• No results found

Wat betreft het macroniveau zijn de verhalen geanalyseerd op een tweetal punten: 1) de verhaalelementen van Stein en Glenn (1979) en 2) de globale structuur van Donovan (2001). De resultaten van deze analyses worden in deze paragraaf gepresenteerd.

4.1.1 Verhaalelementen

Met behulp van de verhaalgrammatica van Stein en Glenn (1979) zijn de zelfverzonnen verhalen van de leerlingen geanalyseerd op de aanwezigheid van de verschillende verhaalelementen. In de twee onderstaande tabellen worden de resultaten weergegeven die uit deze analyses zijn voortgekomen. Tabel 1 laat per leerling zien welke verhaalelementen de leerlingen in groep 6 en groep 8 in hun verhalen hebben verwerkt, en in tabel 2 wordt per verhaalelement getoond hoeveel verhalen in beide groepen het betreffende element bevatten.

Leerling Major setting Minor setting Initiating event Internal response Internal plan Attempt Direct consequence Reaction Groep 6 L6J1 x x x x x x x x L6J2 x x x x x x L6J3 x x x x x x x x L6J4 x x x x x x L6J5 x x x x x x L6J6 x x x x x x x L6M7 x x x x x L6M8 x x x x x x x L6M9 x x x x x x x x L6M10 x x x x x x x L6M11 x x x x x x L6M12 x x x x Groep 8 L8J13 x x x x x L8J14 x x x x x x L8J15 x x x x x x L8J16 x x x x L8J17 x x x x x x L8J18 x x x x x x x L8J19 x x x x x L8M20 x x x x x x x L8M21 x x x x x x x L8M22 x x x x x x x L8M23 x x x x x x x L8M24 x x x x x x x L8M25 x x x x x x x x L8M26 x x x x x x x x L8M27 x x x x x x x L8M28 x x x x x x

31 L8M29 x x x x x x x L8M30 x x x x x x x L8M31 x x x x x x x L8M32 x x x x x x x L8M33 x x x x x x Totaal 28 32 32 28 5 32 32 26

Tabel 1: aanwezigheid verhaalelementen in zelfverzonnen verhalen

Verhaalelementen Groep 6 Groep 8 Totaal

Major setting 11 - 91,7% 19 - 90,5% 29 - 87,9% Minor setting 11 - 91,7% 21 - 100% 32 - 97,0% Initiating event 11 - 91,7% 21 - 100% 32 - 97,0% Internal response 9 - 75% 19 - 90,5% 28 - 84,8% Internal plan 3 - 25% 2 - 9,5% 5 - 15,2% Attempt 12 - 100% 20 - 95,2% 32 - 97,0% Direct consequence 12 - 100% 20 - 95,2% 32 - 97,0% Reaction 10 - 83,3% 16 - 76,2% 26 - 78,8%

Tabel 2: aantal verhalen met bepaald verhaalelement per groep (aantal en percentage, afgerond op 2 decimalen)

In tabel 1 is per leerling weergegeven welke verhaalelementen in de verhalen aanwezig zijn. Zo heeft de derde leerling, een jongen (J) uit groep 6 met leerlingnummer 3, een major setting, minor setting, intiating event, internal response, internal plan, attempt, direct consequence en reaction aan zijn verhaal toegevoegd. Tabel 2 laat het aantal leerlingen zien dat een bepaald element heeft gebruikt, zowel per groep als over het totaal genomen. De grootste verschillen tussen de groepen doen zich voor wat betreft de internal response en het internal plan: bij beide elementen is het verschil tussen de groepen 15,5%, één keer in het voordeel van groep 6 en één keer in het voordeel van groep 8. Opvallend is dat de bovenste vier verhaalelementen door meer leerlingen in groep 8 zijn gebruikt, terwijl de laatste vier elementen in meer verhalen van groep-6-leerlingen voorkomen. Om te kijken of er verbanden bestaan tussen de groepen en het gebruik van de elementen is een chi-square test uitgevoerd. Er is voor een chi-square test gekozen, omdat er in dit geval sprake is van een

onafhankelijke categorische variabele (groepen) en een afhankelijke categorische variabele (element wel of niet aanwezig). Uit de resultaten van deze toets bleek dat in alle gevallen meer dan 20% van de cellen een verwachte frequentie van 5 of minder had, daarom is er gekeken naar de uitkomsten van de Fisher’s exact test.1 Hieruit kwam naar voren dat er geen significante verbanden bestaan tussen het gebruik van de elementen en de groepen (zie bijlage 5, tabel 1).

