Versie 4.0
Handboek Ontwerpcriteria
Wegen
Versie 4.0
Handboek Ontwerpcriteria
Wegen
Dienst Beheer Infrastructuur
Inleiding
Inhoudsopgave
1.
Inleiding 7
1.1. Uniformiteit 7 1.2. Toepassingsgebied 7 1.3. Beheer en actualiteit 8 1.4. Leeswijzer 82.
Gebiedsontsluitingsweg 9
2.1. Dwarsprofiel type I: 2x2 rijstroken 9
2.2. Dwarsprofiel type I: 2x1 rijstroken 10
2.3. Dwarsprofiel type II: 1x2 rijstroken 12
2.4. Belijning 14
2.5. Lengteprofiel 19
2.6. Kruispuntafstanden 20
2.7. Verhardingsopbouw 21
2.8. Draagkrachtige bermen en bermverharding 23
2.9. Rijrichtingscheiding bij GOW II 26
2.10. Bebording en bebakening 28 2.11. Vluchthavens 32
3.
Parallelweg 35
3.1. Dwarsprofiel 35 3.2. Verhardingsopbouw 39 3.3. Belijning 41 3.4. Uitritten 443.5. Toepassing van passeerhavens op parallelwegen 48
4.
(Brom-) fietspad
51
4.1. Dwarsprofiel 51
4.2. Verhardingsopbouw 52
4.3. Belijning 54
4.4. Bebording 55
5.
Inrichting bebouwde kom
57
5.1. Inrichting overgang bebouwde kom 57
5.2. Inrichting wegvakken binnen de bebouwde kom 59
6.
Afschermvoorzieningen Gebiedsontsluitingswegen
65
6.1. Referentiekader en aandachtspunten 65
Inleiding
6.3. Toepassing en algemene ontwerpparameters afschermvoorzieningen in aardebaan 67 6.4. Voorbeelden inpassing afschermvoorzieningen in aardebaan 68
6.5. Afschermvoorziening op en onder kunstwerken 73
7.
Enkelstrooksrotonde 75
7.1. Vormgeving 75 7.2. Belijning 78 7.3. Capaciteit 79 7.4. Verhardingsopbouw 80 7.5. Materiaalgebruik 82 7.6. Fietsoversteek 84 7.7. Voetgangersoversteek 858.
Turborotonde 87
8.1. Vormgeving 87 8.2. Fietsoversteek 90 8.3. Belijning 91 8.4. Bebording 93 8.5. Capaciteit 95 8.6. Verhardingsopbouw 97 8.7. Materiaalgebruik 999.
Geregeld turboplein
103
9.1. Vormgeving 1039.2. Toepassingen geregelde turbopleinen 103
9.3. Essentie van de vormgeving van geregelde turbopleinen 105
9.4. Nader ontwerp, markering en bewegwijzering 106
10. Kruispunt met verkeersregelinstallatie
107
10.1. Beleidsuitgangspunten 107 10.2. Ontwerp 110 10.3. Verhardingsopbouw 121
11. Voorrangskruispunt 125
11.1. Vormgeving 125 11.2. Belijning 126 11.3. Verhardingsopbouw 127 11.4. Snelheidsremmende voorzieningen 129 11.5. Fietsoversteek 130Inleiding
12. Dynamisch Route Informatie Paneel (DRIP)
131
12.1. Vormgeving 131
12.2. Programma van eisen 133
13. Openbaar vervoer voorzieningen
145
13.1. Dwarsprofiel busbaan / busstrook 145
13.2. Verhardingsopbouw busbaan / busstrook 146
13.3. Belijning 148
13.4. Bebording 148
13.5. Bushaltes 149
14. Aansluitingen en inrichtingen brandstofverkooppunten
153
14.1. Ontwerp 153
14.2. Programma van eisen 154
15. Carpoolpleinen 157
15.1. Vormgeving 157 15.2. Verhardingsopbouw 159 15.3. Belijning 160 15.4. Voorzieningen 160 15.5. Bebording 16116. Afvoer hemelwater
163
16.1. Referentiekader 163 16.2. Algemeen 16316.3. Programma van eisen 164
17. Kunstwerken 169
17.1. Referentiekader 169 17.2. Algemeen 169 17.3. Algemene eisen 169 17.4. Aandachtspunten 169 17.5. Verkeerskundige inpassing 17018. Openbare Verlichting
175
18.1. Referentiekader 175 18.2. Provinciaal beleid 17618.3. Technisch ontwerp en uitvoering 178
18.4. Ondergrondse voedingsnetten 178
19. Tijdelijke verkeersmaatregelen
179
19.1. Referentiekader 179 19.2. Aandachtspunten 17920. Referenties 181
21. Index 183
Inleiding
Bijlage A
Standaard ontwerptekeningen
185
Bijlage B
Ontwerpparameters afschermvoorzieningen
187
Bijlage C
Verkeersmaatregelen bij werk in uitvoering
191
Bijlage D
Valgewichtdeflectiemetingen en visuele inspecties 197
Bijlage E
Beheer- en eigendomsgrenzen
199
Inleiding
1. Inleiding
1.1. Uniformiteit
In het Handboek ontwerpcriteria wegen zijn specifieke eisen opgenomen voor het ontwerp en herontwerp van weginfrastructuur van de Provincie Zuid-Holland. Dit handboek is een nadere uitwerking van de geldende wet- en regelgeving, de landelijke normen en richtlijnen en het vastgestelde provinciale beleid. Het document draagt bij aan de uniformiteit van het wegbeeld van provinciale wegen en standaardisatie van materiaalgebruik. Tevens wordt het ontwerpproces vereenvoudigd door borging van kennis en ervaring evenals vastlegging van de ontwerpuitgangspunten.
1.2. Toepassingsgebied
In dit Handboek is opgenomen hoe de Provincie Zuid-Holland de inrichting van haar wegen ziet. Het beschrijft de meest optimale eindsituatie die denkbaar is bij
aanpassing, uitbreiding of nieuwbouw van provinciale weginfrastructuur. In principe wordt bij alle reconstructies en nieuwbouw van provinciale infrastructuur gestreefd naar het realiseren van de meest optimale eindsituatie uit dit handboek. Deze situatie kan echter lastig te realiseren zijn door onder andere ruimtelijke beperkingen, het ontbreken van draagvlak in de omgeving en strijdige belangen vanuit landschap en milieu. Hierdoor kan in sommige situaties afgeweken worden van de gewenste oplossing uit het handboek. In dat geval dient in overleg met de provinciale wegbeheerder gekozen te worden voor de meest haalbare inrichting van de infrastructuur (maatwerkoplossing). Er gelden echter ook minimumeisen aan de weginfrastructuur. Deze worden bepaald door de vigerende wet- en regelgeving. Hiervan kan niet worden afgeweken.
Dit handboek is een naslagwerk voor overleg en advies vanaf de initiatieffase tot en met de overdracht aan de beheersorganisatie.
Het document biedt een solide basis voor overleg, zowel intern bij de Provincie Zuid-Holland als extern met bijvoorbeeld andere beheerders van weginfrastructuur, zoals gemeenten en waterschappen. Het document borgt de kennis en ervaring voor ontwerpers van provinciale weginfrastructuur.
Verder kan het handboek worden ingezet bij Design en Construct-contracten als leidraad voor de opdrachtnemer. De voorkeursoplossing uit het handboek is hierbij leidend. Afwijkingen van deze voorkeursoplossing kunnen uitsluitend plaatsvinden in overleg met en na toestemming van de provinciale wegbeheerder.
Inleiding
1.3. Beheer
en
actualiteit
Dit handboek wordt circa één keer per twee jaar aangepast aan ontwikkelingen op het gebied van weginfrastructuur. Denk daarbij aan het verschijnen van nieuwe normen, het ontwikkelen van nieuwe producten of materiaaltoepassingen. De verantwoordelijke beheerder van het document is de afdeling Beheerstrategie van DBI.
Jaarlijks komt de redactie (Karel Klaasse, Leonid Braimaister, Michel de Jong) en de leden van de werkgroepen verkeerskunde en materiaal bijeen om de actualiteit van het document te beoordelen. De redactieleden zijn tevens de contactpersonen voor aanvullend advies over toepassing van het handboek en tevens voor aanpassingen van het document. In de werkgroep verkeerskunde hebben voor deze versie deelgenomen Peter Rijnbeek (DLG), Marco Steijn (DSG) en Peter Carton (BSBA). Vanuit de materialisatie zijn John van Noortwijk, Aat van Ek (DLG) en Cees Bergen (DSG) betrokken.
In het document wordt verwezen naar landelijke richtlijnen en specifieke documenten van de provincie Zuid-Holland
Het handboek ontwerpcriteria wegen versie 4.0 is vastgesteld in het MT-DRM op 13 augustus 2012.
1.4. Leeswijzer
In dit handboek wordt beschreven welke ontwerpeisen de provincie Zuid-Holland stelt met betrekking tot inrichting van de provinciale wegen.
