• No results found

De Zeeuwse Willem Teellinck in de eerste helft van de zeventiende eeuw en de Utrechtse Jodocus van Lodensteyn in de tweede waren voor de gereformeerden

In document G. Groenhuis, De predikanten · dbnl (pagina 104-110)

Van Ryp preekte naar aanleiding van I Samuël 25 vers 1:

Ende Samuël stierf, en gantsch Israël vergaderde sich, en sy bedreven

rouw over hem, en begroeven hem in sijn huys te Rama.

Uit de preek blijkt dat Van Ryp zijn gestorven ambtgenoot zonder enige schroom

met de profeet Samuël identificeerde. Nadat hij een opsomming van de vele

kwaliteiten van Samuël heeft gegeven, past hij deze toe op Van Lodensteyn met de

woorden:

Laet ons nu dit over-brengen tot onsen Samuël, ...

Van Jodocus van Lodensteyn, die als ‘Ziener en profeet in Israël’ de positie van

de academisch gevormde predikant in de publieke kerk verenigde met de profetische

gaven van de geroepene, kan men zeggen dat hij een prestige genoot als de oude

profeten in Israël. Dat prestige was zo groot, dat hoewel Roldanus hem terecht ‘een

nachtmerrie voor de overheid’ noemde, deze overheid toch nooit iets tegen hem

ondernam

146

. Ook niet toen hij in het laatst van zijn leven het Heilig Avondmaal niet

meer wilde bedienen, omdat hij er zich niet mee verenigen kon dat zoveel

naam-christenen naar de Tafel gingen. De burgemeester die hem naar de reden van

zijn wegblijven vroeg, kreeg ten antwoord erover te zwijgen, daar het hem was alsof

er een emmer water over zijn rug werd gegoten. Dat antwoord werd genomen!

147

De Zeeuwse Willem Teellinck in de eerste helft van de zeventiende eeuw en de

Utrechtse Jodocus van Lodensteyn in de tweede waren voor de gereformeerden

inderdaad profeten in Israël. De glans die zij aan het ambt gaven, straalde af op de

overige predikanten. Maar deze twee voorbeeldige dienaren waren niet representatief.

Voor het merendeel van de predikanten gaf de lijfspreuk van de Rotterdamse Voetiaan

Gregorius Mees beter aan wat hun positie was: ‘Waken, en de middelmaat bewaren’

148

.

Niettemin kan juist uit de voorbeelden van de boven-middelmatige figuren van

Teellinck en Van Lodensteyn, aan wie vele rechtzinnige predikanten zich gaarne

spiegelden - Teellinck zou wel eens de meest geciteerde zeventiende-eeuwse prediker

kunnen zijn - worden geconcludeerd dat de veel gesmade onverdraagzaamheid van

de twistziek genoemde precieze predikanten wortelde in de theologisch gefundeerde

idee van Nederland als een tweede Kanaän. De precieze predikanten putten er de

kracht uit om steeds maar weer opnieuw het ondankbare werk van zedemeester en

boeteprediker te verrichten: het predikantschap was voor hen het profetisch ambt.

Het ideaal van deze profeten van het tweede Israël: Christus' kerk als gemeenschap

der heiligen, stond echter op gespannen

voet met de door veel regenten voorgestane idee van een brede volkskerk waarin,

als in de ark van Noach, plaats zou zijn voor ‘reinen’ en ‘onreinen’. Na verloop van

tijd moest de publieke kerk, zo nauw met de staat verbonden, zich wel in de richting

van een volkskerk ontwikkelen. De profetische predikanten hebben deze ontwikkeling

niet tegen kunnen houden.

Eindnoten:

1 Kuiper, Geuzenliedboek, I, 241. 2 Ibidem, 95.

3 Bremmer, Van Opstand tot Koninkrijk. 4 Offringa, ‘Van Vloten’, 203.

5 Geyl, ‘Godsdienst en nationaliteitsgevoel’, 163. 6 De Pater, Maurits en Oldebarnevelt, 38. 7 Geyl, Stam, II, 405, 581 en 584.

8 Busken Huet, Land van Rembrandt, II, 311. 9 Wagenaar, Strijd en overwinning, 58. 10 Rüter, ‘Natie en volkskarakter’, 309.

11 Smitskamp, Calvinistisch nationaal besef, 14-18. 12 Kossmann, In Praise of the Dutch Republic, 12. 13 Ibidem, 13.

14 Gans, Memorboek, 77.

15 Kuiper, Geuzenliedboek, I, 146. 16 Ibidem, I, 162, 177, 226, 296 en 318.

Ibidem, II, 1, 73, 79, 153 en 320.

17 Geurts, Opstand in de pamfletten, 289. 18 Kuiper, Geuzenliedboek, II, 65. 19 Knipping, Iconografie, I, 287. 20 Revius, ‘Bestant’, 148. 21 Vondel, Werken, I, 12, 15.