Het meest opvallende resultaat dat uit de tabellen naar voren komt, is dat internal plans in veruit de minste verhalen aanwezig zijn: slechts 5 van de 33 leerlingen voegden een internal plan aan hun verhaal toe. De aangetroffen internal plans functioneren allen als een vooraankondiging van het daaropvolgende gedrag. Het onderstaande verhaalfragment van een leerling uit groep 6 is hier een voorbeeld van:

1 Elke keer dat er in dit onderzoeksverslag gesproken wordt over de resultaten van een Fisher’s exact test heeft

32 Verhaalfragment L6J3 - internal plan

Opeens hoorde hij beneden een glas breken. [1] (…) Hij besloot een kijkje te gaan nemen. [2] Maar eerst zijn ouders waarschuwen. [3] Maar toen hij naar hun kamer ging [4] was de kamer leeg! [5] Hij ging naar zijn broertjes kamer [6] en weer hetzelfde! [7] De kamer was leeg! [8] Hij ging langzaam de trap af.[9]

In dit fragment blijkt uit de internal plans (onderstreept) welke handelingen het personage gaat doen vóórdat hij deze handelingen daadwerkelijk uitvoert. De uiting ‘Hij besloot een kijkje te gaan nemen’ geeft aan wat het personage van plan is, en pas in uiting 9 van het fragment voert hij dit plan uit. Hetzelfde geldt voor het plan ‘maar eerst zijn ouders waarschuwen’, wat hij pas daadwerkelijk uitvoert (of eigenlijk probeert uit te voeren) in de uiting erna. Dergelijke uitingen bereiden de lezer als het ware voor op wat er daarna gaat komen en geven expliciet het plan weer.

In tegenstelling tot het internal plan, komen alle andere verhaalelementen juist wel in het overgrote deel van de verhalen voor, zoals blijkt uit de derde kolom in tabel 2 met de totaalaantallen. De twee onderstaande verhaalfragmenten van een leerling uit groep 6 en uit groep 8 zijn voorbeelden van hoe deze elementen in de verhalen zijn aangetroffen:

Verhaalfragment L6M10 - verhaalelementen (excl. internal plan)

Er was eens een land webbieland! [1] Er was leuk nieuws in webbieland! [2] Er werd een baby webbie geboren: Rosie. [3] Rosie groeide en groeide. [4] Op een dag dacht ze hé ik wil avonturen beleven. [5] Ze ging op zoek naar haar zus [6] want die ging er wéér vandoor. [7] Rosie zocht en zocht [8] maar ze kon haar nergens vinden. [9] Ze moest huilen. [10]

De eerste twee uitingen van het fragment van L6M10 behoren tot de minor setting, omdat hierin de context van het verhaal wordt beschreven. Uiting 3 is de major setting, waarin de hoofdpersoon geïntroduceerd wordt. De vierde uiting behoort weer tot de minor setting, waarin ditmaal een ‘gewone’ gang van zaken wordt beschreven. Uiting 5 betreft een internal response, omdat er wordt verwezen naar de psyche van het personage en er een wens duidelijk wordt. Uiting 6 en uiting 8 zijn attempts, waarin handelingen van het personage om een bepaald doel te behalen worden

beschreven. Uiting 7 is een initiating event, dat een reactie uitlokt bij het hoofdpersonage

