• No results found

Zesde jaarlijks verslag over de structuurfondsen in 1994

I. Voorstel voor een verordening van de Raad tot invoering van een steunregeling voor telers van bepaalde citrussoorten (COM(96)0177 - C4-0321/96 - 96/0120(CNS))

5. Zesde jaarlijks verslag over de structuurfondsen in 1994

A4-0211/96

Resolutie over het zesde jaarlijks verslag van de Commissie over de structuurfondsen - 1994

Het Europees Parlement,

- gezien het zesde jaarlijks verslag van de Commissie over de structuurfondsen - 1994 (COM(95)0583 - C4-0009/96),

- gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over het begrotingsjaar 1994, en in het bijzonder hoofdstuk 4,

- gelet op verordening (EG) nr. 2052/88, in het bijzonder artikel 16, en verordening (EG) nr.

4253/88, in het bijzonder artikel 31,

- gezien het zevende jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de EU en de fraudebestrijding,

- gezien het verslag van de Commissie regionaal beleid en de adviezen van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Begrotingscommissie, de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid en de Commissie visserij (A4-0211/96),

A. overwegende dat het zesde jaarlijks verslag betrekking heeft op het eerste jaar van de toepassingsperiode (1994-1996),

B. overwegende dat de structuurfondsen voor de Unie het belangrijkste instrument vormen voor de versterking van de sociaal-economische samenhang,

C. overwegende dat de Europese economie zich in een periode van geringe groei bevindt, waardoor de verschillen tussen de regio's van de Unie nog groter worden,

D. overwegende dat het lopende meerjarenprogramma voor de structuurfondsen bijna halverwege de looptijd is aangekomen,

E. er met klem op wijzend dat de toegang tot en de besteding van de structurele bijstandsverlening gemakkelijk te begrijpen moet zijn,

F. overwegende dat het absoluut noodzakelijk is de fraude en onregelmatigheden bij de structuurfondsen zoveel mogelijk te beperken,

G. overwegende dat, wil de uitvoering van het structuurbeleid efficiënt zijn, de subsidiariteits- en partnerschapsprincipes volledig moeten worden nageleefd,

( )1 PB C 255 van 20.9.1993, blz. 19.

onduidelijkheid en omslachtigheid van de voorstellen van de Commissie en daarnaast het gebrek aan professionaliteit bij het personeel van de nationale overheden,

I. overwegende dat om de Economische en Monetaire Unie dichterbij te brengen het cohesiebeleid versterkt moet worden,

1. is in het algemeen verheugd over de volledige en gedetailleerde opzet van het jaarlijks verslag, maar betreurt ten zeerste dat het een jaar na afloop van de controleperiode wordt gepubliceerd en dat de omzetting van nieuwe elementen van de herziene structuurfondsverordening, zoals het richten van de maatregelen op duurzame ontwikkeling, het bereiken van het doel dat vrouwen gelijk behandeld worden, inspraak van milieudeskundigen bij het opstellen van de plannen in de lid-staten, onvoldoende respectievelijk helemaal niet in praktijk is gebracht;

2. is verheugd dat voor de periode 1994-1999 voor de structuurfondsen omvangrijke en verhoogde kredieten, te weten 141 miljard ecu, zijn uitgetrokken;

3. betreurt dat het Parlement niet is betrokken bij de vaststelling van de financiële vooruitzichten 1994/1999 voor de structuurfondsen en bij de verdeling van de kredieten tussen doelstelling 1 en de andere doelstellingen, waarover door de Raad van Edinburgh met gesloten deuren is beslist, zonder rekening te houden met de begrotingsbevoegdheden van het Europees Parlement;

4. wijst op de noodzaak dat het Europees Parlement in de toekomst bij dergelijke beslissingen wordt betrokken;

5. wijst erop dat de toekomstige besluiten betreffende de structuurfondsen moeten worden goedgekeurd volgens de medebeslissingsprocedure in plaats van de instemmingsprocedure;

6. wijst erop dat moet worden toegezien op de voortdurende en volledige toepassing van de Gedragscode van 13 juli 1993 voor de tenuitvoerlegging van de diverse sectoren van het structuurbeleid door de Commissie , zodat het Parlement over de nodige informatie met1 betrekking tot het beheer van de Fondsen kan beschikken en zijn standpunt kenbaar kan maken;