22 Smit, Van Pascha tot Noah, I, 31-60. 23 Geschiere, ‘De Salluste’, 67. 24 Vondel, Werken, I, 261-264.

25 Van Reyd, Nederlantsche Oorloghen, fol. 81. 26 Ibidem, II, fol. 18.

27 Valkenier, Verwerd Europa, 774-775.

28 Van der Linde, Gereformeerd protestantisme, 9. 29 Van Reyd, Nederlantsche Oorloghen, II, fol. 19. 30 Lydius, Verhoogde Nederland, 1 verso.

31 Geciteerd bij Overdiep, Onze renaissance in proza, 7. 32 Udemans, Koopmans Jacht.

33 De artikelen tegen de remonstranten in: Bijlage I van Wagenaar, Strijd en overwinning, VII. 34 Swart, Miracle of the Dutch Republic, 18.

35 Van de Velde, Wonderen des Allerhoogsten. 36 Witsius, Twist des Heeren.

37 Teellinck, Amos ofte Siender Israels. Souterius, Troost-Basuyn.

42 Ibidem, 244.

43 Ibidem, 245.

44 Van de Velde, Wonderen des Allerhoogsten, 181, 361 en 442. 45 Van Lodensteyn, Beschouwingen van Zion, 5e deel fol. 4.

46 Vgl. Greenleaf, Order, Empiricism and Politics; Foucault, Les Mots et les choses. 47 Aangehaald bij Prinsen, ‘Vondels proza’, 81.

48 Kampinga, Oudere vaderlandsche geschiedenis, 71. 49 Huygens, ‘Aende joffrouwen’, 17.

50 Van de Velde, Wonderen des Allerhoogsten, 355. 51 Croese, Homeros Hebraios.

52 De Pater, Maurits en Oldenbarnevelt, 10.

53 Huizinga, ‘Hoe bepaalt de geschiedenis het heden’, 229. 54 Heppe, Pietismus, 205-241.

55 Van Lodensteyn, Beschouwingen van Zion, 269. 56 Huygens, Heilighe Daghen, 49.

57 Van Lodensteyn, Beschouwingen van Zion, 269.

De term ‘'t nieuwe Israël’ voor ‘het nieuwe verbond’ is al te vinden in de acta van de

zestiende-eeuwse gereformeerde kerk (Rutgers, Acta, 275). In het openingsgebed van de synode van Dordrecht (1618-1619) werd gebeden, dat de arbeid der predikanten mocht strekken om ‘de vervallene muuren van het Christelijke Jerusalem wederom op te bouwen’ (Brandt, Historie der Reformatie, III, 14). Vgl. ook Van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen, 136-137.

58 Teellinck, Zephanias Waarschouwinge.

59 Geciteerd bij Uit den Bogaard, Gereformeerden en Oranje, 99. 60 Geciteerd bij Cramer, Heidanus, 186.

61 Wagenaar, Strijd en overwinning, 117.

62 Posthumus Meyjes, Kerkelijk 's Gravenhage, 28. 63 Van der Heijden, ‘Revius’, 128.

64 Boorstin, The Americans, 3.

65 Glasius noemt twee verschillende Nederlandse vertalingen (Witsius schreef in het Latijn) en een Engelse vertaling (Glasius, Godgeleerd Nederland, III, 614). Over de invloed van Witsius'

De oeconomia foederum Dei cum hominibus: vgl. Van Genderen, Herman Witsius, 245-246.

66 Witsius, Twist des Heeren, 119. 67 Ibidem, 383.

68 Van Hoboken, ‘The Dutch W.I.C.’, 44.

69 Zie blz. 38-41. Ook Van Deursen wijst in ‘Bavianen en slijkgeuzen’ op het niet-democratische karakter van de kerkeraden.

70 Geciteerd bij Cramer, Heidanus, 43. 71 Kossmann, ‘Politieke theorie’, 9.

Wansink, Politieke wetenschappen, 231-247. 72 Smitskamp, Calvinistisch nationaal besef.

73 Van de Velde, Wonderen des Allerhoogsten, 165. De uitdrukking is afkomstig van Everhard van Reyd die haar gebruikt naar aanleiding van de inneming van het fort St. Andries in 1600. Van Reyd schrijft: ‘Den Hollantsche Tuyn was hier mede recht besloten, ende scheen wat besonders dat die Spaniers selfs die leste poort daer aen hadden moeten bouwen.’ Van de Velde: ‘Ook is het aanmerkenswaardig, dat de vijand zelf het laatste en voornaamste slot gemaakt heeft aan den Hollandschen Tuin, waardoor deze volkomen gesloten is.’