(beschreven in uiting 6 en 8). Uiting 9 is een direct consequence, waarin de uitkomst van de attempts wordt vermeld, en uiting 10 betreft een reaction, waaruit blijkt hoe het personage reageert op de direct consequence. Het verhaalfragment van L6M10 wijkt qua volgorde van de verhaalelementen iets af van de structuur zoals Stein en Glenn (1979) deze hebben beschreven: het intitiating event in uiting 7 komt na de internal response en de eerste attempt, terwijl het initiating event in Stein en Glenn’s verhaalgrammatica juist vóór de internal response en de attempt komt. Dergelijke situaties, waarin de volgorde van de verhaalelementen niet helemaal overeenkomt met de volgorde die Stein en Glenn beschrijven, komen regelmatig in de verhalen voor. Het feit dat de volgorde in dit fragment iets anders is, maakt dat ook de internal response inhoudelijk iets afwijkt van Stein en Glenn’s beschrijving. Zij geven namelijk aan dat een internal response verwijst naar de psychische toestand van een personage na een gebeurtenis, maar deze gebeurtenis ontbreekt in dit geval. Echter geeft uiting 4 wel duidelijk een psychische toestand van het personage Rosie weer, daarom is deze uiting toch als internal response bestempeld. Ook dit verschijnsel doet zich vaker in de verhalen voor.

33 Verhaalfragment L8M27 - verhaalelementen (excl. internal plan)

Personages: Cristina, Danique, Lisa, Annika. [1] Samen zitten we in de klas. [2] Yay! Rekenen! [3] Maar niet heus. [4] Keer en gedeelt door, echt waar ik zin in heb. [5] ‘Annika, wat is 8x9?’ [6] Ik schrok wakker. [7] O nee, een som..! [8] ‘ehhm…8x9?’ [9] ‘Ja’ [10] ‘D…dat is 72…’ [11] ‘Fijn dat je zo goed oplet.’ Zei juf [12] ‘Maar even nablijven’ [13] Ook dát nog. [14]

Uiting 1 van het fragment van L8M27 is de major setting waarin de personages worden

geïntroduceerd, gevolgd door de minor setting in uiting 2 met informatie over de context. Uiting 3, 4 en 5 geven aan wat het personage denkt en voelt over een bepaalde situatie, en zijn derhalve internal responses. De zesde uiting is een initiating event, dat erop gericht is een reactie bij het personage uit te lokken. Uiting 7 en 8 betreffen internal responses waarin nogmaals de inwendige reacties van het personage worden geuit. Uiting 9 en 11 zijn attempts van het personage om een bepaald doel te behalen (het beantwoorden van de vraag) en uiting 10, 12 en 13 zijn direct consequences waarin wordt beschreven welke gevolgen de attempts hebben. Tot slot is uiting 14 een reaction, waarin wordt aangegeven wat de inwendige reactie van Annika is op de direct

consequence. Ook in dit geval ontbreekt een initiating event voorafgaand aan de internal responses in uiting 3, 4 en 5, er kan in dit geval echter wel een initiating event worden afgeleid uit deze internal responses: de kinderen krijgen een les rekenen. Deze gebeurtenis, die niet expliciet wordt vermeld, veroorzaakt de weergegeven internal responses van het personage Annika. Zoals reeds beschreven in hoofdstuk 2, behoort het initiating event (samen met de internal reponse, het internal plan en de reaction) tot de groep categorieën die kunnen ontbreken in een verhaal, omdat ze kunnen worden afgeleid uit de rest van de tekst.

De beide bovenstaande verhaalfragmenten bestaan uit een setting-categorie en een episode waarin, op het internal plan na, alle verhaalelementen voorkomen. Dergelijke episodes zijn echter vrij zeldzaam in de verhalen, meestal ontbreken er namelijk meerdere elementen in de afzonderlijke episodes. De elementen kunnen dan wel allemaal aanwezig zijn in het volledige verhaal, maar komen vaak niet allen tezamen in één episode voor. In tabel 3 wordt per groep weergegeven hoe vaak ieder verhaalelement gemiddeld in de verhalen aanwezig is, en tabel 4 laat per groep zien hoe vaak ieder verhaalelement gemiddeld per episode voorkomt. De major en minor setting komen niet voor in tabel 4, omdat, zoals reeds is beschreven, de setting-categorie geen onderdeel is van de episodes (Stein en Glenn, 1979). Het gemiddeld aantal episodes per verhaal is in groep 8 iets hoger dan in groep 6, namelijk 5,28 episode tegenover 4,25 episodes. Dit verschil is niet significant, zo is gebleken uit een independent-samples t-test (zie bijlage 5, tabel 2).