In dit hoofdstuk 1 is een korte inleiding op het handboek gegeven. De hoofdstukken 2 tot en met 4 gaan in op de verschillende typen wegvakken, respectievelijk
gebiedsontsluitingswegen, parallelwegen en (brom-)fietspaden. In hoofdstuk 5 wordt de inrichting van de komgrens beschreven en in hoofdstuk 6 de afschermvoorzieningen. Hoofdstuk 7 tot en met 11 beschrijven de verschillende typen kruisingsvormen, te weten de enkelstrooksrotonde, de turborotonde, het geregeld turboplein de
verkeersregelinstallatie en het voorrangskruispunt. Vanaf hoofdstuk 12 worden nog een aantal bijzondere onderwerpen beschreven zoals DRIPs, openbaar
vervoervoorzieningen, aansluiting brandstofverkooppunten, carpoolpleinen, afvoer hemelwater, kunstwerken, openbare verlichting en verkeersmaatregelen.
De hoofdstukken zijn zoveel mogelijk volgens hetzelfde principe opgebouwd. Per paragraaf wordt eerst het referentiekader genoemd met daarin de documenten die als uitgangspunt voor het ontwerp dienen. Vervolgens zijn de aandachtspunten en aanvullende of afwijkende eisen genoemd. De eisen die in dit handboek worden genoemd zijn leidend voor het ontwerp.
Gebiedsontsluitingsweg
2. Gebiedsontsluitingsweg
2.1.
Dwarsprofiel type I: 2x2 rijstroken
De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.
2.1.1. Referentiekader
CROW publicatie 164c Handboek wegontwerp – Gebiedsontsluitingswegen; CROW publicatie 202 Handboek Veilige inrichting van bermen;
CROW publicatie 203 Richtlijn Essentiële Herkenbaarheidkenmerken.
2.1.2. Aandachtspunten
Zorgdragen voor goede verhardingsovergangen.
Bochtverbreding toepassen conform CROW publicatie 164c. Hierbij blijft de breedte van de redresseerstrook gelijk en wordt alleen de rijstrook verbreed. Binnen de obstakelvrije zone moet de berm droog of nat voldoende
draagkrachtig1 zijn.
Semi-bermverharding bestaat uit verhardingselementen, waarbij de berm er net zo uitziet als een grasberm.
Eigendoms-, beheer- en onderhoudsgrenzen worden weergegeven in Bijlage E.
2.1.3. Programma van eisen Verhardingsbreedte 2x 7,25 m; Middenberm minimaal 4,05 m;
Obstakelvrije zone minimaal 4,50 m (maximale insporing 0,04 m), 6,00 m bij nieuwbouw;
Vlucht en bergingszone 2,40 m, te weten: - kantmarkering van de rijbaan 0,15 m;
- redresseerstrook op de rijbaan of uitgevoerd in bermverharding, minimaal 0,30 m;
- draagkrachtige bermen 1,95 m (maximale insporing 0,02 m).
Afschot: 2,5%.
1 Zie paragraaf 2.8 “Draagkrachtige bermen en bermverharding”. Aan de draagkracht van de bermen worden afhankelijk van de functie eisen gesteld, gemeten in maximale toegestane insporing van een personenauto.
Gebiedsontsluitingsweg
De standaard opbouw van een gebiedsontsluitingsweg (type I) is weergegeven in figuur 2.1 en tekening H002-1, Standaard dwarsprofielen voor gebiedsontsluitingswegen, van bijlage A.
Figuur 2.1 Standaard opbouw gebiedsontsluitingsweg type I
2.2.
Dwarsprofiel type I: 2x1 rijstroken
De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.
2.2.1. Referentiekader
CROW publicatie 164c Handboek wegontwerp – Gebiedsontsluitingswegen; CROW publicatie 202 Handboek Veilige inrichting van bermen;
CROW publicatie 203 Richtlijn Essentiële Herkenbaarheidkenmerken; CROW publicatie 207 Richtlijnen van bebakening en markering van wegen.
2.2.2. Aandachtspunten
Zorgdragen voor goede verhardingsovergangen;
Bochtverbreding toepassen conform CROW publicatie 164c. Hierbij blijft de breedte van de redresseerstrook gelijk en wordt alleen de rijstrook verbreed; Binnen de obstakelvrije zone moet de berm droog of nat voldoende
draagkrachtig2 zijn;
Semi-bermverharding bestaat uit verhardingselementen, waarbij de berm er net zo uitziet als een grasberm;
Eigendoms-, beheer- en onderhoudsgrenzen worden weergegeven in Bijlage E.
2
Zie paragraaf 2.8 “Draagkrachtige bermen en bermverharding”. Aan de draagkracht van de bermen wordt afhankelijk van de functie eisen gesteld, gemeten in maximale toegestane insporing van een personenauto.
Gebiedsontsluitingsweg
2.2.3. Programma van eisen nieuwbouw Verhardingsbreedte 2x 3,65 m; Middenberm minimaal 4,05 m;
Obstakelvrije zone minimaal 6,00 m (maximale insporing 0,04 m buiten vlucht- en bergingszone);
Vlucht- en bergingszone 2,40 m, te weten: - kantmarkering van de rijbaan 0,15 m;
- redresseerstrook op de rijbaan of uitgevoerd in bermverharding, minimaal 0,30 m;
- draagkrachtige bermen 1,95 m (maximale insporing 0,02 m)
Botsvriendelijke objecten (verkeersborden, lichtmasten e.d.) 1,50 m van binnenkant kantstreep;
Afschot: 2,5%.
2.2.4. Toepassing
Op wegen met een regionaal verbindende functie; Doorstroming is leidend;
Geslotenverklaring voor langzaam gemotoriseerd verkeer; Geen erfaansluitingen;
Kruispunten bestaan uitsluitend uit rotondes of VRI-kruispunten of zijn ongelijkvloers.
De standaard opbouw van een gebiedsontsluitingsweg (type I) is weergegeven in figuur 2.2 en tekening H002-1, Standaard dwarsprofielen voor gebiedsontsluitingswegen, van bijlage A.
Gebiedsontsluitingsweg
2.3.
Dwarsprofiel type II: 1x2 rijstroken
De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.
2.3.1. Referentiekader
CROW publicatie 164c Handboek wegontwerp – Gebiedsontsluitingswegen; CROW publicatie 202 Handboek Veilige inrichting van bermen;
CROW publicatie 203 Richtlijn Essentiële Herkenbaarheidkenmerken.
2.3.2. Aandachtspunten
Zorgdragen voor goede verhardingsovergangen.
Bochtverbreding toepassen conform CROW publicatie 164c. Hierbij blijft de breedte van de redresseerstrook gelijk en wordt alleen de rijstrook verbreed. Fysieke rijbaanscheiding wordt niet standaard toegepast, maar kan als extra veiligheidsmaatregel worden toegevoegd. Rijbaanscheiding is aan te bevelen bij een verhoogd risico op ongevallen als gevolg van een inhaalmanoeuvres. Binnen de obstakelvrije zone moet de berm droog of nat voldoende
draagkrachtig zijn.
Draagkrachtige bermen met of zonder verhardingselementen dienen er net zo uit te zien als grasbermen.
Eigendoms-, beheer- en onderhoudsgrenzen worden weergegeven in Bijlage E.
2.3.3. Programma van eisen nieuwbouw Verhardingsbreedte 7,50 m;
Obstakelvrije zone minimaal 6,00 m (maximale insporing 0,04 m buiten vlucht- en bergingszone);
Vlucht- en bergingszone 2,40 m, te weten: - kantmarkering van de rijbaan 0,15 m;
- redresseerstrook op de rijbaan minimaal 0,30 m;
- draagkrachtige bermen 1,95 m (maximale insporing 0,02 m). Standaard geen fysieke rijbaanscheiding;
Botsvriendelijke objecten (verkeersborden, lichtmasten e.d.) 1,50 m van binnenkant kantstreep;
Afschot: 2,5%.
De standaard opbouw van een gebiedsontsluitingsweg (type II) is weergegeven in figuur 2.3 en tekening H002-1, Standaard dwarsprofielen voor
Gebiedsontsluitingsweg
Figuur 2.3 Standaard opbouw gebiedsontsluitingsweg type II
2.3.4. Programma van eisen reconstructie bestaande weg
De opbouw van gebiedsontsluitingswegen (type II) bij reconstructie van een bestaande weg is aangegeven in onderstaande figuren.
Verhardingsbreedte tussen 7,00 m en 7,50 m (figuur 2.3):
Obstakelvrije zone minimaal 4,50 m (maximale insporing 0,04 m buiten vlucht- en bergingszone);
Vlucht- en bergingszone 2,40 m, te weten: - kantmarkering van de rijbaan 0,15 m;
- redresseerstrook op de rijbaan minimaal 0,30 m;
- draagkrachtige bermen 1,95 m (maximale insporing 0,02 m). Standaard geen fysieke (overrijdbare) rijbaanscheiding.
Gebiedsontsluitingsweg
Verhardingsbreedte kleiner dan 7,00 m (figuur 2.5):
Dit dwarsprofiel alleen toepassen indien ruimte voor asfaltverbreding ontbreekt.
Gewenste vlucht- en bergingszone 2,40 m. Geen fysieke rijbaanscheiding.
Redresseerstrook op de rijbaan, minimaal 0,30 m. of uitgevoerd in zware bermverharding, minimaal 0,40 m (zie par. 2.7.2.3).
Gewenste draagkrachtige bermen 1,95 m (maximale insporing 0,02 m).
Figuur 2.5 Opbouw gebiedsontsluitingsweg kleiner dan 7,00 m bij reconstructie
2.4. Belijning
De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.
