• No results found

Melkveehouderij op de akkerbouwbedrijven in het Oldambt en Noord-Groningen : resultaten van een aantal studiebedrijven over de periode 1 mei 1966-1971

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Melkveehouderij op de akkerbouwbedrijven in het Oldambt en Noord-Groningen : resultaten van een aantal studiebedrijven over de periode 1 mei 1966-1971"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

K. Klaassens

MELKVEEHOUDERIJ OP AKKERBOUWBEDRIJVEN IN HET OLDAMBT EN NOORD-GRONINGEN

Resultaten van een aantal studiebedrijven over de periode 1 mei 1966-1971

Interne Nota No. 178

Oktober 1972

(2)

INHOUD Biz. INLEIDING HOOFDSTUK I HOOFDSTUK II DE BEDEIJFSUITKOMSTEN VAN L E I -AKKERBOUWBEDRIJVEN IN HET OLDAMBT EN NOORD-GRONINGEN, VERGELEKEN MET DIE IN ANDERE LANDBOUWGEBIEDEN

RESULTATEN VAN STUDIEBEDRIJVEN DIE GEKOZEN HEBBEN VOOR EEN GEMENGDE BEDRIJFSOPZET (Akkerbouw- rundveehouderij) § § 8 . Algemene opmerkingen . Verkaveling en grondgebruik . A r b e i d s b e z e t t i n g en a r b e i d s -o r g a n i s a t i e . Bedrijfsgebouwen . Opbrengsten akkerbouwgewassen . R e s u l t a t e n rundveehouderij . Gemiddelde b e d r i j f s r e s u l t a t e n van de studiebedrijven . De r e s u l t a t e n p e r studiebedrijf 12 12 12 14 16 16 20 26 31 SAMENVATTING 38

(3)

INLEIDING

De middelgrote akkerbouwbedrijven in het Noordoostelijk deel van Groningen die als gevolg van de beperkte mogelijkheden van de grond zijn aangewezen op een extensief bouwplan (overwegend granen), verkeren in een moeilijke positie. De granen leveren per ha slechts een laag saldo op van opbrengsten minus directe kosten en de mogelijkheden voor het telen van gewassen met een hoger saldo zijn zeer beperkt en soms in het ge-heel niet aanwezig. Dit alles maakt het moeilijk om binnen het kader van de akkerbouw, via verhoging van de geldopbrengsten per ha de bedrijfs-resultaten te verbeteren of zelfs maar op peil te houden.

De kostenstijgingen moeten dus op een andere wijze worden opgevan-gen. Eén van de mogelijkheden daartoe is gelegen in een verdergaande mechanisatie met een zo doelmatig mogelijk gebruik van de beschikbare machinecapaciteit en vergroting van de oppervlakte per vaste arbeids-kracht. In de praktijk betekent dit vergroting van de bedrij f soppervlakte, of verdere uitbreiding van de onderlinge samenwerking, of zelfs fusies van 2 of meer bedrijven. In deze richting zijn er in het gebied thans be-langrijke ontwikkelingen aan de gang.

Een alternatief, dat mogelijk ook zou kunnen leiden tot verbetering van de bedrij fsuitkomsten bestaat in de introductie van de rundveehoude-rij op de bestaande akkerbouwbedrundveehoude-rijven. Daarbij dienen zich weer twee mogelijkheden aan. Men kan volledig overschakelen op de rundveehoude-rij en dus het gehele bedrundveehoude-rijf in grasland en voedergewassen leggen, maar men kan ook kiezen voor een gemengde bedrijfsopzët (deels akkerbouw -deels rundveehouderij).

In dit verslag zijn de resultaten opgenomen van een aantal bedrijven die gekozen hebben voor de laatstgenoemde mogelijkheid, ni. de ge-mengde bedrijfsopzët. Het betreffen gegevens van 7 studiebedrij ven in het Oldambt en Noord-Groningen, waarvan na overleg tussen het toen-malige PAW en de Voorlichtingsdienst een bedrijfseconomische boek-houding werd bijgehouden. Het doel was inzicht te verkrijgen en ervarin-gen op te doen over deze bedrijfsopzët in deze gebieden.

Van alle 7 bedrijven zijn over een 3-jarige periode (L mei 1968 - 1 mei 1971) volledige gegevens beschikbaar; van 5 van deze bedrijven zijn ook de bedrij fsuitkomsten over de jaren 1966/'67 en 1967/'68 bekend. Drie bedrijven liggen in het Oldambt en vier in de Noordelijke Bouwstreek. In het navolgende is eerst enige aandacht geschonken aan de bedrij fs-uitkomsten van de totale groep LEI-bedrijven in het Oldambt en de

Noordelijke Bouwstreek, zulks in vergelijking met de bedrij fsuitkomsten van LEI-bedrijven in andere landbouwgebieden.

Vervolgens wordt ingegaan op de resultaten van de studiebedrijven zowel per groep als per bedrijf afzonderlijk.

(4)

HOOFDSTUK I

DE BEDRIJFSUITKOMSTEN VAN LEI-AKKEftBOUWBEDRIJVEN IN HET OLDAMBT EN NOORD-GRONINGEN, VERGELEKEN MET DIE IN ANDE-RE LANDBOUWGEBIEDEN

Het Oldambt en bepaalde delen van Noord-Groningen staan vanouds bekend a l s akkerbouwgebieden met een z e e r u i t g e b r e i d e g r a a n t e e l t . De o v e r h e e r s e n d e positie van g r a n e n in het bouwplan op de bedrijven in dit gebied i s v o o r a l een gevolg van de bodemgesteldheid. De z w a r e en veelal k a l k a r m e kleigronden zijn moeilijk b e w e r k b a a r en m e d e d a a r d o o r vaak ongeschikt voor de teelt van e l d e r s goed r e n d e r e n d e g e w a s s e n a l s poot-aardappelen, c o n s u m p t i e a a r d a p p e l e n en s u i k e r b i e t e n .

In het v e r l e d e n w e r d e n op d e z e g r a a n b e d r i j v e n goede bedrij fsuitkomsten behaald; e n e r z i j d s door de toentertijd r e l a t i e f g r o t e bedrijven en a n d e r z i j d s door de d o o r g a a n s gunstige r e s u l t a t e n van de c o ö p e r a t i e v e s t r o -v e r w e r k i n g s i n d u s t r i e , die de g e m a a k t e winst -via de uitbetalingsprij s ten goede liet komen aan de l e d e n - s t r o l e v e r a n c i e r s . Door de v e r m i n d e r d e r e n t a b i l i t e i t van de v e r w e r k i n g van s t r o tot karton, m a a r vooral door de a l g e m e n e loon- en prijsontwikkeling zijn geleidelijk aan de bedrijfsuitkomsten van de g r a a n b e d r i j v e n afgenomen, of althans beduidend a c h t e r -gebleven bij de bedrij f suitkomsten van akkerbouwbedrijven in a n d e r e

landbouwgebieden.

Een i l l u s t r a t i e hiervan i s in grafiek 1 gegeven. In deze grafiek i s van g r o e p e n LEI-akkerbouwbedrijven in r e s p e c t i e v e l i j k het zuidwestelijk kleigebied en het Oldambt/Noordelijke Bouwstreek het verloop in het netto-overschot p e r ha s e d e r t 1955/r56 in beeld g e b r a c h t . De r e l a t i e f

v e r m i n d e r d e r e n t a b i l i t e i t van de bedrijven in Groningen komt hierin nog niet volledig tot uiting, omdat hierbij m a r k t p r i j z e n voor s t r o zijn a a n g e houden. De teruggang in de uitbetalingsprijzen voor s t r o van de f a b r i e -ken wordt hierin niet w e e r g e g e v e n . Het n e t t o - o v e r s c h o t op de Groningse bedrijven blijkt gemiddeld genomen weinig te zijn toegenomen in de loop d e r j a r e n . Daarentegen i s in het zuidwestelijk kleigebied duidelijk s p r a -ke van v e r b e t e r i n g van de bedrij f s u i t k o m s t e n . Deze v e r b e t e r i n g werd vooral v e r k r e g e n door een i n t e n s i e v e r bodemgebruik, mogelijk g e m a a k t d o o r de technische ontwikkeling welke g e p a a r d ging m e t d a a r o p a a n g e -p a s t e werkmethoden.