Verhaalelementen Groep 6 Groep 8

Gemiddelde Standaarddeviatie Gemiddelde Standaarddeviatie

Major setting 1,67 1,44 1,24 0,70 Minor setting 6,25 5,43 7,86 4,67 Initiating event 4,25 3,86 4,86 3,14 Internal response 4,08 6,52 3,33 2,67 Internal plan 0,50 1,00 0,14 0,48 Attempt 5,00 2,73 7,95 5,56 Direct consequence 6,83 4,39 6,95 4,04 Reaction 1,92 1,68 2,04 2,44

34

Totaal 30,05 34,37

Tabel 3: gemiddelde frequentie verhaalelementen in verhalen per groep (in aantallen, afgerond op 2 decimalen)

Verhaalelementen per episode

Groep 6 Groep 8

Gemiddelde Standaarddeviatie Gemiddelde Standaarddeviatie

Initiating event 0,96 0,68 1,09 0,79 Internal response 0,81 1,07 0,77 0,63 Internal plan 0,07 0,14 0,03 0,08 Attempt 1,17 0,37 1,48 0,77 Direct consequence 1,74 1,45 1,28 0,55 Reaction 0,46 0,40 0,35 0,33 Totaal 5,21 5

Tabel 4: gemiddelde frequentie verhaalelementen per verhaalepisode per groep (in aantallen, afgerond op 2 decimalen)

Uit tabel 3 blijkt dat de leerlingen in groep 8 over het geheel genomen iets meer verhaalelementen in hun verhalen hebben verwerkt dan de leerlingen in groep 6. Daarnaast laat de tabel zien dat de leerlingen in groep 6 gemiddeld het meest frequent direct consequences aan hun verhalen hebben toegevoegd, en dat attempts het meest frequent in de verhalen van groep 8 voorkomen. Wat betreft het gemiddelde aantal attempts in de verhalen lijkt er een duidelijk verschil te zijn tussen groep 6 en groep 8, uit een independent-samples t-test is echter gebleken dat dit geen significant verschil is (zie bijlage 5, tabel 2). Bij de andere elementen ligt het gemiddelde aantal in de beide groependichter bij elkaar en komt de rangorde van de elementen overeen.

Uit tabel 4 blijkt dat de frequentie waarin de verhaalelementen per episode voorkomen vergelijkbaar is met de resultaten die in tabel 3 worden weergegeven: in groep 6 is wederom de direct

consequence de meest gebruikte categorie en in groep 8 de attempt. Wat het gebruik van de andere verhaalelementen betreft komt de rangorde in de twee groepen overeen. Wel wijken ook hier de exacte aantallen wat van elkaar af, met name wat betreft het gebruik van direct consequences: deze komen in groep 6 gemiddeld 1,74 keer per episode voor en in groep 8 gemiddeld 1,28 keer. Een independent-samples t-test heeft echter uitgewezen dat er geen sprake is van een significant verschil (zie bijlage 5, tabel 3). Opvallend is dat het totaalaantal verhaalelementen in het hele verhaal hoger is in groep 8, maar dat het aantal elementen per episode in groep 6 iets hoger is. Dit is echter een zeer minimaal verschil en wordt veroorzaakt door het feit dat de verhalen in groep 8 iets meer episodes bevatten.

De resultaten in tabel 4 bevestigen wat hierboven reeds is beschreven, namelijk dat in de meeste verhaalepisodes meerdere verhaalelementen ontbreken: in beide groepen komen een internal response, internal plan en reaction gemiddeld minder dan 1 keer per episode voor, wat inhoudt dat er verscheidene episodes zijn waarin deze elementen niet aanwezig zijn. Een initiating event,

attempt en direct consequence komen (afgerond) gemiddeld wel ten minste 1 keer per episode voor in beide groepen, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat elke episode in ieder geval deze drie verhaalelementen bevat. In praktijk is dit echter niet altijd het geval, omdat de verhaalelementen niet altijd evenredig verdeeld zijn over de verschillende episodes; zo nu en dan komt een bepaald verhaalelement meerdere keren in één episode voor (en ontbreekt dan in een andere episode).

