• No results found

ZO SUBTIEL IS HET, TWEE EXPERIMENTELE DEMONSTRATIES

7.1 INLEIDING

In de voorgaande hoofdstukken is onderzocht hoe het kan dat Nederlanders in grote

meerderheid vinden dat racisme uit den boze is, terwijl tegelijkertijd een meerderheid van de Nederlanders, afkomstig uit etnische minderheidsgroepen, meent dat er sprake is van

alledaags racisme, ook al wordt dat niet altijd als zodanig benoemd. In de resultaten van de voorgaande hoofdstukken kwam steeds weer naar voren dat, hoewel veelal niet-intentioneel, er vaak sprake lijkt te zijn van alledaags racisme in interetnische samenwerking op het werk. In het huidige hoofdstuk hoop ik het bestaan en de effecten van dergelijk alledaags en subtiel racisme op een andere manier te illustreren. Ik presenteer twee experimenten waarin ik toets of er op basis van subtiele etnische kenmerken door mensen inderdaad een onderscheid gemaakt wordt met betrekking tot de competentie en geschiktheid op de werkvloer. Om de effecten van alledaags en subtiel racisme te onderzoeken maak ik in dit hoofdstuk gebruik van een klassieke ‘priming door middel van ongerelateerde taken’ methodiek. Deze methodiek wordt sinds de jaren zeventig in de sociale psychologie veelvuldig gebruikt om de effecten van subtiele externe factoren (zoals verwachtingen, emoties, stereotypen,

omgevingskenmerken) op beoordelingen en gedrag te onderzoeken (zie Higgins, Rholes, & Jones, 1977; Stapel & Suls, 2007). Het idee achter dit type onderzoek is dat, hoewel mensen vaak het gevoel hebben dat hun oordelen over anderen vooral gebaseerd zijn op het gedrag van deze anderen (Ik vind Daniel aardig omdat hij altijd aardig doet tegen mij en anderen), persoonsindrukken vaak gestuurd worden door ‘irrelevante’ externe informatie, zoals

gevoelens, emoties, stereotypen, etc.. Zo blijkt bijvoorbeeld uit tientallen onderzoeken dat het invullen van een eenvoudige woordpuzzel waarin vooral positieve dan wel negatieve woorden voorkomen, voldoende is om later persoonsbeoordelingen te beïnvloeden. Mensen die een positieve puzzel hebben gemaakt, zijn vervolgens meer positief over anderen en mensen die een negatieve puzzel hebben gemaakt zijn meer negatief over anderen. Deze effecten treden onbewust en niet intentioneel op. Mensen zijn zich niet bewust van deze externe invloeden.

Ze hebben het gevoel dat hun oordeel uitsluitend gestuurd wordt door wat ze over de te beoordelen personen weten (zie verder Stapel & Suls, 2007).

In de beide experimenten die ik hier presenteer gebruik ik deze beproefde en eenvoudige methode om te onderzoeken of subtiele etnische kenmerken voldoende zijn om

persoonsbeoordelingen te sturen.

7.2 EXPERIMENT 1

In het eerste experiment kregen respondenten een beschrijving voorgelegd over een nieuwe medewerker bij de Hoogovens in IJmuiden, die ingewerkt moet worden op een

staalverwerkingsmachine. Deze beschrijving is gebaseerd op de interviews die de basis vormden voor hoofdstuk 2. In deze beschrijving zijn subtiele variaties aangebracht om het effect van etniciteit en ‘anders zijn’ te kunnen onderzoeken (zie beschrijving in het kader).

Gedrag (Goed, Slecht). Ten eerste werd de beschrijving van het gedrag van de hoofdpersoon gevarieerd. In de beschrijving was te lezen dat de hoofdpersoon net in een nieuw team bij de Hoogovens is geplaatst. Dit team staat onder leiding van Hans. De hoofdpersoon moet een aantal nieuwe dingen leren en Hans moet die dingen uitleggen. De uitleg van Hans is niet altijd even duidelijk. Vervolgens lazen sommige respondenten dat de hoofdpersoon het goed deed, terwijl andere proefpersonen lazen dat de hoofdpersoon zijn werk slecht deed (zie beschrijving in het kader).

Het verhaal: (variaties tussen haakjes)

Najib(Peter) is 31 jaar en woont in Egmond. Hij werkt bij de Hoogovens in een fabriek voor staalbewerking. (Najib is een heel gewone, doorsnee man / Peter is een aparte, ongewone man.)

Najib (Peter) is net in een nieuw team geplaatst. Dit team staat onder leiding van Hans. Najib (Peter) moet een aantal nieuwe dingen leren en Hans moet die dingen aan Najib (Peter) uitleggen.

De uitleg van Hans is niet altijd even duidelijk. Najib (Peter) begrijpt niet precies wat Hans bedoelt. Najib (Peter) vindt het werk in het nieuwe team moeilijk maar uitdagend. Najib (Peter) doet zijn werk goed. Daarom hoeft de staalbewerkingsmachine zelden gestopt te worden en kan de rest van het team goed verder werken. (Najib (Peter) maakt wel eens fouten. Wanneer dit gebeurt moet de staalbewerkingsmachine worden gestopt en kan de rest van het team niet verder.)

Hoofdpersoon (Najib/ Peter: Peter is apart, Najib is gewoon). Ten tweede werd de beschrijving van de hoofdpersoon gevarieerd. Een groep respondenten kregen een verhaal over Najib (een niet-westers klinkende naam) te lezen, een tweede groep respondenten kreeg een verhaal over Peter (een westers klinkende naam) te lezen. Een derde groep kreeg een verhaal over Peter te lezen waarin werd toegevoegd dat Peter een ‘aparte, ongewone’ man was. En een vierde groep respondenten kreeg een verhaal over Najib te lezen waarin werd toegevoegd dat Najib een heel ‘gewone’, ‘doorsnee’ man was.