De bedrijven in het Oldambt en veel bedrijven in de Noordelijke

Bouwstreek bleven vanwege de hoedanigheid van de grond aangewezen op een extensieve bedrijfsopzet m e t overwegend g r a n e n in het bouwplan. Hierdoor bleven de brutogeldopbrengsten p e r ha aanzienlijk beneden die van de bedrijven die door uitbreiding van de hakvruchtenteelt een i n t e n

-s i e v e r bouwplan konden r e a l i -s e r e n . Dit blijkt uit tabel 1 (zie b l z . 8 )f

w a a r i n van enkele landbouwgebieden de gemiddelde bedrij fsuitkomsten over de periode 1965/'66 t / m 1969/'70 zijn v e r m e l d .

(5)

Grafiek 1. N e t t o - o v e r s c h o t p e r ha cultuurgrond (3-jaarlijks voortschrijdend gemiddelde)

Gld/ha 700 600 500 400 300 200 L 100 0 z . w . -•v , z e e k l e i -\ / ' gebied \ / " - . / O l d a m b t / Noordelijke b o u w s t r e e k 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 / 5 6 / 5 7 / 5 8 / 5 9 / 6 0 / 6 1 / 6 2 / 6 3 / 6 4 / 6 5 / 6 6 / 6 7 / 6 8 / 6 9 / 7 0

(6)

CD •s H S CD <+-( | 8 73 u ft:? 0) ^ ( H d a g ca > O O X! ! W Cl 2 SÄ

i

o s u ^

-o o _, <Ç j j V C T 3 •a O c > o

<s

1 4-3 > O o to

5 co

bû ö 'r1 CD t-i 43 CD CQ > O ' I £3 £ o 2 CD .in o

2 -^ -^

O J 2 CO CO c > •ß m Ö £ j I ^ 3 X ! CO aM CU CD O T 3

a.S

3

o o co o o o o O T H o o oq c -o o oo Th 00 oo eo CM Th m m co o co LD oo »H m o t -i H oo CM CM LO Ci O co co CD co CM co CM co CM t -eo oo CM O CD X! cu fao •p-H CD i—i tSJ CM eo o o OS 0 5 LO • 0 0 i H CO Th m CM eo eo os Th CM C O I A Th 1 bD O O S-l hoU . d ije n + meer -- r t H —i Noor i mak e CQ !~t T3 i—i

a

•i-H M CD CD M •>—> i—1 CD _ • Ö "O Noo n gebi e o oo CM O CD OS O CM CM CTJ CM CM co I* oo

• i

Ö CD 'O 5 O CD - ^ TS M • iL, CD O O CD ^ O 5H w *5 CQ

(7)

in het Oldambt en Noord-Groningen over genoemde periode ruim f 500,-lagere opbrengsten per ha; in vergelijking met de Noordhollandse

droogmakerijen en IJsselmeerpolders waren de opbrengsten per ha zelfs meer dan f 900,- lager.

Evenals elders werden ook de bedrijven in Groningen de laatste jaren geconfronteerd met prijsstijgingen voor de diverse produktiemiddelen. Vooral de arbeidslonen stegen aanzienlijk. Door mechanisatie in combi-natie met het toepassen van andere werkmethoden slaagde men erin de kostenstijging te beperken tot gemiddeld 5,5% per j a a r . In het zuidwes-telijk kleigebied bedroeg de kostenstijging over de laatste 5 jaar gemid-deld 6,4% per jaar. Mede hierdoor bleven de totale kosten op de bedrij-ven in het Oldambt en de Noord. Bouwstreek gemiddeld f 100,- per ha beneden het niveau van de bedrijven in het zuidwestelijk kleigebied en zelfs meer dan f 500,- beneden die van de Noordhollandse droogmake-rijen + IJsselmeerpolders.

Aan een vergelijking van kosten en opbrengsten op basis van de be-drij f soppervlakte kleven enige bezwaren, althans wanneer men aan de hand van deze cijfers de omvang en doelmatigheid van de produktie wil beoordelen. Een overwegend graanbedrijf heeft lagere geldopbrengsten per ha en als regel ook lagere kosten dan een bedrijf met veel hakvruch-ten in het bouwplan. Een betere vergelijking wordt verkregen indien de opbrengsten en vooral de bewerkingskosten worden uitgedrukt per 100 bewerkingseenheden. Bewerkingseenheden zijn verhoudingsgetallen voor de omvang van de bewerking in diverse produktierichtingen en vormen, per bedrijf gesommeerd, een maatstaf voor de produktieomvang bezien vanuit de gezichtshoek van de bewerkingskosten.

In tabel 2 zijn voor de groepen in de onderscheiden landbouwgebieden de bewerkingskosten, het bewerkingsinkomen en het netto-overschot uit-gedrukt in guldens per 100 bewerkingseenheden. Uit de tabel blijkt, dat gemiddeld genomen de bewerkingskosten per 100 bewerkingseenheden op de Groninger bedrijven slechts weinig afwijken van die op de bedrijven in de twee andere landbouwgebieden. De arbeidskosten zijn wat hoger, maar daar staan lagere loonwerkkosten tegenover.

(Tabel 2 z i e b l z . 10 ).

De hoogte van de werktuigkosten komt ongeveer overeen met die ih de Noordhollandse droogmakerijen en IJsselmeerpolders. Op de bedrij-ven in het zuidwestelijk zeekleigebied zijn de werktuigkosten iets lager en mede door de lagere arbeidskosten ook de totale som van de bewer-kingskosten.

Over het geheel genomen kan echter worden gesteld, dat de Groninger bedrijven in gelijke mate erin zijn geslaagd de bewerkingskosten af te stemmen op de produktie-omvang van het bedrijf, als de bedrijven in an-dere gebieden. Het probleem van minder goede bedrij f suitkomsten ligt duidelijk aan de opbrengstzijde. Het bewerkingsinkomen (= totale op-brengsten verminderd met alle kosten behalve de bewerkingskosten) ligt per 100 bewerkingseenheden gemiddeld f 210,- tot 280,- beneden de ni-veaus van beide andere gebieden. De geringe mogelijkheden wat betreft de gewassenkeuze, alsmede het lagere produktieniveau van de grond (la-gere kg-opbrengsten) kunnen hiervoor als de belangrijkste oorzaken

(8)

CO co i n t o C3 u CD > o CD 7 3 73 CD he 73 a> J 3 Ö 03 CD to

(D CD O O 03 a CD

a

ß w ß0

a

S-l CD ß CD Ö CD .8© tn £-a £-at 'J2 CD r H CD ^" CM 1—I 0 CO © 73 03 X i ß CD 03 m u CD CD X> O O S-l CD DJ Ü S CD X I CD > O fi O « 1 <D S? ' -> faß O ß S I 0) © .; 4-1 - Q ! ß 03 CD

ä

1 Ö .*. © i-i ho 0) "S

a ^

a &

7 3 CD

1-°

* • " CQ CD a x i ß > j - i 7 3 CD £ 5 I w.3 h-J CD 03 0 O 7 3 o.S CM co co CM. CO -tf CO PO C l CO co CM oo i n m e-CO OS C<1 0 0 • * os OS i n o m co o CO J-H O <35 CO CN O 00 CM t -«5 C\l co t -pq co t -CN C i CO <M i H CO <M en o I M CO co •** o 1-t m 0 0 co m • * * co m CM

2

Xi CD bc CD r—l l N +

fi S

OD O) § 2 SH O 7 3 Ou . t-i —i CD r r ! CD Noordh c IJssel m 'S °|H 0 faß ' p H CD

3

03 CD -^~> •M CD 73 S-i O o 1 CD Noor d JC + CD ^ 03 amb i wst r 73 3

(w.o . lijk e

(9)

De grond en het klimaat in deze gebieden zijn over het algemeen wel geschikt voor een goede grasgroei. Graslandexploitatie met melkveehou-derij geeft tevens een gelijkmatiger verdeling van de arbeidsbehoefte over het gehele jaar dan een sterk op de graanteelt georiënteerd bouw-plan. Op basis van kunstweide of tijdelijk grasland in het bouwplan kan de veehouderij een positieve invloed hebben op de bodemvruchtbaarheid. De bruto-opbreng s ten per ha kunnen op een hoger niveau gebracht wor-den. De verwachting van een beter economisch perspectief bij de verde-re ontwikkeling van het bedrijf leidde op de hier verder te behandelen studiebedrij ven tot introductie van een rundveestapel onder handhaving van een gedeeltelijke akkerbouw exploitatie.

