• No results found

‘Soo menigh haven, soo meenigh wijf berght schipper en bootsman sijn lijf’ ver-zuchtte dominee Adam Westerman in zijn veelgelezen zeemanshandboek de

Groote Christelyke Zeevaert (1625). Westerman waarschuwde zeelieden in een

preek getiteld ‘Onkuysheydt, hoererye ende overspel’ veelvuldig voor deze ‘angel des kwaads’. Zijn preek was niet alleen gericht op de rondzwervende, vrijgezelle zeeman, maar richtte zich ook op getrouwde zeelieden die het grootste gedeelte van het jaar gescheiden leefden van hun vrouwen.1

Zoals in het voorafgaande al een aantal malen besproken is, wordt in recente lite-ratuur niet langer voetstoots aangenomen dat het zwervende bestaan van zeelie-den een huwelijk in de weg stond. De getrouwde zeeman heeft zijn intrede gedaan in de maritieme geschiedschrijving. Zo is onderzoek gedaan naar de demografi-sche aspecten van het zeemanshuwelijk. In vroegmodern Liverpool leidde de snel groeiende zeevarende populatie bijvoorbeeld tot een breuk in de demografische groei, omdat zeemansgezinnen aanzienlijk kleiner waren dan andere gezinnen. Zeelieden waren in deze stad te weinig thuis om meer kinderen te kunnen ver-wekken.2

Relatief veel aandacht is besteed aan de economische betekenis van het zee-manshuwelijk. Volgens Burton had dit huwelijk in de eerste plaats een praktische functie: de zeeman werd voorzien van voedsel, een bed, schone kleding en sek-sueel verkeer, zaken waar ongehuwde zeelieden doorgaans voor moesten beta-len.3 Voorts wordt in de literatuur over vissersgemeenschappen het belang van het huwelijk voor vissers benadrukt. De bedrijfstak was immers in hoge mate fami-lie-georiënteerd, vrouw en kinderen zorgden, zoals we in hoofdstuk 6 zagen, voor continuïteit in het gezinsbedrijf.4

Voorts hebben verschillende historici de sociale aspecten van het zeemanshuwe-lijk besproken. Fury heeft in haar studie over zeelieden in vroegmodern Engeland

1 Westerman, Groote Christelyke Zeevaert, (1653), 47.

2 Lewis, The demographic and occupational structure of Liverpool, 264.

3 Burton, ‘The myth of bachelor Jack’, 87-188.

gewezen op het feit dat zeemansvrouwen stressvolle situaties, zoals de geboorte van een kind of het overlijden van een familielid, alleen moesten verwerken.5

Van der Heijden en Van den Heuvel beschreven beiden de onzekerheid waarmee vrouwen van Oost-Indiëvaarders te kampen hadden, doordat ze soms jarenlang gescheiden waren van hun echtgenoten en in het duister tastten omtrent het lot van hun mannen als gevolg van de gebrekkige informatievoorziening.6 Volgens Van der Heijden pleegden vrouwen van Oost-Indiëvaarders in zeventiende-eeuws Rotterdam relatief vaak overspel als gevolg van deze situatie.7

Omgekeerd worden ook de problemen die zeelieden ondervonden in de litera-tuur behandeld. Na lange tijd in de besloten ruimte van het schip te hebben moeten leven, zonder vrouwelijk gezelschap, gingen bij veel zeevarenden alle remmen los bij het bezoek aan vreemde havens. Dronkenschap, ruzies, gokken en het bezoek aan hoeren moeten, hoe clichématig ook, tot het vaste repertoire in die havens hebben behoord. Of, zoals Fury het uitdrukte: ‘er is een zekere tijdloosheid als het gaat om zeelieden, problemen en verlof aan wal’.8

Het onderzoek naar zeemanshuwelijken tot nog toe betreft een groot aantal verschillende gebieden en periodes. Net als bij het onderzoek naar werkende zee-mansvrouwen geldt hier dat lokale omstandigheden van grote invloed geweest zullen zijn op het functioneren van het zeemanshuwelijk. Desalniettemin is er een aantal overeenkomsten. Zeemanshuwelijken werden gekenmerkt door het feit dat beide partners gedurende lange perioden van elkaar gescheiden waren. De rolver-deling tussen mannen en vrouwen week hierdoor af van het gebruikelijke patroon. De veelvuldige afwezigheid van mannen kon zowel demografische, economische als sociale gevolgen hebben.

