• No results found

belangrijkste punten zoals de bondsvolkgedachte en de daarmee verbonden politieke ideeën van de gereformeerden en de positie van de predikanten zullen we later

In document G. Groenhuis, De predikanten · dbnl (pagina 43-48)

Bij het beroepen van predikanten had de overheid, zoals we al zagen, een stem in

het kapittel. Hoe de financiële afhankelijkheid van de overheid de predikanten aan

banden legde, kwam bijvoorbeeld duidelijk tot uiting tijdens het verloop van de strijd

om de voorbede in de jaren zestig. ‘De overheid had tenslotte de macht in handen;

de dominee's blaffen, maar de Heren bijten heette het terecht, al deden dezen dat

-uit politiek en overtuiging - zelden. Hun houding tegenover de kerkelijke ambtsdragers

was meestal die van beleefd ontzag, ...’

170

. De overheid trad op als de orde en de rust

direct werden bedreigd. Waar mogelijk gebruikte zij de predikanten om de rust te

handhaven. Er zijn in de zeventiende eeuw meer predikanten geweest die zich voor

dat doel hebben laten gebruiken dan predikanten die als rustverstoorders en

oproerkraaiers zijn opgetreden.

Met de laatste conclusie sluiten we de bespreking van een aantal aspecten van het

gereformeerd kerkelijk leven in de zeventiende-eeuwse Republiek af. Op de

belangrijkste punten zoals de bondsvolkgedachte en de daarmee verbonden politieke

ideeën van de gereformeerden en de positie van de predikanten zullen we later

terugkomen

171

. Allereerst zullen we ons in het volgende hoofdstuk gaan verdiepen

in de problematiek van de sociale structuur van de Republiek.

Eindnoten:

1 Enno van Gelder, ‘Nederland geprotestantiseerd?’, 455. 2 Calvijn, Institutie, 256.

De Visser, Kerk en Staat, I, 244. 3 Riemersma, Religious factors, 71-72. 4 Rutgers, Acta, 240.

5 Reitsma, Acta, I, 206.

6 Vgl. Boogman, ‘Oldenbarnevelt’, 490. Ook: Conring, Kirche und Staat, 13. De kwestie van de kerk-staat verhouding komt op blz. 92 e.v. uitvoeriger aan de orde.

7 A.G.N. IV, 293.

8 Huizinga, ‘Nederland's beschaving’, 451. 9 Groenveld, De Prins voor Amsterdam, 90. 10 Boogman, ‘De overgang van Gouda’, 112. 11 De Jong, ‘De kerken der hervorming’, 108-109. 12 A.A.U. (1887) 69.

13 Tukker, Classis Dordrecht, 181. 14 Evenhuis, Amsterdam, I, 98 e.v. 15 Geyl, ‘Protestantisering’, 29 e.v.

16 Rogier, Katholicisme in Noord-Nederland, 326 e.v.

17 Enno van Gelder, ‘Nederland geprotestantiseerd?’, 445-464. 18 Guyot, Doopsgezinden, 30-31.

19 R.S. Nijmegen 16-3-1653.

20 Hierop wees O.J. de Jong in een postacademiale voordracht over de protestantisering der Nederlanden. Een samenvatting van deze voordracht in: Kleio nr. 12, december 1972, 579. 21 Ibidem, 580.

27 Van der Woude, ‘Numerieke aspecten van de protestantisering’, 169. 28 Van der Woude, Noorderkwartier, 176.

29 Ibidem, 172-173. Vgl. ook Van Deursen, Bavianen en Slijkgeuzen, 344. Van Deursen wijst juist

op de opmerkelijke groei van de katholieke kerk tijdens de bestandsjaren. 30 Post, ‘Een belangrijk boek’, 230.

31 Faber, Friesland. Het hoofdstuk over de predikanten graaft niet diep. 32 Handelingen van de kerkeraad te Amersfoort 5-7-1695.

33 Van Deursen, Bavianen en Slijkgeuzen, 127. 34 Bor, Nederlantsche Oorloghen, II, fol. 170.

35 Vgl. Van Deursen, Bavianen en Slijkgeuzen, 143. Van Deursen maakt aannemelijk dat met name uit doopsgezinde kring nogal wat overgangen plaats vonden.

36 De Jong, ‘De kerken der hervorming’, 97. 37 Bor, Nederlantsche Oorloghen, III, fol. 111. 38 Güldner, Das Toleranz-Problem, 71 e.v. 39 De Visser, Kerk en Staat, II, 123. 40 Bor, Nederlantsche Oorloghen, III, 112. 41 De Jong, ‘De kerken der hervorming’, 118. 42 Vgl. noot 81.

