met lakschurft kunnen zijn, werden deze voor de proefvelden berekend. In tabel 3 is een overzicht gegeven van het percentage knollen, dat moet worden uitgesorteerd bij de maximaal gevonden lakschurftbezetting, zoals die is weergegeven in de bijlagen. Deze wordt over het algemeen reeds binnen drie weken na loofdoding bereikt. Bij deze bere-kening is uitgegaan van de NAK-norm, dat maximaal 25% van de knollen licht met lakschurft bezet mag zijn.

(26)

Tabel 3 Het als gevolg van lakschurft uit te sorteren percentage knollen in de maat 45-50 na verschillende methoden van loofdoding.

Proefplaats en datum loofdoding Zwartemeer 27/7 '78 Klazinaveen 20/7 '79 30/7 '79 9/8 '79 Wieringermeer 21/7 '80 1/8 '80 15/8 '80 wijze van loofvern. loofkl. + sp. looftrekken loofkl. + sp. looftrekken loofkl. + sp. looftrekken loofkl. + sp. looftrekken loofkl. + sp. looftrekken loofkl. + sp. looftrekken loofkl. + sp. looftrekken Astarte 71 28 Ehud 62 19 76 29 64 6 71 2 Element 76 55 81 15 76 2 77 2 Ras Procura 76 24 Prominent 83 42 84 40 81 1 80 21 21 7 25 18 39 12 Bintje 29 8 14 6 29 25 Irene 40 11 42 28 70 38

Uit deze gegevens blijkt dat het percentage uit te sorteren knollen zeer hoog kan zijn en dat dit na looftrekken aanzienlijk lager is dan na loofklappen/doodspuiten. Ook blijken grote rasverschillen aanwezig in de mate waarin lakschurft op de knollen wordt afgezet. Het effect van looftrekken is op de proefvelden in de Veenkoloniën veel groter dan op het proefveld in de Wieringermeer.

(27)

Summary

The occurence of sclerotia of Rhizoctonia solani on tubers of seed potatoes after harvest is een serious problem. There is a number of measures by which infection with R. solani can be decreased.

In this publication experiments are described to examine the influence of two methods of haulm treatment on the progress of a sclerotia infection and the sensitivity to skin-ning of the tubers.

In three successive years experiments have been done on peat soils and sandy clay soils with different potato varieties. During a period of three to five weeks after the haulm treatment samples were taken to test the tubers on the extent of infection with sclerotia and the sensitivity to skinning. A rotating drum was constructed to determine the extent of sensitivity to skinning.

(28)

Literatuur

ANONYMUS. Het gedrag van Rhizoctonia tijdens de bewaring. Med. N.A.K. 21-4 (1964): 36-39. BOUMAN, A. Pulling of potato haulms in a mechanical way. 7th Triennial Conf. of the E.A.P.R., Warsaw, June 1978.

BOUMAN, A. en B. VAN DE WEERD. Vernietiging van aardappelloof. IMAG publikatie 48. febr. 1976. BOUMAN, A., J. BOUMA en A. MULDER. Rhizoctonia en ontvellingen in pootaardappelen. Landbouw-mechanisatie 30/6 (1979): 659-661.

BOUMAN, A. en J. BOUMA. Het trekken van aardappelloof. IMAG publikatie, 164, maart 1982. EMDEN, J.H. VAN, R.E. LABRUYERE en G.M. TICHELAAR. Bijdrage tot de kennis van de bestrijding van de Rhizoctonia-ziekte in de Nederlandse pootaardappelteelt. Pudoc - Wageningen, Verslagen van Landbouwkundige Onderzoekingen, 685 (1966): 42 pp.

MULDER, A., A. BOUMAN, J. BOUMA en J. ROOSJEN. Het effect van de wijze van loofvernietiging op rooibeschadiging (ontvelling) en bezetting met lakschurft van pootgoed van een 3-tal fabrieksaardappel-rassen. „Onderzoek 1979" - Stichting Akkerbouw proefboerderijen. Emmen: 67-76.

PARMENTIER, D. Ontvellingen bij aardappelen. Intern, rapport IMAG, 1979.

S1EPMAN, A.H.J. De invloed van het machinaal looftrekken op de phytophthora-aantasting van de knol-len. Landbouwmechanisatie, mei 1961.

VERHOEVEN, W.B.L.; herzien door H.J. de Bruin en M. Heuver (ongedateerd). Pootaardappelen; ziek-ten, selectie en keuring, pag . 16-21 H. Veenman en Zonen b.v. Wageningen.

