• No results found

Handboek Ontwerpcriteria Wegen versie 4.0

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Handboek Ontwerpcriteria Wegen versie 4.0"

Copied!
212
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Versie 4.0

Handboek Ontwerpcriteria

Wegen

(2)

Versie 4.0

Handboek Ontwerpcriteria

Wegen

Dienst Beheer Infrastructuur

(3)
(4)

Inleiding

Inhoudsopgave

1.

Inleiding 7

1.1. Uniformiteit 7 1.2. Toepassingsgebied 7 1.3. Beheer en actualiteit 8 1.4. Leeswijzer 8

2.

Gebiedsontsluitingsweg 9

2.1. Dwarsprofiel type I: 2x2 rijstroken 9

2.2. Dwarsprofiel type I: 2x1 rijstroken 10

2.3. Dwarsprofiel type II: 1x2 rijstroken 12

2.4. Belijning 14

2.5. Lengteprofiel 19

2.6. Kruispuntafstanden 20

2.7. Verhardingsopbouw 21

2.8. Draagkrachtige bermen en bermverharding 23

2.9. Rijrichtingscheiding bij GOW II 26

2.10. Bebording en bebakening 28 2.11. Vluchthavens 32

3.

Parallelweg 35

3.1. Dwarsprofiel 35 3.2. Verhardingsopbouw 39 3.3. Belijning 41 3.4. Uitritten 44

3.5. Toepassing van passeerhavens op parallelwegen 48

4.

(Brom-) fietspad

51

4.1. Dwarsprofiel 51

4.2. Verhardingsopbouw 52

4.3. Belijning 54

4.4. Bebording 55

5.

Inrichting bebouwde kom

57

5.1. Inrichting overgang bebouwde kom 57

5.2. Inrichting wegvakken binnen de bebouwde kom 59

6.

Afschermvoorzieningen Gebiedsontsluitingswegen

65

6.1. Referentiekader en aandachtspunten 65

(5)

Inleiding

6.3. Toepassing en algemene ontwerpparameters afschermvoorzieningen in aardebaan 67 6.4. Voorbeelden inpassing afschermvoorzieningen in aardebaan 68

6.5. Afschermvoorziening op en onder kunstwerken 73

7.

Enkelstrooksrotonde 75

7.1. Vormgeving 75 7.2. Belijning 78 7.3. Capaciteit 79 7.4. Verhardingsopbouw 80 7.5. Materiaalgebruik 82 7.6. Fietsoversteek 84 7.7. Voetgangersoversteek 85

8.

Turborotonde 87

8.1. Vormgeving 87 8.2. Fietsoversteek 90 8.3. Belijning 91 8.4. Bebording 93 8.5. Capaciteit 95 8.6. Verhardingsopbouw 97 8.7. Materiaalgebruik 99

9.

Geregeld turboplein

103

9.1. Vormgeving 103

9.2. Toepassingen geregelde turbopleinen 103

9.3. Essentie van de vormgeving van geregelde turbopleinen 105

9.4. Nader ontwerp, markering en bewegwijzering 106

10. Kruispunt met verkeersregelinstallatie

107

10.1. Beleidsuitgangspunten 107 10.2. Ontwerp 110 10.3. Verhardingsopbouw 121

11. Voorrangskruispunt 125

11.1. Vormgeving 125 11.2. Belijning 126 11.3. Verhardingsopbouw 127 11.4. Snelheidsremmende voorzieningen 129 11.5. Fietsoversteek 130

(6)

Inleiding

12. Dynamisch Route Informatie Paneel (DRIP)

131

12.1. Vormgeving 131

12.2. Programma van eisen 133

13. Openbaar vervoer voorzieningen

145

13.1. Dwarsprofiel busbaan / busstrook 145

13.2. Verhardingsopbouw busbaan / busstrook 146

13.3. Belijning 148

13.4. Bebording 148

13.5. Bushaltes 149

14. Aansluitingen en inrichtingen brandstofverkooppunten

153

14.1. Ontwerp 153

14.2. Programma van eisen 154

15. Carpoolpleinen 157

15.1. Vormgeving 157 15.2. Verhardingsopbouw 159 15.3. Belijning 160 15.4. Voorzieningen 160 15.5. Bebording 161

16. Afvoer hemelwater

163

16.1. Referentiekader 163 16.2. Algemeen 163

16.3. Programma van eisen 164

17. Kunstwerken 169

17.1. Referentiekader 169 17.2. Algemeen 169 17.3. Algemene eisen 169 17.4. Aandachtspunten 169 17.5. Verkeerskundige inpassing 170

18. Openbare Verlichting

175

18.1. Referentiekader 175 18.2. Provinciaal beleid 176

18.3. Technisch ontwerp en uitvoering 178

18.4. Ondergrondse voedingsnetten 178

19. Tijdelijke verkeersmaatregelen

179

19.1. Referentiekader 179 19.2. Aandachtspunten 179

20. Referenties 181

21. Index 183

(7)

Inleiding

Bijlage A

Standaard ontwerptekeningen

185

Bijlage B

Ontwerpparameters afschermvoorzieningen

187

Bijlage C

Verkeersmaatregelen bij werk in uitvoering

191

Bijlage D

Valgewichtdeflectiemetingen en visuele inspecties 197

Bijlage E

Beheer- en eigendomsgrenzen

199

(8)

Inleiding

1. Inleiding

1.1. Uniformiteit

In het Handboek ontwerpcriteria wegen zijn specifieke eisen opgenomen voor het ontwerp en herontwerp van weginfrastructuur van de Provincie Zuid-Holland. Dit handboek is een nadere uitwerking van de geldende wet- en regelgeving, de landelijke normen en richtlijnen en het vastgestelde provinciale beleid. Het document draagt bij aan de uniformiteit van het wegbeeld van provinciale wegen en standaardisatie van materiaalgebruik. Tevens wordt het ontwerpproces vereenvoudigd door borging van kennis en ervaring evenals vastlegging van de ontwerpuitgangspunten.

1.2. Toepassingsgebied

In dit Handboek is opgenomen hoe de Provincie Zuid-Holland de inrichting van haar wegen ziet. Het beschrijft de meest optimale eindsituatie die denkbaar is bij

aanpassing, uitbreiding of nieuwbouw van provinciale weginfrastructuur. In principe wordt bij alle reconstructies en nieuwbouw van provinciale infrastructuur gestreefd naar het realiseren van de meest optimale eindsituatie uit dit handboek. Deze situatie kan echter lastig te realiseren zijn door onder andere ruimtelijke beperkingen, het ontbreken van draagvlak in de omgeving en strijdige belangen vanuit landschap en milieu. Hierdoor kan in sommige situaties afgeweken worden van de gewenste oplossing uit het handboek. In dat geval dient in overleg met de provinciale wegbeheerder gekozen te worden voor de meest haalbare inrichting van de infrastructuur (maatwerkoplossing). Er gelden echter ook minimumeisen aan de weginfrastructuur. Deze worden bepaald door de vigerende wet- en regelgeving. Hiervan kan niet worden afgeweken.

Dit handboek is een naslagwerk voor overleg en advies vanaf de initiatieffase tot en met de overdracht aan de beheersorganisatie.

Het document biedt een solide basis voor overleg, zowel intern bij de Provincie Zuid-Holland als extern met bijvoorbeeld andere beheerders van weginfrastructuur, zoals gemeenten en waterschappen. Het document borgt de kennis en ervaring voor ontwerpers van provinciale weginfrastructuur.

Verder kan het handboek worden ingezet bij Design en Construct-contracten als leidraad voor de opdrachtnemer. De voorkeursoplossing uit het handboek is hierbij leidend. Afwijkingen van deze voorkeursoplossing kunnen uitsluitend plaatsvinden in overleg met en na toestemming van de provinciale wegbeheerder.

(9)

Inleiding

1.3. Beheer

en

actualiteit

Dit handboek wordt circa één keer per twee jaar aangepast aan ontwikkelingen op het gebied van weginfrastructuur. Denk daarbij aan het verschijnen van nieuwe normen, het ontwikkelen van nieuwe producten of materiaaltoepassingen. De verantwoordelijke beheerder van het document is de afdeling Beheerstrategie van DBI.

Jaarlijks komt de redactie (Karel Klaasse, Leonid Braimaister, Michel de Jong) en de leden van de werkgroepen verkeerskunde en materiaal bijeen om de actualiteit van het document te beoordelen. De redactieleden zijn tevens de contactpersonen voor aanvullend advies over toepassing van het handboek en tevens voor aanpassingen van het document. In de werkgroep verkeerskunde hebben voor deze versie deelgenomen Peter Rijnbeek (DLG), Marco Steijn (DSG) en Peter Carton (BSBA). Vanuit de materialisatie zijn John van Noortwijk, Aat van Ek (DLG) en Cees Bergen (DSG) betrokken.

In het document wordt verwezen naar landelijke richtlijnen en specifieke documenten van de provincie Zuid-Holland

Het handboek ontwerpcriteria wegen versie 4.0 is vastgesteld in het MT-DRM op 13 augustus 2012.

1.4. Leeswijzer

In dit handboek wordt beschreven welke ontwerpeisen de provincie Zuid-Holland stelt met betrekking tot inrichting van de provinciale wegen.