2.4.1. Referentiekader
CROW publicatie 203 Richtlijn Essentiële Herkenbaarheidkenmerken; CROW, Standaard RAW bepalingen 2010;
Nationaal pakket Duurzaam bouwen GWW; Besluit Bodemkwaliteit;
CROW publicatie 207 Richtlijnen voor bebakening en markering van wegen.
2.4.2. Aandachtspunten Minimum asfaltbreedte 6,40 m;
Kantmarkering overgang wegvak – kruisingen; Belijning uitritten;
Toepassen ribbelmarkering; Belijning bij afwijkende snelheden.
Gebiedsontsluitingsweg
2.4.3. Programma van eisen
In onderstaande punten is het programma van eisen weergegeven voor de belijning van gebiedsontsluitingswegen.
Materiaal:
Markering / belijning moet worden aangebracht in thermoplastisch materiaal, met een (KOMO) certificaat (alleen in tijdelijke situaties, korter dan 2 jaar, kan reflecterende wegenverf worden toegepast).
Hoeveelheid te gebruiken thermoplastisch markeringsmateriaal: - SMA: 8 kg/m2 (slofapplicatie), laagdikte 3 mm;
- ZOAB:10 kg/m2 (slofapplicatie), laagdikte 3 mm; - DAB: 7 kg/m2 (slofapplicatie), laagdikte 3 mm; - ZSA kg/m2 (slofapplicatie), laagdikte 3 mm. Niet uitlogen, oplossen, afspoelen.
Niet schadelijk voor het milieu. Vormgeving:
De belijning wordt uitgevoerd conform CROW publicaties 203 en 207. Indien
landbouwverkeer gebruik maakt van de hoofdrijbaan dan wordt 9-3 belijning toegepast conform CROW publicatie 203, zie figuren 2.6 en 2.7. Indien landbouwverkeer gebruik maakt van de hoofdrijbaan geldt een inhaalverbod, waarbij het inhalen van
landbouwverkeer is toegestaan (bord F01 met onderbord OB101 "inhalen [symbool tractor] toegestaan).
Hierop geldt de volgende uitzondering: indien onvoldoende inhaalzicht aanwezig is in het horizontale alignement (zoals bij bochten) en / of het verticale alignement (zoals bij viaducten en onderdoorgangen) moet een doorgetrokken asmarkering worden toegepast.
Figuur 2.6 Figuur 2.7
Gebiedsontsluitingsweg
Voor verschillende wegbreedten gelden verschillende afmetingen tussen de belijning, zie onderstaande tabel 2.1. De minimum asfaltbreedte bedraagt 6,40 m.
Tabel 2.1 Markering en rijstrookbreedtes gebiedsontsluitingsweg
totale weg- breedte redres- seer- strook kant- streep rijstrook schei- dings- streep rijbaan- schei- ding schei- ding- streep rijstrook Kant- streep redres- seer- strook 7,50 0,30 0,15 2,75 0,15 0,80 0,15 2,75 0,15 0,30 7,00 0,30 0,15 2,75 0,15 0,30 0,15 2,75 0,15 0,30 6,90 0,30 0,15 2,75 0,10 0,30 0,10 2,75 0,15 0,30 6,80 0,30 0,15 2,75 0,10 0,20 0,10 2,75 0,15 0,30 6,70 0,25 0,15 2,75 0,10 0,20 0,10 2,75 0,15 0,25 6,60 0,20 0,15 2,75 0,10 0,20 0,10 2,75 0,15 0,20 6,50 0,15 0,15 2,75 0,10 0,20 0,10 2,75 0,15 0,15 6,40 0,15 0,15 2,70 0,10 0,20 0,10 2,70 0,15 0,15
Kantmarkering overgang bij kruispunten:
Ter plaatse van een kruispunt wordt de kantmarkering doorgetrokken.
Voor de rijstrook/rijstroken naar het kruispunt toe begint de doorgetrokken kantmarkering bij:
Het begin van de voorsorteer-/opstelstroken;
Indien voorsorteer-/opstelstroken ontbreken: bij het begin van het puntstuk; Wanneer het puntstuk op meer dan 100 m voor het middelpunt van het
kruispunt ligt dan wordt 100 m voor het middelpunt van het kruispunt als beginpunt toegepast.
Voorbij het kruispunt eindigt de doorgetrokken kantmarkering bij:
Het einde van de verdrijfstrepen bij een invoeging of samenvoeging; Indien geen middengeleider dan wordt de afstand van naar het kruispunt toe
voor die tak aangehouden;
Indien wel een middengeleider en geen invoeging/samenvoeging: 20 m na het kruisingsvlak. Bij de aanwezigheid van een fietsoversteek geldt de 20 m vanaf de fietsoversteek. Indien einde puntstuk middengeleider eerder eindigt, dan wordt dit als einde doorgetrokken markering toegepast.
De doorgetrokken kantmarkering wordt toegepast bij alle kruispuntvormen: voorrangskruising, rotonde en VRI.
Gebiedsontsluitingsweg
In onderstaande figuur 2.8 is als voorbeeld de overgang ter hoogte van een puntstuk van een rotonde weergegeven.
Figuur 2.8 Voorbeeld belijning overgang kantmarkering rotonde
Belijning bij uitritten:
Een nieuwe uitrit op een gebiedsontsluitingsweg wordt niet toegestaan. Voor bestaande uitritten gelden de volgende eisen.
De asmarkering bij uitritten wordt als volgt vormgegeven:
Bij een doorgetrokken asmarkering wordt de asstreep ter hoogte van de uitrit 1-1 uitgevoerd (figuur 2.9);
Bij een onderbroken (9-3) asmarkering blijft de 9-3 asstreep ter hoogte van de uitrit ongewijzigd (figuur 2.10).
De ter plaatse aanwezige kantmarkering wordt ter hoogte van de uitrit doorgezet.
Figuur 2.9 Figuur 2.10
Belijning t.h.v. uitrit met doorgetrokken asmarkering
Belijning t.h.v. uitrit met onderbroken asmarkering
overgang
doorgetrokken kantmarkering naar 3-3 kantmarkering t.h.v. puntstuk
uitrit
Gebiedsontsluitingsweg
Toepassing van ribbelmarkering
Bij het overrijden van de ribbelmarkering (ook wel ‘geprofileerde markering’ genoemd) wordt de bestuurder gewaarschuwd door middel van akoestische en dynamische (trilling voelbaar in het stuur) signalen. Over het algemeen wordt ribbelmarkering toegepast om de bestuurder te waarschuwen voor afwijkingen van het wegprofiel, met name de bermen.
Ribbelmarkering is toepasbaar in de volgende gevallen: • Krappe of zachte berm;
• Steile taluds;
• Weinig objectafstand tot onverwijderbare obstakels of watergangen. Ribbelmarkering wordt in de omgeving van woningen vanwege het risico op geluidsoverlast niet toegepast.
Belijning bij afwijkende snelheden:
Op een Gebiedsontsluitingsweg type II met een plaatselijk geldende maximumsnelheid lager dan 80 km/u, wordt de belijning toch aangebracht conform GOW type II.
In tabel 2.2 en de figuren 2.11 A en B is per wegcategorie weergegeven op welke wijze de kant- en asmarkering dient te worden toegepast.
Tabel 2.2 Kant- en asmarkering van wegvakken
Wegcategorie Kantmarkering Asmarkering Figuur
Gebiedsontsluitingsweg
(zonder landbouwverkeer) 3-3 Doorgetrokken 2.11 A
Gebiedsontsluitingsweg
(met landbouwverkeer) 3-3 9-3 2.11 B
A B Figuur 2.11 Kant- en asmarkering van wegvakken
Gebiedsontsluitingsweg
2.5. Lengteprofiel
De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.
2.5.1. Referentiekader
CROW publicatie 164c Handboek wegontwerp - Gebiedsontsluitingswegen.
2.5.2. Aandachtspunten
Fouten in het wegbeeld (zie 7.5 CROW publicatie 164c);
Straal van de topboog (bol) wordt doorgaans bepaald door de gewenste zichtafstand;
Straal van de voetboog (hol) wordt vooral bepaald door het wegbeeld; Afhankelijk van de aansluitende hellingen leidt het rijzicht tot (zeer) grote
boogstralen met dienovereenkomstig grondgebruik en kosten; De ongevalskans bij stopzicht is groter dan bij rijzicht;
Indien het verloop van de weg na het verticale element niet zichtbaar is, dient bij een verticale boogstraal kleiner dan Rrijzicht een doorgetrokken asmarkering te worden toegepast.
2.5.3. Programma van eisen
Ontwerp lengteprofiel conform CROW publicatie 164c.
Bij het ontwerpen van kunstwerken is het rijzicht maatgevend. Bij ruimtegebrek dient er per geval bekeken te worden of op stopzicht
ontworpen kan worden. Voor het ontwerpen op stopzicht is toestemming van de provincie benodigd.
Dimensionering van de topboog afstemmen op rijzicht.
Maximale verhoging van de rijbaan in verband met het aanbrengen van ondergrondse constructies tot 1 m boven maaiveld.
Gebiedsontsluitingsweg
2.6. Kruispuntafstanden
De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.
2.6.1. Referentiekader
CROW publicatie 164c Handboek wegontwerp - Gebiedsontsluitingswegen.