7. is van mening dat de officiële doelstellingen van de structuurfondsen te vaag en onvoldoende gekwantificeerd zijn om het programma naar behoren in zijn geheel te kunnen beoordelen en acht dit een ernstige tekortkoming bij de vaststelling van deze doelstellingen;

8. is van mening dat de lid-staten in samenwerking met de Commissie volledige en doorzichtige informatie moeten verstrekken aan de plaatselijke en regionale autoriteiten over de beschikbaarheid en de aard van de fondsen en hun bijdrage tot de economische en sociale samenhang;

9. constateert echter dat vooruitgang is geboekt bij de deelneming van de plaatselijke en regionale autoriteiten en de sociale partners, maar is van mening dat deze deelneming in de programmeringsfase soms te beperkt was; wenst daarom dat de inspanningen ter begeleiding van de tenuitvoerleggingsfasen verdubbeld worden;

10. betreurt de hoge mate van complexiteit van de fondsen en van hun administratie, waardoor zij onbegrijpelijk worden voor de meerderheid van de burgers van de Unie en eventuele begunstigden; wenst een grotere vereenvoudiging van de toekomstige programma's door beperking van het aantal betrokken DG's van de Commissie, het aantal vormen van bijstandsverlening en van de overlappingen tussen zowel de doelstellingen, als tussen de communautaire initiatieven en andere instrumenten; dringt er bij de Commissie op aan op korte termijn alle mogelijke maatregelen te treffen om in dit opzicht verbeteringen aan te brengen in het lopende programma; is verheugd over de recente aanpak van dit probleem door de Commissie en de Raad;

11. pleit voor een nauwere samenwerking tussen de Commissie en de nationale en regionale regeringen om een grotere doeltreffendheid van de steunmaatregelen te waarborgen, mede door zich stipt te houden aan alle termijnen en door nauwkeuriger criteria voor toegang tot de fondsen vast te stellen; verzoekt de Commissie en de lid-staten onmiddellijk gevolg te geven aan het voorstel voor optimaal gebruik van de fondsen dat op de informele ministersvergadering in Venetië (3-4 mei 1996) is gedaan door de met het regionaal beleid belaste commissaris;

12. wenst dat de programma's van de verschillende structuurfondsen beter op elkaar worden afgestemd en deze weer op andere vormen van communautair steunbeleid die zich op dezelfde terreinen richten, terwille van een maximalisering van de gevolgen ter plekke, vooral ten aanzien van de onverbiddelijke noodzaak de werkgelegenheid te verbeteren;

13. is echter van mening dat in de toekomst geen voorwaardelijk verband gelegd mag worden tussen de tenuitvoerlegging van het regionaal beleid en de lopende processen van nominale convergentie;

14. moedigt de Commissie aan bij haar streven meer steun te verlenen aan de culturele sector ook door sterk verband te leggen tussen het cultureel leven en de desbetreffende economie;

15. betreurt dat zeer weinig structurele bijstandsmaatregelen een transnationaal element bezitten, en acht dit een gemiste kans ten aanzien van de voordelen van de synergetische werking tussen de regio's voor de economische ontwikkeling en de toenadering tussen de regio's van Europa en hun burgers;

16. betreurt dat de 10% van de structuurfondsen die momenteel worden besteed aan interregionale samenwerking niet volstaan om de samenwerking in economische projecten tussen de regio's van de EU aan te zwengelen;

17. stelt vast dat de structuurfondsen op lange termijn tot taak hebben de grote verschillen tussen de rijkste en de armste regio's aanzienlijk te verkleinen; betreurt evenwel dat men er tot dusver onvoldoende in is geslaagd produktiviteitswinst te koppelen aan produktieverhoging, zodat de

18. verheugt zich erover dat 90% van de voor 1994 beschikbare kredieten werd vastgelegd en 75%

werd betaald; wijst desalniettemin met grote bezorgdheid op het lage percentage betalingsverplichtingen voor communautaire initiatieven (12%) en op het feit dat een groot gedeelte van alle betalingsverplichtingen werd aangegaan aan het einde van het jaar, in december;