In dit hoofdstuk worden de zeemanshuwelijken in Maassluis, Schiedam en Ter Heijde geanalyseerd. Na een korte inleiding over het huwelijk in de vroegmoderne Republiek staan allereerst de huwelijkspatronen in de drie zeevarende gemeen-schappen centraal. Wanneer trouwden zeevarenden en had hun veelvuldige afwe-zigheid invloed op het aantal kinderen dat hun echtgenotes baarden? Vervolgens wordt gekeken naar de partnerkeus van zeevarenden. Hoe verliep hun verke-ringsperiode en met wie huwden zij? Daarna worden de gescheiden sferen waarin mannen en vrouwen leefden geschetst en wordt de invloed van de afwezigheid van mannen op emotioneel en seksueel vlak besproken. Tot slot wordt besproken hoe zeemansvrouwen een brug vormden tussen de mannen op zee en de samenleving aan de wal.

5 Fury, Tides in the affairs of men, 472; Fury, ‘The impact of war upon sailors wifes’, 3;

Hub-bard. ‘Alone, yet not alone’, 5.

6 Van der Heijden. ‘Achterblijvers, 197-198; Van den Heuvel, ‘Bij uijtlandigheijt van haar

man’, 81-83.

7 Van der Heijden, ‘Achterblijvers’, 198-200.

8 Fury, Tides in the affairs of men, 443; zie ook Fingard, Jack in port, 126-139; Burg, Sodomy and the perception of evil, 155.

Het zeemanshuwelijk

Het vroegmoderne huwelijk

Wetgeving

Tot 1572 was het huwelijk in de Nederlanden een kerkelijke aangelegenheid. Vol-gens de leer van de katholieke kerk was het huwelijk één van de sacramenten. Het belangrijkste doel van de verbintenis was het voortbrengen van kinderen. Na de Reformatie werd het huwelijk een zaak van de wereldlijke overheid, hoewel die overheid onder sterke invloed van de (gereformeerde) kerk bleef staan. In 1580 kwam in Holland de eerste wereldlijke huwelijkswetgeving tot stand door de zoge-naamde Politieke Ordonnantie.9 Daarin bepaalden de Staten van Holland aan welke voorwaarden het voorgenomen huwelijk moest voldoen en met wie men wel en niet mocht trouwen. In de loop van de zestiende en zeventiende eeuw werden voor alle gewesten van de Republiek dergelijke huwelijkswetten opgesteld.

In de Politieke Ordonnantie werd vastgesteld dat het huwelijk een openbare aangelegenheid was. Ieder paar dat besloten had te trouwen was verplicht dit te melden bij de magistraat of predikant van hun woonplaats. Het huwelijk moest daarna op drie achtereenvolgende zondagen worden afgekondigd. Bezwaren van derden konden dan naar voren gebracht worden. Vervolgens kon het huwelijk gesloten worden in de kerk of op het stadhuis. Een belangrijke voorwaarde in de ordonnantie was die van de ouderlijke toestemming.10 Deze moest voorkomen dat er onbezonnen huwelijken gesloten werden, bijvoorbeeld tussen jongeren van ver-schillende sociale komaf. Hoewel de ouderlijke toestemming in principe alleen voor minderjarigen gold, voor jongens lag de grens bij 25 jaar en voor meisjes bij twintig jaar, konden ouders van meerderjarigen hun afkeuring van een voorgeno-men huwelijk wel laten blijken. Meerderjarigen konden in zo’n geval een beroep doen op de kerkenraad of magistraat. Ouders werden dan verplicht om een geldige reden voor hun weigering aan te voeren.11 Als zij vervolgens in hun weigering vol-hardden en de pogingen van predikant of magistraat om te bemiddelen faalden, werd de zaak aan de rechtbank voorgelegd. Volgens D. Haks werden dergelijke processen overigens niet op grote schaal gevoerd en werden de jongeren door-gaans in het gelijk gesteld.12