2.6.2. Aandachtspunten
Elke nieuwe wegaansluiting op de gebiedsontsluitingsweg heeft een negatief effect op de verkeersveiligheid en de trajectsnelheid en is daarom
ongewenst.
Een aanvraag voor een nieuwe wegaansluiting op een
gebiedsontsluitingsweg wordt getoetst op minimum kruispuntafstand, gevolgen voor de verkeersveiligheid en invloed op de trajectsnelheid van de weg. De aanvrager moet nut en noodzaak aantonen.
2.6.3. Programma van eisen
De minimale afstand tussen gelijkvloerse aansluitingen op provinciale wegen is afhankelijk van de functie van de weg. Hierbij wordt zowel een ondergrens gehanteerd voor de afstand tot de naastliggende kruising als een ondergrens voor de gemiddelde afstand tot beide naastgelegen kruisingen.
Tabel 2.3 Minimale afstand tussen gelijkvloerse aansluitingen
Wegcategorie provinciale weg Minimale afstand tot naastgelegen kruising (m)
Minimale gemiddelde afstand tussen beide naastgelegen kruisingen (m)
Erftoegangsweg 100 200 Gebiedsontsluitingsweg – erftoegangsfunctie 500 1000 Gebiedsontsluitingsweg – ontsluitingsfunctie 1000 1500 Gebiedsontsluitingsweg – verbindingsfunctie 1000 2000 Stroomweg 1500 2500
De functie van een wegtraject is te vinden op de functiekaart in bijlage I. De meest actuele versie van deze kaart is ook te vinden als bijlage bij de kruispuntvergelijker (www.kruispuntvergelijker.nl).
Gebiedsontsluitingsweg
2.7. Verhardingsopbouw
De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.
2.7.1. Referentiekader
CROW, Standaard RAW bepalingen 2010;
CROW publicatie 210 Richtlijnen omgaan met vrijkomend asfalt; CROW publicatie 287 Stille Wegdekken;
CROW infoblad Milieu 966;
Nationaal pakket Duurzaam Bouwen GWW; Besluit Bodemkwaliteit;
Afwegingskader voor geluidreducerende maatregelen bij provinciale wegen,
http://www.ipo.nl/nieuws/afwegingskader-voor-geluidreducerende-maatregelen-bij-provinciale
2.7.2. Aandachtspunten
Bij totale reconstructie dient men te allen tijde onderzoek te doen naar het draagvermogen van de ondergrond, situatie en realistische grondmaten en de verkeersintensiteit. Hieruit kan men dan de soort en de toe te passen dikte van de fundering en asfaltlagen bepalen.
Bij onderhoud dient men onderzoek te doen naar de restlevensduur van de verhardingsconstructie. Op basis van valgewichtdeflectiemetingen en een gedetailleerde visuele inspectie moet de restlevensduur van de
verhardingsconstructie worden bepaald en moet bepaald worden hoe voldaan kan worden aan een ontwerplevensduur van de
verhardingsconstructie van 20 jaar. Uitvoering en verwerking van valgewichtdeflectiemetingen en gedetailleerde visuele inspecties moeten voldoen aan de eisen zoals gesteld in bijlage D.
Een verzoek tot geluidsreducerend asfalt moet eerst onderzocht worden naar het nut en noodzaak. De verzoekende partij moet dit aantonen.
De bovenlaag van de bermen moet afgewerkt worden gelijk met onderkant deklaag asfalt. De grond moet voldoen aan de Bodemkwaliteitskaart van de betreffende gemeente.
Gestreefd wordt naar toepassing van secundaire bouwstoffen. Vanuit duurzaam wegbeheer wordt het afwegingskader voor
geluidreducerende maatregelen bij provinciale wegen gebruikt om te bepalen welke maatregelen worden toegepast.
Gebiedsontsluitingsweg
2.7.3. Programma van eisen
In onderstaande punten is het programma van eisen weergegeven voor de verhardingsopbouw van gebiedsontsluitingswegen (type II).
Algemeen:
In het algemeen is categorie vrachtautointensiteit B van toepassing. De categorie vrachtautointensiteit moet worden bepaald op basis van de verkeersintensiteiten (Standaard RAW bepalingen 2010 tabel 31.19). Levensduur en constructieopbouw bepalen aan de hand van een
asfaltonderzoek (constructieboringen, gedetailleerde visuele inspectie en valgewichtdeflectiemetingen). Uitvoering en verwerking van
valgewichtdeflectiemetingen en gedetailleerde visuele inspecties moeten voldoen aan de eisen zoals gesteld in bijlage D.
Ontwerplevensduur verhardingsconstructie 20 jaar. Minimale asfaltconstructiedikte 150 mm.
Drooglegging ten minste 1,00 m.
Afwijkingen ten opzichte van standaard verhardingsopbouw motiveren. In tabel 2.4 is de standaard verhardingsopbouw voor een gebiedsontsluitingsweg weergegeven.
Tabel 2.4 Standaardverhardingsopbouw gebiedsontsluitingsweg
Laag Type Dikte
Deklaag SMA-NL 11B 70/100
Afstrooien met steenslag 1/3 (2,0 kg/m2) of 2/6 (2,0 kg/m2) conform CROW 199
35 mm
AC 16 bind TL-B 40 - 50 mm Tussenlaag
AC 22 bind TL-B 60 mm
Onderlagen AC 22 base OL-B 60 - 90 mm (per laag) Fundering Hydraulisch menggranulaat 0/45 (of gelijkwaardig) 250 - 400 mm
Zandbed minimaal 500 mm
Bouwstoffen:
Voor het te gebruiken toeslagmateriaal gelden de hardheidseisen conform NEN-EN 13043-2003.
Indien men een geluidreducerende asfaltconstructie toepast geeft men de voorkeur aan dunne deklaag B conform CROW infoblad Milieu 966. Geluidsreducerend asfalt:
Voor lichte motorvoertuigen moet de geluidsreductie ten opzichte van nieuw aangelegd dichtasfaltbeton (DAB) 0/16 ten minste 4,3 dB(A) bedragen, bij een gemiddelde verkeerssnelheid van 50 km/uur.
De laagdikte van het geluidsreducerende asfalt moet nominaal 25 mm, en mag minimaal 20 mm en maximaal 30 mm bedragen. De laagdiktes van de
Gebiedsontsluitingsweg
onder- en tussenlagen dienen hierop te worden aangepast, teneinde voldoende sterkte te genereren.
Naast de voorgaande eisen dient het geluidsreducerende asfalt te voldoen aan artikel 15.13 eerste tot en met derde lid van de wet Milieubeheer van het ministerie van VROM.
Spoorwegovergangen:
Ter plaatse van spoorwegovergangen moet tot 100 m voor de overgang en tot 5 m na de overgang in de deklaag en tussenlaag een hoogstabiel asfaltmengsel worden toegepast om spoorvorming te voorkomen. In de deklaag dienen polymeer gemodificeerde bitumen te worden toegepast. In de tussenlaag kan Scorepave of een vergelijkbaar mengsel worden toegepast.
2.8.
Draagkrachtige bermen en bermverharding
De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.
2.8.1. Referentiekader
CROW publicatie 164c Handboek wegontwerp – Gebiedsontsluitingswegen; CROW publicatie 202 Handboek Veilige inrichting van bermen;
CROW publicatie 203 Richtlijn Essentiële Herkenbaarheidkenmerken.
2.8.2. Aandachtspunten
Na de aanleg en/of reconstructie dienen de bermen van provinciale wegen draagkrachtig te zijn:
Algemene eisen aan draagkrachtige bermen (2.8.2.1); Testmethode draagkrachtige bermen (2.8.2.2).
De draagkrachtigheid van bermen wordt bereikt door het toepassen van bermverharding of semi-bermverharding;
Randvoorwaarden bermverharding en semi-bermverharding (2.8.2.3); Oplevering van bermen:
Programma van eisen voor het opleveren van bermen (2.8.2.4).
Grond en materialen bij het verbeteren van bermen:
De grond moet voldoen aan de Bodemkwaliteitskaart van de betreffende gemeente;
Gebiedsontsluitingsweg
2.8.2.1 Algemene eisen aan draagkrachtige bermen
Bij het inrichten van nieuwe wegen en bij de reconstructie van bestaande wegen dienen conform CROW publicatie 164c, Handboek wegontwerp –
Gebiedsontsluitingswegen, draagkrachtige bermen aangelegd te worden. Hieronder zijn algemene eisen aan draagkrachtige bermen conform CROW-202 samengevat:
De draagkracht van de berm is afhankelijk van een aantal parameters: grondsoort, verdichting, opbouw van het bodemprofiel, waterhuishouding en vegetatie. Binnen de obstakelvrije zone dient de berm zowel droog als nat voldoende draagkrachtig te zijn.
Afhankelijk van de functie van de berm (redresseerruimte, vlucht- en bergingszone) is in CROW-publicatie 202 het volgende m.b.t. tot de draagkracht van de berm aanbevolen.
- Geen insporing in de redresseerruimte;
- Maximaal 20 mm insporing van een personenauto bij een waterverzadigde berm in de vlucht- en bergingszone;
- Maximaal 40 mm insporing van een personenauto bij een waterverzadigde berm buiten de vlucht- en bergingszone maar binnen de obstakelvrije zone.