43 Schotel, Openbare Eeredienst, 358. 44 Güldner, Das Toleranz-Problem.

45 Woltjer, Bespreking van Das Toleranz-Problem, 434. 46 Van Schelven, ‘Opkomst politieke tolerantie’. 47 Güldner, Das Toleranz-Problem, 80 e.v.

48 Bor, Nederlantsche Oorloghen, III, 21e boek fol. 80. Hooijer, Oude Kerkordeningen, 148.

49 Handelingen van de kerkeraad te Amersfoort 13-2-1632. Volgens Van Deursen was het instituut van de zg. smalle kerkeraad, de kerkeraad zonder diakenen, in de vroege zeventiende eeuw onbekend en was er in de vergadering van verschil tussen ouderlingen en diakenen nauwelijks iets te merken. Dit zal ongetwijfeld opgaan voor de kleine kerkeraden, maar is als generalisatie onjuist. In Amsterdam vergaderden de diakenen al in 1578 als afzonderlijk college. Vgl. Van Deursen, Bavianen en Slijkgeuzen, 94 en Evenhuis, Amsterdam, I, 143.

50 Van Ginkel, De Ouderling, 188 en 290. De door Van Deursen geconstateerde geringe verschillen tussen ouderlingen en diakenen waren het gevolg van een gebrek aan ambtsdragers in de beginperiode. Dat er onderscheid is tussen beide ambten, maakte de synode van Dordrecht van 1574 duidelijk door te bepalen ‘Dat in yegelijcke Kercke een t' samencominge der Dienaren des Woordts, Ouderlinghen ende Diaconen wesen sal, ende verstaen dat de Dienaren en Ouderen op hen selven, ende die Diaconen op hen selven t'samen comen sullen, om yegelijck sijn saken te verhandelen’. (Bor, Nederlantsche Oorloghen, I, 7e boek, fol. 51.)

51 Schotel meende dat de diakones nooit in de gereformeerde kerk in de Republiek is toegelaten (Openbare Eeredienst, 312). Hij vergiste zich: zowel in Amersfoort als in Amsterdam zijn diakonessen benoemd. In Amsterdam werden de eerste drie diakonessen in 1582 door een predikant in het college van diakenen geïnstalleerd (Evenhuis, Amsterdam, I, 143). Waarop de opvatting steunt dat de diakonessen geen ambt in eigenlijke zin bekleedden (Van Deursen,

Bavianen en Slijkgeuzen, 114 noot 74) is ons niet duidelijk.

52 Schotel, Openbare Eeredienst, 272-277. 53 Evenhuis, Amsterdam, II, 368.

54 Schotel, Openbare Eeredienst, 273 en 277. 55 Van Deursen, Bavianen en Slijkgeuzen, 208-209. 56 Tukker, Classis Dordrecht, 5 en 179.

57 Rutgers, Acta, 496-497.

58 Bor, Nederlantsche Oorloghen, III, fol. 80. Hooijer, Oude Kerkordeningen, 274. 59 Tukker, Classis Dordrecht, 3 e.v.

Van Deursen, Bavianen en Slijkgeuzen, 5-7. 60 Schotel, Openbare Eeredienst, 381.

63 Het overschrijven van de acta leverde de predikant of de schoolmeester die zich ermee bezig hield een gewaardeerde bijverdienste op. In 1626 ontving ds. Henricus Nolthenius voor het afschrijven van de acta der Zuidhollandse synoden in de jaren 1618-1626 een bedrag van 72 gulden. In 1646 werd het werk opgedragen aan Heyndrick Ross, schoolmeester in Den Briel (De Navorscher (1900) 107-119).

64 Tukker, Classis Dordrecht, 25-28.

65 Wansink, ‘Holland and six allies’, 133-156. 66 In de Betouw, Quartierlijke Academie, 7. 67 Rutgers, Acta, 265.

68 Smitskamp, Calvinistisch nationaal besef.

69 Andriessen, De Jezuieten en het saamhorigheidsbesef. 70 Muller, Gouden Eeuw, 255.

71 Roorda, Partij en factie, 62.

72 Van Deursen, Bavianen en Slijkgeuzen, 83-87. Van Deursen spreekt zelfs van het ‘aristocratisch karakter’ van de kerkeraden. Dit lijkt ons iets te sterk uitgedrukt.