(29)

a o

G

00 cd

PQ

o <u "O c u t_ <L> O e e o t - l H o o O o <u 00 c jy o C £ O cti E 5 o Bi 2 ó o a 3 03 N &-E # a= ? o f f N O O O O O O « » O S' 0 0 <N — O V"i r o «/*» <N «n -^ o c m *o ^ i o.S E # S b -— -— o o • r j « 0 \ « * 0 . j . E o 2 Bi "O r- r- oo oooooooo oooooo V> — Tf O V I I ^ I S V> l~~ <N ( S r i — «H ^ ( S _ » r s < 29

(30)

O ON VO T

g#

00 o o o o o El? S t o o O —' f l o vO O — O « ^ l i—I •1 o o o :=!? 5 ^ o .5 5 2 ' a o

g#

o o o o r~ o o o T O O O — o o o t o o o es o o 13 c o r r " A O 1^- v O v O o O O <N r^ Vï « N h w i m <N r- ^t (N VO O O ON n NO w O*? r^ oei oo G O \ -C: \ \ r- ^ co — r— co co co i^ oo oo oo r* oo oo oo r^ oo oo oo \ \ *•-«. \ \ \ \ \ \ \ \ \ \ \ \ \ r— m oo — r~ m co — r- r»i co —• r- r*i oo ~-r-ï — * N ~- rs —• es —« O

(31)

S! O (N O O o — o o o £ # *N 00 r*) <N O T3 O • s • o c o o s - O O O (N tN 5..S t ^ v^ v~i f i O O TT O O O O o o E # o ^o r- •"* —• ~- m ^ t f s o o :=&-C \ M Ov Ov m h-m n \0 T 00 u. TD r* r^ t~~ p^ oo r - r - I-* r - oo 00 00 00 00 00 00 OO 00 OO 00 oo c GQ o o. 31

(32)

Si N 6- « l O O O TT >r\ T t O O O >0 Tf o O T3 C O O e# vo <N © O * t — ~ - m m v^ O © TJ- * * f i tr» < n \ O N Ä & J5 • o e o o s . S oo \o )n N ut I Q » l " t N O (N — O O O 0 \ n ^ t O ^ O i f l N O O a o a a " r t N - O O es o o ^ ^ > — 3 • 00 *T c o o l F o o o n *o m 8 (3 r- r- r» r- oo oo \ \ \ \ \ s r» oo oo oo oo \ \ \ \ \ o <s \o o m 00 00 00 \ \ \ 0\ m r » r - r - r » r - oo oo f » 00 00 00 00 00 \ \ \ \ \ \ O «N ^O m r- ~-00 ~-00 OO ~-00 e b-S 5 S . S -M ^ e T3 3 JZ LU LU

(33)

Os ~H o O O \D ON O CA -*t O O O O O f S O O » C X - O O o O O — 00 « r-- r- r- r- oo oo \ \ \ \ \ \ O T vO O «N *© N f s n n r- oo oo oo oo \ \ \ \ \ OO OO OO \ \ \ ON m r-E o O. 33

(34)

Es? = Bo e -=

È-Si

c 00 c o o e 3 -a <L> 0 o on c ' S i 'c O * n I N "=* f ï — Tf f l i s n -r - oo m fN r - ON fN — ON O r -r - ~- oo r-M M 00 ( S oo \ o ' O O f i ^ n f O M « O ^ <N ON \D f N fN fN — - H « 0O o ^ o <N — — r^ r - oo ON — r-- r*i r*i (N -H — — ON 00 o oo NO r -•—• — 0 0 OO -»n fN c — ^« «. N O O O tr>" r n O O — * © * © o " o " o Tf r-" en o 00 O OO r*1 V Û T t O 00 O O oo i f l v C r i X r oo oo r -© t o o o r -oo -oo m r- »/-> o r - * Î fN vo « <n r - m v-i i n ON O O ON v i r* oo oo »n o r -f » r » -fN r r r --s- fN ~ " o " o ~ " o " o ' *t oo m r-' \ c "f" r - r-- NO f C •**" O O * i n (S 00 OO fN o ö r-" ON O N " * v i rN - ! " o * C fN m o r * »O O v> o ~ f N O fN O m — m rj-oo m o ON m oo — m -3" O M « N M —> O fN r-m rN r-m O o r-f N r^ <n »n ON fN m fN r n " n O ^ i h m fN r- NO —• —*• r - O oo ~ - \C (N " O m o r o t c —. f N f r-* r-* r i ©" fN O O o o OO oo r~-" ^ * o o O fN oo m ON "O O0 ON »n 00 i—i ON r n i n ON T* 00^ oo «—" r*{ o <n O O r - * n o r - fN o NO r - NO NO O fN ©^ r - r*> — o i n o «O o oo' O^ f*1 — © in oo oo O fN (N NC o ' ON" fM f N « d o r^ oo o C o C o • ^ f j • * oo" fN r-" rn i n o o * o " o q v q I N -r»" m o " oo o O o o q ce **> o " o o O fN O rrj 0 0 NO ON oo ^ t r-" *n m © " © * © ON TT C r n o ' Nf © " © " c O © r s m o NO r - vo — fN m fN r - o m r r -— Tt OO 00 O — o •**• fN "fr r-»AI fN r - fN O O NO O fN O fN r --M5 v ^ o i n r-- r - r - oo r - r - r - oo 00 oo oo \ \ -% — »n <— m o o r-r- r-r- r-r- oo fN r-^ i n Tt <n" fN — i n oo oo OO \ \ \ — i n — O

