• No results found

Zelfgerapporteerd daderschap

In document Monitor Jeugdcriminaliteit 2020 (pagina 178-182)

Juvenile Crime Monitor 2020

Hoofdstuk 2 Zelfgerapporteerd daderschap

De MZJ is een langlopende cross-sectionele monitor waarvoor sinds 2005 (met de oorsprong in de jaren 1980) iedere vijf jaar op dezelfde wijze (face-to-face middels een laptop) gegevens worden verzameld onder een representatieve steekproef van jongeren die in Nederland wonen. Sinds 2005 wordt een aselecte gestratificeerde steekproef van jongeren uit de Basisregistratie Personen (BRP) getrokken. Jongeren worden ingedeeld naar de strata leeftijd en migratieachtergrond. Binnen deze strata worden jongeren random geselecteerd. De steekproeftrekking in 2020 is gelijk aan die in 2015 en vergelijkbaar met de metingen in 2005 en 2010 (Ahmadam et al., 2021; Engelen et al., 2015; Van der Laan & Blom, 2006a, 2006b; Verburg, 2011). In alle metingen zijn jongeren in de leeftijd 10 tot 18 jaar geselecteerd en bevraagd, in 2015 en 2020 betreft het ook 18- tot 23-jarigen.

Dataverzameling

De dataverzameling van de MZJ is in de regel in de eerste zes maanden van het jaar. Om een zo hoog mogelijke respons te krijgen is er een intensieve benaderings-strategie. Eerst krijgen jongeren een brief met het verzoek om medewerking (bij 16-jarigen en ouder; bij 10- tot 16-jarigen worden ouders ook benaderd). Daarna wordt er contact met de jongeren gelegd door een interviewer. Er worden maximaal zes contactpogingen ondernomen. Jongeren krijgen een incentive van € 5 voor hun deelname. Sinds 2015 kwartaal twee wordt deze beloning standaard meegestuurd. Daarvoor kregen ze de incentive na het interview.

Jongeren worden face-to-face met een laptop geënquêteerd door een interviewer (computer assisted personal interviewing; CAPI). De gevoelige vragen waaronder die over delicten en slachtofferschap worden door de jongere zelf ingevuld (computer assisted self interviewing; CASI). De afnameduur is gemiddeld 45 minuten.

Voor de MZJ2020 waren enkele responsverhogende maatregel beoogd. De lessen daarvoor kwamen uit de meting in 2015. In het tweede kwartaal van 2015 zijn enkele responsverhogende activiteiten ingezet, zoals het direct meesturen van een incentive bij de uitnodigingsbrief en in de laatste maand een herbenadering van degenen die in de eerste vijf maanden niet bereikbaar bleken. In 2020 is het eerste vanaf het begin van het veldwerk toegepast, het tweede was gepland maar kon vanwege de COVID-19-maatregelen niet worden uitgevoerd. Vanwege deze maat-regelen is de dataverzameling stopgezet op 16 maart 2020. Hierdoor is maar een deel van de gewenste respons behaald. De brutosteekproef (de uitgezette adressen) is random verdeeld in maandproporties. De steekproef in 2020 is hierdoor nog steeds een aselecte steekproef en vergelijkbaar met eerdere metingen.

Respons en COVID-19 in 2020

De responspercentages van de MZJ zijn redelijk tot goed, maar nemen in de loop van de jaren wel af. De respons bij de 10- tot 18-jarigen ligt in de metingen 2005, 2010 en 2015 boven de 61%, terwijl deze in het eerste kwartaal van 2020 46% is. Bij de 18- tot 23-jarigen is het responspercentage in 2015 56% en in 2020 37% (zie tabel M2.1).