Een ander belangrijk onderwerp binnen de ordonnantie was overspel. Er werden verschillende typen onderscheiden. De zwaarste vorm van overspel was een relatie tussen een getrouwde man en een getrouwde vrouw. Hier stonden straffen op van vijftig jaar verbanning voor beide partners. Als één van de overspeligen ongehuwd was, waren de straffen minder eenduidig. Er werd onderscheid gemaakt tussen 9 Cornelis Cau, ‘Groot-placaetboek, vervattende de placaten, ordonnantien ende edicten

van de Staten Generaal der Verenigde Nederlanden ....[etc]’, (1655); zie ook Haks, Huwelijk en gezin, 39 e.v.

10 Helmers, Gescheurde bedden, 17-30. 11 Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 46. 12 Haks, Huwelijk en gezin, 118.

de seksen. Overspelige gehuwde vrouwen konden beduidend zwaarder gestraft worden dan gehuwde mannen. Voor vrouwen gold dat ze al na de eerste maal een straf van vijftig jaar verbanning opgelegd kregen. Een man kreeg in eerste instantie een boete opgelegd van honderd gulden, pas bij de tweede keer stond hem verban-ning te wachten. Waren beide partners ongehuwd, dan waren de straffen tamelijk mild. Ongehuwde vrouwen werden veertien dagen op water en brood gezet, onge-huwde mannen kregen daarnaast een boete van honderd gulden. Overspel werd overigens als echtscheidingsgrond aangemerkt.13

Tot slot was in de ordonnantie van 1580 bepaald dat het verboden was met directe bloedverwanten in het huwelijk te treden. Hieronder werden verstaan ouders met kinderen, broers met zusters en ooms of tantes met nichten of neven. Daarnaast waren er verboden graden van aanverwantschap. Het was verboden te trouwen met de achtergelaten partner van een overleden broer of zus of van over-leden neven of nichten. Stiefvaders en -moeders mochten evenmin in het huwelijk treden met hun stiefkinderen.14

Naast de ordonnantie van 1580 werden in steden aanvullende keuren opgesteld, die vaak een nadere uitwerking van de verordening behelsden. Zo verscheen in Schiedam in 1589 een ‘resolutie raakende het heimelijk trouwen der mennonie-ten’. Hierin werd nog eens vastgesteld dat alle huwelijken die in Schiedam gesloten werden afgekondigd moesten worden en alleen voor de magistraat of de gere-formeerde kerk plaats mochten vinden. De doopsgezinden trouwden volgens de resolutie in hun eigen gemeente en deden daar pas achteraf melding van bij de secretaris op het stadhuis.15

Ook de Staten van Holland scherpten gedurende de zeventiende eeuw een aantal artikelen uit de oorspronkelijke ordonnantie aan. Daarnaast werd de wetgeving beïnvloed door het zogenaamde Echtreglement dat in 1656 in de Generaliteitslan-den was uitgevaardigd. Verschillende Hollandse steGeneraliteitslan-den namen bijvoorbeeld uit dit reglement over dat naast overspel ook kwaadwillige verlating een (rechtsgeldige) reden voor echtscheiding was.16

Van ideaalbeeld naar praktijk

Tot nu toe zijn vooral de juridische aspecten van het vroegmoderne huwelijk aan de orde gekomen, maar hoe dacht men in de zeventiende eeuw over de partner-keuze en de inhoud van het huwelijk? Algemeen werd aangenomen dat het ver-standig was een partner te kiezen van ongeveer dezelfde leeftijd en afkomstig uit eenzelfde sociaal milieu. Een huwelijk tussen gelijken zou de meeste kans van

13 Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 48. 14 Van der Heijden, Huwelijk in Holland, 49.