2.8.2.2 Testmethode draagkracht bermen
CROW publicatie 202 beschrijft hoe de kwaliteit van draagkrachtige bermen getest kan worden door de insporing te meten.
De mate van insporing wordt proefondervindelijk met een personenauto worden bepaald:
Massa personenauto 1500 kg, bandenspanning 2,0 bar, wieldiameter maximaal 0,80 m;
Proef geschiedt door stapvoets door de waterverzadigde berm te rijden; De insporing is het gemeten verschil in hoogte tussen het hart van de
bandafdruk en het gemiddelde van het maaiveld links en rechts van de bandafdruk, gemeten op afstand van circa 0,60 m vanaf het hart van de bandafdruk;
Een waarneming bestaat uit een strook van 5 m, waarvan de gemeten hoogteverschillen op 1,2 en 3 m vanuit het begin worden gemiddeld; Per 250 strekkende meter berm is één waarneming voldoende.
Gebiedsontsluitingsweg
2.8.2.3 Randvoorwaarden bermverharding en semi-bermverharding
Bij onvoldoende draagkracht, afhankelijk van grondsoort van de berm en de functie dient de draagkracht van de bermen verbeterd te worden door een bermverharding binnen de redresseerruimte en/of door een semi-bermverharding binnen de obstakelvrije ruimte.
Algemene randvoorwaarden bermverharding
Bij gebrek aan redresseerruimte op de rijbaan van gebiedsontsluitingswegen is toegestaan een redresseerstrook in asfaltbeton in de berm aan te leggen die qua kleur en/of textuur licht mag afwijken van de verharding van de rijbaan. Wanneer een extra redresseerstrook in asfaltbeton grondmechanisch niet
haalbaar is, is een extra redresseerstrook, uitgevoerd in zware
semi-bermverharding van minimaal 0,40 m brede bermtegels of een 0,40 m brede strook bermbeton toegestaan.
Een redresseerstrook in de berm dient een wiellast van bussen en vrachtauto’s zonder insporing te kunnen opvangen.
Algemene randvoorwaarden semi-bermverharding
Bij gebrek aan draagkracht van de bermen dienen de bermen door een semi-bermverharding verbeterd te worden.
Semi-bermverharding langs gebiedsontsluitingswegen dient een groen karakter te hebben die sterk lijkt op de normale grasberm.
Semi-bermverharding kan in verschillende vormen uitgevoerd worden. Conform CROW-publicatie 202 worden de vier volgende categorieën van semi-verhardingen onderscheden:
a) tegels van beton met een holle ruimte van 30 % of meer; b) kunststofplaten met een holle ruimte van meer dan 90%; c) mengsels van (breuk)stenen en humusarm zand; d) een zandlaag als grondverbetering.
De keuze van een bermverharding en/of een categorie semi-bermverharding en concrete uitvoering daarvan vormt onderdeel van een verhardingsadvies op basis van uitkomsten van het grondmechanisch onderzoek.
De onderlagen moeten goed waterdoorlatend zijn, desnoods een drainage toepassen.
De geluidsoverlast door op de semi-bermverharding te rijden, moet binnen de normen blijven.
Schade aan kabels en leidingen door het aanbrengen van
(semi)-bermverharding is een aandachtspunt. Mogelijk dienen kabels en leidingen te worden verplaatst.
2.8.2.4 Programma van eisen voor het opleveren van bermen
De bovenlaag van de bermen moet afgewerkt worden zodat deze aansluit op de onderkant deklaag.
De verkanting van de berm voor de afwatering 5% conform standaard RAW bepalingen.
Gebiedsontsluitingsweg
Grond voor aanvullingen en ophogingen aanbrengen in lagen van max. 0,30 m dikte (losgestort), over de gehele breedte van de aanvulling of ophoging. De bermen dienen per laag gecontroleerd te worden naar de verdichtingsgraad. Bij het opleveren dient de verdichtingsgraad van de bermen 100% te zijn. Maximale toegestane insporing van personenauto binnen de vlucht- en
bergingszone is 20 mm.
Maximale toegestane insporing van personenauto binnen obstakelvrije zone, buiten de vlucht- en bergingszone is 40 mm.
De draagkracht van de bermen dient bij de oplevering getest te worden conform de testmethode in 2.7.2.2.
2.9.
Rijrichtingscheiding bij GOW II
De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.
2.9.1. Referentiekader
CROW publicatie 164c Handboek wegontwerp – Gebiedsontsluitingswegen; CROW publicatie 203 Richtlijn Essentiële Herkenbaarheidkenmerken; Verkeersveiligheidsanalyse van het concept - NVVP. Deel 1: Effectiviteit van
maatregelen, SWOV.
2.9.2. Aandachtspunten
Bereikbaarheid hulpdiensten bij calamiteiten; Veiligheid motorrijders.
Gebiedsontsluitingsweg
Figuur 2.13 Rijrichtingscheiding op de N206 uitgevoerd in schuin geplaatste broodjes
2.9.3. Programma van eisen
De rijrichtingscheiding wordt niet standaard toegepast. Toepassing van
rijrichtingscheiding is aan te bevelen bij een verhoogd risico op ongevallen als gevolg van inhaalmanoeuvres (bij lange, brede wegvakken waar zonder rijrichtingscheiding vaak ingehaald wordt).
Indien rijrichtingscheiding wordt toegepast, dan gelden de volgende eisen: De rijrichtingscheiding dient duurzaam en onderhoudsarm in losse
overrijdbare scheidingselementen uitgevoerd te worden. De
voorkeuroplossing bestaat uit “reflecterende schuin geplaatste broodjes” bij de standaardafstand tussen de scheidingsstrepen van 0,80 m. Zie hiervoor figuur 2.12 en 2.13.
De hoogte van de scheidingselementen is maximaal 0,05 m. De lengte van een schuin geplaatste scheidingselement is 0,50 - 0,60 m en de breedte is maximaal 0,15 m.
De toegepaste elementen dienen reflecterende eigenschappen te hebben: bij voorkeur voorzien van een reflecterende bovenlaag, of geïntegreerde reflectoren conform NEN 1483.
Plaatsing van rijrichtingsscheidingselementen bij een totale wegbreedte 7,50 m: Afstand tussen scheidingsstrepen is 0,80 m.
Scheidingselementen (schuin geplaatste broodjes) tussen twee
doorgetrokken scheidingsstrepen. Het plaatsen van scheidingselementen dient te geschieden met een hoek van 45º ten opzichte van de wegas. De afstand tussen de scheidingselementen moet 20 m zijn, bij
Gebiedsontsluitingsweg
Een reconstructie van een bestaande weg met een wegbreedte tussen 7,00 en 7,50 m: Afstand tussen scheidingsstrepen is minimaal 0,20 m.
Bij afstand tussen scheidingsstrepen smaller dan 0,4 m worden geen schuin maar langs geplaatste broodjes of ronde scheidingselementen (UFO’s) toegepast tussen twee doorgetrokken scheidingsstrepen.
De afstand tussen de scheidingselementen moet 20 m zijn, bij discontinuïteiten 15 m.
Op wegen smaller dan 7,00 m mogen geen rijrichtingsscheidingselementen worden toegepast.
2.10.
Bebording en bebakening
De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.
2.10.1. Referentiekader
CROW publicatie 207 Richtlijnen voor bebakening en markering van wegen; CROW publicatie 222 Richtlijn bewegwijzering;
Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV 1990); Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens.
2.10.2. Programma van eisen hectometerborden
Op GOW type II worden rechts van de hoofdrijbaan in oplopende richting
hectometerborden geplaatst zonder Li of Re aanduiding. Bij GOW type I worden de hectometerborden aan beide zijden van de weg geplaatst met Li of Re aanduiding. Op de hectometerborden is de volgende informatie te vinden (zie tekening H002-3, Standaardtekening hectometerbord, in bijlage A):
Hectometeraanduiding; Wegnummer;
Provincielogo;
Aanduiding maximumsnelheid3;
Bij GOW type I de aanduiding ‘Re’ wanneer de
borden aan de rechterzijde van de weg zijn geplaatst (kijkend in de richting van oplopende hectometrering) en ‘Li’ wanneer de borden aan de linkerzijde van de weg zijn geplaatst;
3 Hectometerborden worden in principe zonder snelheidsaanduiding geplaatst. In de
volgende situaties worden de hectometerborden wel voorzien van een snelheidsaanduiding:
Altijd op het eerste hectometerbord na een kruispunt;
Op alle hectometerborden op wegen waar de maximumsnelheid afwijkt van de standaard (50 km/u bibeko en 80 km/u bubeko).
Gebiedsontsluitingsweg
Hectometerborden zijn tweezijdig bedrukt en het gebruikte materiaal moet botsvriendelijk zijn. Zie hiervoor ook figuur 2.14.
Figuur 2.14 Plaatsing hectometerborden afwijkende snelheid
Dwarsrichting:
Hectometerborden worden in dwarsrichting loodrecht op de as van de weg geplaatst op een afstand van minimaal 0,50 m uit de kant van de (asfalt-)verharding óf op 1 m afstand, gerekend vanaf de binnenkant van de kantstreep.
Hoogte:
De onderkant van het hectometerbord bevindt zich op 0,60 m boven maaiveld.