In 2020 is niet de gewenste respons van 3.000 jongeren gehaald. De respons van het eerste kwartaal is laag, omdat voor de maand maart al wel de volledige

steek-proef was uitgezet. Als we de respons in de eerste twee volledig uitgevoerde maan-den in 2020 vergelijken met die in 2015, is te zien dat deze onder de 10- tot 18-jarigen gunstiger was dan in 2015. Dit is mogelijk een resultaat van responsver-hogende inspanningen in 2020. Een analyse van de non-respons in 2020 laat een relatief lagere respons zien onder jongvolwassenen en dan specifiek jongvolwasse-nen met een migratieachtergrond, onder jongeren met een migratieachtergrond (t.o.v. jongeren van Nederlandse achtergrond) en onder jongeren in zeer sterk stedelijke gebieden (t.o.v. andere gemeenten). Het CBS merkt in de non-respons analyse op dat de selectiviteit van de respons niet afwijkt van die in andere CBS-onderzoeken en van de eerdere MZJ2015-meting (Ahmadam et al., 2021). De gegevens van de MZJ worden achteraf gewogen naar sekse, leeftijd, migranten-groep, opleiding, regio en stedelijkheid waardoor de onderzoeksgroep een represen-tatieve weergave is van jongeren in de leeftijd 10 tot 23 jaar. De onderzoekspopula-tie is daarmee representaonderzoekspopula-tief voor de doelpopulaonderzoekspopula-tie (Ahmadam et al., 2021). Dit impliceert dat de resultaten uit de onderzoeksgroep goed vergelijkbaar zijn met die in eerdere jaren.

Tabel M2.1 Responspercentages 2005, 2010, 20215 en 2020, naar leeftijdsgroep

2005 2010 2015 2020 Q1 2015 2020

Jan. Feb. Mrt.* Jan. Feb. Mrt.*

10- tot 18-jarigen N 1.480 3.030 2.147 922 279 259 235 311 420 191 Respons % 68,0 65,3 61,7 45,7 54,0 50,4 30,7 61,6 55,5 25,3 18- tot 23-jarigen N - - 1.041 446 111 127 112 140 211 95 Respons % 55,9 38,0 45,3 51,2 29,3 47,9 48,0 21,5 *De responsaantallen in de maanden maart van 2015 en 2020 zijn berekend op de totale steekproefaantallen van die maand.

Achtergrondkenmerken steekproeven

In de tabel M2.2 worden voor de verschillende leeftijdsgroepen enkele achtergrond-kenmerken gegeven na weging van de steekproeven.

De delicten in de vragenlijst

In de MZJ worden voor verschillende delictscategorieën meerdere delicten aan de jongeren voorgelegd. Aan de jongeren is gevraagd of ze dat delict ooit weleens hebben gepleegd en, na doorlopen van alle ‘ooit’ vragen, zo ja, hoe vaak in de afgelopen twaalf maanden. In de trendrapportages beschrijven we het percen- tage jongeren dat aangeeft in de afgelopen twaalf maanden een delict te hebben gepleegd. Dit is de zogenoemde jaarprevalentie.

Zelfrapportage betreft in de MZJ wettelijk strafbaar gedrag. Vanwege de lichte ernst van de feiten zullen deze veelal niet worden opgespoord of vervolgd (zie hierover ook Weerman et al., 2020; Weijters et al., 2016). Er wordt een onder- scheid gemaakt tussen traditionele en cyber- en gedigitaliseerde delicten, met daarbinnen weer verschillende categorieën. Bij de 10- tot 18-jarigen betreft het 27 traditionele delicten. Het gaat daarbij om geweldsdelicten (7 items), vermogens-delicten (11 items), vandalisme (5 items), drugsverkoop (3 items) en wapenbezit (1 item). Bij de jongvolwassenen zijn vier traditionele delicten extra bevraagd die vanaf 18 jaar relevant zijn, zogenoemde volwassenendelicten. Dit zijn rijden onder invloed en vormen van fraude (belasting-, uitkerings- en verzekeringsfraude).

