• No results found

Zoo zaten zij bij elkander

In document De Gids. Jaargang 36 · dbnl (pagina 104-108)

- ‘De fortuin is u voor 't laatst van 't jaar nog eens gunstig geweest’, zeide Dirk,

een blik achterom op het schaakbord werpende. ‘Was ik in 't begin van 't spel niet

zoo haastig geweest, mijn witten raadsheer tegen uw paard te ruilen, gij hadt mij

niet zoo spoedig mat gekregen.’

- ‘Gij doet als de geschiedschrijvers, die ons willen vertellen wat er gebeurd zou

zijn als niet gebeurd ware wat gebeurd is. Denk eens, als Benedetti eens niet in last

gehad hadde, om bij Koning Willem op garantie aan te dringen.’

- ‘Gij hebtma Mission en Prusse gelezen? Wat zegt gij er van?

- Ik heb mij geërgerd.’

- ‘Ik acht het het merkwaardigste boek, dat de Europeesche pers in 1871 geleverd

heeft.’

- ‘Zeg liever, het immoreelste!’

- ‘Waarom?

- Het boek heeft op mij een diepen treurigen indruk gemaakt. Ik laat daar, dat de

auteur met onbegrijpelijke naïveteit doet uitkomen en zelfs met bewijzen tracht te

staven, dat hij jaren lang aan het Berlijnsche hof geene andere rol te vervullen had,

dan die van spion. Trouwens, de enkele malen waar hij zelf handelend optreedt,

begaat hij zulke groote blunders, dat zijn gouvernement volkomen gerechtvaardigd

is, dat het de draden zijner politieke intrigues te Parijs in eigen handen hield....’

- ‘Hoe meent gij dat?’ viel Dirk in.

- ‘Denk maar aan het befaamde ontwerp-tractaat betreffende Luxemburg en

Belgie, waarvan de openbaarmaking in deTimes bij het uitbreken van den oorlog

verleden jaar zooveel geruchts gemaakt heeft. Hoe verdedigt hij het? Hij erkent, het

in het kabinet van von Bismarck tusschen 15 en 30 Augustus 1866 te hebben

geschreven; hij erkent, het zelf te hebben geformuleerd, maar beweert, het te hebben

gedaan ten gevolge van gesprekken met von Bismarck, om aan de denkbeelden

en insinuatiën van dezen een bepaalden vorm te geven en zoo als hij zegt, “en

quelque sorte sous sa dictée.” Tot zoover alles goed en wel. Maar kunt gij u de

onnoozelheid verklaren, die het document in handen laat van den Pruisischen

minister? Begrijpt gij de nog grootere onhandigheid om het te schrijven op een vel

papier, dat met den stempel der fransche legatie geteekend is? Of liever, voelt gij

niet de zwakheid eener verdediging, die over dit feit heenglijdt? Sinds wanneer is

het stijl, dat de vreemde gezant, die een minister komt spreken, officiëel papier in

zijn rokzak medebrengt voor 't geval, dat er iets opgeschreven zal moeten worden?’

- ‘Ik kan dit raadsel evenmin als gij oplossen. Maar de domheden van Benedetti

verklaren nog niet uwe kwalificatie van zijn boek.’

- ‘Gij hebt gelijk. Onder de versche lezing van de bladzijden, waar dit incident

behandeld wordt, heb ik mij laten afbrengen van 'tgeen ik eigenlijk zeggen wilde.

En dat was dit. Het boek is een verweerschrift, dat in het licht moet stellen, met

hoeveel trouw en eerlijkheid en beleid de fransche gezant zijne taak aan het

Pruisische hof vervuld heeft. Het

onthult daartoe de geheimen der diplomatie, de gevoerde vertrouwelijke gesprekken,

de gewisselde brieven. Welnu, wat is de som van den inhoud dier openbaringen?

Ik spreek nu niet van het bekende incident van Ems: voor mij ligt de beteekenis van

het boek in de diplomatische onderhandelingen, die daaraan sedert 1864 zijn

voorafgegaan. Met een cynisme, alsof het niet meer gold dan eene eenvoudige

handelsoperatie, worden daarin de kansen gewogen van een roofstelsel op groote

schaal: hoever de een gaan kan zonder den ander al te zeer te hinderen, op welke

compensatie de ander zou mogen rekenen, als de een zijn doel bereikte, welke

steden, welke landschappen, welke vreemde staten voor zulke compensatie in

aanmerking zouden komen.’

- ‘Welnu, komt u dat zoo vreemd voor? Is niet de oorlog van het begin der wereld

af geweest het stelsel van den georganiseerden, gewettigden roof?’

- ‘Ik weet dit zoo goed als gij. Maar wat mijne verontwaardiging opwekt is, ik moet

het woord nog eens gebruiken, dat gruwelijk cynisme. Of Benedetti in dat onderhoud

van Augustus 1866 gezegd hebbe: “Gij moet ons toelaten en helpen België te

nemen”, dan, of von Bismarck gezegd hebbe: “neem België, ik zal u desnoods

helpen”, is mij volkomen onverschillig. De een heeft het gezegd, de ander heeft het

aangehoord, en bij geen van beiden is het opgekomen, of hun gesprek iets anders

was, dan de samenspanning tusschen twee boeven, waarvan de een zegt: ik ga bij

mijn buurman inbreken, gij moet mij helpen, of de ander zegt: ga gij bij mijn buurman

inbreken, ik zal op de wacht staan. En aan zulke handen is het lot der volken

toevertrouwd.’