(10)

HOOFDSTUK II

RESULTATEN VAN STUDIEBEDRIJVEN DIE GEKOZEN HEBBEN

VOOR EEN GEMENGDE BEDRIJFSOPZET (akkerbouw-rundveehouderij)

§ 1. A l g e m e n e o p m e r k i n g e n

In de navolgende tabellen zijn de gemiddelde b e d r i j f s r e s u l t a t e n van de studiebedrijven weergegeven over de boekjaren 1966/'67 t / m 1 9 7 0 / ' 7 1 . T e r o r i ë n t a t i e zijn in de tabellen ook gemiddelde c i j f e r s opgenomen van d e g r o e p LEI-bedrijven in het Oldambt en de Noordelijke Bouwstreek. Omdat het hier alleen gaat om een globale vergelijking zijn a l l e L E I b e -drijven in d e z e beide gebieden opgenomen, dus ook be-drijven op b e t e r e of l i c h t e r e gronden m e t m e e r hakvruchten en bedrijven w a a r o p (enig) v e e wordt gehouden. De gegevens over de rundveehouderij op de s t u d i e -bedrijven zijn v e r g e l e k e n m e t die van de g r o e p LEI-weide-bedrijven in het C e n t r a a l weidegebied van Groningen.

De c i j f e r s van de studiebedrijven over de boekjaren 1966/'67 en 1967/'68 hebben betrekking op gegevens van 5 bedrijven en over de boekj a r e n 1 9 6 8 / ' 6 9 , 1969/'70 en 1 9 7 0 / ' 7 1 van 7 bedriboekjven (waaronder d e e e r -s t e 5 bedrijven).

Door dit ongelijke aantal studiebedrijven in de v e r s c h i l l e n d e j a r e n i s enige voorzichtigheid geboden bij het beoordelen van de ontwikkeling in d e gemiddelde bedrijfsuitkomsten van d e z e g r o e p bedrijven. Bedrijven die m e e r dan 5 j a a r geleden op de rundveehouderij zijn overgeschakeld zullen waarschijnlijk v e r d e r gevorderd zijn in een evenwichtige en d o e l -m a t i g e a a n p a s s i n g aan d e gewijzigde bedrijfsopzet dan bedrijven die d e rundveehouderij p a s enkele j a r e n geleden op hun bedrijf hebben g e ï n t r o -d u c e e r -d .

§ 2 . V e r k a v e l i n g e n g r o n d g e b r u i k

De studiebedrijven zijn a l l e gelegen op kleigrond en van een zodanige z w a a r t e of geaardheid dat e r weinig mogelijkheden zijn voor de t e e l t van i n t e n s i e v e g e w a s s e n .

De verkaveling i s op 3 bedrijven gunstig (ruilverkaveling), op 1 goed, op 1 redelijk en op 2 ongunstig (opstrekkende heerd en langgerekt kavel).

Het bouwplan van d e z e bedrijven voor oogst 1970 i s aangegeven in tabel 3 (zie b l z . 13). Gemiddeld zijn de bedrijven ongeveer 60 ha g r o o t m a a r de o p p e r v l a k t e v a r i e e r t p e r bedrijf van 38 ha tot 105 ha. Bedrijf n r . 6 was aanvankelijk 47 ha, m a a r i s in 1970 verkleind tot 38 ha. D a a r

-entegen i s bedrijf n r . 3 in 1970 in oppervlakte toegenomen van 48 ha n a a r 65 ha.

Wat betreft de s a m e n s t e l l i n g van het bouwplan blijkt, dat de o p p e r v l a k -te g r a n e n in de l a a t s t e d r i e j a a r i s t e r u g gelopen van 57% n a a r 47% van de

(11)

o E -os m ' * o u O-1 o > d a i—i o. o «o I-H CU •9 T3 bq B i—i ü ö cc > C o i u c T3 > W I I 3 b. rt i

is

CO •—< 0) ö &£S I i -0 _ii g S p ö 03 S CD N T 3 SH Cü ei ö 5-1 m bß e ' 'S I SH g ffi o -M bo o o os i-H CM CM 1 r f • * r-l m t - " CO i H ••—» •iH o o 1 co co 1 1 1 o CD o r-l CM O O eo co 1 1-1 T-i 1 i n o m in" co CO O O ' i n CM i m eo m CD rt* O O ' CD eo i os I-H O I-t i n co Os" i n o o 1 i n T-H r-H 1 1 1 • * "# °0. r>" co co o O 1 r H m co » H 1 m co eo os eo" T H C -o o eo eo co CM OS 1-1 m os" i n o 1 t -os r H T3 1 r-< •»H o o eo os CM t-H co o i n eo^ o " co os C D os r H o o CM CD CM CM t -CM TH I r -i n os" i n oo CD OS 1-H O o TH t H OS OS CM t -CM i n < * CM" i n o t r -OS r - l > *-• t J O) >-H

9

(12)

totale bedrij f sopper vlakte. Hier tegenover staat een verdere uitbreiding van de oppervlakte grasland van 26% naar 33%. Tussen de bedrijven on-derling varieert in 1970 de oppervlakte grasland van 22% tot 45%. Het grasland bestaat in overwegende mate uit kunstweide, die na 2 a 3 jaar weer wordt ondergeploegd. Men tracht met kunstweide, die waar moge-lijk mee rouleert in het vruchtwisselingsschema, de bodemstructuur en -produktiviteit te verbeteren. Voor de nieuw in te zaaien kunstweide wordt op alle zeven bedrijven een graangewas als dekvrucht gebruikt. In de nazomer wordt deze nieuwe kunstweide nog één of meerdere malen afgeweid of ingekuild, althans wanneer de weersomstandigheden daarvoor gunstig zijn. De oude kunstweide gaat men zo laat mogelijk scheuren, om in de nazomer wanneer door natuurlijke omstandigheden de grasgroei terugloopt, samen met de nieuwe kunstweide verzekerd te zijn van een voldoende hoeveelheid g r a s . In het gescheurde grasland wordt als regel weer een graangewas geteeld, soms zaadbieten en in een enkel geval ook suikerbieten.

Zoals tabel 3 aangeeft is op de studiebedrij ven de aardappelverbouw van geen betekenis; 1 bedrijf heeft vanwege het daarvoor beschikbaar hebben van een geschikt perceel in 1970 nog 4 ha aardappelen kunnen verbouwen.

§ 3 . A r b e i d s b e z e t t i n g en a r b e i d s o r g a n i s a t i e

In tabel 4 (zie blz.15 ) zijn enkele gegevens opgenomen over de per-soneelsbezetting op de studiebedrij ven met vergelijkende cijfers van de groep LEI-bedrijven uit hetzelfde gebied.

Op de studiebedrijven is de arbeidsbezetting per bedrijf gemiddeld ongeveer een halve arbeidskracht hoger dan op de LEI-bedrijven. Hier-bij moet rekening worden gehouden met de gemiddeld grotere bedrij f s-oppervlakte van de studiebedrijven, want uitgedrukt in man-landverhou-ding zijn de verschillen zeer gering. Gemiddeld over de 5 boekjaren be-draagt de personeelsbezetting op de studiebedrijven 1 man op 19,1 ha en op de LEI-bedrijven 1 man op 18,9 ha.

Uit de tabel blijkt verder, dat op beide groepen van bedrijven de p e r -soneelsbezetting in de loop der jaren is afgenomen; nl. van 1 man op ca. 17 ha naar 1 man op ruim 21 a 22 ha.

Het een en ander komt ook tot uiting in het aantal bewerkingseenheden per volwaardige arbeidskracht, dat van ca. 1900 eenheden in 1966/'67 is toegenomen tot ca. 2900 eenheden in 1970/'71.

Door introductie van melkvee hebben de studiebedrijven ongeveer een zelfde, verhoging van de produktieomvang per man kunnen bereiken als de LEI-bedrijven. Vergeleken met 1966/'67 is op de studiebedrijven de produktieomvang per man in 1970/'7l gestegen met 55% en op de groep LEI-bedrijven (waaronder zich bedrijven bevinden met de mogelijkhe-den tot de verbouw van een grotere oppervlakte hakvruchten) met 51%. Voor beide groepen van bedrijven geldt, dat deze verhoging voor onge-veer de helft tot stand is gekomen door uitbreiding van de produktieom-vang per bedrijf en voor de andere helft door vermindering van het aan-tal arbeidskrachten.

(13)

tf 0 N <U JD CO T3 1-1 « J 0 0 CM CM o . • * _ CO CM oo CM lO 0( 00 00 d

1

CD < • * ' •—i CD •ü H •f-4 •e rt • jjj "o > d Q 0) X !