73 Rutgers, Acta, 426 en 450. 74 Evenhuis, Amsterdam, I, 91. 75 Proost, Lodenstein, 200.

76 Schotel (Openbare Eeredienst, 307) schrijft: ‘In de stad Groningen waren de ouderlingen in drie orden verdeeld, die der regenten, der geleerden en der burgemeesters, waarvan elke orde een vast getal leden had.’

Handelingen van de kerkeraad te Nijmegen. Van der Kemp, Kerkelijk leven in Arnhem, 53. Handelingen van de kerkeraad te Amersfoort. Veltenaar, Kerkelijk leven in Den Briel, 320.

Vgl. ook: Van Deursen, Bavianen en Slijkgeuzen, en Van Ginkel, De ouderling. 77 De Riemer, 's Gravenhage, 341.

78 Van der Kemp, Kerkelijk leven in Arnhem, 53. 79 Poortman, Meppel, 99.

80 Handelingen van de kerkeraad te Amersfoort 25-6-1647, 17-6-1648, 23-6-1649, 4-7-1650 en 18-6-1651 vermelden o.a. enige burgemeestersvrouwen. Opvallend is het aantal weduwen dat tot diakones wordt verkozen.

81 Een voorbeeld tijdens de Twisten geeft Kolman. Om de rust in Nijmegen te herstellen stelde de magistraat voor een vierde predikant te beroepen die dan contra-remonstrants moest zijn, omdat de drie aanwezige predikanten remonstrants waren. Voorgesteld werd ds. Gasparus Sibolius uit Gulik te beroepen. Het plan viel slecht; ook in de regering ontstond er verdeeldheid over. De breuk tussen degenen die het beroep wilden doorzetten en degenen die dat niet wilden, liep langs de lijn van een oude vete tussen burgemeester Heuck en syndicus Biel, die niets met de kerkelijke zaak te maken had! (Vgl. Kolman, Reductie, 116-117.)

82 Reitsma, Acta, I, 151. 83 Ibidem, IV, 198.

84 De Riemer, 's Gravenhage, 341. 85 De Visser, Kerk en Staat, II, 189. 86 Reitsma, Acta, III, 155.

87 Eekhof, Theologische faculteit Leiden, 23. Eekhof noemt daar het gereformeerd protestantisme ‘in merg en nieren democratisch’.

88 Schotel, Openbare Eeredienst, 307.

89 Handelingen van de kerkeraad te Nijmegen. 90 De Visser, Kerk en Staat, II, XVII.

91 Schotel, Openbare Eeredienst, 307.

92 Van der Kemp, Kerkelijk leven in Arnhem, 53. 93 Ibidem, 69.

94 Bor, Nederlantsche Oorloghen, II, fol. 80. 95 Wagenaar, Vaderlandsche Historie, X, 116. 96 Vgl. Van Deursen, Bavianen en Slijkgeuzen, 92.

100 Smetius, Synodale Ordonnantiën, 71.

101 De Visser, Kerk en Staat, II, 485 e.v. Vgl. ook: Bergsma, De commissariis politicis, 14-69. 102 Knuttel, Acta, I, 326.

103 De Visser, Kerk en Staat, II, 488.

104 Cuperus, Kerkelijk leven in Friesland, 27. 105 Van der Tuuk, Bogerman, 47.

106 Schotel, Openbare Eeredienst, 298. Enkele voorbeelden uit Nijmegen: Tweehonderd gulden voor ds. Tielenius wegens een tractaat tegen het pausdom (R.S. Nijmegen 31-8-1646). Tweehonderdvijfentwintig gulden voor ds. Heyster van Hervelt wegens een theologisch tractaat (R.S. Nijmegen 6-3-1650).

107 Van Apeldoorn, ‘Voortbestaan der parochies’, 33. 108 Maris, Geestelijke goederen, 211.

109 Van Apeldoorn, Bespreking van Kerk en Staat, 236. 110 De Jong, ‘De kerken der hervorming’, 115.

111 In Amersfoort waren de predikanten Crinius, Berghman, Henricus Teeckman, Van Harlingen, Lambertus Vischvliet en Johannes Teeckman scholarchen (Klapper Archief St. Joriskerk). In Nijmegen ontving dominee Smetius in 1646 tweehonderd gulden wegens het opzicht over de Latijnse School (R.S. Nijmegen 23-12-1646).

112 Tukker, Classis Dordrecht, 81-82.

113 Schotel, Openbare Eeredienst, 209. Veel gegevens over de preek bij: Van Deursen, Bavianen

en Slijkgeuzen, 42-68.