In dit hoofdstuk 1 is een korte inleiding op het handboek gegeven. De hoofdstukken 2 tot en met 4 gaan in op de verschillende typen wegvakken, respectievelijk

gebiedsontsluitingswegen, parallelwegen en (brom-)fietspaden. In hoofdstuk 5 wordt de inrichting van de komgrens beschreven en in hoofdstuk 6 de afschermvoorzieningen. Hoofdstuk 7 tot en met 11 beschrijven de verschillende typen kruisingsvormen, te weten de enkelstrooksrotonde, de turborotonde, het geregeld turboplein de

verkeersregelinstallatie en het voorrangskruispunt. Vanaf hoofdstuk 12 worden nog een aantal bijzondere onderwerpen beschreven zoals DRIPs, openbaar

vervoervoorzieningen, aansluiting brandstofverkooppunten, carpoolpleinen, afvoer hemelwater, kunstwerken, openbare verlichting en verkeersmaatregelen.

De hoofdstukken zijn zoveel mogelijk volgens hetzelfde principe opgebouwd. Per paragraaf wordt eerst het referentiekader genoemd met daarin de documenten die als uitgangspunt voor het ontwerp dienen. Vervolgens zijn de aandachtspunten en aanvullende of afwijkende eisen genoemd. De eisen die in dit handboek worden genoemd zijn leidend voor het ontwerp.

(10)

Gebiedsontsluitingsweg

2. Gebiedsontsluitingsweg

2.1.

Dwarsprofiel type I: 2x2 rijstroken

De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.

2.1.1. Referentiekader

 CROW publicatie 164c Handboek wegontwerp – Gebiedsontsluitingswegen;  CROW publicatie 202 Handboek Veilige inrichting van bermen;

 CROW publicatie 203 Richtlijn Essentiële Herkenbaarheidkenmerken.

2.1.2. Aandachtspunten

 Zorgdragen voor goede verhardingsovergangen.

 Bochtverbreding toepassen conform CROW publicatie 164c. Hierbij blijft de breedte van de redresseerstrook gelijk en wordt alleen de rijstrook verbreed.  Binnen de obstakelvrije zone moet de berm droog of nat voldoende

draagkrachtig1 zijn.

 Semi-bermverharding bestaat uit verhardingselementen, waarbij de berm er net zo uitziet als een grasberm.

 Eigendoms-, beheer- en onderhoudsgrenzen worden weergegeven in Bijlage E.

2.1.3. Programma van eisen  Verhardingsbreedte 2x 7,25 m;  Middenberm minimaal 4,05 m;

 Obstakelvrije zone minimaal 4,50 m (maximale insporing 0,04 m), 6,00 m bij nieuwbouw;

 Vlucht en bergingszone 2,40 m, te weten: - kantmarkering van de rijbaan 0,15 m;

- redresseerstrook op de rijbaan of uitgevoerd in bermverharding, minimaal 0,30 m;

- draagkrachtige bermen 1,95 m (maximale insporing 0,02 m).

 Afschot: 2,5%.

1 Zie paragraaf 2.8 “Draagkrachtige bermen en bermverharding”. Aan de draagkracht van de bermen worden afhankelijk van de functie eisen gesteld, gemeten in maximale toegestane insporing van een personenauto.

(11)

Gebiedsontsluitingsweg

De standaard opbouw van een gebiedsontsluitingsweg (type I) is weergegeven in figuur 2.1 en tekening H002-1, Standaard dwarsprofielen voor gebiedsontsluitingswegen, van bijlage A.

Figuur 2.1 Standaard opbouw gebiedsontsluitingsweg type I

2.2.

Dwarsprofiel type I: 2x1 rijstroken

De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.

2.2.1. Referentiekader

 CROW publicatie 164c Handboek wegontwerp – Gebiedsontsluitingswegen;  CROW publicatie 202 Handboek Veilige inrichting van bermen;

 CROW publicatie 203 Richtlijn Essentiële Herkenbaarheidkenmerken;  CROW publicatie 207 Richtlijnen van bebakening en markering van wegen.

2.2.2. Aandachtspunten

 Zorgdragen voor goede verhardingsovergangen;

 Bochtverbreding toepassen conform CROW publicatie 164c. Hierbij blijft de breedte van de redresseerstrook gelijk en wordt alleen de rijstrook verbreed;  Binnen de obstakelvrije zone moet de berm droog of nat voldoende

draagkrachtig2 zijn;

 Semi-bermverharding bestaat uit verhardingselementen, waarbij de berm er net zo uitziet als een grasberm;

 Eigendoms-, beheer- en onderhoudsgrenzen worden weergegeven in Bijlage E.

2

Zie paragraaf 2.8 “Draagkrachtige bermen en bermverharding”. Aan de draagkracht van de bermen wordt afhankelijk van de functie eisen gesteld, gemeten in maximale toegestane insporing van een personenauto.

(12)

Gebiedsontsluitingsweg

2.2.3. Programma van eisen nieuwbouw  Verhardingsbreedte 2x 3,65 m;  Middenberm minimaal 4,05 m;

 Obstakelvrije zone minimaal 6,00 m (maximale insporing 0,04 m buiten vlucht- en bergingszone);

 Vlucht- en bergingszone 2,40 m, te weten: - kantmarkering van de rijbaan 0,15 m;

- redresseerstrook op de rijbaan of uitgevoerd in bermverharding, minimaal 0,30 m;

- draagkrachtige bermen 1,95 m (maximale insporing 0,02 m)

 Botsvriendelijke objecten (verkeersborden, lichtmasten e.d.) 1,50 m van binnenkant kantstreep;

 Afschot: 2,5%.

2.2.4. Toepassing

 Op wegen met een regionaal verbindende functie;  Doorstroming is leidend;

 Geslotenverklaring voor langzaam gemotoriseerd verkeer;  Geen erfaansluitingen;

 Kruispunten bestaan uitsluitend uit rotondes of VRI-kruispunten of zijn ongelijkvloers.

De standaard opbouw van een gebiedsontsluitingsweg (type I) is weergegeven in figuur 2.2 en tekening H002-1, Standaard dwarsprofielen voor gebiedsontsluitingswegen, van bijlage A.

(13)

Gebiedsontsluitingsweg

2.3.

Dwarsprofiel type II: 1x2 rijstroken

De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.

2.3.1. Referentiekader

 CROW publicatie 164c Handboek wegontwerp – Gebiedsontsluitingswegen;  CROW publicatie 202 Handboek Veilige inrichting van bermen;

 CROW publicatie 203 Richtlijn Essentiële Herkenbaarheidkenmerken.

2.3.2. Aandachtspunten

 Zorgdragen voor goede verhardingsovergangen.

 Bochtverbreding toepassen conform CROW publicatie 164c. Hierbij blijft de breedte van de redresseerstrook gelijk en wordt alleen de rijstrook verbreed.  Fysieke rijbaanscheiding wordt niet standaard toegepast, maar kan als extra veiligheidsmaatregel worden toegevoegd. Rijbaanscheiding is aan te bevelen bij een verhoogd risico op ongevallen als gevolg van een inhaalmanoeuvres.  Binnen de obstakelvrije zone moet de berm droog of nat voldoende

draagkrachtig zijn.

 Draagkrachtige bermen met of zonder verhardingselementen dienen er net zo uit te zien als grasbermen.

 Eigendoms-, beheer- en onderhoudsgrenzen worden weergegeven in Bijlage E.

2.3.3. Programma van eisen nieuwbouw  Verhardingsbreedte 7,50 m;

 Obstakelvrije zone minimaal 6,00 m (maximale insporing 0,04 m buiten vlucht- en bergingszone);

 Vlucht- en bergingszone 2,40 m, te weten: - kantmarkering van de rijbaan 0,15 m;

- redresseerstrook op de rijbaan minimaal 0,30 m;

- draagkrachtige bermen 1,95 m (maximale insporing 0,02 m).  Standaard geen fysieke rijbaanscheiding;

 Botsvriendelijke objecten (verkeersborden, lichtmasten e.d.) 1,50 m van binnenkant kantstreep;

 Afschot: 2,5%.

De standaard opbouw van een gebiedsontsluitingsweg (type II) is weergegeven in figuur 2.3 en tekening H002-1, Standaard dwarsprofielen voor

(14)

Gebiedsontsluitingsweg

Figuur 2.3 Standaard opbouw gebiedsontsluitingsweg type II

2.3.4. Programma van eisen reconstructie bestaande weg

De opbouw van gebiedsontsluitingswegen (type II) bij reconstructie van een bestaande weg is aangegeven in onderstaande figuren.

Verhardingsbreedte tussen 7,00 m en 7,50 m (figuur 2.3):

 Obstakelvrije zone minimaal 4,50 m (maximale insporing 0,04 m buiten vlucht- en bergingszone);

 Vlucht- en bergingszone 2,40 m, te weten: - kantmarkering van de rijbaan 0,15 m;

- redresseerstrook op de rijbaan minimaal 0,30 m;

- draagkrachtige bermen 1,95 m (maximale insporing 0,02 m).  Standaard geen fysieke (overrijdbare) rijbaanscheiding.

(15)

Gebiedsontsluitingsweg

Verhardingsbreedte kleiner dan 7,00 m (figuur 2.5):

 Dit dwarsprofiel alleen toepassen indien ruimte voor asfaltverbreding ontbreekt.

 Gewenste vlucht- en bergingszone 2,40 m.  Geen fysieke rijbaanscheiding.

 Redresseerstrook op de rijbaan, minimaal 0,30 m. of uitgevoerd in zware bermverharding, minimaal 0,40 m (zie par. 2.7.2.3).

 Gewenste draagkrachtige bermen 1,95 m (maximale insporing 0,02 m).

Figuur 2.5 Opbouw gebiedsontsluitingsweg kleiner dan 7,00 m bij reconstructie

2.4. Belijning

De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.