19. constateert met grote bezorgdheid dat de Commissie niet volledig is geïnformeerd over het moment waarop de communautaire bijstand in contant geld de regio's waarvoor hij bestemd is, bereikt en dat er bewijzen te over zijn dat deze betalingen door de lid-staten met zeer grote vertraging worden verricht, waardoor de economische ontwikkeling grote achterstand oploopt;

verlangt daarom dat de betaling aan de uiteindelijke ontvangers op dezelfde wijze wordt gecontroleerd als betaling door de Commissie aan de lid-staten; verzoekt de lid-staten met klem regelmatig overzichten met het tijdschema van de betalingen voor te leggen, zodat de controle kan plaatsvinden op grond van duidelijke bewijsstukken, zoals de Rekenkamer in haar verklaring van betrouwbaarheid reeds had gevraagd;

20. veroordeelt de moeilijkheden, en soms tegenwerking, die de Commissie ondervindt van lid-staten die onvoldoende inlichtingen verstrekken om de additionaliteit aan te tonen;

21. is van mening dat versterking van de regionale bevoegdheden kan bijdragen aan behoorlijke verbetering en een vereenvoudiging van het beheer en de controle op de communautaire fondsen door aan de ene kant de werkdruk van de Commissie te verlichten en aan de andere kant garant te staan voor duidelijkheid op een niveau dat dichter bij de contribuanten ligt;

22. verheugt zich over de verbetering van de programma's en de toename van het percentage dat wordt goedgekeurd dankzij de geslaagde invoering van de enige programmeringsdocumenten;

betreurt het desalniettemin dat de Commissie geen officiële vergelijkende evaluatie maakt van de efficiency en doeltreffendheid van de tussen de lid-staten en hun regio's opgestelde systemen voor de goedkeuring van de projecten; is van mening dat zij dit in de toekomst wel moet doen;

23. verzoekt de Commissie de methoden voor evaluatie ex post en interim verder uit te werken, om de bijdrage van de structurele bijstandsverlening aan de ontwikkeling van de regio's duidelijk te kunnen aantonen;

24. feliciteert de Commissie met haar analyse van de onderlinge verbanden van de structuurfondsen met andere beleidsvormen van de EU en verheugt zich over de coördinatie tussen de structuurfondsen, het Cohesiefonds, de EIB en andere instrumenten; stelt echter vast dat de financieringsmogelijkheden van de EIB niet zijn afgestemd op de behoeften en mogelijkheden van het MKB en dat daarom MKB's vaak niet in staat zijn gebruik te maken van de voor hen bestemde structuursteun;

25. acht het niet acceptabel dat in afzonderlijke projecten en programma's voortdurend conflictpunten voorkomen met het EU-milieubeleid en roept de Commissie en de lid-staten op er zorg voor te dragen dat de projecten in de toekomst in overeenstemming met het EU-milieubeleid worden uitgevoerd door onder andere milieu-effectrapportages juist toe te passen en te zorgen voor preventieve en feitelijke deelneming van de milieu-instanties aan de uitvoering en evaluatie van de programma's;

26. dringt aan op een constructieve samenwerking voor de coördinatie van de bijstandsverlening in het kader van de structuurfondsen (gebruikelijke procedures van het Europees beleid) en de beleidsmaatregelen op het gebied van ruimtelijke ordening (intergouvernementele procedure), met het oog op de optimale uitvoering van de verschillende doelstellingen van het regionaal beleid;

27. veroordeelt de voortdurende onjuiste toepassing van procedures door lid-staten en regio's, hetgeen aanleiding was voor ernstige kritiek in het verslag van de Rekenkamer; verheugt zich over de extra maatregelen van de Commissie voor de coördinatie van de acties tegen het misbruik en tegen beperkingen die aan de besteding van de gelden worden gesteld door praktijken in de lid-staten die de Europese structuursteun niet rechtstreeks en volledig doorsluizen naar de regio's, maar onderwerpen aan nationale revisies en verzoekt de Commissie daarom direct te interveniëren en te bevorderen dat het geld wordt besteed in de zin van de Europese economische en sociale cohesie overeenkomstig de structuurverordening;

verzoekt de Commissie tevens op zo kort mogelijke termijn de controles ter plaatse op te voeren om zo een juiste uitvoering van de projecten te waarborgen;

28. spoort de lid-staten aan om zeer zorgvuldig te zijn bij de ratificering van de Conventie over de bescherming van de financiële belangen van de EG;

29. betreurt dat de verspreiding van de bij de besteding van de structuurfondsen opgedane ervaring in alle Europese regio's en de aanmoediging om de beste werkwijze aan te wenden geen prioriteit lijken te zijn en in het verslag van de Commissie niet worden genoemd;