2.10.3. Programma van eisen reflectorpalen
Langs wegvakken worden aan beide zijden van de rijbaan reflectorpalen geplaatst. Het betreft smalle verticaal staande paaltjes met een witte kleur waarop rode en witte reflectoren zijn aangebracht. Hierbij komt de rode reflector rechts van de rijbaan en de witte aan de linkerkant. De plaatsing van de reflectorpalen wordt hierbij afgestemd op de plaats van de hectometerpalen, zodanig dat aan beide zijden van de
hectometerpaal de afstand tot de reflectorpaal 50 m bedraagt. Zie hiervoor figuur 2.15. Staan er geleiderails, dan kunnen de reflectoren daarop aangebracht worden en zijn paaltjes niet nodig.
In het geval van verlichte wegvakken kunnen reflectorpalen achterwege worden gelaten, mits de rijstroken en redresseerstroken voldoende breed zijn. In geval van bochten en discontinuïteiten dienen te allen tijde reflectoren aanwezig te zijn, ook indien er openbare verlichting aanwezig is.
Gebiedsontsluitingsweg
Dwarsrichting:
Reflectorpalen worden in dwarsrichting loodrecht op de as van de weg geplaatst op een afstand van minimaal 0,50 m uit de kant van de (asfalt-)verharding óf op 1 m afstand, gerekend vanaf de binnenkant van de kantstreep. Zie ook figuur 2.16.
Figuur 2.16 Plaatsing reflectorpalen, dwarsrichting
Hoogte:
Wat de hoogte betreft wordt een afstand van 0,50 m aangehouden tussen onderkant reflector en maaiveld. Zie figuur 2.17.
Figuur 2.17 Plaatsing reflectorpalen, hoogte
Gebiedsontsluitingsweg
2.10.4. Overige bebording, bebakening en markering
In onderstaande punten is het programma van eisen weergegeven voor de overige bebording en bebakening langs gebiedsontsluitingswegen .
Starschilden:
In onveilige bochten worden starschilden geplaatst. Dit zijn op een paal gemonteerde witte schilden van 0,80 x 0,25 m met aan de bovenzijde een rode chevronpijl wijzend in de richting van de bocht. De starschilden worden in paren van 2 onder een hoek geplaatst in de buitenbocht met een hart op hart afstand van 15 m. De starschilden kunnen worden aangebracht in combinatie met glasbolreflectoren in de kantstreep h.o.h. 6 m.
Mini-bochtschilden:
In bochten waar geleiderail is geplaatst en behoefte bestaat aan meer aanvullende bebakening ter geleiding, dienen mini-bochtschilden te worden aangebracht boven op de geleiderail. De onderlinge afstand bedraagt h.o.h. 7 m. Zie hiervoor figuur 2.18.
Figuur 2.18 Mini bochtschilden op geleiderail
Wegdekreflectoren:
Wegdekreflectoren bieden ondersteuning voor weggebruikers bij omstandigheden van een matig zicht. Het toepassen van wegdekreflectoren is aan te bevelen als
ondersteuning in de situaties die exacte en snelle handelingen van bestuurders vereisen. Zie een praktijkvoorbeeld in figuur 2.19.
Gebiedsontsluitingsweg
Hieronder zijn de wegsituaties en verkeersvoorzieningen weergegeven waarbij het gebruik van wegdekreflectoren aan te bevelen is:
Gevaarlijke bochten;
Overrijdbare rijbaanscheiding op rotondes; Rammelstroken in binnenbochten;
Overrijdbare rijrichtingscheiding in de as van de weg; Scheiden van busbanen;
Verdrijvingvakken;
Tijdelijke omleidingen bij werk in uitvoering.
De wegdekreflectoren dienen te voldoen aan de Europese norm NEN-1463.
2.11. Vluchthavens
2.11.1. Referentiekader
CROW publicatie 164c Handboek wegontwerp.
2.11.2. Programma van eisen
Parkeerhavens worden niet toegepast.
Vluchthavens worden toegepast met onderlinge afstand van circa 1 km op wegvakken met grote kruispuntafstand.
De vluchthavens worden bij voorkeur halverwege het wegvak gerealiseerd. Vluchthavens worden aan weerszijden van de weg gerealiseerd.
Vluchthavens worden niet direct tegenover elkaar gerealiseerd, maar bij voorkeur vanuit de rijrichting gezien eerst links en dan rechts.
Vluchthavens worden voorzien van bord L14 (Vluchthaven).
Vluchthavens dienen minimaal 500 m van een kruispunt af te liggen. Zie figuur 2.20 voor een schematisch bovenaanzicht van een vluchthaven langs een GOW.
Gebiedsontsluitingsweg
2.11.3. Bovenaanzicht vluchthaven
Een vluchthaven wordt vormgegeven conform CROW publicatie 164c – Gebiedsontsluitingswegen, zoals weergegeven in figuur 2.19.
Figuur 2.20 Bovenaanzicht rijbaan GOW 1x2 type II met vluchthaven
2.11.4. Belijning vluchthaven
De belijning van een vluchthaven wordt vormgegeven conform CROW publicatie 203. Indien een vluchthaven voor een kruising ligt, dan kan deze worden aangezien voor een rechtsafstrook. Een vluchthaven voor een kruising is daarmee zeer ongewenst.
Figuur 2.20 Dwarsprofiel rijbaan GOW 1x2 type II met vluchthaven
6,00
6,00
25,00 m 25,00 m 3,00 m 1:8 1:6 3,00 m 1:8 1:6Parallelweg
3. Parallelweg
3.1. Dwarsprofiel
De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.
3.1.1. Referentiekader
CROW publicatie 164d Handboek wegontwerp – Erftoegangswegen; CROW publicatie 203 Richtlijn Essentiële Herkenbaarheidkenmerken.
3.1.2. Aandachtspunten
Fietsers op de parallelweg of via een apart fietspad conform het stroomschema in paragraaf 3.1.3.
Indien een parallelweg onderdeel uitmaakt van een fietsroute, dient de parallelweg voorzien te zijn van suggestiestroken of fietsstroken. Sluipverkeer op parallelwegen dient voorkomen te worden.
Bochtverbreding toepassen op parallelwegen in de volgende gevallen: o Verhardingsbreedte smaller dan 5,00 m en boogstraal kleiner dan
25 m.
o Verhardingsbreedte groter of gelijk aan 5,00 m en boogstraal kleiner dan 25 m.
Semi-bermverharding langs parallelwegen moet goed berijdbaar zijn door fietsers en bromfietsers.
Eigendoms-, beheer- en onderhoudsgrenzen worden weergegeven in Bijlage E.
3.1.3. Stroomschema keuze fietspad bij parallelweg
In Bijlage F is een stroomschema met toelichting opgenomen waarmee vastgesteld dient te worden of fietsverkeer op de parallelweg of via een vrijliggend fietspad moet worden afgewikkeld. Deze keuze hangt onder andere af van de verkeers- en fietsintensiteiten en de beschikbare ruimte.
3.1.4. Programma van eisen
Standaard dwarsprofiel conform CROW publicatie 203 Richtlijn Essentiële Herkenbaarheidkenmerken.
Type II (zonder markering) wordt niet toegepast als doorgaande parallelstructuur.
In onderstaande punten is het programma van eisen weergegeven voor het dwarsprofiel van parallelwegen type I en II.
Parallelweg
Type I (met markering, optie A, B1, B2 en C3 uit afwegingskader): Maximumsnelheid: 60 km/h; Aantal rijstroken: 1; Breedte rijloper: 2,50 m – 5,20 m; Markering: kantmarkering; Verhardingsbreedte: minimaal 4,50 m; Obstakelvrije zone: 1,50 m; Buitenberm: minimaal 1,50 m; Type II (zonder markering):
Maximumsnelheid: 60 km/h; Aantal rijstroken: 1;
Breedte rijloper: gelijk aan verhardingsbreedte;
Markering: geen;
Verhardingsbreedte: maximaal 4,50 m ; Buitenberm: minimaal 1,50 m.
3.1.5. Programma van eisen Parallelweg Type I
Type I met vrijliggend fietspad (optie A uit het afwegingskader, zie figuur 3.1 / 3.2 en tekening H003-1 in bijlage A):
Maximumsnelheid: 60 km/h; Aantal rijstroken: 1;
Rijloper 4,50 met 2x 0,40 uitwijkstroken; Verhardingsbreedte: 5,50 m;
Obstakelvrije zone: 1,50 m vanaf kant asfalt; Buitenberm: minimaal 1,50 m.
Figuur 3.1 Dwarsprofiel optie A uit het stroomschema, vrijliggend fietspad, eenzijdig in twee richtingen
Parallelweg
Figuur 3.2 Dwarsprofiel optie A uit het stroomschema, vrijliggend fietspad, tweezijdig in een richting
Type I met fiets- of suggestiestroken (optie B1 en B2 uit het afwegingskader, zie figuur 3.3 / 3.4 en tekening H003-1 in bijlage A):
Maximumsnelheid: 60 km/h; Aantal rijstroken: 1;
Rijloper 3,00 m met 2x 1,25 m fietsstroken (in rood asfalt met fietssymbool, zie figuur 3.3);
Rijloper 3,00 m met 2x 1,15 m suggestiestroken (zwart asfalt toepassen over de gehele breedte, zie figuur 3.4);
Verhardingsbreedte: 5,70 m;
Obstakelvrije zone: 1,50 m vanaf kant asfalt; Buitenberm: minimaal 1,50 m.