74 Van de Velde, Wonderen des Allerhoogsten, 22 en 225. 75 Ibidem, 104.

76 Bijvoorbeeld in ‘Mordechai ofte Christelijcken Patriot’ van Johannes de Swaef.

77 Kossmann, In praise of the Dutch Republic, 11. Eén van die preciezen, de schrijver van de ‘Bedenckingen op de Deductie’ uit 1654, zegt bijvoorbeeld dat aan de West-Indische Compagnie ‘de beste Patriotten des Landts, sonderlinghe in Zeelandt’ verbonden waren (Bedenckingen, Cap. IX).

78 De term ‘gereformeerde traditie’ naar analogie van ‘de Hollandse traditie’. Vgl. Boogman, ‘Die holländische Tradition’. Over deze gereformeerde traditie schreef Chr. Fahner: ‘De

79 De Pater, Maurits en-Oldenbarnevelt, 9-22. 80 Breen, ‘Gereformeerde historiographie’, 227.

81 Poelhekke, die in de A.G.N. deze bezwaren ‘een ethisch sausje’ noemt ‘waarvan de ingrediënten ons niet onbekend voorkomen, te weten als nog maar de Unie, Religie en Militie’, toont hier ons inziens te weinig begrip voor de gereformeerde traditie (A.G.N. VI, 390).

82 Van de Velde, Wonderen des Allerhoogsten, 231. 83 Aitzema, Staet en Oorlogh, III, 1037.

84 Bijvoorbeeld in: ‘Lauweren-krans gevlochten voor Syn Hoocheyt, Wilhelm, de Heer Prince van Oranjen ...’.

85 De ‘Vrijmoedige Aenspraeck aen Syn Hoogheyt de Heere Prince van Orangien’ was de opdracht aan Willem II, die Maximiliaan Teellinck voor de uitgave van ‘Den Politycken Christen’ van zijn in 1649 overleden vader Willem Teellinck schreef. Vondel hekelde deze Teellinck in zijn ‘Op den oproerigheid van Maximiliaan Teellinck en Bloedbeuling van M. Teellinck, groote bloedbeuling in Zeelandt’. Volgens Knuttel werd de ‘Aenspraeck’ buiten medeweten van M. Teellinck afzonderlijk uitgegeven, Kn. 6861.

86 Vrijmoedige Aenspraeck aen Syn Hoogheyt de Heere Prince van Oraengien enzv. gestelt tot waerschouwinghe en noodige opmerckingh in den verwerden en kommerlycken standt van ons lieve Vaderlandt, Middelburg 1650, Amsterdam 1672. Vgl. Uit den Bogaard, Gereformeerden

en Oranje, 69.

87 Onwederleggelycke Bewijs-Redenen. Daer door betoont wort, dat de Vereenighde Nederlanden, alleen door Godes voorzieninge ende der Princen van Orangien beleyt vant Spaensche Jock, ende slavernye vry gemaeckt zijn ..., 1663, Kn. 8806, fol. 15-19.

88 Van de Velde, Wonderen des Allerhoogsten, 231. 89 Ibidem, 255.

90 Ibidem, 258.

91 Ibidem, 15.

92 Ibidem, 259.

93 Ibidem, 216.

94 Geciteerd bij Golverdingen, Kersten, 123.

95 De schrijver van de ‘Bedenckingen op de Deductie’ noemt de W.I.C. en haar ‘Colonie’ die zo dicht bij lag (!) volgens hem, ‘... profitabel voor onsen Staet, ... ruineus voor den alghemeynen Vyandt, zijnde naest Godt geweest de enervatie (verzwakking) van den Koninck van Spanjen, ... bequam om de ware Religie te propageren, ...’. Vgl. ook Boogman, ‘Die holländische Tradition’, 100.

96 ‘De kerk heette het Israël Gods, die haar aan den Staat onderwierpen werden bij Jerobeam, die Israël zondigen deed, vergeleken; ...’ Citaat uit: Bakhuizen van den Brink, ‘Vondel met Roskam en Rommelpot’, 32.

97 Vgl. Wansink, ‘Holland and six allies’, 133-156. 98 Brandt, Historie der Reformatie, I, 554.

Brandt, die geen bron vermeldt, dankte het verhaal aan Joachim

Oudaan, die het op zijn beurt uit de mond van zijn leermeester Petrus Scriverius optekende. Vgl. Melles, Oudaan, 141.

99 Bor, Nederlandtsche Oorloghen, V, 28e boek folio recto 22. Vgl. Hooijer, Oude kerkordeningen, 324-332.

100 De la Court, ‘Politieke discoursen’, 36.

101 Geciteerd bij Wagenaar, Strijd en overwinning, 168. Noom betekent hier geestelijke, het is een samentrekking van een (heer)oom.