30. is van mening dat de Commissie en de lid-staten in het kader van de structuurfondsen de vorming van netwerken en de uitwisseling van ervaringen moeten stimuleren om te zorgen dat er modellen komen voor een optimale tenuitvoerlegging van de structuurfondsen en een betere interregionale samenwerking mogelijk wordt;

31. verlangt dat er pogingen worden ondernomen voor grotere participatie van de particuliere sector bij de steunverlening aan de regionale ontwikkeling en wenst dat de steun kan worden aangewend voor een groter scala van financiële engineeringprogramma's, in het bijzonder ten behoeve het MKB;

32. wenst dat de Commissie met spoed het probleem aanpakt van de cash flow van de deelnemende organisaties in de vrijwilligerssector, van de coöperaties en van de kleine en middelgrote bedrijven (MKB);

bestuderen vóór de helft van de lopende programmeringsperiode voorbij is;

34. verzoekt de Commissie regionaal beleid na te gaan hoe het jaarverslag van de Commissie over de structuurfondsen in de toekomst grondiger kan worden geëvalueerd, met hoorzittingen en bezoeken ter plaatse, en te onderzoeken of een tijdelijke werkgroep kan worden opgericht waaraan alle partijen kunnen deelnemen; verzoekt de Commissie regionaal beleid voorts de kosten van een dergelijke actie te ramen;

Landbouwaspecten:

35. is van mening dat iedereen die in aanmerking komt voor de fondsen beter moet worden geïnformeerd, vooral in de probleem- en randgebieden waar de informaties moeilijk of te laat aankomen; door verregaande verbreiding van de informatie wordt het risico vermeden dat juist de voornaamste doelgroepen van de steunmaatregelen er geen gebruik van kunnen maken;

36. wijst op de moeilijkheden waarmee de communautaire initiatieven (LEADER) hebben te kampen; slechts 12% van de beschikbare kredieten zijn vastgelegd, waarvan het leeuwenaandeel wordt ingenomen door het initiatief "werkgelegenheid" (200 miljoen ecu op een totaal van ongeveer 230 voor alle initiatieven), terwijl voor LEADER slechts ongeveer 24 miljoen zijn vastgelegd; de redenen voor deze vertraging bij LEADER moeten nauwkeurig worden nagegaan: moeilijkheden bij de instelling van de PAG (plaatselijke actiegroepen), het vinden van de kredieten op regionaal of nationaal niveau of de technische voorbereiding van de projecten?

37. wijst op het verschil in gebruik van de drie fondsen door de lid-staten; bij de kredieten in het kader van doelstelling 5b blijkt dat in 1994 op een totaal van ongeveer 609 miljoen ecu voor 9 staten (met uitzondering van Griekenland, Ierland en Portugal) er 262,7 miljoen voor Frankrijk, bijna 126 miljoen voor Duitsland, 75,5 miljoen voor Italië en 73,5 miljoen voor Spanje zijn vastgelegd; ook de redenen voor dit verschil in bestedingspercentage zouden nauwkeurig moeten worden nagegaan, om goede oplossingen te vinden, zoals ook reeds is gezegd voor het LEADER-initiatief;

Budgettaire en financiële aspecten:

38. wijst erop dat het proces van toenadering en van economische en sociale convergentie tussen de verschillende regio's van de Unie veel tijd in beslag neemt en alleen maar effect kan sorteren wanneer de beginselen van de economische en sociale samenhang en de financiële solidariteit worden toegepast;

39. stelt vast dat het jaar 1994 op het vlak van de budgettaire uitvoering de problemen weerspiegelt waarmee de lid-staten bij de toepassing van het nieuwe stelsel geconfronteerd worden; de late goedkeuring van de desbetreffende communautaire bestekken (tweede helft 1993) en van het eerste pakket van communautaire initiatieven (juni 1994) heeft er eveneens toe bijgedragen dat de in de begroting opgenomen kredieten niet konden worden geabsorbeerd;

( )1 PV C 141 van 13.5.1996, blz. 113.