Parallelweg
Figuur 3.4 Parallelweg met suggestiestroken (optie B2 uit het afwegingskader)
Type I met suggestiestroken (optie C3 uit het afwegingskader, zie figuur 3.5 en tekening H003-1 in bijlage A):
Maximumsnelheid: 60 km/h; Aantal rijstroken: 1;
Rijloper 2,50 m met 2x 1,15 m suggestiestroken (zwart asfalt toepassen over de gehele breedte, zie figuur 3.5);
Verhardingsbreedte: 5,00 m;
Obstakelvrije zone: 1,50 m vanaf kant asfalt; Buitenberm: minimaal 1,50 m.
Parallelweg
3.2. Verhardingsopbouw
De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.
3.2.1. Referentiekader
CROW publicatie 210 Richtlijn omgaan met vrijkomend asfalt; CROW infoblad Milieu 966;
CROW, Standaard RAW bepalingen 2010; Nationaal pakket Duurzaam bouwen GWW; Besluit Bodemkwaliteit;
3.2.2. Aandachtspunten
Bij totale reconstructie dient men te allen tijde onderzoek te doen naar het draagvermogen van de ondergrond, situatie en realistische grondmaten en de verkeersintensiteit. Hieruit kan men dan de soort en de toe te passen dikte van de fundering en asfaltlagen bepalen.
Bij onderhoud dient men onderzoek te doen naar de restlevensduur van de verhardingsconstructie. Op basis van valgewichtdeflectiemetingen en een gedetailleerde visuele inspectie moet de restlevensduur van de
verhardingsconstructie worden bepaald en moet bepaald worden hoe voldaan kan worden aan een ontwerplevensduur van de
verhardingsconstructie van 20 jaar. Uitvoering en verwerking van valgewichtdeflectiemetingen en gedetailleerde visuele inspecties moeten voldoen aan de eisen zoals gesteld in bijlage D.
3.2.3. Programma van eisen
In onderstaande punten is het programma van eisen weergegeven voor de verhardingsopbouw van parallelwegen.
Algemeen:
In het algemeen is categorie vrachtautointensiteit B van toepassing. De categorie vrachtautointensiteit moet worden bepaald op basis van de verkeersintensiteiten (Standaard RAW bepalingen 2010 tabel 31.19). Levensduur en constructieopbouw bepalen aan de hand van een
asfaltonderzoek (constructieboringen, gedetailleerde visuele inspectie en valgewichtdeflectiemetingen). Uitvoering en verwerking van
valgewichtdeflectiemetingen en gedetailleerde visuele inspecties moeten voldoen aan de eisen zoals gesteld in bijlage D.
Ontwerplevensduur verhardingsconstructie 20 jaar. Minimale asfaltconstructiedikte 110 mm.
Drooglegging ten minste 1,00 m.
Afwijkingen ten opzichte van standaard verhardingsopbouw motiveren. Op parallelwegen wordt geen geluidsreducerend asfalt toegepast.
Parallelweg
In tabel 3.1 is de standaard verhardingsopbouw voor een parallelweg weergegeven. Tabel 3.1 Standaard verhardingsopbouw parallelweg
Laag Type Dikte
Deklaag SMA -NL 8B / DAB 011/016?
Afstrooien met steenslag 1/3 (2,0 kg/m2)
25 mm
AC 16 bind TL-B 40 - 50 mm Tussenlaag
AC 22 bind TL-B 60 mm
Onderlagen AC 22 base OL-B 60 - 90 mm (per laag) Fundering Hydraulisch menggranulaat (of gelijkwaardig) 250 - 400 mm
Zandbed minimaal 500 mm
Bouwstoffen:
Voor te gebruiken toeslagmateriaal gelden de hardheidseisen conform NEN-EN 13043-2003.
Polymeerbitumen toepassen voor gemodificeerd asfalt.
Asfaltgranulaat in PMA-mengsels en deklagen is niet toegestaan.
Indien men een geluidreducerende asfaltconstructie toepast geeft men de voorkeur aan dunne deklaag B conform CROW infoblad Milieu 966. Spoorwegovergangen:
Ter plaatse van spoorwegovergangen moet tot 100 m voor de overgang en tot 5 m na de overgang in de deklaag en tussenlaag een hoogstabiel asfaltmengsel worden toegepast om spoorvorming te voorkomen. In de deklaag dienen polymeer gemodificeerde bitumen te worden toegepast. In de tussenlaag kan Scorepave of een vergelijkbaar mengsel worden toegepast. Afwerking bermen:
De bovenlaag van de bermen moet afgewerkt worden zodat deze aansluit op de onderkant deklaag.
De grond moet voldoen aan de Bodemkwaliteitskaart van de betreffende gemeente.
Parallelweg
3.3. Belijning
De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.
3.3.1. Referentiekader
CROW publicatie 164d Handboek wegontwerp – Erftoegangswegen; CROW publicatie 203 Richtlijn Essentiële Herkenbaarheidkenmerken; CROW publicatie 207 Richtlijnen voor bebakening en markering van wegen.
3.3.2. Aandachtspunten
Parellelweg zonder aparte fietsvoorziening kantmarkering 1-1 (suggestiestroken);
Parallelweg met aparte fietsvoorziening: kantmarkering 1-3 (uitwijkstroken); Breedte suggestiestroken / uitwijkstroken.
3.3.3. Programma van eisen
In onderstaande punten is het programma van eisen weergegeven voor de belijning van parallelwegen.
Materiaal:
Markering/belijning moet worden aangebracht in thermoplastisch materiaal, met een (KOMO) certificaat. (alleen in tijdelijke situaties, korter dan 2 jaar, kan reflecterende wegenverf worden toegepast);
Hoeveelheid te gebruiken thermoplastisch markeringsmateriaal: - SMA: 8 kg/m2 (slofapplicatie), laagdikte 3 mm;
- ZOAB:10 kg/m2 (slofapplicatie), laagdikte 3 mm; - DAB: 7 kg/m2 (slofapplicatie), laagdikte 3 mm. Niet uitlogen, oplossen, afspoelen;
Niet schadelijk voor het milieu. Vormgeving:
De belijning wordt uitgevoerd conform CROW publicatie 203.
Voor het dwarsprofiel van een parallelweg type I gelden (deels in aanvulling op het Handboek Wegontwerp) de volgende aanbevelingen:
Uitwijkstroken dienen te worden beperkt tot een breedte van 0,40 m, toe te passen als de fietser een vrijliggend fietspad heeft of als de fietser op de rijloper rijdt (optie A uit het afwegingskader).
Fietsstroken hebben een breedte tussen 1,25 m en 1,50 m exclusief kantmarkering (0,10 m) en zijn hiermee minimaal 1,35 m breed (optie B1 uit het afwegingskader).
Parallelweg
Suggestiestroken zijn minimaal 1,15 m breed exclusief kantmarkering (0,10 m) en zijn hiermee minimaal 1,25 m breed (opties B2 en C3 uit het
afwegingskader).
Stroken met een breedte tussen 0,40 m en 1,15 m worden niet toegepast in verband met het creëren van schijnveiligheid aan (brom)fietsers.
Voor nieuwbouw wordt een verhardingsbreedte aangehouden conform de figuren 5.1 t/m 5.5. Op bestaande parallelwegen is sprake van verschillende wegbreedten. Hiervoor gelden verschillende afmetingen tussen de belijning.
Voor een parallelweg met vrijliggende fietsvoorzieningen wordt de belijning toegepast zoals weergegeven in tabel 3.2.
Tabel 3.2 Parallelweg met vrijliggende voorzieningen voor (brom-)fietsers (optie A) (zie figuur 3.5)
Totale wegbreedte Uitwijkstrook Kantstreep (1-3) Rijloper Kantstreep (1-3) Uitwijkstrook Maximaal 6,20 m 0,40 m 0,10 m 5,20 m 0,10 m 0,40 m Wensbeeld 5,50 m 0,40 m 0,10 m 4,50 m 0,10 m 0,40 m Minimaal 4,50 m 0,40 m 0,10 m 3,50 m 0,10 m 0,40 m
Voor een parallelweg zonder vrijliggende fietsvoorzieningen (en dus met fietsers op de rijbaan) wordt de belijning toegepast zoals weergegeven in tabel 3.3.
Indien bij reconstructie van een parallelweg zonder vrijliggende fietsvoorziening de verhardingsbreedte kleiner is dan 5,00 m, dan moet deze verbreed worden. Indien dit fysiek niet mogelijk is, dan worden uitwijkstroken (0,40 m) toegepast, conform parallelweg met vrijliggende voorzieningen voor fietsers.