102 Alle hierna te noemen voorbeelden op landelijk en provinciaal niveau bij Wagenaar,

Vaderlandsche Historiën. Een uitvoerige bespreking ervan bij De Visser, Kerk en Staat.

103 De grote conflicten in Amsterdam en Utrecht uitvoerig bij De Visser. Over de troebelen in Amsterdam vgl. Van Dillen, ‘Politieke en kerkelijke twisten te Amsterdam’. Van Dillen wijst erop dat ook bij oprechte calvinisten economische motieven hebben meegespeeld. Men kan dat beamen en er aan toevoegen dat hetzelfde geldt voor sociale, psychologische en andere motieven. Waarom het gaat is echter dat bij de radicaal gereformeerde predikanten en hun aanhang al deze motieven, voor zover het bewuste drijfveren waren, geïntegreerd en gesublimeerd werden in

107 Ibidem, 72.

108 Glasius, Godgeleerd Nederland, I, 155. 109 Roelink, Kerk en staat, 9.

110 Haitjema, Nieuwere geschiedenis, 15. 111 Evenhuis, Amsterdam, III, 133. 112 Schotel, Openbare Eeredienst, 355.

113 Ds. Wtenbogaerdt wees in 1609 in een toespraak tot de Staten van Holland het

contra-remonstrantse standpunt af met de woorden: ‘Hier uit moet, onses oordeels, ontstaen een volkomene Collateraliteit als van twee hooge Overheden in een landt, de burgerlijke over 't burgerlijk, de kerkelijke over 't kerkelijk. Daer uit ontstaet veel quaedts. Willen dan Uw Ed. Mog. 'd ontstaene swarigheden remedieren, so moest dese collateraliteit af sijn, als een moeder van veel verwarrings in den staet ...’ (Brandt, Historie der Reformatie, II, 102). Vgl. ook Conring,

Kirche und Staat, 35-36.

114 De Visser, Kerk en Staat, II, 383.

115 De twistgesprekken met Vedelius in: Voetius, Politica Ecclesiastica. 116 Reitsma, Geschiedenis van de Hervorming, Hfst. 13.

117 Vgl. Van Deursen, Bavianen en slijkgeuzen, 91. Een goed voorbeeld van de verdeeldheid in de vroedschappen: de strijd vóór of tegen een standbeeld voor Erasmus in Rotterdam in 1622 werd in de vroedschap met slechts twee stemmen verschil vóór beslist (Brandt, Historie der Reformatie, IV, 720).

118 Schotel, Openbare Eeredienst, 339-340. De bepaling dat allereerst gebeden diende te worden voor de Ed. Gr. Mog. Heeren Staten van Holland en Westvriesland uit 1663 werd in de veranderde politieke situatie niet meer opgevolgd; de Staten-Generaal en de stadhouder kwamen weer voorop te staan.

119 Callenbach, ‘Kerkelijk leven in Rotterdam’, 50. 120 Schotel, Openbare Eeredienst, 339.

121 Roelink, Kerk en staat, 27.

122 Callenbach, ‘Kerkelijk leven in Rotterdam’, 61. 123 Evenhuis, Amsterdam, III, 131-133.

124 Barber, Social stratification, 35-36.

125 Hartog, Geschiedenis van de predikkunde, 30. 126 Uit den Bogaard, Gereformeerden en Oranje, 42.

127 In de Acta der Synoden van Zuid-Holland komen maar enkele gevallen voor.

128 Zo noemden de ‘Rijnsburgse Collegianten’ zich bijvoorbeeld profeten (Brandt, Historie der

Reformatie, IV, 113).

129 Evenhuis, Amsterdam, III, 183.

130 Ibidem, 187. Van Someren ging later, genezen van zijn chiliastische ideeën, medicijnen studeren.

131 Roldanus, Geestesbloei, 88.

132 Waterink, Cultuurgeschiedenis van het Christendom, 149-150. 133 Van Lodensteyn, Beschouwingen van Zion, 221.

134 Geciteerd bij Van de Velde, Wonderen des Allerhoogsten, 442. 135 Visscher, Ondergang van de Republiek, 149.

136 Van de Velde meer nog dan Witsius. Bij Witsius komt naast kritiek op de leraren ook een lofrede op de predikanten voor. Vgl. Witsius, Twist des Heeren, 339.

137 Van de Velde, Wonderen des Allerhoogsten, 233. 138 Glasius, Godgeleerd Nederland, III, 422. 139 Engelberts, Teellinck, 30 en 191. 140 Witsius, Twist des Heeren, 142. 141 Ibidem, 327.

142 Van de Velde, Wonderen des Allerhoogsten, 440-441. 143 Ibidem, 439.

144 Proost, Lodensteyn, passim. 145 Van Ryp, Zions Wee-klagen. 146 Roldanus, Geestesbloei, 79.

In document G. Groenhuis, De predikanten · dbnl (pagina 104-110)