( ) PB C 117 van 22.4.1996, blz. 70.2

40. vestigt de aandacht van de Commissie en de lid-staten op het feit dat de absorptieproblemen van 1994 zich ook in 1995 hebben voorgedaan, hetgeen tot gevolg had dat de financiële vooruitzichten tot twee keer toe moesten worden aangepast; wijst erop dat de begrotingsautoriteit daarom heeft besloten voor de periode 1996-1999 de plafonds van rubriek 2 van de financiële vooruitzichten met in totaal 3.811 mln. ecu aan vastleggingskredieten te verhogen (1.738 + 2.073 mln. ecu);

41. is van mening dat deze gang van zaken een "sneeuwbal"-effect zou kunnen veroorzaken en in de laatste twee jaar van de nieuwe financiële programmeringsperiode, 1998-1999, tot aanzienlijke budgettaire en administratieve knelpunten zou kunnen leiden;

42. verwijst derhalve naar zijn resolutie van 17 april 1996 betreffende de kwijting voor de uitvoering van de begroting 1994 , en onderstreept dat de Commissie technische en1 administratieve aanpassingen uit moet voeren die een doeltreffender toepassing van de structuurfondsen waarborgt en die de in Edinburgh besloten overdracht van middelen naar de verschillende regio's van de EU mogelijk maakt;

43. bevestigt dat de verdeling van de kredieten overeenkomstig artikel 12, lid 4 van de kaderverordening inzake de structuurfondsen vooral een indicatief karakter heeft, zowel ten aanzien van de communautaire bestekken als ten aanzien van de communautaire initiatieven;

44. verwijst in deze context naar zijn resolutie van 28 maart 1996 over de toewijzing van de reserve voor de communautaire initiatieven en bevestigt dat de hierin genoemde beginselen2 van toepassing moeten zijn op de structuurfondsen in hun geheel (CB's, overgangsmaatregelen, innovatieve acties en communautaire initiatieven) en is van mening dat de Commissie in het bijzonder:

- het EP ieder jaar bij de goedkeuring van het voorontwerp van begroting een verslag dient voor te leggen over de stand van budgettaire uitvoering van alle communautaire bestekken en communautaire initiatieven;

- vóór juli 1998 een verslag dient voor te leggen over de algemene stand van uitvoering van de verschillende onderdelen van de structuurfondsen waarin de begrotingsautoriteit aanpassingen en eventueel versterkingen worden voorgesteld van de oorspronkelijk goedgekeurde financiële programmeringen;

- de begrotingsautoriteit op de hoogte moet stellen van de kredietoverschrijvingen die zij binnen ieder hoofdstuk wil voornemen;

Sociale aspecten:

45. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie, om een betere beoordeling in de komende verslagen vervat in zijn resolutie van 19 januari 1996 over het vijfde jaarverslag van de Commissie over

( )1 PB C 32 van 5.2.1996, blz. 131.

( )2 Loc. cit. paragraaf 30.

daarbij vooral naar de stabiliteit van de arbeidsplaatsen te kijken;

46. betreurt dat de gegevens over deelname van vrouwen aan door het ESF medegefinancierde projecten ondanks verzoeken daartoe van het Parlement nog steeds volkomen ontoereikend2 zijn; verwacht dat hierover in de volgende verslagen adequate informatie wordt verstrekt;

47. herinnert de Commissie eraan dat in de volgende verslagen met betrekking tot de ESF-maatregelen exacte gegevens moeten worden opgenomen over bemiddelingspercentages en cijfers over het aantal afgehaakte deelnemers; verwacht dat dit wordt vergemakkelijkt door betere kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen in de CB's/GPD's;

48. herinnert de Commissie eraan dat bij de evaluatie van de ESF-bijdragen indicatoren moeten worden gehanteerd die betrekking hebben op de situatie op de arbeidsmarkt, het bereikte opleidingsniveau, de inhoud van de medegefinancierde maatregelen en de loon- en inkomstenontwikkeling;

49. betreurt dat het verslag geen informatie verstrekt over het effect van de convergentiecriteria van de EMU en de additionaliteitseisen op de bestedingspercentages en spreekt de verwachting uit dat hieraan in de volgende verslagen aandacht zal worden besteed;

Visserij:

50. vraagt de Commissie om formeel een verslag over haar "structureel beleid ter ondersteuning van de visserij en de aquacultuur" voor te leggen aan het Europees Parlement;

51. doet opnieuw een oproep tot de Commissie om een verslag over de uitvoering van het PESCA-programma op te stellen zodra dat initiatief halfweg in zijn totale looptijd is;

-52. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.

( )1 PB L 250 van 26.9.1994, blz. 15.

6. Communautair bestek ten behoeve van Griekenland