3

i H OT_ oT 00 CM 00_ i-T i-t <N CM 00_ ^ o~ o " CM CM C-_ CM^ oT crT I-I m t - co en t -co" CD" ers «o r H tra CM CM" t -c» CM CO t -0 3 CM t - CM t - oo CM CM • * 00 CD co ^ 0 0 CM CM K O T - l t ~ 0 0 <N CM 00 t -oo o»

s-e

I u cd ei i-H >

•Sa

| | ^

s •* ^

g to 'O g>2 jj Ö CD d S .y PQ-T3 d eu > CT T > CU Xi

a

(14)

Gegeven de geringe verschillen tussen beide groepen van bedrijven kunnen we vaststellen dat introductie van rundvee op deze akkerbouwbe-drijven niet op voorhand behoeft te leiden tot uitbreiding, r e s p . relatief geringere vermindering van de personeelsbezetting. Wel zullen daarbij aanpassingen in de arbeidsorganisatie nodig zijn. Wanneer melkvee wordt gehouden ontstaat een constante vraag naar arbeid op alle dagen van het j a a r . Daarin zal moeten worden voorzien door het vaste perso-neel. Voorts wordt men geconfronteerd met graslandverzorging en ruw-voederwinning in de zomermaanden; ook in de vanouds zeer drukke maanden a.ugustus en september.

Op 4 van de 7 studiebedrijven wordt de graan- en zaadoogst verzorgd door de loonwerker of werktuigcoöperatie. Enkelen van hen zorgen zelf nog voor strobergïng, omdat op hun bedrijf nog een stropers aanwezig i s . Drie bedrijven oogsten zelf w.v. één in samenwerking met een bouw-bedrijf. Verder blijkt dat de bedrijven die suikerbieten verbouwen het zaaien en oogsten van de bieten door de loonwerker laten verrichten. Ook voor de chemische onkruidbestrijding wordt in vrijwel alle gevallen de loonwerker ingeschakeld. Daarentegen houdt men de graslandverzor-ging en ruwvoederwinning in eigen hand en ook de grondbewerking in het voor- en najaar gebeurt onder normale omstandigheden door eigen mankracht met eigen machines.

§ 4 . B e d r i j f s g e b o u w e n

Twee bedrijven beschikken over nieuwe bedrijfsgebouwen, die aange-past zijn aan de gemengde bedrij f sopzet. De overige 5 bedrijven hebben in de bestaande bedrijfsgebouwen een rundveestalling ingebouwd. De daarvoor gedane investeringen bleven over het algemeen beperkt tot f 16 000,- a f 20 000,-. Van 4 bedrijven is de stal ingericht als

loop-resp. ligboxenstal met doorloopmelkstal. Op 3 bedrijven staan de koeien 's winters op een grupstal. Alle bedrijven beschikken over een melktank. Een bedrijf melkt ?s zomers in het land. De overige melken 's zomers op

stal, waarbij er één is die de koeien 's nachts op stal houdt. Er is tevens één bedrijf bij dat zomerstalvoeding toepast.

§5. Opbrengsten a k k e r b o u w g e w a s s e n

Van de belangrijkste akkerbouwgewassen zijn de kg-opbrengsten per ha vermeld in tabel 5 (zie blz. 17), wederom met vergelijkende cijfers van de groep LEI-bedrijven in het gebied.

Het blijkt dat op de studiebedrijven de tarweopbrengsten dooreengeno-men 5% lager zijn dan op de groep LEI-bedrijven. Daarentegen zijn af-gezien van jaarlijkse verschillen op de studiebedrijven, de haverop-brengsten 5% hoger. Gemiddeld over de 5 jaren ontlopen de gerstop-brengsten elkaar niet veel op beide groepen vaif bedrijven. Indien van de totaal op de bedrijven verbouwde hoeveelheid graan de indexcijfers van de kg-opbrengsten worden berekend, blijkt dat de studiebedrijven

(15)

ö CD to CO «J

I

I

s

u w CT bfl CD XJ 0 > Ö 0) •4-> co bO Ö S SH

"a

O

k

LO 1—I CD •s CD 73 73

s

CD O O t'-en CD CS OS CO oo CD CS 00 CD tr-e tr-e CS t ~ SP CO CO CS 0 O LO 01 O CS Th t -Th -Th „ o o o 1 t - m o i OO OOH 1 • * • * ^ i O O i-t CD Th O CO CO H w n ^ O O Th LO 00 CS 00 o M Th _ O O T f l CO CD O ) t - o ' Th LO 1 | o o t -có LO o 1 O t - T H | " # eo _ O O 5 * CM CM es t - o Th LO o o m c o n en <N LO Th "r" CD Sn ei c3 Ö > CD ÏÏCT 'S ' •8 •p-t 'S m co (-1 'S :5 O O r-l CM CO O O CS r H " * W „ O O C -GS CO O t - Th r H TH Th _ O O t -LO CM 00 r H CO CO CO _ O O Th 00 CM O N H H Th Th O O LO 1 t - O O i CD LO i H ^ " ^ w | O O H | en co CM ' CO CO 1-4 1 Th co v l O O o \ t - os o r H 1-4 r H ' " * " * w O O S * 0 0 CM O CS t - r H "* "* w o o n CD t H O ( N r H r H LO LO ^ _ o o é ^ eo CM os <N CD •* "* _ ö ® Ö r 7 > CD " ::? > co S CT £ •8-Ö& •rH 1 X 7 3 M CD -H P H 73 ei B óc?| CS ' ^ 1 o 1 rH J t - l CS 1 ó s i OS 1 uTl CS • cô'i 1 CS 1 rH 1 m 1 :,—i s-i l CtS CD 1 3^>

Jol

1 X 1 ä CD 1 ! CD 73 1

1

Sä|

• -H 1

l a |

O O CM I O O O 1 C M « H CM rH 1 O O CO CS CO O ' T CO r H <N CM w O O CS ' 0 0 CM | LO CD ! co co " - ' O O r—| Th r H O Th TT r-ü <N CM O O O ' O O H 1 CO Th 1 Th Th — | O O LO 1 N 0 0 0 0 I <N LO 1 <N <N w O O <M O O O r H ( M r H CO LO Th Th — Th Th O O t -O -O o CT» CM r H O 00 r h eo CD > CT u 'S Xi CD •rH

1

t/3 > ca O © CS CM r H CM O r H r H CM <M _ O o t -r H O O 00 r H O

°

r H O 1 I M 1 CD 1 <N O O o co c-00 ° <=> 5; oo os 5 Th CD *"* N H . 73 ca

s

0 CD • r* PQ > • r—» •rH rH 'S

•s

•rH

I

03 > co "O ï r i ü

I

O O > 'S rQ I r H Gq CD

2

CD 73 73 •rH CD Ü

(16)

.SP o o o o o i-H SH 0) o-. - - 1 Ö T 3 O u a o SH 0 erf CD H * ::? ÉP 0 - Q CD i—H CD Ö 0 Ö al > Ö 0 N • I — * *rH 11 0

o

co I — I 0 ai H 0 - O • Ö •PH 0 Ü o OS O 1 ^ OS CO OS OS CO oo «35 00 CD tr-ee OS SP co co OS LO O O m f - o co"to~'"H CO CO O O 00 CD T ^ OS 00 OS CO CO m o r-i ^ IN o C t -co -co O O s-4 LD H O LO LO T _ l eo co o o 00 T H LO CD co co 0 u ei H U J O f f i •^ oo en LO l O co co © > ' i - i Si T3 0 X! 0 »i-H 3 0 KI V. CO 1-3 LO LO s—I t - t CO O r>î r-T ^ co co O K 3 » CM " t f OS CO CO co co o LO co co cc o C 0>< M *r H co co o o CD T - 4 CTT-H co co © © CM 7-1 LO O H O H co co LO O LO I M CO O (^f©'r", co co Ö 0 > > £0 X2 0 »I-I

?