2.4.1. Referentiekader

 CROW publicatie 203 Richtlijn Essentiële Herkenbaarheidkenmerken;  CROW, Standaard RAW bepalingen 2010;

 Nationaal pakket Duurzaam bouwen GWW;  Besluit Bodemkwaliteit;

 CROW publicatie 207 Richtlijnen voor bebakening en markering van wegen.

2.4.2. Aandachtspunten  Minimum asfaltbreedte 6,40 m;

 Kantmarkering overgang wegvak – kruisingen;  Belijning uitritten;

 Toepassen ribbelmarkering;  Belijning bij afwijkende snelheden.

(16)

Gebiedsontsluitingsweg

2.4.3. Programma van eisen

In onderstaande punten is het programma van eisen weergegeven voor de belijning van gebiedsontsluitingswegen.

Materiaal:

 Markering / belijning moet worden aangebracht in thermoplastisch materiaal, met een (KOMO) certificaat (alleen in tijdelijke situaties, korter dan 2 jaar, kan reflecterende wegenverf worden toegepast).

 Hoeveelheid te gebruiken thermoplastisch markeringsmateriaal: - SMA: 8 kg/m2 (slofapplicatie), laagdikte 3 mm;

- ZOAB:10 kg/m2 (slofapplicatie), laagdikte 3 mm; - DAB: 7 kg/m2 (slofapplicatie), laagdikte 3 mm; - ZSA kg/m2 (slofapplicatie), laagdikte 3 mm.  Niet uitlogen, oplossen, afspoelen.

 Niet schadelijk voor het milieu. Vormgeving:

De belijning wordt uitgevoerd conform CROW publicaties 203 en 207. Indien

landbouwverkeer gebruik maakt van de hoofdrijbaan dan wordt 9-3 belijning toegepast conform CROW publicatie 203, zie figuren 2.6 en 2.7. Indien landbouwverkeer gebruik maakt van de hoofdrijbaan geldt een inhaalverbod, waarbij het inhalen van

landbouwverkeer is toegestaan (bord F01 met onderbord OB101 "inhalen [symbool tractor] toegestaan).

Hierop geldt de volgende uitzondering: indien onvoldoende inhaalzicht aanwezig is in het horizontale alignement (zoals bij bochten) en / of het verticale alignement (zoals bij viaducten en onderdoorgangen) moet een doorgetrokken asmarkering worden toegepast.

Figuur 2.6 Figuur 2.7

(17)

Gebiedsontsluitingsweg

Voor verschillende wegbreedten gelden verschillende afmetingen tussen de belijning, zie onderstaande tabel 2.1. De minimum asfaltbreedte bedraagt 6,40 m.

Tabel 2.1 Markering en rijstrookbreedtes gebiedsontsluitingsweg

totale weg- breedte redres- seer- strook kant- streep rijstrook schei- dings- streep rijbaan- schei- ding schei- ding- streep rijstrook Kant- streep redres- seer- strook 7,50 0,30 0,15 2,75 0,15 0,80 0,15 2,75 0,15 0,30 7,00 0,30 0,15 2,75 0,15 0,30 0,15 2,75 0,15 0,30 6,90 0,30 0,15 2,75 0,10 0,30 0,10 2,75 0,15 0,30 6,80 0,30 0,15 2,75 0,10 0,20 0,10 2,75 0,15 0,30 6,70 0,25 0,15 2,75 0,10 0,20 0,10 2,75 0,15 0,25 6,60 0,20 0,15 2,75 0,10 0,20 0,10 2,75 0,15 0,20 6,50 0,15 0,15 2,75 0,10 0,20 0,10 2,75 0,15 0,15 6,40 0,15 0,15 2,70 0,10 0,20 0,10 2,70 0,15 0,15

Kantmarkering overgang bij kruispunten:

Ter plaatse van een kruispunt wordt de kantmarkering doorgetrokken.

Voor de rijstrook/rijstroken naar het kruispunt toe begint de doorgetrokken kantmarkering bij:

 Het begin van de voorsorteer-/opstelstroken;

 Indien voorsorteer-/opstelstroken ontbreken: bij het begin van het puntstuk;  Wanneer het puntstuk op meer dan 100 m voor het middelpunt van het

kruispunt ligt dan wordt 100 m voor het middelpunt van het kruispunt als beginpunt toegepast.

Voorbij het kruispunt eindigt de doorgetrokken kantmarkering bij:

 Het einde van de verdrijfstrepen bij een invoeging of samenvoeging;  Indien geen middengeleider dan wordt de afstand van naar het kruispunt toe

voor die tak aangehouden;

 Indien wel een middengeleider en geen invoeging/samenvoeging: 20 m na het kruisingsvlak. Bij de aanwezigheid van een fietsoversteek geldt de 20 m vanaf de fietsoversteek. Indien einde puntstuk middengeleider eerder eindigt, dan wordt dit als einde doorgetrokken markering toegepast.

De doorgetrokken kantmarkering wordt toegepast bij alle kruispuntvormen: voorrangskruising, rotonde en VRI.

(18)

Gebiedsontsluitingsweg

In onderstaande figuur 2.8 is als voorbeeld de overgang ter hoogte van een puntstuk van een rotonde weergegeven.

Figuur 2.8 Voorbeeld belijning overgang kantmarkering rotonde

Belijning bij uitritten:

Een nieuwe uitrit op een gebiedsontsluitingsweg wordt niet toegestaan. Voor bestaande uitritten gelden de volgende eisen.

De asmarkering bij uitritten wordt als volgt vormgegeven:

 Bij een doorgetrokken asmarkering wordt de asstreep ter hoogte van de uitrit 1-1 uitgevoerd (figuur 2.9);

 Bij een onderbroken (9-3) asmarkering blijft de 9-3 asstreep ter hoogte van de uitrit ongewijzigd (figuur 2.10).

De ter plaatse aanwezige kantmarkering wordt ter hoogte van de uitrit doorgezet.

Figuur 2.9 Figuur 2.10

Belijning t.h.v. uitrit met doorgetrokken asmarkering

Belijning t.h.v. uitrit met onderbroken asmarkering

overgang

doorgetrokken kantmarkering naar 3-3 kantmarkering t.h.v. puntstuk

uitrit

(19)

Gebiedsontsluitingsweg

Toepassing van ribbelmarkering

Bij het overrijden van de ribbelmarkering (ook wel ‘geprofileerde markering’ genoemd) wordt de bestuurder gewaarschuwd door middel van akoestische en dynamische (trilling voelbaar in het stuur) signalen. Over het algemeen wordt ribbelmarkering toegepast om de bestuurder te waarschuwen voor afwijkingen van het wegprofiel, met name de bermen.

Ribbelmarkering is toepasbaar in de volgende gevallen: • Krappe of zachte berm;

• Steile taluds;

• Weinig objectafstand tot onverwijderbare obstakels of watergangen. Ribbelmarkering wordt in de omgeving van woningen vanwege het risico op geluidsoverlast niet toegepast.

Belijning bij afwijkende snelheden:

Op een Gebiedsontsluitingsweg type II met een plaatselijk geldende maximumsnelheid lager dan 80 km/u, wordt de belijning toch aangebracht conform GOW type II.

In tabel 2.2 en de figuren 2.11 A en B is per wegcategorie weergegeven op welke wijze de kant- en asmarkering dient te worden toegepast.

Tabel 2.2 Kant- en asmarkering van wegvakken

Wegcategorie Kantmarkering Asmarkering Figuur

Gebiedsontsluitingsweg

(zonder landbouwverkeer) 3-3 Doorgetrokken 2.11 A

Gebiedsontsluitingsweg

(met landbouwverkeer) 3-3 9-3 2.11 B

A B Figuur 2.11 Kant- en asmarkering van wegvakken

(20)

Gebiedsontsluitingsweg

2.5. Lengteprofiel

De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.

2.5.1. Referentiekader

 CROW publicatie 164c Handboek wegontwerp - Gebiedsontsluitingswegen.

2.5.2. Aandachtspunten

 Fouten in het wegbeeld (zie 7.5 CROW publicatie 164c);

 Straal van de topboog (bol) wordt doorgaans bepaald door de gewenste zichtafstand;

 Straal van de voetboog (hol) wordt vooral bepaald door het wegbeeld;  Afhankelijk van de aansluitende hellingen leidt het rijzicht tot (zeer) grote

boogstralen met dienovereenkomstig grondgebruik en kosten;  De ongevalskans bij stopzicht is groter dan bij rijzicht;

 Indien het verloop van de weg na het verticale element niet zichtbaar is, dient bij een verticale boogstraal kleiner dan Rrijzicht een doorgetrokken asmarkering te worden toegepast.

2.5.3. Programma van eisen

 Ontwerp lengteprofiel conform CROW publicatie 164c.

 Bij het ontwerpen van kunstwerken is het rijzicht maatgevend. Bij ruimtegebrek dient er per geval bekeken te worden of op stopzicht

ontworpen kan worden. Voor het ontwerpen op stopzicht is toestemming van de provincie benodigd.

 Dimensionering van de topboog afstemmen op rijzicht.

 Maximale verhoging van de rijbaan in verband met het aanbrengen van ondergrondse constructies tot 1 m boven maaiveld.

(21)

Gebiedsontsluitingsweg

2.6. Kruispuntafstanden

De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.

2.6.1. Referentiekader

 CROW publicatie 164c Handboek wegontwerp - Gebiedsontsluitingswegen.

2.6.2. Aandachtspunten

 Elke nieuwe wegaansluiting op de gebiedsontsluitingsweg heeft een negatief effect op de verkeersveiligheid en de trajectsnelheid en is daarom

ongewenst.