(35)

N # £ # — g: * N &" >£? es o o -1 s S1 OO 0 0 NO ~* ON " 1 " l O " O O O - * (N Tf 00 — (N * -r J TT ( S m O "TL "1 ^ ° . 1 m* Tt oo oC r-* r J r - r~ v i ON r J m Tt r n « n *N 00^ » -o -o" c i «t* —* <N ^ t — O vO *N O m NO f -oo f s so ON *s r- oo oo oo oo \ \ \ \ \ r~ m o r - TT fs| — — <s ON m (S oo m —• *»* f~~ r n O ö o o ~ ( N « ~ - TJ- fO 6 « d oo ^ ON m ON ON O *-> ^t w «*\ d <N NO l > N© Vi »n NO O O ON en — ^r © O m </-> oo ^ O ^ i n h ON O O* ON' <n oo* <N "* r n r n O m NO fN O \ 0 NO fN ON^ - H m* m «rT Tf « A v C t O O r - oo oo oo oo fsj oo r - — (N < N N£> <N * c m O — r n r i r i ON r J Ov N£> - H 00 00 ON m ON 00^ Tf « ^ N© NO m* 00* OO* v \ ON "•*• C4 r - v© ON ON M <N r - 00 O oo « OO 0 _ ~ r i ON r-* r-" O r~ O NO ON —« v> oo NO ^r v i T T r ^ v^ v^ m r-* TJ- v \ NO v i ON r-_ oo Tj-NO* —* o " oC —«* oo >n r-i —• r - oo oo oo oo v^ ON - * •— ^T r j "\r^ NO «N O * O * O * —* IN* r» r-^m r - o —* •—* r i o* oo* m »ri oo »o ON «rTri o r - * r i — rn n <N NO NO 00 O ON^ «rT r-* Tt* »r* oo* m «rv ON NO ON <N t> NO •—' o-« <s <rv — v© m r - fN NO NO m r*- « ON * n <s ( N - i O ^ n r ; o o o* o* ~* O N ' f M r t ON r - v© m v~> *N ON vO O m co r i »n NO o oo «N NO ON O " t O «r> — r * * * r 4 v» oo r-l O * r i r i r i v©~ < N r - Tf NO ON oo © NO m oo © N© N© oo m - * O oo N© NO n * CfT •*ƒ" v T v T r g m ON oo — r - oo oo ce oo \ ^ \ ^ \ r - m o r - ' i ' v i </^ r~ oo «o NO oo Tf m m — O ON ON -^ r - oo oo oo oo \ \ *x \ \ r - m © r - ^ t fsi —• —- r 4 U i O a. 35

(36)

o o i 3 B M J3 T3 CO V C £ # afe-73 6-, 3 B M X! "O .a a .s 18 » = &• 7 3 ^ > i ? 00 c ao Ë o o •i 3 O • -O _S K T3 t h* Ë 5! 3 C.