CO 0 I-H 0 HH £ LO TH t - OS o os CS CS CM (M o o ffl LO oo os CS CS CM CM O O t H O 00 o co co O O OS '~Le 0»o s of of CM CM . . LO O OS OS CM OS 00 o s M N . . t o o oo co co os 00* o f CM CM . ö 0 > •I—> »i-M S-i TS 0 •s

1

0 3 > co ; ; - > S-i CD I-H 0 i j s O O 00 o co os CD L— CD CD o o os •".-tl os os o " o o o o T H • * O c t -CD CO o o t -00 -00 os t - os LO LO O O LO oo os os o co CD co LO o os co os ö _ 0 ö > 0

s

0 •iH SH 0 •tH co o o o co co o co co o c-T-l OS " * 00 LO LO o o t -r-4 O OS co oo LO l O O O CM os co o m <M r"1 CO CD O O CM CD T f © C- T}4 CO CD _ O O T H © © © C D ' I O *1 - 1 co co T3

s

0 4 H 0 • r-t M > co •I—» ! _ , 'u P hH 0 w 'S H3 â o o > $H X ) 0

(17)

a CD -4-> JA 3 'S u u ai J3 u <a a -o bo d •rH S w CQ ai £ 0) fafi

I

O J3 SH CD <D J*S •»—i •pH ho 0 J3 0 J*î d m c cd > H - > CQ ÊP CD in

•a

o

2

CD o M 0) •s

3

ai •i-H CD Ü O OS O t -os CD OS OS S? \ oo CD OS 0 0 CD CO os «5 co CS o o co CO t - (35 CS o iH <N O O LO CM CM CS r H I M CM CM O O CD O O l A f f i t - oo o o o ^ CD « OS t H r H CM O O CM Tt< CM OS CS i - l r-l <N O © T } * CD 00 05 oo c i d CD C > CD u CT 73 t-i 0 T3 J2 CD 0 .O © O Tt* CO CD O I ß Tt* r H O O LO co LO o CD LO r H © © r H t - CS r H 0 0 CD r H O O Th o < * o Tt* CO r H O O i-l to t - os r H CM o o os o t - o C O ^ H S Ö > <D :^ . ^ , S-l CT "Ö u 35 i 3 J 3 CD CD j a T 3 I—I CQ O O O N H O CD CO i - l O O LO r H CO O CO LO r H o o os co LO os LO LO O O LO OS r H O CD CO r H O O r H LO CO O C - t - r H O O r H O LO CS LO CD > "8 j a •rH

1

CQ > to CT fe 0) O O CM 00 r H O CS CS r H <N CM O O O rH O O t - t - rH (M CM O O CO CO T l * o CO r H r H co co O O rH 00 lO O 00 00 rH CM <M O O t -CO <N OS t - 00 CM CM O O t -Tl* CO O <N O rH co co S CD > JA CQ •rH 3 CQ o o oo co os os O rH Ti* Tf< _ O © Tf* O Tt* O 00 CD r H co co _ © © T»* CM 00 00 Tl* O CO T | * ^ o o os r H CS CM LO Th r H Th CO O O CS CM LO 00 Th OS Tt* Tl* _ _ O O t-l o t - oo rH t -Tt* Tl* d . _ 'S O* s -t-> •pH <D > • F - J 'S 'S j a £ CD > •i—a •r-4 •8 CD j a •—» i T3 B CQ r—1 w r-H rH CQ In «*H CT S CD 'S

a

o o d CD > "8 j a r H W t-H

(18)

gemiddeld over de vermelde 5 jaren 2% lagere kg-opbrengsten per ha hebben voortgebracht dan de LE I-bedrij ven. De indexcijfers voor totaal granen zijn gewogen cijfers, waarbij per groep van bedrijven de j a a r -lijks verbouwde oppervlakte tarwe, gerst en haver als wegingsfactor is gehanteerd.

Blijkens de gegevens van tabel 5 zijn op de studiebedrijven in de loop der jaren de kg-opbrengsten per ha suikerbieten toegenomen, behalve in 1970 toen door extreme droogte in het voorjaar vele percelen een slech-te stand vertoonden of zelfs geheel dreigden slech-te mislukken. Ook op de groep LEI-bedrijven is een zelfde ontwikkeling van het opbrengstniveau waarneembaar. De jaren 1967, 1968 en 1969 zijn, gelet op de

weersom-standigheden goede bietenjaren geweest, maar ook de verbeterde pro-duktie-technieken (precisiezaad, chemische onkruidbestrijding e.d.) heb-ben ongetwijfeld bijgedragen tot verhoging van de bietenopbrengsten per ha.

In vergelijking met de groep LEI-bedrijven waren op de studiebedrij-ven gemiddeld over 5 jaren de kg-opbrengsten van suikerbieten 2% hoger en van zaadbieten 6%.

Uit de cijfers in tabel 5 blijkt (nog) niet dat van granen hogere op-brengsten mogen worden verwacht indien kunstweide in het bouwplan wordt opgenomen. Om de bodemstructuur van het gehele bedrijf te verbe-teren is daarvoor een periode van 3 â 5 jaar ook te kort. Immers indien 30% van de bedrij f soppervlakte als 3-jarige kunstweide wordt gebruikt, duurt hetlO jaarvoordat elk perceel eenmaal als kunstweide heeft gelegen.

In de tabellen 6 en 7 (zie blz.18 en 19) zijn ten slotte nog de gemid-delde opbrengstprijzen en de brutogeldopbrengsten per ha vermeld. Wat de opbrengstprijzen van de produkten betreffen constateren we tussen de studiebedrijven en de groep LEI-bedrijven geen duidelijke verschillen. P e r gewas vertonen de brutogeldopbrengsten per ha het beeld van iets lagere tarweopbrengsten op de studiebedrijven,ongeveer gelijke opbreng-sten van haver en iets hogere opbrengopbreng-sten van gerst en suikerbieten.

Gezien de aard van de verschillen zijn hieraan geen conclusies te verbinden.

§ 6 . R e s u l t a t e n r u n d v e e h o u d e r i j

In de volgende tabellen zijn de gegevens over de rundveehouderij op de studiebedrijven vergeleken met die van de groep LEI-weidebedrijven in het Centraal weidegebied van Groningen.

Het aantal melkkoeien op de studiebedrijven varieerde in 1970 van 20 tot 54 stuks. Gemiddeld werden op deze bedrijven bijna 35 melkkoeien gehouden. Deze aantallen komen ongeveer overeen met die op de groep LEI-weidebedrijven. Het blijkt, dat de veedichtheid (grootveeëenheden per ha grasland + voedergewassen) op de studiebedrijven beduidend ho-ger is dan op de LEI-weidebedrijven. In vergelijking met een zuiver wei--debedrijf is op een gemengd bedrijf vaak een hogere veebezetting per ha grasland mogelijk; enerzijds omdat bijprodukten van het akkerbouwge-deelte een bijdrage kunnen leveren tot versteviging van de

(19)

ruwvoederpo-ëp

CD N CD JQ CD > CD •s T3 i—i CD T 3 CD O o Oi O fr-OS «3 OS OS to 00 «3 Ci oo co fr-ee Ci fr-CO to to os o CO u CD CD i - H CD 00 rH CO Ui fr-co co m CM co fr-co oo CM c-CM as CM" co aT CM r H CO IN 0 CD > O co 'S b ß CD TS * P CD

Si

CU tL 02 O i H fr-fr- rH O lO m m t~ m co m fr- rH CO rH CO rH m co rH co •8 •rH

•s

8P •rH CD i—t 03 T3 «J U 1 03 ca S-l bc ei • ä S i CD & Ö CD •rH CD O M J * § co m CS £ CD bc u CD 'S o > + , ö CD > :;? u CD . O CD • p H

1

5

CD rH o m I H CNT CNT co rH m I - I CNT CNT CD » S

-M

2 "» O bc oo rH m T-i «M* <N" t - CM CNT C\f Oi o i n TH Csf CNT Ö CD CQ CQ ä t i o CD 'S'S B> :CD + CM CM TH O CM CM 'S • f t Xi CD > T H • ; - > CD S £ 'S 73

'S g

'S -s

i

CQ ü SH CD a CR CO rH rH CO oo CO co rH oo rH CO CD CO rH rH CO CO i n rH fr- oo co rH T5 CD ä CD > ä CD 7 3 CD si ö CD :CD o -2 o —> U CD

e a

CD bfl CD CD

1 s

3 'S

(20)

CO ö CD > CD be CD bo CD 'S O •—i 0 •8 H 7 3 I—1 CD T3 0) O 05 O co C5 00 co OS 0 0 CD CD C5 CD C£J CD C 5 «3 O CO CD oo • * m Lo C5 CO c- t~ oo ca 00 LO Tt< 00 co eo t - CO 00 oo OS CO co oo © TM C - CO .SP „ 'S 0 Â u 0

a

CD O S-i G a CD > CD bJD 0 ' S 5 SH CT g S 1 TS X2 0 CO S-i Ö 0 O o o C i CO CM LO 00 CO o o o o OS t -O -O LO r-i t - O 00 t -© o 00 co i H CO oo co o o 00 r H <M CO 0 0 CD o o <N rH 00 05 CO LO Sn 0 to CO ni 0 bo u 0 0 "8 •rH O S > s +