 Een aanvraag voor een nieuwe wegaansluiting op een

gebiedsontsluitingsweg wordt getoetst op minimum kruispuntafstand, gevolgen voor de verkeersveiligheid en invloed op de trajectsnelheid van de weg. De aanvrager moet nut en noodzaak aantonen.

2.6.3. Programma van eisen

De minimale afstand tussen gelijkvloerse aansluitingen op provinciale wegen is afhankelijk van de functie van de weg. Hierbij wordt zowel een ondergrens gehanteerd voor de afstand tot de naastliggende kruising als een ondergrens voor de gemiddelde afstand tot beide naastgelegen kruisingen.

Tabel 2.3 Minimale afstand tussen gelijkvloerse aansluitingen

Wegcategorie provinciale weg Minimale afstand tot naastgelegen kruising (m)

Minimale gemiddelde afstand tussen beide naastgelegen kruisingen (m)

Erftoegangsweg 100 200 Gebiedsontsluitingsweg – erftoegangsfunctie 500 1000 Gebiedsontsluitingsweg – ontsluitingsfunctie 1000 1500 Gebiedsontsluitingsweg – verbindingsfunctie 1000 2000 Stroomweg 1500 2500

De functie van een wegtraject is te vinden op de functiekaart in bijlage I. De meest actuele versie van deze kaart is ook te vinden als bijlage bij de kruispuntvergelijker (www.kruispuntvergelijker.nl).

(22)

Gebiedsontsluitingsweg

2.7. Verhardingsopbouw

De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.

2.7.1. Referentiekader

 CROW, Standaard RAW bepalingen 2010;

 CROW publicatie 210 Richtlijnen omgaan met vrijkomend asfalt;  CROW publicatie 287 Stille Wegdekken;

 CROW infoblad Milieu 966;

 Nationaal pakket Duurzaam Bouwen GWW;  Besluit Bodemkwaliteit;

 Afwegingskader voor geluidreducerende maatregelen bij provinciale wegen,

http://www.ipo.nl/nieuws/afwegingskader-voor-geluidreducerende-maatregelen-bij-provinciale

2.7.2. Aandachtspunten

 Bij totale reconstructie dient men te allen tijde onderzoek te doen naar het draagvermogen van de ondergrond, situatie en realistische grondmaten en de verkeersintensiteit. Hieruit kan men dan de soort en de toe te passen dikte van de fundering en asfaltlagen bepalen.

 Bij onderhoud dient men onderzoek te doen naar de restlevensduur van de verhardingsconstructie. Op basis van valgewichtdeflectiemetingen en een gedetailleerde visuele inspectie moet de restlevensduur van de

verhardingsconstructie worden bepaald en moet bepaald worden hoe voldaan kan worden aan een ontwerplevensduur van de

verhardingsconstructie van 20 jaar. Uitvoering en verwerking van valgewichtdeflectiemetingen en gedetailleerde visuele inspecties moeten voldoen aan de eisen zoals gesteld in bijlage D.

 Een verzoek tot geluidsreducerend asfalt moet eerst onderzocht worden naar het nut en noodzaak. De verzoekende partij moet dit aantonen.

 De bovenlaag van de bermen moet afgewerkt worden gelijk met onderkant deklaag asfalt. De grond moet voldoen aan de Bodemkwaliteitskaart van de betreffende gemeente.

 Gestreefd wordt naar toepassing van secundaire bouwstoffen.  Vanuit duurzaam wegbeheer wordt het afwegingskader voor

geluidreducerende maatregelen bij provinciale wegen gebruikt om te bepalen welke maatregelen worden toegepast.

(23)

Gebiedsontsluitingsweg

2.7.3. Programma van eisen

In onderstaande punten is het programma van eisen weergegeven voor de verhardingsopbouw van gebiedsontsluitingswegen (type II).

Algemeen:

 In het algemeen is categorie vrachtautointensiteit B van toepassing. De categorie vrachtautointensiteit moet worden bepaald op basis van de verkeersintensiteiten (Standaard RAW bepalingen 2010 tabel 31.19).  Levensduur en constructieopbouw bepalen aan de hand van een

asfaltonderzoek (constructieboringen, gedetailleerde visuele inspectie en valgewichtdeflectiemetingen). Uitvoering en verwerking van

valgewichtdeflectiemetingen en gedetailleerde visuele inspecties moeten voldoen aan de eisen zoals gesteld in bijlage D.

 Ontwerplevensduur verhardingsconstructie 20 jaar.  Minimale asfaltconstructiedikte 150 mm.

 Drooglegging ten minste 1,00 m.

 Afwijkingen ten opzichte van standaard verhardingsopbouw motiveren. In tabel 2.4 is de standaard verhardingsopbouw voor een gebiedsontsluitingsweg weergegeven.

Tabel 2.4 Standaardverhardingsopbouw gebiedsontsluitingsweg

Laag Type Dikte

Deklaag SMA-NL 11B 70/100

Afstrooien met steenslag 1/3 (2,0 kg/m2) of 2/6 (2,0 kg/m2) conform CROW 199

35 mm

AC 16 bind TL-B 40 - 50 mm Tussenlaag

AC 22 bind TL-B 60 mm

Onderlagen AC 22 base OL-B 60 - 90 mm (per laag) Fundering Hydraulisch menggranulaat 0/45 (of gelijkwaardig) 250 - 400 mm

Zandbed minimaal 500 mm

Bouwstoffen:

 Voor het te gebruiken toeslagmateriaal gelden de hardheidseisen conform NEN-EN 13043-2003.

 Indien men een geluidreducerende asfaltconstructie toepast geeft men de voorkeur aan dunne deklaag B conform CROW infoblad Milieu 966. Geluidsreducerend asfalt:

 Voor lichte motorvoertuigen moet de geluidsreductie ten opzichte van nieuw aangelegd dichtasfaltbeton (DAB) 0/16 ten minste 4,3 dB(A) bedragen, bij een gemiddelde verkeerssnelheid van 50 km/uur.

 De laagdikte van het geluidsreducerende asfalt moet nominaal 25 mm, en mag minimaal 20 mm en maximaal 30 mm bedragen. De laagdiktes van de

(24)

Gebiedsontsluitingsweg

onder- en tussenlagen dienen hierop te worden aangepast, teneinde voldoende sterkte te genereren.

 Naast de voorgaande eisen dient het geluidsreducerende asfalt te voldoen aan artikel 15.13 eerste tot en met derde lid van de wet Milieubeheer van het ministerie van VROM.

Spoorwegovergangen:

 Ter plaatse van spoorwegovergangen moet tot 100 m voor de overgang en tot 5 m na de overgang in de deklaag en tussenlaag een hoogstabiel asfaltmengsel worden toegepast om spoorvorming te voorkomen. In de deklaag dienen polymeer gemodificeerde bitumen te worden toegepast. In de tussenlaag kan Scorepave of een vergelijkbaar mengsel worden toegepast.

2.8.

Draagkrachtige bermen en bermverharding

De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.

2.8.1. Referentiekader

 CROW publicatie 164c Handboek wegontwerp – Gebiedsontsluitingswegen;  CROW publicatie 202 Handboek Veilige inrichting van bermen;

 CROW publicatie 203 Richtlijn Essentiële Herkenbaarheidkenmerken.

2.8.2. Aandachtspunten

Na de aanleg en/of reconstructie dienen de bermen van provinciale wegen draagkrachtig te zijn:

 Algemene eisen aan draagkrachtige bermen (2.8.2.1);  Testmethode draagkrachtige bermen (2.8.2.2).

De draagkrachtigheid van bermen wordt bereikt door het toepassen van bermverharding of semi-bermverharding;

 Randvoorwaarden bermverharding en semi-bermverharding (2.8.2.3); Oplevering van bermen:

 Programma van eisen voor het opleveren van bermen (2.8.2.4).

Grond en materialen bij het verbeteren van bermen:

 De grond moet voldoen aan de Bodemkwaliteitskaart van de betreffende gemeente;

(25)

Gebiedsontsluitingsweg

2.8.2.1 Algemene eisen aan draagkrachtige bermen

Bij het inrichten van nieuwe wegen en bij de reconstructie van bestaande wegen dienen conform CROW publicatie 164c, Handboek wegontwerp –

Gebiedsontsluitingswegen, draagkrachtige bermen aangelegd te worden. Hieronder zijn algemene eisen aan draagkrachtige bermen conform CROW-202 samengevat:

 De draagkracht van de berm is afhankelijk van een aantal parameters: grondsoort, verdichting, opbouw van het bodemprofiel, waterhuishouding en vegetatie. Binnen de obstakelvrije zone dient de berm zowel droog als nat voldoende draagkrachtig te zijn.

 Afhankelijk van de functie van de berm (redresseerruimte, vlucht- en bergingszone) is in CROW-publicatie 202 het volgende m.b.t. tot de draagkracht van de berm aanbevolen.

- Geen insporing in de redresseerruimte;

- Maximaal 20 mm insporing van een personenauto bij een waterverzadigde berm in de vlucht- en bergingszone;

- Maximaal 40 mm insporing van een personenauto bij een waterverzadigde berm buiten de vlucht- en bergingszone maar binnen de obstakelvrije zone.

2.8.2.2 Testmethode draagkracht bermen

CROW publicatie 202 beschrijft hoe de kwaliteit van draagkrachtige bermen getest kan worden door de insporing te meten.

De mate van insporing wordt proefondervindelijk met een personenauto worden bepaald:

 Massa personenauto 1500 kg, bandenspanning 2,0 bar, wieldiameter maximaal 0,80 m;

 Proef geschiedt door stapvoets door de waterverzadigde berm te rijden;  De insporing is het gemeten verschil in hoogte tussen het hart van de

bandafdruk en het gemiddelde van het maaiveld links en rechts van de bandafdruk, gemeten op afstand van circa 0,60 m vanaf het hart van de bandafdruk;

 Een waarneming bestaat uit een strook van 5 m, waarvan de gemeten hoogteverschillen op 1,2 en 3 m vanuit het begin worden gemiddeld;  Per 250 strekkende meter berm is één waarneming voldoende.