II

00 c |3> '5 —« m o r- «N o o ~ -« — O O e i (S t— • • ^ W Os Os — <N <N w < S ( N — — O © O O O o o o — o —. O —« e i NO — ( S - * < n ( S SO ^ ON fS Tfr O O O O — O O ^ f U S so^ ~- v i i-^ C3 ON ** ^ so v* ^•* r-" r i v ï vC c i vC \o* ^ vï" O O O O O o o o o o O — —• ~ (S (N so c i o -«fr O O — — <N N vOVOP-Os O - v i O » ^ in - • rf » N O O t O O O •«f o" ^" o* - T O O so "* ' t — V I V© [^ Tfr O O v i r- ^, c i c i c i e i r** oo o ^ ^ — o o ^r ON »-4 OO f - NO V I V I 9 .N w n.f fl ei" - * \p rf w-C ~ * - ^ v i v t O O ^ i w i " » ON e i oo o —« O O e i O oo 0 0 O . - N Tf NO oo v i v i — r^ t-* oo oo oo \ \ s \ *N. o e i o r-I-» 00 00 00 00 \ \ \ \ \ O so ci o r-e i —« <N <N O O O O M 00 00 00 00 ON \ \ \ \ \ ON SO c i O SC >— fS c i i ? 2 <n o o c i r^ r- r» oo oo oo ^ ^ ^ it ^ O e i o r-r- oo oo oo oo \ \ \ \ \ O so ci o r-c i —« CS (N 00 00 00 00 ON w

(37)

TJ- o r- •— ro f S f s i r - v o r ^ r- M ^ n vi o o o — o o o o o o o o o o o O n » M N « « o - * —« *N m \D O vO oo so *o fS —* r ^ r ^ v r i T f m »n »o r- oo © ON v i o r- r-i o o N n i N « O O o 0\ vo O O Tf v i r*i O O M O o r ^ O O <N ^t »O ^ • ' t ^ l ' r » i ^ o o o o o o r - o o o o o o o o OOOOOOOOON 37

(38)

3 V . ».S

£s

g* safc-j e j* J= TJ c & a n

5

8

E# • g * E o o

SS

IJ-I

so s© fN fft Os r ^ I N rft «ft oo Os «ft m ©^ ©^ IN O O O n ^ o " IN ©^ ©^ ©^ © «ft —* —* «ft* m " W **N* W% » »ft^ 00_ 00 fft ^ 00 Os Os Os "" Os Os 00 00 oo 00 s© — Os ^ r- «ft «ft «ft o_ «ft r^ O ©""©*0*«ft so N N O O r» »ft « — * I N «ft fft oo* fft «ft fft o oo oo 00* »ft O * IN sO »ft «ft © IN © IN © I*- Is* f** 00 00 00 \ \ \ \ \ \ •— «ft 00 — »ft — IN IN IN - . ^ " n. ''iN, *i — * IN* O * •** N© sO* O O O O « O «ft t-^ fN © ^ © , O* O* O IN* ^-* so" fft «ft O oo r- oo 00 O N IN «ft so oj, IN *-; O © © © * © — * m — * O * «ft* «ft* — * fN t fft fft © © fft os I N ^ »ft r ^ oo o •- — * oo «ft r i »ft O «ft © © © — * — * fft O , fft IN O O O m «ft r* 00^ «ft fft © ^ »ft © ^ IN* «ft V «ft r* ^* ^ Os *•• «ft fft f-* QO IN *ft r*; © © * © © IN s©* sO «ft »ft «ft »ft 00 © © oo © «ft «ft fft IN «ft © O © IN t" «ft Os Os 00 r-Os r-Os r-Os 00 00 oo IS »ft r*; «ft © ^ "ft © ~ * fft CO fN* Os* Os Os r— so so »ft I N «ft r- «ft I N «ft t— SO «ft © 00 «ft Os Os O» 00 00 1— r-* r- «ft «ft I N r-IN — SO r-IN fft t— Os Os p* f- SO ^ r ^ o o r^«ft © © IN* I N V so* r*** Os*

oo r> © «ft

r-©* © r-©* —* n ©"

© «ft «ft «ft «ft «ft — * ^S rft IN" Os* Os*

oa »ft «ft © © © . «ft «ft «ft IN Os* so ^t O t \ •"l «N ©„ Os Os Os oo so r* oo oo oo oo oo oo V. \ \ \ X \ —> «ft — «ft OS IN IN fft fft ^ OS Os

*!

°.