Tabel M2.2 Achtergrondkenmerken steekproeven (na weging) 2005 2010 2015 2020 10- tot 12-jarigen (n) 337 768 479 199 waarvan (%) Sekse Jongen 51,6 53,4 50,0 52,2 Meisje 48,1 46,6 50,0 47,8 Herkomst Nederlandse achtergrond 88,4 77,9 76,4 73,1 Migratieachtergrond 11,3 22,1 23,6 26,9 12- tot 18-jarigen (n) 1.123 2.264 1.469 615 waarvan (%) Sekse Jongen 50,9 50,4 51,4 51,4 Meisje 48,6 50,5 50,2 49,9 Herkomst Nederlandse achtergrond 86,9 79,2 79,7 76,1 Migratieachtergrond 12,1 22,2 22,8 25,9 18- tot 23-jarigen (n) 1.240 554 waarvan (%) Sekse Man 50,8 50,1 Vrouw 50,8 51,2 Herkomst Nederlandse achtergrond 77,0 73,3 Migratieachtergrond 25,4 28,6

Daarnaast worden er vragen gesteld over delicten die online worden gepleegd. Deze worden onderscheiden in cyber- en gedigitaliseerde delicten (conform Rokven et al., 2017; Zebel et al., 2014). Bij cyberdelicten is ICT zowel middel als doel. Het gaat hierbij zowel om het beschadigen van ICT middels malware of DDoS-aanvallen, als om het hacken van computers of accounts en dan gegevens aanpassen (inloggen, wachtwoorden veranderen of gegevens aanpassen). Bij gedigitaliseerde delicten worden traditionele delicten gepleegd met ICT als middel. Het gaat dan bijvoorbeeld om online bedreigen (cyberpesten), aan of verkoopfraude via internet of versprei-den van seksueel beeldmateriaal van een minderjarige.40

In 2020 zijn nieuwe cyber- en gedigitaliseerde delicten toegevoegd aan de vragen-lijst.41 Het gaat om vier cyberdelicten: malware versturen, gebruikmaken van cybercrime-as-a-service (CaaS), diefstal van virtuele goederen in een game en de koop van illegale digitale goederen (bijvoorbeed creditcardgegevens). Daarnaast betreft het zes nieuwe gedigitaliseerde delicten: identiteitsfraude voor aanschaffen van producten online, drugs kopen en verkopen via internet, optreden als money-mule, phishing en bedreiging via internet (in strikte zin).

De keuze voor specifiek deze nieuwe delicten komt voort uit diverse overwegingen. Zo is er gekeken naar ander zelfrapportageonderzoek onder jeugdigen waar gedra-gingen in voorkwamen die (nog) niet in de MZJ bevraagd waren (bijvoorbeed dief-stal virtuele goederen). Daarnaast is er gekeken naar gedrag dat door justitieel

40 In de MZJ2015 is in deze schaal ook meegenomen het item ‘jezelf opzettelijk voordoen als iemand anders’. Dit item is hier niet meegenomen omdat er twijfels waren over of het in de vragenlijst wel een strafbaar feit betrof. Het gevolg is dat de prevalentie van de totaalschaal daarmee lager is dan voorheen gerapporteerd.

gerappor-beleid relevant wordt gevonden (bijvoorbeed optreden als moneymule), evenals gedragingen die in de media aan (veelvuldig) besproken zijn (bijvoorbeed cyber-crime-as-a-service, zoals het ‘kopen’ van een DDoS-aanval). Hiermee tracht de MZJ zoveel mogelijk aan te sluiten bij (gedrags)ontwikkelingen op het gebied van cyber- en gedigitaliseerde criminaliteit, hoewel niet alle (nieuwe) fenomenen bevraagd kunnen worden vanuit overwegingen om de onderzoekslast bij respondenten niet te vergroten. De nieuwe bevragingen zijn voorgelegd aan inhoudelijke cyberexperts uit het veld, evenals aan (enquête)methodologen van het CBS. Na inhoudelijke en tekstuele aanpassingen zijn de bevragingen informeel voorgelegd aan de doelgroep, omdat voor een uitgebreidere formele toetsing binnen de doelgroep geen tijd meer was. Dit heeft nog tot enkele aanpassingen geleid om vervolgens opgenomen te worden in de vragenlijst.