(26)

Gebiedsontsluitingsweg

2.8.2.3 Randvoorwaarden bermverharding en semi-bermverharding

Bij onvoldoende draagkracht, afhankelijk van grondsoort van de berm en de functie dient de draagkracht van de bermen verbeterd te worden door een bermverharding binnen de redresseerruimte en/of door een semi-bermverharding binnen de obstakelvrije ruimte.

Algemene randvoorwaarden bermverharding

 Bij gebrek aan redresseerruimte op de rijbaan van gebiedsontsluitingswegen is toegestaan een redresseerstrook in asfaltbeton in de berm aan te leggen die qua kleur en/of textuur licht mag afwijken van de verharding van de rijbaan.  Wanneer een extra redresseerstrook in asfaltbeton grondmechanisch niet

haalbaar is, is een extra redresseerstrook, uitgevoerd in zware

semi-bermverharding van minimaal 0,40 m brede bermtegels of een 0,40 m brede strook bermbeton toegestaan.

 Een redresseerstrook in de berm dient een wiellast van bussen en vrachtauto’s zonder insporing te kunnen opvangen.

Algemene randvoorwaarden semi-bermverharding

 Bij gebrek aan draagkracht van de bermen dienen de bermen door een semi-bermverharding verbeterd te worden.

 Semi-bermverharding langs gebiedsontsluitingswegen dient een groen karakter te hebben die sterk lijkt op de normale grasberm.

 Semi-bermverharding kan in verschillende vormen uitgevoerd worden. Conform CROW-publicatie 202 worden de vier volgende categorieën van semi-verhardingen onderscheden:

a) tegels van beton met een holle ruimte van 30 % of meer; b) kunststofplaten met een holle ruimte van meer dan 90%; c) mengsels van (breuk)stenen en humusarm zand; d) een zandlaag als grondverbetering.

 De keuze van een bermverharding en/of een categorie semi-bermverharding en concrete uitvoering daarvan vormt onderdeel van een verhardingsadvies op basis van uitkomsten van het grondmechanisch onderzoek.

 De onderlagen moeten goed waterdoorlatend zijn, desnoods een drainage toepassen.

 De geluidsoverlast door op de semi-bermverharding te rijden, moet binnen de normen blijven.

 Schade aan kabels en leidingen door het aanbrengen van

(semi)-bermverharding is een aandachtspunt. Mogelijk dienen kabels en leidingen te worden verplaatst.

2.8.2.4 Programma van eisen voor het opleveren van bermen

 De bovenlaag van de bermen moet afgewerkt worden zodat deze aansluit op de onderkant deklaag.

 De verkanting van de berm voor de afwatering 5% conform standaard RAW bepalingen.

(27)

Gebiedsontsluitingsweg

 Grond voor aanvullingen en ophogingen aanbrengen in lagen van max. 0,30 m dikte (losgestort), over de gehele breedte van de aanvulling of ophoging. De bermen dienen per laag gecontroleerd te worden naar de verdichtingsgraad.  Bij het opleveren dient de verdichtingsgraad van de bermen 100% te zijn.  Maximale toegestane insporing van personenauto binnen de vlucht- en

bergingszone is 20 mm.

 Maximale toegestane insporing van personenauto binnen obstakelvrije zone, buiten de vlucht- en bergingszone is 40 mm.

 De draagkracht van de bermen dient bij de oplevering getest te worden conform de testmethode in 2.7.2.2.

2.9.

Rijrichtingscheiding bij GOW II

De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.

2.9.1. Referentiekader

 CROW publicatie 164c Handboek wegontwerp – Gebiedsontsluitingswegen;  CROW publicatie 203 Richtlijn Essentiële Herkenbaarheidkenmerken;  Verkeersveiligheidsanalyse van het concept - NVVP. Deel 1: Effectiviteit van

maatregelen, SWOV.

2.9.2. Aandachtspunten

 Bereikbaarheid hulpdiensten bij calamiteiten;  Veiligheid motorrijders.

(28)

Gebiedsontsluitingsweg

Figuur 2.13 Rijrichtingscheiding op de N206 uitgevoerd in schuin geplaatste broodjes

2.9.3. Programma van eisen

De rijrichtingscheiding wordt niet standaard toegepast. Toepassing van

rijrichtingscheiding is aan te bevelen bij een verhoogd risico op ongevallen als gevolg van inhaalmanoeuvres (bij lange, brede wegvakken waar zonder rijrichtingscheiding vaak ingehaald wordt).

Indien rijrichtingscheiding wordt toegepast, dan gelden de volgende eisen:  De rijrichtingscheiding dient duurzaam en onderhoudsarm in losse

overrijdbare scheidingselementen uitgevoerd te worden. De

voorkeuroplossing bestaat uit “reflecterende schuin geplaatste broodjes” bij de standaardafstand tussen de scheidingsstrepen van 0,80 m. Zie hiervoor figuur 2.12 en 2.13.

 De hoogte van de scheidingselementen is maximaal 0,05 m. De lengte van een schuin geplaatste scheidingselement is 0,50 - 0,60 m en de breedte is maximaal 0,15 m.

 De toegepaste elementen dienen reflecterende eigenschappen te hebben: bij voorkeur voorzien van een reflecterende bovenlaag, of geïntegreerde reflectoren conform NEN 1483.

Plaatsing van rijrichtingsscheidingselementen bij een totale wegbreedte 7,50 m:  Afstand tussen scheidingsstrepen is 0,80 m.

 Scheidingselementen (schuin geplaatste broodjes) tussen twee

doorgetrokken scheidingsstrepen. Het plaatsen van scheidingselementen dient te geschieden met een hoek van 45º ten opzichte van de wegas.  De afstand tussen de scheidingselementen moet 20 m zijn, bij

(29)

Gebiedsontsluitingsweg

Een reconstructie van een bestaande weg met een wegbreedte tussen 7,00 en 7,50 m:  Afstand tussen scheidingsstrepen is minimaal 0,20 m.

 Bij afstand tussen scheidingsstrepen smaller dan 0,4 m worden geen schuin maar langs geplaatste broodjes of ronde scheidingselementen (UFO’s) toegepast tussen twee doorgetrokken scheidingsstrepen.

 De afstand tussen de scheidingselementen moet 20 m zijn, bij discontinuïteiten 15 m.

Op wegen smaller dan 7,00 m mogen geen rijrichtingsscheidingselementen worden toegepast.

2.10.

Bebording en bebakening

De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.

2.10.1. Referentiekader

 CROW publicatie 207 Richtlijnen voor bebakening en markering van wegen;  CROW publicatie 222 Richtlijn bewegwijzering;

 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV 1990);  Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens.

2.10.2. Programma van eisen hectometerborden

Op GOW type II worden rechts van de hoofdrijbaan in oplopende richting

hectometerborden geplaatst zonder Li of Re aanduiding. Bij GOW type I worden de hectometerborden aan beide zijden van de weg geplaatst met Li of Re aanduiding. Op de hectometerborden is de volgende informatie te vinden (zie tekening H002-3, Standaardtekening hectometerbord, in bijlage A):

 Hectometeraanduiding;  Wegnummer;

 Provincielogo;

 Aanduiding maximumsnelheid3;

 Bij GOW type I de aanduiding ‘Re’ wanneer de

borden aan de rechterzijde van de weg zijn geplaatst (kijkend in de richting van oplopende hectometrering) en ‘Li’ wanneer de borden aan de linkerzijde van de weg zijn geplaatst;

3 Hectometerborden worden in principe zonder snelheidsaanduiding geplaatst. In de

volgende situaties worden de hectometerborden wel voorzien van een snelheidsaanduiding:

 Altijd op het eerste hectometerbord na een kruispunt;

 Op alle hectometerborden op wegen waar de maximumsnelheid afwijkt van de standaard (50 km/u bibeko en 80 km/u bubeko).

(30)

Gebiedsontsluitingsweg

Hectometerborden zijn tweezijdig bedrukt en het gebruikte materiaal moet botsvriendelijk zijn. Zie hiervoor ook figuur 2.14.

Figuur 2.14 Plaatsing hectometerborden afwijkende snelheid

Dwarsrichting:

Hectometerborden worden in dwarsrichting loodrecht op de as van de weg geplaatst op een afstand van minimaal 0,50 m uit de kant van de (asfalt-)verharding óf op 1 m afstand, gerekend vanaf de binnenkant van de kantstreep.

Hoogte:

De onderkant van het hectometerbord bevindt zich op 0,60 m boven maaiveld.

2.10.3. Programma van eisen reflectorpalen

Langs wegvakken worden aan beide zijden van de rijbaan reflectorpalen geplaatst. Het betreft smalle verticaal staande paaltjes met een witte kleur waarop rode en witte reflectoren zijn aangebracht. Hierbij komt de rode reflector rechts van de rijbaan en de witte aan de linkerkant. De plaatsing van de reflectorpalen wordt hierbij afgestemd op de plaats van de hectometerpalen, zodanig dat aan beide zijden van de

hectometerpaal de afstand tot de reflectorpaal 50 m bedraagt. Zie hiervoor figuur 2.15. Staan er geleiderails, dan kunnen de reflectoren daarop aangebracht worden en zijn paaltjes niet nodig.