°*

© © © r»* r-* IN fft oo »•" oo t*- t*~ «ft © * «ft so ~ oo ~ IN — ©^fN s© ©fft 00

IN* oo" r»* TJ* so* O *

r^ © fft r- © «ft 00 OO 00 00 00 Os •-V \ -N. \ \ \ «ft Os IN SO Os fft — — IN IN IN fft «ft fft 00 fft © -* © * ~ 00* IN «ft — IN "fr fft IN «ft sO «ft © © ©* «ft V Os" © r* «ft «ft © © -^ —* «r* IN 00 «ft © ^ fft ^t © ^ fft - * IN so V SO* IN «ft 00^ «ft r ^ IN SO OO SO NO «ft IN* Os Os SO «ft ^ «ft p*> t— r-* oo oo oo \ "v \ \ \ x. —• »ft 00 « »ft « IN IN IN ~ IN ^ IN IN — ^ fft r^ r- I N r* fft IN 00 fft © I N «ft © " IN fft oo* oo* so «ft »ft r ^ oo oo «ft O0 « Os ^ ^-« Os © ^ o^fft ©Ä«ft r* — «ft 00*©* SO © " Os 00 «ft «ft ^ «ft 00 00 00 00 00 00 \ \ "V. \ \ \ - * « n ^ « n o \ ( s

(39)

oo r* - * oo r- o °°. **i "1 ' H 1 ^ • - d w r** r-" oC i^os ^ ~ oo • -co r*î -co oC os oo ^ 't n» 'H **. *"! - ^ o* w-T rn r* o <N v% r* r - r » v» oo O fN «n O O O — - " - " r* n i^ m N O O fS r l *N VÏ © r i ^ " r n i N i o oo r-* oo oo *n vn 00 0O r ^ r n O (N O O !*•* V vT CO O w 0 \ h M "rt w oo »n oo oo oo O O > A W « O m « J \ o - T o s -*t oC Vï 00 O (N co t n n o o o m O m *r ^ <o (N oC irj^ V Ï ©^ r-^ O «N trt i n oo rv| vp sp r- r - <* so ^

"3-«N o »ri o r - *N r- »n o *ri CM >© m o r* <s «o o

s:

TJ- oo r - • * - * * <s *o ^r v© — es » C O n w N t v e i n - n n « rtmwvihrt O^ oo^ o co O O - ' N * O* SO oo oo *n oo en O o f • * ^ " o C f N * O0 l / | 0 0 0 > n © * © —* r-"sd co IN O m h O o o O o o - ' v î d o v oo^ sn «s co »n «n O* co r-* s d - - rsf w^ oo O wi o O * n oo oo v> »r» m * n oo co <n oo o co ^* co rs" oó* oo s d »n r-* os* r-* oo VÏ ©^ oo «n oo co oo" r-* —* —* «s o " CS CN CS © © fN • n fS f N CN »n r ^ s d «n ^* o" o ' s d Os Os 00 f-~ f* s© co oo — * o C - ^ s d os r^ r*- r^ so so CN <N f ^ «N CN CM oo* ©" s d s d © ©* r- oo r» so so »n 00 00 00 OO 00 os \ \ \ \ \ \ sn os es so Os co !*• f** f * 00 00 00 \ \ \ \ \ \ fS fS r s —• 00 00 00 00 00 00 \ \ \ \ \ \ — *n — v t os *s »n os j s vg os co 39

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hieruit blijkt dat er onder de kinderen met een beroep in de landbouw slechts weinig jonger dan twaalf jaar oud waren en dat hun aantal bovendien in hoog tempo afnam.. In 1849

Hij of zij zal je zeggen welke medicatie voor de ingreep gestopt moet worden en welke medicatie je de ochtend van de operatie met een klein slokje water moet innemen.. Vergeet

he.t totale ûantai. fi

Sla het planten werden op het moment dat de touwtjes bevestigd werden, alle aanwezige dieven verwijdea Daarna.werden de volgende verschillen gemaakt:.. Dieven verwijderen als

Er rusten steeds meer verschillende claims op de schaarse grond in Nederland: natuur, recreatie, woningbouw, bedrijvigheid; het is logisch dat burgers zich organiseren om voor

De arbeidsbezetting op de kwekerij van deze handelsbedrijven is meestal hoger dan op de overeenkomstige bedrijven van de kweker aan land (groep b.), nl. een manjaar arbeid op

Op iets lemiger plaatsen zijn vaak ook soorten van heischrale graslanden present, maar door verzuring en vermesting zijn deze evenals veel andere soorten van heide

Onderdeel van dit onderzoek is onder andere dat in twee gebieden in totaal vier vossen zijn voorzien van een GPS-zender waarmee deze vossen dagelijks kunnen worden gevolgd en