35 Zoals is beschreven in het methodehoofdstuk, bestaan de individuele verhaalelementen in het model van Stein en Glenn (1979) bijna allemaal uit meerdere informatiesoorten. Alleen de

attempt-categorie bevat slechts één informatiesoort, maar bij de andere attempt-categorieën kunnen meerdere typen informatie worden onderscheiden. In tabel 5 wordt weergegeven hoe vaak de verschillende

informatiesoorten gemiddeld per groep in de verhalen voorkomen. Verhaalelementen en

informatiesoorten

Groep 6 Groep 8

Gemiddelde Standaarddeviatie Gemiddelde Standaarddeviatie

Major setting 1,67 1,44 1,19 0,75 Toestand 1,67 1,44 1,19 0,75 Actie 0,00 0,00 0,00 0,00 Minor setting 6,25 5,43 7,90 4,7 Toestand 4,50 2,94 7,48 4,85 Actie 1,75 4,54 0,38 0,86 Initiating event 4,25 3,86 4,86 3,14 Natuurlijke gebeurtenis 0,17 0,39 0,29 0,56 Actie 2,42 2,35 3,14 2,03 Interne gebeurtenis 1,67 2,30 1,43 1,83 Internal response 4,08 6,52 3,33 2,67 Affectieve respons 1,67 2,77 1,95 1,91 Doel 0,33 0,65 0,38 0,59 Cognitie 2,08 3,65 1,00 1,18 Internal plan 0,50 1,00 0,14 0,48 Doel 0,42 0,79 0,09 0,30 Cognitie 0,08 0,28 0,05 0,22 Attempt 5,00 2,73 7,95 5,56 Actie 5,00 2,73 7,95 5,56 Direct consequence 6,83 4,39 6,95 4,04 Natuurlijke gebeurtenis 0,25 0,45 0,14 0,48 Actie 2,83 2,12 4,29 3,64 Eindtoestand 3,50 4,17 2,19 1,78 Interne gebeurtenis 0,25 0,62 0,33 0,58 Reaction 1,92 1,68 2,05 2,44 Affectieve respons 0,58 0,67 0,67 0,86 Cognitie 0,58 1,16 0,29 0,56 Actie 0,75 0,97 1,10 1,61

Tabel 5: gemiddelde frequentie informatiesoorten per groep (in aantallen, afgerond op 2 decimalen) Uit tabel 5 blijkt dat de meest gebruikte informatiesoort in groep 6 en groep 8 bij twee

verhaalelementen afwijkt, namelijk bij de internal response en de direct consequence. De internal response-uitingen van de leerlingen in groep 6 bevatten meestal informatie die verwijst naar een cognitie, terwijl de leerlingen in groep 8 in de meeste gevallen een affectieve respons beschrijven. Wat de direct consequence betreft is er in groep 6 in de meeste gevallen sprake van een

eindtoestand, terwijl deze in groep 8 meestal een actie betreft. Uit een independant-samples t-test is echter naar voren gekomen dat er geen sprake is van significante verschillen (zie bijlage 5, tabel 4). Bij de andere verhaalelementen komen de groepen overeen wat betreft de meest gebruikte informatiesoort. Wel wijken de exacte aantallen tussen de twee groepen in alle gevallen wat van

36 elkaar af; zo is de minor setting van leerlingen in groep 6 vaker een actie dan van leerlingen in groep 8, en het initiating event in groep 8 vaker een actie dan in groep 6. Van significante verschillen is echter wederom geen sprake (zie bijlage 5, tabel 4). Tot slot valt op dat de major setting in beide groepen in geen enkel geval een actie betreft. Dit is echter niet zo verwonderlijk, aangezien de introductie van een personage in principe altijd verwijst naar een langdurige toestand (wie iemand is).