In het geval van verlichte wegvakken kunnen reflectorpalen achterwege worden gelaten, mits de rijstroken en redresseerstroken voldoende breed zijn. In geval van bochten en discontinuïteiten dienen te allen tijde reflectoren aanwezig te zijn, ook indien er openbare verlichting aanwezig is.

(31)

Gebiedsontsluitingsweg

Dwarsrichting:

Reflectorpalen worden in dwarsrichting loodrecht op de as van de weg geplaatst op een afstand van minimaal 0,50 m uit de kant van de (asfalt-)verharding óf op 1 m afstand, gerekend vanaf de binnenkant van de kantstreep. Zie ook figuur 2.16.

Figuur 2.16 Plaatsing reflectorpalen, dwarsrichting

Hoogte:

Wat de hoogte betreft wordt een afstand van 0,50 m aangehouden tussen onderkant reflector en maaiveld. Zie figuur 2.17.

Figuur 2.17 Plaatsing reflectorpalen, hoogte

(32)

Gebiedsontsluitingsweg

2.10.4. Overige bebording, bebakening en markering

In onderstaande punten is het programma van eisen weergegeven voor de overige bebording en bebakening langs gebiedsontsluitingswegen .

Starschilden:

In onveilige bochten worden starschilden geplaatst. Dit zijn op een paal gemonteerde witte schilden van 0,80 x 0,25 m met aan de bovenzijde een rode chevronpijl wijzend in de richting van de bocht. De starschilden worden in paren van 2 onder een hoek geplaatst in de buitenbocht met een hart op hart afstand van 15 m. De starschilden kunnen worden aangebracht in combinatie met glasbolreflectoren in de kantstreep h.o.h. 6 m.

Mini-bochtschilden:

In bochten waar geleiderail is geplaatst en behoefte bestaat aan meer aanvullende bebakening ter geleiding, dienen mini-bochtschilden te worden aangebracht boven op de geleiderail. De onderlinge afstand bedraagt h.o.h. 7 m. Zie hiervoor figuur 2.18.

Figuur 2.18 Mini bochtschilden op geleiderail

Wegdekreflectoren:

Wegdekreflectoren bieden ondersteuning voor weggebruikers bij omstandigheden van een matig zicht. Het toepassen van wegdekreflectoren is aan te bevelen als

ondersteuning in de situaties die exacte en snelle handelingen van bestuurders vereisen. Zie een praktijkvoorbeeld in figuur 2.19.

(33)

Gebiedsontsluitingsweg

Hieronder zijn de wegsituaties en verkeersvoorzieningen weergegeven waarbij het gebruik van wegdekreflectoren aan te bevelen is:

 Gevaarlijke bochten;

 Overrijdbare rijbaanscheiding op rotondes;  Rammelstroken in binnenbochten;

 Overrijdbare rijrichtingscheiding in de as van de weg;  Scheiden van busbanen;

 Verdrijvingvakken;

 Tijdelijke omleidingen bij werk in uitvoering.

De wegdekreflectoren dienen te voldoen aan de Europese norm NEN-1463.

2.11. Vluchthavens

2.11.1. Referentiekader

 CROW publicatie 164c Handboek wegontwerp.

2.11.2. Programma van eisen

 Parkeerhavens worden niet toegepast.

 Vluchthavens worden toegepast met onderlinge afstand van circa 1 km op wegvakken met grote kruispuntafstand.

 De vluchthavens worden bij voorkeur halverwege het wegvak gerealiseerd.  Vluchthavens worden aan weerszijden van de weg gerealiseerd.

 Vluchthavens worden niet direct tegenover elkaar gerealiseerd, maar bij voorkeur vanuit de rijrichting gezien eerst links en dan rechts.

 Vluchthavens worden voorzien van bord L14 (Vluchthaven).

 Vluchthavens dienen minimaal 500 m van een kruispunt af te liggen. Zie figuur 2.20 voor een schematisch bovenaanzicht van een vluchthaven langs een GOW.

(34)

Gebiedsontsluitingsweg

2.11.3. Bovenaanzicht vluchthaven

Een vluchthaven wordt vormgegeven conform CROW publicatie 164c – Gebiedsontsluitingswegen, zoals weergegeven in figuur 2.19.

Figuur 2.20 Bovenaanzicht rijbaan GOW 1x2 type II met vluchthaven

2.11.4. Belijning vluchthaven

De belijning van een vluchthaven wordt vormgegeven conform CROW publicatie 203. Indien een vluchthaven voor een kruising ligt, dan kan deze worden aangezien voor een rechtsafstrook. Een vluchthaven voor een kruising is daarmee zeer ongewenst.

Figuur 2.20 Dwarsprofiel rijbaan GOW 1x2 type II met vluchthaven

6,00

6,00

25,00 m 25,00 m 3,00 m 1:8 1:6 3,00 m 1:8 1:6

(35)
(36)

Parallelweg

3. Parallelweg

3.1. Dwarsprofiel

De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.

3.1.1. Referentiekader

 CROW publicatie 164d Handboek wegontwerp – Erftoegangswegen;  CROW publicatie 203 Richtlijn Essentiële Herkenbaarheidkenmerken.

3.1.2. Aandachtspunten

 Fietsers op de parallelweg of via een apart fietspad conform het stroomschema in paragraaf 3.1.3.

 Indien een parallelweg onderdeel uitmaakt van een fietsroute, dient de parallelweg voorzien te zijn van suggestiestroken of fietsstroken.  Sluipverkeer op parallelwegen dient voorkomen te worden.

 Bochtverbreding toepassen op parallelwegen in de volgende gevallen: o Verhardingsbreedte smaller dan 5,00 m en boogstraal kleiner dan

25 m.

o Verhardingsbreedte groter of gelijk aan 5,00 m en boogstraal kleiner dan 25 m.

 Semi-bermverharding langs parallelwegen moet goed berijdbaar zijn door fietsers en bromfietsers.

 Eigendoms-, beheer- en onderhoudsgrenzen worden weergegeven in Bijlage E.

3.1.3. Stroomschema keuze fietspad bij parallelweg

In Bijlage F is een stroomschema met toelichting opgenomen waarmee vastgesteld dient te worden of fietsverkeer op de parallelweg of via een vrijliggend fietspad moet worden afgewikkeld. Deze keuze hangt onder andere af van de verkeers- en fietsintensiteiten en de beschikbare ruimte.

3.1.4. Programma van eisen

 Standaard dwarsprofiel conform CROW publicatie 203 Richtlijn Essentiële Herkenbaarheidkenmerken.

 Type II (zonder markering) wordt niet toegepast als doorgaande parallelstructuur.

In onderstaande punten is het programma van eisen weergegeven voor het dwarsprofiel van parallelwegen type I en II.

(37)

Parallelweg

Type I (met markering, optie A, B1, B2 en C3 uit afwegingskader):  Maximumsnelheid: 60 km/h;  Aantal rijstroken: 1;  Breedte rijloper: 2,50 m – 5,20 m;  Markering: kantmarkering;  Verhardingsbreedte: minimaal 4,50 m;  Obstakelvrije zone: 1,50 m;  Buitenberm: minimaal 1,50 m; Type II (zonder markering):

 Maximumsnelheid: 60 km/h;  Aantal rijstroken: 1;

 Breedte rijloper: gelijk aan verhardingsbreedte;

 Markering: geen;

 Verhardingsbreedte: maximaal 4,50 m ;  Buitenberm: minimaal 1,50 m.

3.1.5. Programma van eisen Parallelweg Type I

Type I met vrijliggend fietspad (optie A uit het afwegingskader, zie figuur 3.1 / 3.2 en tekening H003-1 in bijlage A):

 Maximumsnelheid: 60 km/h;  Aantal rijstroken: 1;

 Rijloper 4,50 met 2x 0,40 uitwijkstroken;  Verhardingsbreedte: 5,50 m;

 Obstakelvrije zone: 1,50 m vanaf kant asfalt;  Buitenberm: minimaal 1,50 m.

Figuur 3.1 Dwarsprofiel optie A uit het stroomschema, vrijliggend fietspad, eenzijdig in twee richtingen

(38)

Parallelweg

Figuur 3.2 Dwarsprofiel optie A uit het stroomschema, vrijliggend fietspad, tweezijdig in een richting

Type I met fiets- of suggestiestroken (optie B1 en B2 uit het afwegingskader, zie figuur 3.3 / 3.4 en tekening H003-1 in bijlage A):

 Maximumsnelheid: 60 km/h;  Aantal rijstroken: 1;

 Rijloper 3,00 m met 2x 1,25 m fietsstroken (in rood asfalt met fietssymbool, zie figuur 3.3);

 Rijloper 3,00 m met 2x 1,15 m suggestiestroken (zwart asfalt toepassen over de gehele breedte, zie figuur 3.4);

 Verhardingsbreedte: 5,70 m;

 Obstakelvrije zone: 1,50 m vanaf kant asfalt;  Buitenberm: minimaal 1,50 m.

(39)

Parallelweg

Figuur 3.4 Parallelweg met suggestiestroken (optie B2 uit het afwegingskader)

Type I met suggestiestroken (optie C3 uit het afwegingskader, zie figuur 3.5 en tekening H003-1 in bijlage A):

 Maximumsnelheid: 60 km/h;  Aantal rijstroken: 1;

 Rijloper 2,50 m met 2x 1,15 m suggestiestroken (zwart asfalt toepassen over de gehele breedte, zie figuur 3.5);

 Verhardingsbreedte: 5,00 m;

 Obstakelvrije zone: 1,50 m vanaf kant asfalt;  Buitenberm: minimaal 1,50 m.

(40)

Parallelweg

3.2. Verhardingsopbouw

De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.