114 Schotel, Openbare Eeredienst, 139.

115 Mededeling van de ouderling-kerkvoogd van de Nederlands Hervormde Gemeente te Coevorden, waar de beker als avondmaalsbeker nog altijd in gebruik is.

116 Reitsma, Acta, IV, 44.

117 Gorinchems Ys-lijke Waternood en heuglijke Verlossing: En daar in De bysondere Verderf sonden onses Vaderlands, en heilzame Remedien daartegen; vertoond uit I Sam. 2:6. De Heere doet ter Hellen Nederdalen; en hij doet (weder) opkomen. Door Hieronymus Alutarius, Predikant tot Gorinchem. Tot Gorinchem, Door Paulus Vink, Boekverkooper, Anno 1655/57.

118 Tukker, Classis Dordrecht, 181. 119 Van der Tuuk, Bogerman, 46. 120 Schotel, Maatschappelijk leven, 404. 121 Knuttel Pamfletten 6851-6852. 122 Evenhuis, Amsterdam, I, 273. 123 Ibidem, II, 158.

124 Evenhuis, Amsterdam, I, 313.

125 Glasius, Godgeleerd Nederland, III, 377. 126 Van Deursen, Bavianen en Slijkgeuzen, 32. 127 Wagenaar, Vaderlandsche Historie, XII, 145. 128 Ibidem, XI, 29.

129 Geciteerd bij Evenhuis, Amsterdam, I, 290. 130 Visscher, Ondergang van de Republiek, 147.

131 Deze geschiedenis uitvoerig in: Van Dijck, De Bossche Optimaten, 322-381. 132 Uit den Bogaard, Gereformeerden en Oranje, 119.

133 Maximiliaan Teellinck, Vrijmoedige aanspraeck aen Sijn Hoogheyt den Heere Prinse van

Oraengien enzv. gestelt tot waerschouwinghe en noodige opmerkingh in den verwerden en kommerlycken standt van ons lieve Vaderlandt, Middelburg, 1650. Zie ook blz. 89-90.

134 Wagenaar, Vaderlandsche Historie, XIII, 58-62. 135 Ibidem, 58.

136 Brandt, Historie der Reformatie, II, 214. Wagenaar, Vaderlandsche Historie, X, 81. 137 A.A.U. (1886) 273. R.S. Nijmegen 26-7-1677. 138 De Visser, Kerk en Staat, II, 263.

139 Muylwijk, Gouda, 95. 140 R.S. Amersfoort 24-10-1653.

144 Zie blz. 189-213.

145 Post, Kerkelijke verhoudingen, 75. 146 Huizinga, Nederland's beschaving, 428. 147 Van Dillen, Rijkdom en regenten, 327. 148 Riemersma, Religious factors, 84-85.

149 Van Deursen, Bavianen en Slijkgeuzen, 222-223. 150 Menkman, West-Indische Compagnie, 43. 151 Boogman, Vaderlandse Geschiedenis, 16. 152 Menkman, West-Indische Compagnie, 52. 153 Van Hoboken, ‘The Dutch W.I.C.’.

154 Van Dillen, ‘De West-Indische Compagnie’. 155 Evenhuis, Amsterdam, I, 305-306.

156 Van Dillen, ‘De West-Indische Compagnie’, 271. 157 Zie blz. 131-132.

158 Aitzema, Staet en Oorlogh, 34e boek, 1037. 159 Register Picardt, 15.

160 Ibidem, 17-18.

161 Boxer, Zeevarend Nederland, 198. Boxer meent dat de term idioot door Coen als scheldwoord werd gebruikt. Idioot was echter de gangbare benaming voor een niet gestudeerde predikant of voorganger.

162 Van Deursen, Bavianen en Slijkgeuzen, 148-149. 163 Boxer, Zeevarend Nederland, 169.

164 Van Dillen, Rijkdom en regenten, 327. 165 Vrijman, Slavenhalers, 16-17. 166 Evenhuis, Amsterdam, II, 163.

167 Vgl. Eekhof, ‘De negerpredikant Jacobus Elisa Joannes Capitein’.

168 Van Deursen, Bavianen en Slijkgeuzen, 139. Over Nederlanders als Gods volk: hoofdstuk III ‘'T Neerlands Israël’.

169 Eekhof, Theologische faculteit Leiden, 19. 170 Roldanus, Geestesbloei, 57.

171 De bondsvolkgedachte komt aan de orde in hoofdstuk III, de positie van de predikanten in IV en V.

In document G. Groenhuis, De predikanten · dbnl (pagina 43-48)