15 Isaac & Jacobus Scheltus, ‘Groot-placaetboek, vervattende de placaten, ordonnantien

ende edicten van de Staten Generaal der Verenigde Nederlanden ....[etc]’, deel 6 (1746).

Het zeemanshuwelijk

slagen hebben. Hoewel men in theorie een huwelijk gebaseerd op vrije wil en affec-tie prefereerde, werd erkend dat sociale en economische factoren ook van belang waren bij het kiezen van een partner.17 Moralisten waren het er voorts over eens dat onderlinge vriendschap en wederzijds hulpbetoon het huwelijk inhoud moes-ten geven. Deze overtuiging was waarschijnlijk geënt op de ideeën van Calvijn die de kameraadschappelijke functie van het huwelijk had beschreven.18 Daarnaast waren het voortbrengen en het opvoeden van kinderen van belang.

Hugo de Groot beschreef in zijn Inleidinge tot de Hollandsche

rechts-geleerd-heid het huwelijk als volgt : ‘gemeen leven en vrij gebruik van elkaars lichaam’.

Jacob Cats baseerde zich in zijn werk over het huwelijk zowel op de ordonnantie uit 1580 als op De Groot. Een vrouw moest inschikkelijk, kuis en deugdzaam zijn. Mooie kleding en uithuizig zijn paste niet bij het gedrag van een goede echtge-note. De man moest zijn vrouw leiden, haar met respect behandelen en bescher-ming bieden. Ook moest hij open staan voor haar kritiek. Geweld was uit den boze. Deze gedragsregels leidden tot een duidelijke rol- en taakverdeling binnen het gezin, waarbij er vanuit gegaan werd dat de man de rol van hoofdkostwinner vervulde en de vrouw verantwoordelijk was voor het huishouden.19 Cats schetste een ideaalbeeld. De alledaagse praktijk kon hier behoorlijk van af wijken, zeker in het geval van zeemanshuwelijken. Zo waren veel zeelieden geen hoofdkostwinner, omdat ze mede afhankelijk waren van het inkomen dat hun echtgenote inbracht en konden ze door hun voortdurende afwezigheid hun rol als leider en bescher-mer van hun echtgenote nauwelijks vervullen. In het vervolg van dit hoofdstuk zullen we zien in hoeverre het ideaalbeeld met de dagelijkse praktijk botste en in hoeverre de (zeevarende) samenleving het afwijkende patroon van de zeemanshu-welijken accepteerde.

Demograf ische aspecten van het zeemanshuwelijk

In hoofdstuk 4 is beschreven dat de grootste groep zeelieden in Schiedam, Maas-sluis en Ter Heijde getrouwd was en dat de gemiddelde huwelijksleeftijden van zeevarende bruidegoms en hun bruiden nauwelijks afweken van die van de niet-zeevarende bevolking. In deze paragraaf besteden we in het kort aandacht aan andere demografische aspecten van het zeemanshuwelijk: de maand waarin getrouwd werd, de conceptie en de gemiddelde gezinsgrootte.