3.2.1. Referentiekader

 CROW publicatie 210 Richtlijn omgaan met vrijkomend asfalt;  CROW infoblad Milieu 966;

 CROW, Standaard RAW bepalingen 2010;  Nationaal pakket Duurzaam bouwen GWW;  Besluit Bodemkwaliteit;

3.2.2. Aandachtspunten

 Bij totale reconstructie dient men te allen tijde onderzoek te doen naar het draagvermogen van de ondergrond, situatie en realistische grondmaten en de verkeersintensiteit. Hieruit kan men dan de soort en de toe te passen dikte van de fundering en asfaltlagen bepalen.

 Bij onderhoud dient men onderzoek te doen naar de restlevensduur van de verhardingsconstructie. Op basis van valgewichtdeflectiemetingen en een gedetailleerde visuele inspectie moet de restlevensduur van de

verhardingsconstructie worden bepaald en moet bepaald worden hoe voldaan kan worden aan een ontwerplevensduur van de

verhardingsconstructie van 20 jaar. Uitvoering en verwerking van valgewichtdeflectiemetingen en gedetailleerde visuele inspecties moeten voldoen aan de eisen zoals gesteld in bijlage D.

3.2.3. Programma van eisen

In onderstaande punten is het programma van eisen weergegeven voor de verhardingsopbouw van parallelwegen.

Algemeen:

 In het algemeen is categorie vrachtautointensiteit B van toepassing. De categorie vrachtautointensiteit moet worden bepaald op basis van de verkeersintensiteiten (Standaard RAW bepalingen 2010 tabel 31.19).  Levensduur en constructieopbouw bepalen aan de hand van een

asfaltonderzoek (constructieboringen, gedetailleerde visuele inspectie en valgewichtdeflectiemetingen). Uitvoering en verwerking van

valgewichtdeflectiemetingen en gedetailleerde visuele inspecties moeten voldoen aan de eisen zoals gesteld in bijlage D.

 Ontwerplevensduur verhardingsconstructie 20 jaar.  Minimale asfaltconstructiedikte 110 mm.

 Drooglegging ten minste 1,00 m.

 Afwijkingen ten opzichte van standaard verhardingsopbouw motiveren.  Op parallelwegen wordt geen geluidsreducerend asfalt toegepast.

(41)

Parallelweg

In tabel 3.1 is de standaard verhardingsopbouw voor een parallelweg weergegeven. Tabel 3.1 Standaard verhardingsopbouw parallelweg

Laag Type Dikte

Deklaag SMA -NL 8B / DAB 011/016?

Afstrooien met steenslag 1/3 (2,0 kg/m2)

25 mm

AC 16 bind TL-B 40 - 50 mm Tussenlaag

AC 22 bind TL-B 60 mm

Onderlagen AC 22 base OL-B 60 - 90 mm (per laag) Fundering Hydraulisch menggranulaat (of gelijkwaardig) 250 - 400 mm

Zandbed minimaal 500 mm

Bouwstoffen:

 Voor te gebruiken toeslagmateriaal gelden de hardheidseisen conform NEN-EN 13043-2003.

 Polymeerbitumen toepassen voor gemodificeerd asfalt.

 Asfaltgranulaat in PMA-mengsels en deklagen is niet toegestaan.

 Indien men een geluidreducerende asfaltconstructie toepast geeft men de voorkeur aan dunne deklaag B conform CROW infoblad Milieu 966. Spoorwegovergangen:

 Ter plaatse van spoorwegovergangen moet tot 100 m voor de overgang en tot 5 m na de overgang in de deklaag en tussenlaag een hoogstabiel asfaltmengsel worden toegepast om spoorvorming te voorkomen. In de deklaag dienen polymeer gemodificeerde bitumen te worden toegepast. In de tussenlaag kan Scorepave of een vergelijkbaar mengsel worden toegepast. Afwerking bermen:

 De bovenlaag van de bermen moet afgewerkt worden zodat deze aansluit op de onderkant deklaag.

 De grond moet voldoen aan de Bodemkwaliteitskaart van de betreffende gemeente.

(42)

Parallelweg

3.3. Belijning

De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.

3.3.1. Referentiekader

 CROW publicatie 164d Handboek wegontwerp – Erftoegangswegen;  CROW publicatie 203 Richtlijn Essentiële Herkenbaarheidkenmerken;  CROW publicatie 207 Richtlijnen voor bebakening en markering van wegen.

3.3.2. Aandachtspunten

 Parellelweg zonder aparte fietsvoorziening kantmarkering 1-1 (suggestiestroken);

 Parallelweg met aparte fietsvoorziening: kantmarkering 1-3 (uitwijkstroken);  Breedte suggestiestroken / uitwijkstroken.

3.3.3. Programma van eisen

In onderstaande punten is het programma van eisen weergegeven voor de belijning van parallelwegen.

Materiaal:

 Markering/belijning moet worden aangebracht in thermoplastisch materiaal, met een (KOMO) certificaat. (alleen in tijdelijke situaties, korter dan 2 jaar, kan reflecterende wegenverf worden toegepast);

 Hoeveelheid te gebruiken thermoplastisch markeringsmateriaal: - SMA: 8 kg/m2 (slofapplicatie), laagdikte 3 mm;

- ZOAB:10 kg/m2 (slofapplicatie), laagdikte 3 mm; - DAB: 7 kg/m2 (slofapplicatie), laagdikte 3 mm.  Niet uitlogen, oplossen, afspoelen;

 Niet schadelijk voor het milieu. Vormgeving:

De belijning wordt uitgevoerd conform CROW publicatie 203.

Voor het dwarsprofiel van een parallelweg type I gelden (deels in aanvulling op het Handboek Wegontwerp) de volgende aanbevelingen:

 Uitwijkstroken dienen te worden beperkt tot een breedte van 0,40 m, toe te passen als de fietser een vrijliggend fietspad heeft of als de fietser op de rijloper rijdt (optie A uit het afwegingskader).

 Fietsstroken hebben een breedte tussen 1,25 m en 1,50 m exclusief kantmarkering (0,10 m) en zijn hiermee minimaal 1,35 m breed (optie B1 uit het afwegingskader).

(43)

Parallelweg

 Suggestiestroken zijn minimaal 1,15 m breed exclusief kantmarkering (0,10 m) en zijn hiermee minimaal 1,25 m breed (opties B2 en C3 uit het

afwegingskader).

 Stroken met een breedte tussen 0,40 m en 1,15 m worden niet toegepast in verband met het creëren van schijnveiligheid aan (brom)fietsers.

Voor nieuwbouw wordt een verhardingsbreedte aangehouden conform de figuren 5.1 t/m 5.5. Op bestaande parallelwegen is sprake van verschillende wegbreedten. Hiervoor gelden verschillende afmetingen tussen de belijning.

Voor een parallelweg met vrijliggende fietsvoorzieningen wordt de belijning toegepast zoals weergegeven in tabel 3.2.

Tabel 3.2 Parallelweg met vrijliggende voorzieningen voor (brom-)fietsers (optie A) (zie figuur 3.5)

Totale wegbreedte Uitwijkstrook Kantstreep (1-3) Rijloper Kantstreep (1-3) Uitwijkstrook Maximaal 6,20 m 0,40 m 0,10 m 5,20 m 0,10 m 0,40 m Wensbeeld 5,50 m 0,40 m 0,10 m 4,50 m 0,10 m 0,40 m Minimaal 4,50 m 0,40 m 0,10 m 3,50 m 0,10 m 0,40 m

Voor een parallelweg zonder vrijliggende fietsvoorzieningen (en dus met fietsers op de rijbaan) wordt de belijning toegepast zoals weergegeven in tabel 3.3.

Indien bij reconstructie van een parallelweg zonder vrijliggende fietsvoorziening de verhardingsbreedte kleiner is dan 5,00 m, dan moet deze verbreed worden. Indien dit fysiek niet mogelijk is, dan worden uitwijkstroken (0,40 m) toegepast, conform parallelweg met vrijliggende voorzieningen voor fietsers.

Tabel 3.3 Parallelweg zonder vrijliggende voorzieningen voor (brom-)fietsers (optie B1) (zie figuur 3.6) Totale wegbreedte Fietsstrook Kantstreep (1-1) Rijloper Kantstreep (1-1) Fietsstrook Maximaal 6,20 m 1,25 m 0,10 m 3,50 m 0,10 m 1,25 m 6,00 m 1,25 m 0,10 m 3,30 m 0,10 m 1,25 m 5,80 m 1,25 m 0,10 m 3,10 m 0,10 m 1,25 m Minimaal 5,70 m 1,25 m 0,10 m 3,00 m 0,10 m 1,25 m

(44)

Parallelweg

Tabel 3.4 Parallelweg zonder vrijliggende voorzieningen voor (brom-)fietsers (optie B2 of C3) (zie figuur 3.6) Totale wegbreedte Suggestiestrook Kantstreep (1-1) Rijloper Kantstreep (1-1) Suggestiestrook Maximaal 6,20 m 1,25 m 0,10 m 3,50 m 0,10 m 1,25 m 6,00 m 1,25 m 0,10 m 3,30 m 0,10 m 1,25 m 5,80 m 1,25 m 0,10 m 3,10 m 0,10 m 1,25 m 5,60 m 1,20 m 0,10 m 3,00 m 0,10 m 1,20 m Wensbeeld 5,50 m 1,15 m 0,10 m 3,00 m 0,10 m 1,15 m 5,40 m 1,15 m 0,10 m 2,90 m 0,10 m 1,15 m 5,20 m 1,15 m 0,10 m 2,70 m 0,10 m 1,15 m Minimaal 5,00 m 1,15 m 0,10 m 2,50 m 0,10 m 1,15 m Figuur 3.6 Figuur 3.7

Belijning parallelweg met vrijliggende fietspaden (asfaltbreedte minimaal 4,50 m)

Belijning parallelweg zonder vrijliggende fietspaden (asfaltbreedte minimaal 5,00 m)

Kantmarkering bij uitritten:

De kantstreep is afhankelijk van de verharding van de uitrit.