- ‘Gij moest lid van den vredebond worden.’

- ‘Och, scherts nu niet. Geen vredebond kan hier of ergens baten. Het kwaad ligt

dieper, oneindig dieper. Waar zulke verdorvenheid in het gemoed huist van de

hoogstgeplaatsten van de leiders der volken, wie zal daar nog den staf durven

breken over den gewonen straatroover?’

- ‘Het is het oude lied: “on respecte un moulin, on vole une province.” Met dat al

is er van het plan niets gekomen, waarschijnlijk wel omdat de compères elkander

in 't eind niet vertrouwden. Integendeel hebben zij, zooals men dat meer ziet,

onderling twist gekregen. En de keizer der Franschen heeft voor zijne oneerlijke

politiek zwaar geboet.’

- ‘En zijn arm volk met hem, ik weet het....’

- ‘Quidquid delirant reges, plectuntur Achivi’, sprak Dirk voor zich zelven.

- ‘Ik weet het,’ ging Barend voort. ‘En wie weet welke Nemesis vroeg of laat Pruisen

achterhaalt.’

- ‘Discite justitiam moniti nec temnere divos!’ viel Dirk weder in.

- ‘Maar ik vrees, dat het schandelijk beginsel, dat bij de Europeesche diplomatie

voorzit, daarmede nog niet uitgeroeid zal zijn. En wie weet, hoe spoedig het plan

op nieuw zal worden opgevat.’

- ‘Hoe zoo?’

- ‘Hoe zoo? Frankrijk en Duitschland zullen vroeg of laat weer goede vrienden

moeten worden. Maar Frankrijk zal het verlies van Elzas en Lotharingen nooit kunnen

verzetten. En Pruisen zal Elzas en Lotharingen nooit weer goedschiks teruggeven.

Welnu, wat belet, dat het oude compensatieplan weer opgedolven worde. Het

Fransch-sprekend België worde in Frankrijk ingelijfd en de nationale ijdelheid zal

voldaan zijn, Frankrijk zal weer groot en machtig wezen!’

- ‘Zal Thiers zich in zulke avonturen wagen?’

- ‘Thiers of een ander. Geen nieuw goevernement zal zich in Frankrijk kunnen

staande houden, zonder iets pour la gloire de la France te doen. Ik zie de toekomst

donker in.’

- ‘Ook voor ons?’

- ‘Ook voor ons. Of meent gij dat het roofsysteem ons ongerept zal laten?’

- ‘Ik heb beter moed. Men zal wel wijzer zijn en bedenken, dat men ons wel nemen,

maar niet houden kan.’

- ‘In elk geval zou dat nemen ons veel ellende brengen, en het herwinnen der

vrijheid ons zwaren strijd kosten.’

- ‘Dit slaat niet volkomen op mijn woord. Maar ook dàn nog, wie weet of een volk

niet soms zwaren strijd noodig heeft, en of de ellende niet in 't eind in zegen

verkeert?’

- ‘Gij wordt paradoxaal!’

- ‘Niet geheel. Bedenk, dat wij een groot herinneringsjaar gaan intreden. 1872 zal

ons de gedachtenis verlevendigen aan 1572 en aan 1672. Wij zullen die gedachtenis

feestelijk en dankbaar vieren. Waarom? Omdat wij gedenken zullen aan uitredding

uit den uitersten nood. Vóor twee en vóor drie

eeuwen beide scheen de zaak des Vaderlands reddeloos verloren. De vreemde

overweldiger, de machtigste der mogendheden van Europa, was er meester. Zijne

beste legers zwermden over het land, onze steden en vestingen had hij in. Wat

middel restte ons nog om hem te weerstaan? Toch werd de weerstand volgehouden;

zij werd overwinning; zij dreef den vijand het land uit. O, wat reeks van gedenkdagen,

gelijk geen ander volk ter wereld in zijne geschiedbladen vindt opgeteekend, zullen

ons de eerstvolgende jaren brengen. Dagen van herinnering aan lijden ook, maar

juist het lijden was het offer, waarvoor de victorie ten leste gekocht werd. Welke

stad van Holland en Zeeland zal niet op hare beurt ten feest hebben op te gaan!

Brielle's vermeestering, Vlissingen's bevrijding, Enkhuizen's overgang, Naarden's

moord, Haarlem's val, Alkmaar's victorie, de vloten van Bossu en Medina verslagen,

Leiden's ontzet, Middelburg's overgaaf, wie kan alles noemen?’.... En zoo sprekende

sprong Dirk op, greep van Haren'sGeuzen uit zijn boekenkast en las:

‘Gij Neêrland, Neêrland, dat den volken,

Daar ge uit den schoot der waterkolken

Den vrijen hals ten hemel heft,

In document De Gids. Jaargang 36 · dbnl (pagina 104-108)