17 Haks, Huwelijk en gezin, 106. 18 Haks, Huwelijk en gezin, 30. 19 Helmers, Gescheurde bedden, 24-25.

Het ritme van de zeevaart

Zeelieden waren gedurende het grootste gedeelte van het jaar afwezig en konden slechts in een beperkte periode van dat jaar een huwelijk aangaan. De trouwboe-ken uit Maassluis en Ter Heijde laten zien dat de meeste zeelieden in mei trouw-den, vlak voor het nieuwe haringseizoen begon. Ook niet-zeevarenden hadden overigens een voorkeur voor de traditionele meimaand. Dit komt grotendeels overeen met de gegevens die uit andere delen van de Republiek bekend zijn.20 In Schiedam was naast de meimaand, december favoriet. Vooral zeevarenden die alleen ’s zomers hun brood in de scheepvaart verdienden traden in deze maand in het huwelijk.21 De conceptie van kinderen werd eveneens beïnvloed door het sei-zoensgebonden karakter van de zeevaart. In zeemansgezinnen werd het grootste gedeelte van de kinderen logischerwijs buiten het vaarseizoen verwekt. De meeste concepties vonden dientengevolge in de herfst, winter of in het (vroege) voorjaar plaats.22

Gezinsgrootte

In hoeverre had het zeevarend karakter van Maassluis, Ter Heijde en Schiedam invloed op de grootte van de gezinnen?

Zoals in hoofdstuk 2 berekend, bestond het gemiddelde huishouden in Maas-sluis volgens het kohier op het gemaal uit 1680 uit 3,2 personen. Dit cijfer is aan de lage kant omdat kinderen onder de acht maar voor een half werden geteld. Een gemiddeld vissershuishouden telde volgens dit kohier 3,1 personen. In dit kohier werd niet van alle huishoudens de precieze samenstelling van dat huishouden genoteerd.23 Dit was wel het geval met het zout-en zeepkohier uit hetzelfde jaar, dat alleen de 288 rijkste huishoudens betrof. Deze huishoudens bestonden gemiddeld uit 4,3 personen. De vissers in dit kohier hadden een huishouden van gemiddeld 3,7 personen. Overigens betrof het hier alleen stuurlieden. Dat de rijke vissershuis-houdens gemiddeld kleiner waren dan de andere huisvissershuis-houdens in deze inkomens-groep is vooral te verklaren doordat vissers zelden of nooit inwonende knechten of meiden hadden. Mensen die een bedrijf aan huis runden, zoals brandewijntappers, bakkers en zeilmakers hadden vaker inwonend personeel.24

Gemiddeld telden de rijkste 288 huishoudens 1,7 kind. De rijkste vissershuis-houdens weken hier niet van af. Gemiddelde woonden er 1,8 kinderen in zo’n huishouden. Omdat dit cijfer nogal laag lijkt, is aanvullend onderzoek in de

doop-20 haw, dtb Monster/Ter Heijde, trouwboeken gav, dtb Maassluis, trouwboeken; zie ook Van der Woude, Het Noorderkwartier.

21 gas, dtb, trouwboeken. Zie ook Piet Boon, ‘Koopvaardij en walvisvaart’ 59-88; vergelijk de huwelijkspatronen in vroegmodern Bristol, R. Houlbrooke, The English family, 85.

22 haw, dtb Monster/Ter Heijde, trouwboeken; gav, dtb Maassluis, ‘trouwboeken’. Met dank aan de heer P. Hollander.

23 gad, oa, nr. 1763. 24 gav, oa Maassluis, nr. 521.

Het zeemanshuwelijk

boeken gedaan. Gemiddeld werden er tussen de vier en de vijf kinderen per vis-sersgezin geboren.25 Uit de doop- en begraafboeken valt ook op te maken dat de kindersterfte hoog was.26 Overigens week het gemiddeld aantal kinderen dat in vissersgezinnen geboren werd niet af van het aantal kinderen in niet-zeevarenden gezinnen.