Door deze twee factoren (Gedrag, Hoofdpersoon) te combineren ontstaat een 2 x 4 factorieel ontwerp en dus acht verschillende verhaaltjes over (ongewone) Peter of (gewone) Najib die goed of slecht werk afleverden. Respondenten (n = 106) werden aselect aan een van de 8 condities in dit ontwerp toegewezen.

Na het lezen van het verhaaltje moesten de respondenten 5 vragen beantwoorden op een 9-punts schaal (1 = ‘negatief’ anker punt; 9 = ‘positief’ ankerpunt). Respondenten werd gevraagd in welke mate Najib (Peter) onaardig (1), aardig (9) was; dom (1), slim (9); apart (1), gewoon (9) ; ongeschikt (1), geschikt (9) voor het werk. Ook werd respondenten gevraagd in welke mate ze vonden dat Najibs (Peters) gedrag viel te verklaren uit de situatie (1)

(bijvoorbeeld de onduidelijke uitleg van Hans) of door zijn persoon (9).

De hypothese die in dit onderzoek getoetst werd is gebaseerd op het patroon dat in de eerste (interview) hoofdstukken steeds naar voren komt: Als Najib het slecht doet zal hij meer als onaardig, dom en ongeschikt worden gezien dan wanneer Peter zijn werk slecht doet. Ook zal het slechte gedrag van Najib eerder aan hem zelf worden toegeschreven dan aan de situatie, dan bij Peters slechte gedrag het geval zal zijn. Omgekeerd is te verwachten dat goed gedrag van Najib eerder aan de situatie zal worden toegeschreven (zie ook de ‘ultieme attributie fout’ Pettigrew & Meertens, 1995). De verwachting is dus dat een enkele, subtiele etnische ‘cue’ zoals een naam, voldoende is om tot stereotypische indrukvorming te komen (zie ook Otten & Stapel, 2007).

Hypothese 1: als Najib fouten maakt wordt hij vaker als onaardig, dom en ongeschikt gezien dan Peter (perceptuele vertekening).

Hypothese 2:als Najib fouten maakt wordt dat aan zijn persoon toegeschreven en als hij het goed doet aan de situatie. Als Peter het fout doet wordt dat aan de situatie en als hij het goed doet aan zijn persoon toegeschreven (personificatie).

Een van de veronderstellingen in dit proefschrift is dat dergelijke verschillen in beoordelingen tussen ‘Najib’ en ‘Peter’ het gevolg zijn van het ‘anders’ zijn van (de naam) ‘Najib’. Het ongewone, andere (Najib) wordt bijna automatisch negatiever gezien en beoordeeld dan het gewone (Peter). Om deze hypothese te toetsen heb ik in het ontwerp van dit experiment een conditie (een verhaaltje) toegevoegd waarin Peter expliciet werd beschreven als ‘een aparte, ongewone man’. De verwachting is dat wanneer Peter ‘apart en ongewoon’ is, de manier waarop hij beoordeeld wordt meer zal lijken op de wijze waarop Najib beoordeeld wordt.

Hypothese 3: De beoordeling van Peter zal meer gaan lijken op de beoordeling van Najib als Peter ‘apart en ongewoon’ is (Perceptuele vertekening op basis van ‘anders-zijn’).

Om de andere kant van deze ‘gewoon-anders’ medaille te onderzoeken, heb ik ook een conditie (een verhaaltje) toegevoegd waarin wordt aangegeven dat Najib gewoon is (“Najib is een gewone, doorsnee man”). De vraag is dan of een dergelijke toevoeging het anders-zijn van ‘Najib’ kan verdunnen dan wel kan ontkrachten. Ik verwacht dat dit niet het geval zal zijn omdat de naam Najib een zeer sterke, etnische ‘cue’ is die wijst op ‘anders-zijn’ en verwijst naar een ‘andere etniciteit’. Toevoegen dat Najib “gewoon en doorsnee” is zal dit niet opheffen. ‘Najib’ zal nooit als ‘gewoon’ of ‘gelijk’ (aan autochtonen) worden gezien.

Hypothese 4: De beoordeling van Najib zal niet meer gaan lijken op de beoordeling van Peter als Najib ‘gewoon en doorsnee’ is (perceptuele vertekening blijft: ‘gewone’ ‘anderen’ blijven ‘anders’).

Methode Respondenten

Alle deelnemers aan een kick-off bijeenkomst over interculturalisatie in een justitiële instelling kregen bij aankomst in de bijeenkomstruimte het verhaaltje en de vragen

voorgelegd. Er zijn vier bijeenkomsten geweest waarop in totaal 106 respondenten aan het experiment deel hebben genomen, 64 mannen en 42 vrouwen in de leeftijd van 21 tot 56 jaar. De meeste deelnemers waren autochtone Nederlanders. Er waren te weinig allochtone

deelnemers om te kunnen analyseren of de allochtonen de voorgelegde

persoonsbeschrijvingen anders beoordeelden dan autochtone deelnemers. Er waren geen sexe of leeftijdseffecten op de afhankelijke variabelen (Fs < 1).

Procedure

Bij binnenkomst kregen de deelnemers het verhaaltje met vragen uitgereikt met het verzoek het verhaaltje te lezen en de vragen te beantwoorden.