Zoals aangegeven in de methode is er op basis van de verhalen in dit onderzoek nog een extra categorie aan het analysemodel toegevoegd, namelijk interactie lezer. Tot deze categorie behoren uitingen waarin de schrijver zich rechtstreeks tot de lezer richt met een boodschap die inhoudelijk losstaat van het verhaal. Het onderstaande fragment van een leerling uit groep 8 laat hiervan een voorbeeld zien:

Verhaalfragment L8J15 - interactie lezer

En in een keer sprong bigfood uit de bosjes.[1] Nieck en ik wouden weg [2] maar dat kon niet [3] en in een keer deed bigfood [4] ja als je dat wilt weten dan moet je nu dit verhaal lezen. [5]

In uiting 5 richt de schrijver zich tot de lezer, om deze te stimuleren het verhaal verder te lezen. Dergelijke uitingen zijn in totaal door vijf leerlingen aan hun verhaal toegevoegd, waarvan één leerling uit groep 6 (8%) en vier leerlingen uit groep 8 (19%). Uit een Fisher’s exact test is echter gebleken dat er geen significant verband bestaat tussen de groep en het gebruik van interactie-uitingen (zie bijlage 5, tabel 1).

4.1.2 Globale structuur

Naast de aanwezigheid van de verhaalelementen, is ook de globale structuur (Donovan, 2001) van de verhalen onderzocht. De resultaten hiervan worden gepresenteerd in de twee onderstaande

tabellen. Tabel 6 toont per leerling wat de structuur van hun zelfverzonnen verhaal is, en tabel 7 laat zien hoe vaak iedere structuur in de beide groepen voorkomt, inclusief het totaalaantal reactive sequences (bestaande uit reactive sequence en reactive sequence + evaluerend einde) en goal-directed-verhalen (bestaande uit goal-directed 1,2,3 en 4).

Leerling Globale structuur Groep 6

L6J1 Reactive sequence

L6J2 Reactive sequence + evaluerend einde L6J3 Goal-directed 3 expliciet + impliciet L6J4 Goal-directed 4 expliciet + impliciet L6J5 Goal-directed 2 impliciet

L6J6 Goal-directed 2 impliciet

L6M7 Goal-directed 3 expliciet + impliciet L6M8 Goal-directed 4 impliciet

L6M9 Goal-directed 4 expliciet + impliciet L6M10 Goal-directed 4 expliciet + impliciet L6M11 Reactive sequence + evaluerend einde

37

L6M12 Reactive sequence

Groep 8

L8J13 Goal-directed 1 impliciet

L8J14 Reactive sequence + evaluerend einde L8J15 Goal-directed 3 expliciet + impliciet L8J16 Reactive sequence + evaluerend einde L8J17 Goal-directed 4 impliciet

L8J18 Goal-directed 4 impliciet L8J19 Goal-directed 1 impliciet L8M20 Goal-directed 3 expliciet

L8M21 Goal-directed 4 expliciet + impliciet L8M22 Goal-directed 4 expliciet + impliciet L8M23 Goal-directed 4 expliciet + impliciet L8M24 Goal-directed 3 expliciet + impliciet L8M25 Reactive sequence + evaluerend einde L8M26 Goal-directed 4 expliciet + impliciet L8M27 Goal-directed 4 expliciet + impliciet

L8M28 Reactive sequence

L8M29 Goal-directed 1 impliciet L8M30 Goal-directed 2 impliciet L8M31 Goal-directed 1 impliciet