In Ter Heijde bestond het gemiddelde huishouden in 1680 uit 3,7 personen. Ook hier werden kinderen onder de acht maar half gerekend en werden inwonende familieleden en personeel volledig meegeteld. Vissershuishoudens volgden het algemene patroon in de gemeenschap; deze bestonden gemiddeld uit 3,8 perso-nen. Vergelijken we deze cijfers met die van een beroepsgroep uit het naburige Monster, namelijk de boeren, dan zien we een duidelijk verschil. Een gemiddeld boerenhuishouden bestond uit 5,5 personen. Dit verschil is onder andere te ver-klaren doordat boerenhuishoudens vaker inwonende knechten en meiden hadden. Helaas biedt het kohier van Ter Heijde geen informatie over de samenstelling van het huishouden en dus ook niet over het precieze aantal kinderen. Om hier toch uitspraken over te kunnen doen is raadpleging van de doopboeken noodzakelijk: Ook in Ter Heijde bleek het aantal geboren kinderen per gezin tussen de vier en de vijf te zijn en opnieuw was er geen onderscheid tussen vissersgezinnen en gezin-nen van niet-zeevarenden.27

Voor Schiedam ontbreekt het zout-en zeepkohier met gedetailleerde gegevens over gezinsgrootte en samenstelling. Volgens de hoofdgeldtelling in 1622 bestond een gemiddeld huishouden in de havenstad uit 3,8 personen. Niet bij alle perso-nen in het kohier staat een beroep vermeld, waardoor er op grond van deze bron geen betrouwbare uitspraken kunnen worden gedaan over de gemiddelde grootte van zeemansgezinnen ten opzichte van de gezinnen van niet-zeevarenden. Een steekproef uit het Notarieel Archief in de periode 1650-1699, gecombineerd met de gegevens uit de haringcertificatieboeken en de doopboeken levert wel een beeld op. Ook in Schiedamse vissersgezinnen werden gemiddeld tussen de vier en de vijf kinderen geboren. Bij de gezinnen van Oost-Indiëvaarders lag het aantal kin-deren beduidend lager. Hier werden tussen de twee en drie kinkin-deren geboren. Dit resultaat komt overeen met het beeld zoals Thera Wijsenbeek dit voor achttiende-eeuws Delft heeft geschetst.28 De vaart naar de Oost had, zoals te voorspellen, meer invloed op de demografische samenstelling van de bevolking dan de visserij.

25 Steekproef op basis van het zout- en zeepkohier uit 1680, gad, oa nr. 1763, ga, dtb Maas-sluis, ‘Doopboeken’.

26 Zie De Vries en Van der Woude, Nederland 1500-1815, 67. 27 haw, dtb Monster/Ter Heijde, doopboeken.

28 Het aantal gezinnen met maar één kind in Delft was zeer hoog doordat er een groot gedeelte van de mannen aanmonsterde bij de voc; Wijsenbeek-Olthuis, ‘De invloed van de voc’, 102.

Vrijen

Verkering

Trouwlustige jongeren konden elkaar in de vroegmoderne Republiek vrij ontmoe-ten, zonder ouderlijk toezicht.29 Jongens en meisjes kwamen elkaar niet alleen tij-dens de zondagse kerkdienst tegen, maar spraken ook elders in de stad of in het dorp af. De Maassluise jeugd was bijvoorbeeld vaak te vinden bij de zogenaamde klapwakersbank die uitzicht bood over de haven. Heijdse visserszonen en doch-ters troffen elkaar net buiten het dorp, op het strand of in de duinen, waar ze ’s avonds rondom een vuur bijelkaar zaten.30 Ook kroegen en herbergen boden ruimte aan ontmoetingen. In de Republiek behoorden kroegen niet noodzake-lijk tot het domein van mannen. Wel werd van beide seksen verwacht dat zij zich netjes gedroegen. Zo getuigde Cornelis Kuijp, herbergier in de Schiedamse herberg ‘Gouwe Leeuw’ dat er vier mannen en drie vrouwen in zijn kroeg waren gekomen en daar wijn en bier hadden gedronken, tabak hadden gerookt en ‘onbehoorlijke taal’ hadden gebruikt.31

Uit de bronnen spreekt een duidelijk verschil tussen openbare, eerbare ont-moetingsplaatsen en plekken waar (toekomstige) vrijers elkaar in het verbor-gene konden treffen. Een herberg of kroeg mag dan wel niet de meest nette plaats