Tabel 3.3 Parallelweg zonder vrijliggende voorzieningen voor (brom-)fietsers (optie B1) (zie figuur 3.6) Totale wegbreedte Fietsstrook Kantstreep (1-1) Rijloper Kantstreep (1-1) Fietsstrook Maximaal 6,20 m 1,25 m 0,10 m 3,50 m 0,10 m 1,25 m 6,00 m 1,25 m 0,10 m 3,30 m 0,10 m 1,25 m 5,80 m 1,25 m 0,10 m 3,10 m 0,10 m 1,25 m Minimaal 5,70 m 1,25 m 0,10 m 3,00 m 0,10 m 1,25 m
Parallelweg
Tabel 3.4 Parallelweg zonder vrijliggende voorzieningen voor (brom-)fietsers (optie B2 of C3) (zie figuur 3.6) Totale wegbreedte Suggestiestrook Kantstreep (1-1) Rijloper Kantstreep (1-1) Suggestiestrook Maximaal 6,20 m 1,25 m 0,10 m 3,50 m 0,10 m 1,25 m 6,00 m 1,25 m 0,10 m 3,30 m 0,10 m 1,25 m 5,80 m 1,25 m 0,10 m 3,10 m 0,10 m 1,25 m 5,60 m 1,20 m 0,10 m 3,00 m 0,10 m 1,20 m Wensbeeld 5,50 m 1,15 m 0,10 m 3,00 m 0,10 m 1,15 m 5,40 m 1,15 m 0,10 m 2,90 m 0,10 m 1,15 m 5,20 m 1,15 m 0,10 m 2,70 m 0,10 m 1,15 m Minimaal 5,00 m 1,15 m 0,10 m 2,50 m 0,10 m 1,15 m Figuur 3.6 Figuur 3.7
Belijning parallelweg met vrijliggende fietspaden (asfaltbreedte minimaal 4,50 m)
Belijning parallelweg zonder vrijliggende fietspaden (asfaltbreedte minimaal 5,00 m)
Kantmarkering bij uitritten:
De kantstreep is afhankelijk van de verharding van de uitrit.
Uitrit bestaat uit elementenverharding: de kantstreep wijzigt niet ter plaatse van uitritten. De 1-3 kantmarkering of 1-1 kantmarkering wordt langs de uitrit doorgezet (figuur 3.8 en 3.9).
Uitrit bestaat uit asfaltverharding: de kantstreep wijzigt eveneens niet ter plaatse van uitritten. Wel wordt een 0,10 m doorgetrokken belijning aangebracht (figuur 3.10 en 3.11). Hiermee wordt voorkomen dat de
bestuurder vanuit de uitrit zijn voertuig tot op hoofdrijbaan opstelt. Daarnaast moet de doorgetrokken lijn aan de bestuurder op hoofdrijbaan duidelijk maken dat het een uitrit betreft en niet een zijweg.
Parallelweg
Figuur 3.8 Figuur 3.9
Belijning parallelweg met vrijliggende fietspaden t.h.v. uitrit (elementenverharding)
Belijning parallelweg zonder vrijliggende fietspaden t.h.v. uitrit (elementenverharding)
Figuur 3.10 Figuur 3.11
Belijning parallelweg met 0,40 m uitwijkstroken t.h.v. uitrit (asfalt)
Belijning parallelweg met 1,15 m fietsstroken t.h.v. uitrit (asfalt)
3.4. Uitritten
De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.
3.4.1. Referentiekader
CROW publicatie 164c Handboek wegontwerp – Gebiedsontsluitingswegen; CROW publicatie 164d Handboek wegontwerp – Erftoegangswegen; CROW publicatie 207, Richtlijnen voor de bebakening en markering van
wegen;
CROW publicatie 228, Uitritten en uitritconstructies; CROW publicatie 68, Uitritten.
uitrit (elementen) uitrit (elementen) uitrit (asfalt) uitrit (asfalt)
Parallelweg
3.4.2. Algemeen
Er wordt onderscheid gemaakt in vier typen uitritten: een uitrit voor een woning, een bedrijf of een landbouwperceel, en een calamiteitenontsluiting. De vormgeving van de uitrit is afhankelijk van het toe te passen ontwerpvoertuig. Het ontwerpvoertuig wordt per uitrit afzonderlijk bepaald. De maatvoering van de uitritten is bepaald op basis van rijcurves van het maatgevende voertuig, waarbij de voertuigen de gehele parallelweg mogen gebruiken om de inrit in te rijden. In tekening H003-2 in bijlage A zijn de situatietekeningen opgenomen.
3.4.3. Programma van eisen
De uitrit moet in afwijkende verharding (soort en kleur) worden uitgevoerd. De uitrit moet minimaal 3,50 m breed zijn en een bochtstraal van 3m (auto) of
5m (vrachtauto) hebben. Verder moeten deze opgesloten worden door 0,15 x 0,25 m band. De fundering is 0,30 m puingranulaat en 0,05 m stelzand. Dit is wel afhankelijk van de ondergrond.
Betonstraatstenen zijn van keiformaat, dikte 80 mm keperverband, kleur grijs. De belijning ter plaatste van uitritten is beschreven in hoofdstuk 3.3.
De volgende stralen en breedtes worden toegepast:
Type uitrit Ontwerpvoertuig Lengte
Straal uitrit
Breedte uitrit
Woning Personenauto 4,74 m - * 3,50 m Bedrijf Trekker met oplegger 17,15 m 8,00 m 4,50 m Landbouwperceel Tractor met aanhanger 17,30 m - * 6,50 m Calamiteitenontsluiting Vrachtauto 10,40 m 6,00 m 4,50 m * Bij voorkeur wordt een hoek van 45 graden toegepast, i.p.v. een boogstraal
Het zicht vanuit een uitrit op de weg dient niet belemmerd te worden door beplanting en/of obstakels.
De vanwege wegverloop slecht opvallende uitritten kunnen door balises gemarkeerd worden.
Balises dienen te voldoen aan de eisen van bebakeningelementen binnen de obstakelvrije zone.
Parallelweg
3.4.4. Uitrit woning
Het ontwerpvoertuig is een personenauto (lengte 4,74 m).
De uitrit is minimaal 3,50 m breed en heeft afgeschuinde hoeken van 45 graden met een minimale lengte van 1,50 m.
Het is wenselijk een strook van basalton toe te passen indien grotere
voertuigen zoals tractoren gebruik maken van de uitrit, omdat de kans anders groot is dat de verharding kapot wordt gereden.
3.4.5. Uitrit bedrijf
Het ontwerpvoertuig is een trekker met oplegger (17,15 m). De uitrit is minimaal 4,50 m breed en heeft boogstralen van 8,0 m.
De buitenkant van de verharding kan bestaan uit basaltonstrook. De wielen van de oplegger kunnen probleemloos over de basaltonstrook rijden.
3.4.6. Uitrit landbouwperceel
Het ontwerpvoertuig is een tractor met aanhanger (14,60 m).
De uitrit is onverhard. Tegen de rijbaan van de parallelweg aan wordt een strook elementenverharding aangelegd, ter bescherming van de verharding. De strook heeft aan de buitenzijde een breedte van 6,50 m en afgeschuinde hoeken van 45 graden.
Indien parallel aan de parallelweg een vrijliggend fietspad ligt, dient ook hier een strook van elementenverharding tegenaan te worden gelegd (breedte 6,50 m).
3.4.7. Calamiteitenontsluiting
Het is geen permanente uitrit maar alleen tijdens calamiteiten open. De uitrit dient daarom afsluitbaar te zijn en niet het uiterlijk hebben van een uitrit. Het ontwerpvoertuig is een vrachtauto (10,40 m).
De uitrit is minimaal 4,50 m breed en heeft boogstralen van 6,0 m. Een Basaltonstrook kan als rammelstrook worden toegepast maar is in dit
geval niet nodig, wel kunnen ze altijd worden toegepast.
De afsluiting dient buiten de obstakelvrije zone geplaatst te worden. Ook in geopende toestand of bij opening mag de afsluiting niet in de obstakelvrije zone terecht komen.
Eigendom, beheer en onderhoud van de afsluiting liggen bij de vergunninghouder van de uitrit.
Parallelweg
3.4.8. Toepassingskader groeperen uitritten
Uitritten worden gegroepeerd wanneer het niet mogelijk is om parallelle voorzieningen langs het gehele traject te realiseren. Dan kan ook een gedeeltelijke parallelle voorziening ten behoeve van het groeperen van uitritten een aanzienlijke verbetering betekenen.
Bij het groeperen van uitritten zijn van belang: comfort voor weggebruikers, belangen van eigenaren van percelen langs de weg (o.a. wettelijke kaders en richtlijnen geluid, lucht en trillingen) en economische overwegingen (geen waardevermindering door nieuwe weginrichting).
Verkeer dient in principe in de rijrichting van de parallelle voorziening door te rijden over de hoofdrijbaan (dus geen oversteek van de hoofdrijbaan). Indien echter de dichtstbijzijnde keergelegenheid zich bevindt op meer dan
200 m van de aansluiting van de parallelle voorziening op de hoofdrijbaan, mag een oversteek over de hoofdrijbaan gemaakt worden.
Wanneer een obstakelvrije zone niet mogelijk is, dienen
afschermvoorzieningen te worden aangebracht tussen de hoofdrijbaan en de parallelle voorziening waarop de uitritten uitkomen.
Het ontwerpvoertuig voor de aansluiting van de parallelle voorziening op de hoofdrijbaan is een vuilnisauto (lengte 9,50 m, wielbasis 4,80 m).
Minimaal 20 m tussen begin parallelle voorziening en eerste uitrit.
Figuur 3.13 Principeoplossing groeperen uitritten
In tekening H003-3 in bijlage A is een standaardtekening voor het groeperen van uitritten opgenomen.