11

CU » . r?« 0 g § bc 'S

-s

T 3 0 0 bc 0 0 .—i cö SH 'S Ö 0 oo O O O 0 > 0 0 ü S-l 0 PH o o © ^ "tf l - l LO o ©^ TjT Th" oo © © -tf •>* OS r f C5 © co" V 05 05 co" © 'S • r H £ 2 0 _, bc > 2 'S -s 13 ö w O 05 © 00 00 05 C i 00 CD CO OS 00 O t -05 C-C5 05 00 Tt< 00 t -0 o S-l 0 G . Ö 0 > 'S •8 'S •i-H bc 0 T3 • r H 0 0 -a !> S « S-l r-l 4 j S3 0 OS co TH © C N I

S

© LO os co © LO © C5 05 co co © © LO C3 as" OO" co co © C S co co © © co © oo" oo" co co •8 • rH r O 0 bc O o f_4 S-l 0 G co ,r~» •rH S-l G i—i Ö 0 > • i — * • r H S - l 'S *r^ 'S 3 - U CO UJJ 0 T3 •rH 0 £ r - H cd nS S-i H-> S O

(21)

CD O I-H O

s

CD a ö ai co •3 00 CO fr-CO CO CO 05 CM C i 0 0 I - l CM i r a 0 0 T h CM (M oo t -T H CO o 1-1 ira co o CM CM ira co t - CM co co CM O co oo TP 0 0 o ira ira CM CO l O ira o T P fr-CM CD C l CD <3i ira CM O TP T P CM oo oo t -CM O fr-\ (35 CO C55 oo i—i C l i H CO oo LO) co i H TP i-H m CM OS C5 fr-i ß i H fr-i H C i CD ~ ^^ oo CO C i m co 00 i H i H T H CO i H CM t -CD TP CM t -co t -o co t r -i-H 00 T P t -co o fr-ira m co fr-CTJ T P CO OS LO 00 co TP 'S •iH •8

8"

CD T 3 * 'S "3 J* S "3 co ü CO TP i H CO C i T P CM 0 0 i - l CM CO CM as OS CM CM fr-1-1 CO o 0 CD bp M CM CO CM CM 8 u a o CD w> •r-t 14 CD

IP

CD U "& O o ira TP i r a 0 CD -M m  u CD O > CD a CO'

a

J3 M 1-1 fr-T P CM i H C i CD O oo 1-1 oo CD t -i H oo en T P CM CD 0 0 CM CO CM O i r a t o 0 0 fr-ee i - i t -o i H CO co i r a oo co o co CM oo c o ira CM CO fr-r-l co co co i-H CO CO TP i H i H CM T P CM CM as co i r a CO o frt -00 co co 0 0 -w 0 m CD bp ui 0 a S-S O >

(22)

T3 ©I T3 o CD O ro o o C N OS o t -OS o co TH t -CM O O ro ö CD 03 CO CD bc ti CD 'S O > a CD 'S •—i CO ccS S-l bc M u CD

a

Ö CD co O Jaj t i CD O > ca fi fi5 CD ti Xi (5 CD

•s

o t -(35* CD OS i-H OS CD \ oo~ CD OS 00 CD CD OS c-CD CD CD OS O CD CO I - l OS (M O T - l 00 oo o m co o co o CO > £3 • p-l CO o o CD OS IM 'S •§ I CD Xt CD CD

£.

CD CD bc <D CD •P-I 00 os 00 co co co 00 CM <M I - oj "O •g « à0 ^ + S b C _, CD U m 0 g O > O <D T3 t i w CD ,X sj ö su

(23)

sitie en anderzijds omdat nieuw onder dekvrucht ingezaaide kunstweide in de nazomer beschikbaar komt voor beweiding'.

De studiebedrijven hebben in de beginjaren veel jongvee aangehouden, zulks in verband met de kwalitatieve opbouw van de melkveestapel. Se-dert l968/'69 is de verhouding jongvee-melkkoeien ongeveer gelijk aan die op de LEI-bedrijven in het Centraal weidegebied.

Dat ook op akker bouwbedrij ven die gedeeltelijk overschakelen op de rundveehouderij goede produkties per dier zijn te behalen, blijkt uit ta-bel 9 (zie blz.22 ). Gemiddeld over 5 jaar en ook voor elk jaar afzonder-lijk ligt de melkproduktie per koe op de studiebedrijven beduidend boven die van de LEI-bedrijven in het Centraal weidegebied. Hieruit blijkt, dat bedrijven die overschakelen op de melkveehouderij of die de melkveesta-pel drastisch uitbreiden niet op voorhand met z.g. aanloopmoeilijkheden behoeven te kampen. Op sommige andere bedrijven manifesteren de aan-loopmoeilijkheden zich in een sterke verlaging van de melkproduktie per koe, doordat voor een snelle uitbreiding van de melkveestapel zoveel mo-gelijk jongvee wordt aangehouden en van selectie nauwelijks of geen sprake i s . Op de groep studiebedrijven heeft het probleem van een lage of lagere melkproduktie per koe zich kennelijk niet voorgedaan. In 1970/'71 varieerde op deze bedrijven de melkproduktie van 4 250 tot 5 410 kg per koe. Een hoge melkproduktie per koe, gevoegd bij een hoge veebezetting per ha leidde op de studiebedrijven tot een melkproduktie per ha grasland en voedergewassen die gemiddeld 26% boven het niveau van de weidebedrijven ligt. Welke financiële resultaten dit heeft opgele-verd is aangegeven in de tabellen 10 en 11 (zie blz.23 en 24 ).

In tabel 10 zijn van beide groepen bedrijven de opbrengsten en bijko-mende voerkosten uitgedrukt in guldens per melkkoe. Door een hogere melkproduktie en door het houden van relatief meer jongvee, r e s p . mestvee, is op de studiebedrijven de brutogeldopbrengst gemiddeld f 191,- per koe hoger dan op de weidebedrijven. Daartegenover staan echter ook hogere bijkomende voerkosten. De hogere voerkosten hebben vooral betrekking op hogere ruwvoerkosten (45%), maar ook op hogere krachtvoerkosten (20%). De hogere opbrengsten overtreffen nog juist de hogere voerkosten, zodat het saldo opbrengst minus voerkosten per koe op beide groepen van bedrijven ongeveer gelijk uitkomt. Bij een onge-veer gelijk saldo per koe komen de studiebedrijven door de hogere vee-dichtheid op een saldo dat ongeveer f 560,- per ha hoger ligt dan op de

LEI-bedrijven.

In vergelijking met de gemengde bedrijven in het noordelijke kleige-bied, droogmakerijen en IJsselmeerpolders werd gemiddeld een f 150,-per ha hoger saldo behaald (tabel 11).

Op grond van de gegevens in de tabellen 9, 10 en 11 kan worden g e -steld dat met het houden van melkvee op akkerbouwbedrijven in het Old-ambt en de Noordelijke Bouwstreek gunstige resultaten kunnen worden behaald. Gelet op de hoge veedichtheid is de grond geschikt voor g r a s -landgebruik en om in korte tijd een hoge produktieve veestapel op te bouwen behoort zeker ook tot de reële mogelijkheden.

(24)

§ 7. D e g e m i d d e l d e b e d r i j f s r e s u l t a t e n v a n d e s t u d i e b e -d r i j v e n

De studiebedrijven zijn er in geslaagd behoorlijke opbrengsten van de rundveehouderij te behalen. Gemiddeld over de 5 jaren bedroeg de geld-opbrengst van 1 ha grasland (na aftrek van de bijkomende voerkosten) f 3 060,-. Dat is f 1130,- meer dan van 1 ha tarwe en f 80,- meer dan van 1 ha suikerbieten.

Door het houden van rundvee kan dus de totale geldopbrengst van het bedrijf worden verhoogd, althans wanneer grasland in de plaats komt van gewassen als granen, peulvruchten en diverse handelsgewassen.

Aan verhoging van de geldopbrengsten heeft men echter niets als ook de kosten in gelijke mate mee omhoog gaan „ Belangrijk voor het bedrijfs-resultaat is dus het niveau waarop de kostenzich bewegenbij een gemeng-de bedrijfsopzet. Daarover geeft tabel 12 (zie blz.27) nagemeng-dere informatie.