L8M32 Goal-directed 4 expliciet + impliciet

L8M33 Reactive sequence

Tabel 6: globale structuur zelfverzonnen verhalen

Globale structuren Groep 6 Groep 8

Reactive sequence 2 - 16,7% 2 - 9,5%

Reactive sequence + evaluerend einde 2 - 16,7% 3 - 14,3%

Goal-directed 1 0 - 0% 4 - 19,1%

Goal-directed 2 2 - 16,7% 1 - 4,8%

Goal-directed 3 2 - 16,7% 3 - 14,3%

Goal-directed 4 4 - 33,3% 8 - 38,1%

Totaal reactive sequence 4 - 33,3% 5 - 23,8%

Totaal goal-directed 8 - 66,7% 16 - 76,2%

Tabel 7: aantal verhalen met bepaalde structuur per groep (in aantal en percentage, afgerond op 1 decimaal) Zoals reeds beschreven in de methode, bestaat het model van Donovan uit tien verschillende structuren die aangeven hoe complex het organisatieniveau van een verhaal is. Op basis van de verhalen in het huidige onderzoek is aan dit model nog één categorie toegevoegd, namelijk de reactive sequence + evaluerend einde. De vijf meest eenvoudige structuren die Donovan beschrijft (label, statement, no structure, descriptive sequence en action sequence) zijn niet aangetroffen in de verhalen van de leerlingen in dit onderzoek, vandaar dat er in de tabellen slechts zes verschillende structuren voorkomen. In tabel 6 is bij de goal-directed-verhalen aangegeven of de leerlingen een impliciet doel, expliciet doel of beide in hun verhaal hebben verwerkt. Hieraan valt op dat de goal-directed-1- en goal-directed-2-verhalen alleen impliciete doelen bevatten, terwijl in de verhalen met een goal-directed-3- en goal-directed-4-structuur in alle gevallen (ook) expliciete doelen voorkomen.

38 De reactive sequence en reactive sequence + evaluerend einde, van deze zes de twee minst

complexe structuren, komen beide verhoudingsgewijs vaker voor in groep 6 dan in groep 8. Uit een Fisher’s exact test is echter gebleken dat er geen sprake is van een significant verband (zie bijlage 5, tabel 1). Het betreft verhalen waarin zowel temporele als causale relaties tussen de verschillende gebeurtenissen bestaan, al dan niet met een evaluerend einde aan het slot van het verhaal. De temporele en causale relaties hoeven zich niet per se tegelijkertijd in een zin voor te doen, maar kunnen ook los van elkaar in het verhaal voorkomen. Hieronder worden fragmenten getoond van een reactive sequence en een reactive sequence + evaluerend einde, zoals deze zijn aangetroffen in het onderzoeksmateriaal:

Verhaalfragment L8M28 - reactive sequence

Later zaten ze allemaal in Laura’s kamer [1] die verrassend een rommel was. [2] Toen zat Elise alleen in haar kamer [3] omdat de meiden beneden wat moesten pakken. [4] Opeens zag Elise een dagboek [5]. Ze pakte het en begon te lezen. [7] Ze schrok en begon te beven. [8]

In het verhaalfragment van L8M28 is temporaliteit gerealiseerd door het gebruik van de woorden ‘later’, ‘toen’ en ‘opeens’. Deze woorden geven aan hoe de betreffende gebeurtenis zich in de tijd verhoudt tot de gebeurtenissen ervoor. Causaliteit komt in dit fragment op twee manieren voor, namelijk expliciet door gebruik van het woord ‘omdat’ en impliciet in de laatste uiting: het ‘beven’ is een gevolg van het ‘schrikken’.

Verhaalfragment L6J2 - reactive sequence + evaluerend einde

Evelater zat hij op de snelweg [1] hij werd aan de kant gereden. [2] Hij lag in de berm [3] en zijn auto ging kapot. [4] Hij zag zijn dorp [5] en rende er weer natoe. [6] En hij levde nog lang en gelukig. [7]

In het verhaalfragment van L6J2 is sprake van temporaliteit door het woord ‘evelater’, en er bestaat een (impliciet) causaal verband tussen uiting 2, 3 en 4: uiting 3 is een gevolg van uiting 2 en uiting 4 is een gevolg van uiting 2 en 3. Daarnaast wordt dit fragment afgesloten met een uiting waaruit blijkt hoe het het personage na de verhaalgebeurtenissen is vergaan.

Reactive sequences bevatten, in tegenstelling tot goal-directed-verhalen, geen doelgerichte acties die voldoen aan de drie criteria van een doelgericht verhaal (zie 3.4.1.1). Dit betekent echter niet dat er geen attempts (handelingen om een doel te behalen) in deze verhalen voorkomen: er kunnen wel doelen en doelgerichte handelingen aanwezig zijn, maar deze spelen bij een reactive sequence geen betekenisvolle rol in het verhaal. De doelen en bijbehorende handelingen hebben als het ware het karakter van een reeks irrelevante gebeurtenissen, die weinig functie hebben in het verhaal. Om die reden zijn deze verhalen niet bestempeld als goal-directed.

Verhalen met een goal-directed-structuur komen in totaal vaker voor in groep 8 dan in groep 6, de