Analyse van de trends

Omdat de dataverzameling aan het eind van het eerste kwartaal van 2020 is stop-gezet, is onderzocht met welke periode in 2015 (het eerste of tweede kwartaal of de totale meting) de MZJ2020 gegevens vergeleken dienen te worden. Evenals in 2015 is in 2020 de dataverzameling in maandporties ingedeeld waarbij de brutosteekproef random verdeeld is over de maanden. Bij een voldoende hoge respons (die niet selectief is of waarbij de selectiviteit vergelijkbaar is) kan de data uit 2020 met eerdere jaren vergeleken worden. De respons in de eerste twee maanden van 2020 is onder minderjarigen hoger en onder jongvolwassenen iets lager dan in de eerste twee maanden van 2015 (zie tabel M2.1). Migrantengroepen zijn ondervertegen-woordigd in de relatieve respons, met name bij jongvolwassenen. Jongeren in zeer sterk stedelijke gebieden zijn enigszins ondervertegenwoordigd, waar jongeren in andere gebieden iets zijn oververtegenwoordigd. Dit bleek ook het geval in eerdere metingen van de MZJ (Ahmadam et al., 2021; Engelen et al., 2015). Na weging is de onderzoeksgroep uit 2020 representatief voor de doelpopulatie en daarmee vergelijkbaar met eerdere metingen. Desondanks zijn de resultaten uit 2020 ver-geleken met verschillende perioden in 2015. De prevalenties in 2020 zijn verver-geleken met die van 2015 volledig, 2015 eerste kwartaal en van 2015 tweede kwartaal. Het aantal verschillen was minimaal. In de rapportage wordt het eerste kwartaal van 2020 vergeleken met de volledige metingen van 2015, 2010 en 2005.

Literatuur

Ahmadam, H., Gommans, G., Gouweleeuw, J., Kessels, R.J., Schulte, M., & Wingen, M. (2021). Monitor Zelfgerapporteerde Jeugdcriminaliteit – 2020: Onderzoeksdocumentatie. Heerlen: CBS (intern).

Engelen, F., Roels, J., & Heij, V. de (2015). Monitor Zelfgerapporteerde Jeugdcrimi-naliteit - hoofdonderzoek 2015. Onderzoeksdocumentatie. Heerlen: CBS (intern). Laan, A.M. van der, & Blom, M. (2006a). Jeugddelinquentie: Risico's en

bescher-ming. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Onderzoek en beleid 245.

Laan, A.M. van der, & Blom, M. (2006b). WODC-Monitor Zelfgerapporteerde Jeugd-criminaliteit. Documentatieboek: Steekproefverantwoording, veldwerk, vragenlijst en vergelijking met eerdere metingen. Den Haag: WODC. Memorandum 2006-4. Rokven, J., Weijters, G., & Laan, A.M. van der (2017). Jeugddelinquentie in de

virtuele wereld: Een nieuw type daders of mogelijkheden voor traditionele daders. Den Haag: WODC. Cahier 2017-2.

Verburg, I. (2011). Monitor Zelfgerapporteerde Jeugdcriminaliteit: Steekproeftrek-king, non-responsanalyse en weging. Den Haag: CBS. BPA nr. 06-10-SOO. Weerman, F. C., Bruinsma, G.J.N., Bernasco, W., & Pauwels, L. (2020). Wie zijn

politieregistraties en zelfrapportage. Tijdschrift voor Criminologie, 62(2-3), 201-229. doi:10.5553/TvC/0165182X2020062203005

Weijters, G., Laan, A.M.van der, & Kessels, R.J. (2016). De overeenstemming tussen zelfgerapporteerde jeugdcriminaliteit en bij de politie bekende jeugdige verdachten. Den Haag: WODC. Cahier 2016-3.

Zebel, S., Vries, P. de, Giebels, E., Kuttschreuter, M., & Stol, W. (2014). Jeugdige daders van cybercrime in Nederland: Een empirische verkenning. Twente: Universiteit Twente, NHL Hogeschool, Politieacademie, Open universiteit.

Hoofdstuk 3 – Jeugdige verdachten

In document Monitor Jeugdcriminaliteit 2020 (pagina 178-182)