In deze tabel is van de groep studiebedrijven een overzicht gegeven van de kosten, opbrengsten en bedrij fsuitkomsten over de boekjaren l966/'67 t / m 1970/'71. Ter vergelijking zijn tevens de cijfers opgeno-men van de groep LEI-bedrijven in het Oldambt en Noordelijke Bouw-streek. De vergelijking gaat enigszins mank, omdat de studiebedrijven gemiddeld + 10 ha groter zijn dan de LEI-bedrijven. Indien het ene grote

studiebedrijf van 105 ha buiten het gemiddelde wordt gelaten, daalt de gemiddelde bedrij fsoppervlakte van 59,6 ha naar 50,4 ha. De gemiddelde opbrengsten over 5 jaar stijgen dan met f 24,- per ha, de kosten met f 54,- per ha en dientengevolge daalt het netto-overschot met f 30,- naar f 144,- per ha. De bewerkingskosten nemen toe met f 46,- per ha. Een en ander blijkt uit tabel 13 (zie blz.28 ), waarin een samenvatting is gegeven van de bedrijfsresultaten over de periode l966/'67 t / m 1970/'7l.

Wanneer, zoals in tabel 13 is gebeurd, de bijkomende voerkosten in mindering worden gebracht op zowel de opbrengsten als de totale kosten ontstaat op de studiebedrijven een kostenbeeld dat vrijwel overeenkomt met het gemiddelde beeld van de LEI-bedrijven in het Oldambt en de Noordelijke Bouwstreek. Het bedrijfsresultaat is (bij de zelfde oppervlakte van + 50 ha) vrijwel gelijk. We kunnen bij dit gemiddelde r e s u l -taat dus alleen constateren dat deze studiebedrijven op moeilijke akker-bouwgronden in bedrijfsresultaat niet zijn achtergebleven bij het algeme-ne niveau in het Oldambt en de Noordelijke Bouwstreek. De opbrengsten liggen na aftrek van de bijkomende voerkosten op de studiebedrijven op een iets hoger niveau, maar de totale kosten ook. De hogere kosten zijn niet een gevolg van hogere bewerkingskosten; op basis van een gelijke bedrij f soppervlakte zijn die op beide groepen van bedrijven vrijwel aan elkaar gelijk.

Blijkbaar is men door aanpassingen in de bedrijfsvoering en bedrijfs-organisatie wel in staat deze kostenpost op een verantwoord niveau te houden. Het zijn ook niet de kosten voor grond en gebouwen, hoewel hierbij opgemerkt moet worden dat deze berekend zijn op basis van pacht. De reële lasten van de eigenaar voor grond en gebouwen komen hierin niet volledig tot uiting.

(25)

> ' I — k 'tH U © X> I i—i-w hH-ö o > T 3 © xs

•r-f-1

a

CD O t r -\ O tr-os S1 O S co OS CD oo C O oo «5! co t r -C O OS os 2 OS os C O oo co oo co co «5 OS CM of Th (M W OS , © " m «5 Th CM^ co* Th (M O m os m o f m co 05 ] os m of lO Th (M C -oo «3 CM tr-CO CM (M (M eo CM os C M co (M o CM CM 00 I M t -CM oo CO © eo CO co oo (M CO i H t -CO CO CM Th 00 CO CM O OD CD LO CO CM •a o I *-« L

Sfi

l

1

o

s:

0 S-l en eo oo os oo oo oo t - CM eo t -co CD CO CO co oo CO co os Th co ö eu  co 'S a> X! < O oo CM os TH CM t r -I O CM in O CO CO 00 CM rH O CD Th Th r-t ro GM o CO CM r-t t-CD m CM CM o co CO CD CM CM lO os co CM CM CM CD CM eo CO CM Th os t r - CM l O CM CM m co co co co o o T h CM CD CM co in CO CM 00 rH rH Th co os t-rH CM OS co co eo CM © Ut © T3 U O o T3 § © CQ S-4 © 0 0 CO CM co os CM t H T H co CM co Th PO o m CM CM co os I-I t -oo o co r H CM CO CO t -CM eo os CM in oo t-rH OS in eo Th r - l CO O CO bD Ö V M >H © © cq SH CL) O > CD © > co os 00 c -oo o i H CO t-rH CD CO m CM m t-i co m 00 —i 00 o rH O 00 iH in os CM rH co CSJ o co m Th Th CM CM 00 o C M O S CQ <n © Th m co CD Th CO 00 CM co <N CD CD CM oo r-l CO O CO tr-Th iH r-t CM CO eo i-H ca co rH co t r -oo CM X5 © 4 J XI CO co CM oo CD CM m co CM oo o CM o CM t -oo i n t -CM O S CO r H O r-i CO CD ! H i H 00 r H CM CM CM O CM CO CM eo i-H os o eo

I S

fi o o OH 7 3 N • r - l ci o* N CD r H CO CM os co C D CM C D CM CM co m eg co os CM CM I r CM m m CM 00 CM os C M CM t -CD CM CM Ö S m • * o

5

E2 00 CM co m CM os C D co co m co t -CO co t CQ © > © C D O m © os CM in o m co oo os co t r -Th co co CD co co t r -co Th t -Th oo CM O in CM tr-OS eo C M os C M co CM © t-CM m m CD CM Th eo rH C M © Ö et > Ö •r-t CQ n ©

•8 1

© o Th os © o CO m © © © © CM © © Th CD CM © © co m r-t © © oo © © Th r-t O O m os rH O O CO Th iH © O CM Th O © CO i-H O © 00 co C M © tr-Th CM © O CO CM CM © O Th r-l co O © o m CM © © co in © © CM rH © O m CD rH O © eo os rH O © I-l tr-iH © © co oo rH © © Ir-in rH O © 00 iH © TJ Ö ei > ö © B o J*i ö •r-l CQ <*H • r—i •rf U TS <D T3 X> •r-l © •e ti" © o > ^» "N. fl ©

a

o CQ "O 'rH ©

-2

X! ü cd

ja

CQ

2

©

•e

(26)

Tabel 13. Gemiddelde bedrijfsresultaten over de periode 1966/'67 t / m 1970/f71 in gld./ha

Studiebedrijven LEI-be drijven

Oppervlakte cultuurgrond Opbrengsten (na aftrek van de bijkomende voerkosten) Kosten

Arbeidskosten W e r k door d e r d e n Werktuigkosten Bewe rking sko ste n Z a a i z a a d e n pootgoed Meststoffen P a c h t + gebouwenkosten Overige kosten Sub-totaal Totale kosten N e t t o - o v e r s c h o t Arbeidsinkomen vau de b o e r Arbeidsinkomen van de b o e r / bedrijf A rbe id s inko me n / v o lw. a r b . k r a c h t 59,6 2 333 671 225 330 1226 110 222 326 275 933 2,159 174 371 23800 16500 ( 50,4) 1) ( 2 357) ( 691) ( 260) ( 321) ( 1 272) ( 112) ( 213) ( 329) ( 287) ( 941) ( 2 213) ( 144) ( 354) (19 000) (15 600) 49,2 2>276 680 265 341 1286 121 193 322 226 862 2148 128 406 19 400 15 600

(27)

zijn onder meer opgenomen de directe kosten voor het rundvee, zoals fokverenigings-, dekgeld-, veearts- en rentekosten vee. Deze kosten heeft men bij exploitatie als zuiver aJkkerbouwbedrijf niet.

Op grond van deze gemiddelde resultaten kan men dus stellen dat door introductie van de melkveehouderij het arbeidsinkomen van de on-dernemer op deze studiebedrijven niet boven het gemiddelde van de to-tale groep LEI-bedrijven is uitgekomen.

Uit de gegevens van tabel 13 omtrent het nettoover se hot en het a r -beidsinkomen van de boer valt af te leiden dat het berekend loon van de boer op de 6 studiebedrijven van gemiddeld 50,4 ha f 10 580,- bedraagt

(gemiddeld l966/'67 t / m 1970/'71),

Op de LEI-bedrijven van gemiddeld 49,2 ha is dit f 13 678,-. Vertaald in arbeidsuren betekent dit dat het aantal opgegeven uren voor handar-beid van de boer op de studiebedrijven gemiddeld ca. 600 minder is dan op de LEI-bedrijven. Dit is op zichzelf een opmerkelijk verschijnsel. Door de introductie van melkvee zou men verder een hoger aantal a r -beidsuren van de boer verwachten i.v.m. de regelmatiger verdeling van de arbeidsbehoefte over het j a a r . Uit het voorgaande lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de geschapen werkgelegenheid op de studiebedrij-ven in het algemeen te veel door vreemde arbeidskrachten is ingenomen om bij te dragen tot het arbeidsinkomen van de boer. Behalve o.a. aan-passingsproblemen bij de nieuwe en andere werkuitvoering kan ook de omstandigheid dat zeker op 2 (van 6) studiebedrijven deboer in deze j a -ren nogal zwaar bezet was met landbouworganisatorische nevenwerk-zaamheden hier een rol spelen.