 Uitrit bestaat uit elementenverharding: de kantstreep wijzigt niet ter plaatse van uitritten. De 1-3 kantmarkering of 1-1 kantmarkering wordt langs de uitrit doorgezet (figuur 3.8 en 3.9).

 Uitrit bestaat uit asfaltverharding: de kantstreep wijzigt eveneens niet ter plaatse van uitritten. Wel wordt een 0,10 m doorgetrokken belijning aangebracht (figuur 3.10 en 3.11). Hiermee wordt voorkomen dat de

bestuurder vanuit de uitrit zijn voertuig tot op hoofdrijbaan opstelt. Daarnaast moet de doorgetrokken lijn aan de bestuurder op hoofdrijbaan duidelijk maken dat het een uitrit betreft en niet een zijweg.

(45)

Parallelweg

Figuur 3.8 Figuur 3.9

Belijning parallelweg met vrijliggende fietspaden t.h.v. uitrit (elementenverharding)

Belijning parallelweg zonder vrijliggende fietspaden t.h.v. uitrit (elementenverharding)

Figuur 3.10 Figuur 3.11

Belijning parallelweg met 0,40 m uitwijkstroken t.h.v. uitrit (asfalt)

Belijning parallelweg met 1,15 m fietsstroken t.h.v. uitrit (asfalt)

3.4. Uitritten

De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.

3.4.1. Referentiekader

 CROW publicatie 164c Handboek wegontwerp – Gebiedsontsluitingswegen;  CROW publicatie 164d Handboek wegontwerp – Erftoegangswegen;  CROW publicatie 207, Richtlijnen voor de bebakening en markering van

wegen;

 CROW publicatie 228, Uitritten en uitritconstructies;  CROW publicatie 68, Uitritten.

uitrit (elementen) uitrit (elementen) uitrit (asfalt) uitrit (asfalt)

(46)

Parallelweg

3.4.2. Algemeen

Er wordt onderscheid gemaakt in vier typen uitritten: een uitrit voor een woning, een bedrijf of een landbouwperceel, en een calamiteitenontsluiting. De vormgeving van de uitrit is afhankelijk van het toe te passen ontwerpvoertuig. Het ontwerpvoertuig wordt per uitrit afzonderlijk bepaald. De maatvoering van de uitritten is bepaald op basis van rijcurves van het maatgevende voertuig, waarbij de voertuigen de gehele parallelweg mogen gebruiken om de inrit in te rijden. In tekening H003-2 in bijlage A zijn de situatietekeningen opgenomen.

3.4.3. Programma van eisen

 De uitrit moet in afwijkende verharding (soort en kleur) worden uitgevoerd.  De uitrit moet minimaal 3,50 m breed zijn en een bochtstraal van 3m (auto) of

5m (vrachtauto) hebben. Verder moeten deze opgesloten worden door 0,15 x 0,25 m band. De fundering is 0,30 m puingranulaat en 0,05 m stelzand. Dit is wel afhankelijk van de ondergrond.

 Betonstraatstenen zijn van keiformaat, dikte 80 mm keperverband, kleur grijs.  De belijning ter plaatste van uitritten is beschreven in hoofdstuk 3.3.

 De volgende stralen en breedtes worden toegepast:

Type uitrit Ontwerpvoertuig Lengte

Straal uitrit

Breedte uitrit

Woning Personenauto 4,74 m - * 3,50 m Bedrijf Trekker met oplegger 17,15 m 8,00 m 4,50 m Landbouwperceel Tractor met aanhanger 17,30 m - * 6,50 m Calamiteitenontsluiting Vrachtauto 10,40 m 6,00 m 4,50 m * Bij voorkeur wordt een hoek van 45 graden toegepast, i.p.v. een boogstraal

 Het zicht vanuit een uitrit op de weg dient niet belemmerd te worden door beplanting en/of obstakels.

 De vanwege wegverloop slecht opvallende uitritten kunnen door balises gemarkeerd worden.

 Balises dienen te voldoen aan de eisen van bebakeningelementen binnen de obstakelvrije zone.

(47)

Parallelweg

3.4.4. Uitrit woning

 Het ontwerpvoertuig is een personenauto (lengte 4,74 m).

 De uitrit is minimaal 3,50 m breed en heeft afgeschuinde hoeken van 45 graden met een minimale lengte van 1,50 m.

 Het is wenselijk een strook van basalton toe te passen indien grotere

voertuigen zoals tractoren gebruik maken van de uitrit, omdat de kans anders groot is dat de verharding kapot wordt gereden.

3.4.5. Uitrit bedrijf

 Het ontwerpvoertuig is een trekker met oplegger (17,15 m).  De uitrit is minimaal 4,50 m breed en heeft boogstralen van 8,0 m.

 De buitenkant van de verharding kan bestaan uit basaltonstrook. De wielen van de oplegger kunnen probleemloos over de basaltonstrook rijden.

3.4.6. Uitrit landbouwperceel

 Het ontwerpvoertuig is een tractor met aanhanger (14,60 m).

 De uitrit is onverhard. Tegen de rijbaan van de parallelweg aan wordt een strook elementenverharding aangelegd, ter bescherming van de verharding. De strook heeft aan de buitenzijde een breedte van 6,50 m en afgeschuinde hoeken van 45 graden.

 Indien parallel aan de parallelweg een vrijliggend fietspad ligt, dient ook hier een strook van elementenverharding tegenaan te worden gelegd (breedte 6,50 m).

3.4.7. Calamiteitenontsluiting

 Het is geen permanente uitrit maar alleen tijdens calamiteiten open. De uitrit dient daarom afsluitbaar te zijn en niet het uiterlijk hebben van een uitrit.  Het ontwerpvoertuig is een vrachtauto (10,40 m).

 De uitrit is minimaal 4,50 m breed en heeft boogstralen van 6,0 m.  Een Basaltonstrook kan als rammelstrook worden toegepast maar is in dit

geval niet nodig, wel kunnen ze altijd worden toegepast.

 De afsluiting dient buiten de obstakelvrije zone geplaatst te worden. Ook in geopende toestand of bij opening mag de afsluiting niet in de obstakelvrije zone terecht komen.

 Eigendom, beheer en onderhoud van de afsluiting liggen bij de vergunninghouder van de uitrit.

(48)

Parallelweg

3.4.8. Toepassingskader groeperen uitritten

 Uitritten worden gegroepeerd wanneer het niet mogelijk is om parallelle voorzieningen langs het gehele traject te realiseren. Dan kan ook een gedeeltelijke parallelle voorziening ten behoeve van het groeperen van uitritten een aanzienlijke verbetering betekenen.

 Bij het groeperen van uitritten zijn van belang: comfort voor weggebruikers, belangen van eigenaren van percelen langs de weg (o.a. wettelijke kaders en richtlijnen geluid, lucht en trillingen) en economische overwegingen (geen waardevermindering door nieuwe weginrichting).

 Verkeer dient in principe in de rijrichting van de parallelle voorziening door te rijden over de hoofdrijbaan (dus geen oversteek van de hoofdrijbaan).  Indien echter de dichtstbijzijnde keergelegenheid zich bevindt op meer dan

200 m van de aansluiting van de parallelle voorziening op de hoofdrijbaan, mag een oversteek over de hoofdrijbaan gemaakt worden.

 Wanneer een obstakelvrije zone niet mogelijk is, dienen

afschermvoorzieningen te worden aangebracht tussen de hoofdrijbaan en de parallelle voorziening waarop de uitritten uitkomen.

 Het ontwerpvoertuig voor de aansluiting van de parallelle voorziening op de hoofdrijbaan is een vuilnisauto (lengte 9,50 m, wielbasis 4,80 m).

 Minimaal 20 m tussen begin parallelle voorziening en eerste uitrit.

Figuur 3.13 Principeoplossing groeperen uitritten

In tekening H003-3 in bijlage A is een standaardtekening voor het groeperen van uitritten opgenomen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Samen met een team van voorlichters en onderzoekers werken zij aan het vergroten van de teelttechnische kennis en het oplossen van knelpunten.. Met een aandeel van één procent in

1) The aims and objectives of the teacher education programme are cooperatively worked out. and then detailed in terms of concrete activities. 2) Those activities

(Afdeeling Ogan en Komering Oeloe). De weg van Kotta Batoe naar Sim pang Ranau geeft mooie vergezichten op het meer. van Moeara Doewa. Te Bandingangoeng is een

De minister heeft deze informatie nodig om te kunnen beoordelen of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden die aan een project of programma worden gesteld, of de kosten waarvoor

Daarnaast vindt de raad de ongrijpbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen - ondanks (of dankzij?) de vele nota’s, beleidscategorieën e.d. - een punt van zorg. Blijkbaar is de

Hoewel er veel financiers zijn die open staan voor de maatschappelijke doelen waar bewonersbedrijven aan bijdragen, kijken zij niet of nauwelijks naar de specifieke kenmerken

Voor de continuïteit van de begeleiding hebben we afgesproken dat de jongeren totdat ze naar een zelfstandige woning uitstromen door de Binnenvest zullen worden begeleid. Voor de

“Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit, sed do eiusmod tempor incididunt ut labore et dolore magna aliqua.. Ut enim ad minim veniam, quis nostrud exercitation