Het voorgaande heeft betrekking op de gemiddelde uitkomsten over de periode l966/?67 t / m 1970/71 Indese periode is het merendeel van de

studiebedrijven gestart met rundveehouderij van enige betekenis. Belangrijk is daarom ook na te gaan hoe het verloop van de bedrijfsre-sultaten in deze 5 jaren is geweest. Hiervan is in grafiek 2 een illustra-tie gegeven. Bij het beoordelen van het verloop is enige voorzichtigheid geboden, omdat de gegevens van de boekjaren 1966/'67 en 1967/'68 be-trekking hebben op 5 studiebedrijven en die van de volgende drie boek-jaren op 7 bedrijven.

De opbrengsten vertonen op beide groepen van bedrijven van jaar tot jaar geen gelijk verloop. Waren in 1966/'67 de opbrengsten op de studie-bedrijven lager, in 1967/'68 gingen deze aanzienlijk omhoog en kwamen zowel in 1967/'68 als in 1968/'69 ver boven het niveau van de LEI-be-drijven te liggen. Het jaar daarop waren het weer de LEI-beLEI-be-drijven die hogere opbrengsten behaalden. Over het algemeen was 1969/'70 voor de akkerbouw een gunstig jaar met hoge kg-opbrengsten en goede prijzen voor een aantal produkten. De studiebedrijven hebben hier blijkbaar minder van kunnen profiteren, gezien de geringe stijging van de gemid-delde opbrengsten. Het laatste jaar (boekjaar 1970/'71) constateren we op de studiebedrijven een verdere stijging van de opbrengsten en op de LEI-bedrijven een daling.

Aanvankelijk werkten de studiebedrijven met hogere kosten per ha, maar sedert 1967/'68 wijken ze op dit punt weinig meer af van de groep LEI-bedrijven. Uit de figuur blijkt, dat de kosten sedert 1968 op beide groepen van bedrijven onrustbarend zijn gestegen.

(28)

Grafiek 2. Het v e r l o o p in de b e d r i j f s r e s u l t a t e n

Gld/ha „ . . Gld/ha ' Opbrengsten

2600 r (minus bijkomende voerk.) 2600 r 2400 h 2200 2000 1800 X X X X X 66 67 68 69 70 /67 /68 /69 /70 /71 2400 1-2200 2000 11800 -Kosten X X X X X 66 67 68 69 70 / 6 7 / 6 8 / 6 9 / 7 0 / 7 1 G l d / h a 600 r-500 -400 300 200 100 0 N e t t o - o v e r s c h o t I L X X X X 66 67 68 69 70 /67 /68 /69 /70 /71 Gld/ha 600 500 -400 300 200 100 L 0 Arbeidsinkomen van de o n d e r n e m e r X X X X 66 67 68 69 70 /67 /68 /69 /70 /71 Gld/ha 13 12 11 10 9 -Bewerkingskosten/BE X X X X X 66 67 68 69 70 /67 /68 /69 /70 /71 Gld/ha 13 12

-ii u

10 9 B e w e r k i n g s i n k o m e n / B E X X X X X 66 67 68 69 70 / 6 7 / 6 8 / 6 9 / 7 0 / 7 1 = studiebedrijveri

(29)

Als gevolg van het grillig verloop in de opbrengsten vertoont ook het netto-overschot jaarlijks grote verschillen. Na het eerste jaar zag het ernaar uit dat de studiebedrij ven duidelijk betere resultaten gingen boe-ken dan de LEI-bedrijven. Ia boekjaar 1969/'70 echter was de stijging van de opbrengsten niet voldoende om de kostenstijging geheel te dekken, zodat toen met lagere bedrijfsuitkomsten genoegen moest worden geno-men. De LEI-bedrijven behaalden toen duidelijk betere bedrij fsuitkom-sten. Ook in 1970/'71 was de stijging van de opbrengsten niet voldoende om de sterke kostenstijging op te vangen, hetgeen tot lagere bedrij fsuit-komsten leidde.

§ 8 . De r e s u l t a t e n p e r s t u d i e b e d r i j f

Voor het beantwoorden van de vraag of introductie van de rundveehou-derij op akker bouwbedrij ven in het Oldambt en de Noordelijke Bouwstreek een kans van slagen heeft, kan niet volstaan worden met het v e r melden van de gemiddelde bedrij fsuitkomsten van de groep studiebedrij -ven. Daarvoor is het noodzakelijk de resultaten van de individuele be-drijven te beoordelen. In de navolgende tabellen is dan ook per bedrijf een overzicht gegeven van de belangrijkste bedrijfsgegevens. De cijfers hebben betrekking op het gemiddelde van de boekjaren 1968/'69, 1969/'70 en 1970/'71. De bedrijven zijn gerangschikt naar de hoogte van het net-to-overschot per ha. Gemiddeld over de drie boekjaren hebben de bedrij-ven het volgende netto-overschot per ha behaald;

Bedrijf No. 1 2 3 4 5 6 7

Netto-overschot/ha 639 389 241 83 36 -54 -56 Binnen de groep studiebedrij ven loopt het netto-overschot per ha zeer ver uiteen. Tussen bedrijf n r . 1 en nr. 7 constateren we een verschil van bijna f 700,- per ha. Dat is voor een bedrijf van 50 ha een totaal be-drag van ongeveer f 35 000,-!!

Over de resultaten van de rundveehouderij op de studiebedrijven geeft tabel 14 (zie blz.32/ nadere informatie. De tabel toont grote verschillen tussen de bedrijven onderling, zowel voor wat betreft de veebezetting per ha als voor de financiële resultaten.

Van een duidelijk verband met het behaalde netto-overschot is echter nauwelijks sprake. Zo is b.v. het saldo opbrengst minus voerkosten per ha grasland en voedergewassen op de bedrijven 1 en 6 vrijwel aan el-kaar gelijk. Wel is er verschil in de opbrengsten en voerkosten afzon-derlijk. Bedrijf n r . 6 heeft door een hoge veebezetting per ha gemiddeld

f 478,- hogere opbrengsten per ha behaald, maar dit voordeel ging weer verloren door hogere bijkomende voerkosten. Bedrijf n r . 5 heeft door

een relatief hoge veebezetting per ha en een zeer hoge post omzet en aanwas (incl. het hier ook aanwezige mestvee), de hoogste opbrengsten geboekt. Hier tegenover stonden ook de hoogste bijkomende voerkosten, maar die overtroffen toch niet de hogere opbrengsten. Ook de overige

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze notitie worden de boekhoudregels uit de EU LULUCF verordening toegepast op de LULUCF cijfers voor emissies en verwijderingen van broeikasgassen zoals die voor 2017 in

• Een efficiënt en veilig beheer van de pijn voor alle patiënten garanderen. • Ervoor zorgen dat de beroepsbeoefenaars opgeleid worden • Pijnbehandeling organiseren

De pijnintensiteit wordt beschreven met woorden (geen pijn, lichte pijn, matige pijn,…).. LAC Susan Broekmans

Dysfonctionnement respiratoire.. ϵ &amp;DXVHV GHODGpQXWULWLRQ OLpHV DX PDQDJHPHQWGDQVOHVLQVWLWXWLRQV GH VRLQV +{SLWDX[056 • WŽůŝƚŝƋƵĞ ĚĞ͞ŵŝƐĞ ă ũĞƵŶ͟

universiteiten stellen dat de personen die niet beschikken over een diploma van arts, tandarts of vroedvrouw geregistreerd zouden worden via de

In een eerste fase wordt best een algemeen geformuleerde vereiste voorzien – te evalueren door de Werkgroep Huisartsen en de Hoge Raad van artsen-specialisten en van huisartsen –

Om met praktische aanknopingspunten bij te dragen aan de beleidsvisievorming voor duurzame ontwikkeling van de glastuinbouw door de WSO dienen deze inzichten opgebouwd te zijn

zijn het zeer goede gronden, vooral voor het akkerbouwbedrijf, terwijl ook voor tuinbouw hier veel mogelijkheden zijn. In de brede strook stuifzandgronden noordwestelijk en