• No results found

2. Overlevingsstrategieën tegen dalende ledentallen

2.1 Zangscholen oprichten en volksconcerten geven

In de periode dat de eerste voorzichtige scheurtjes in de ledenbestanden van liedertafels zichtbaar raakten, de jaren zeventig, probeerde men hier in eerste instantie iets aan te doen via de oprichting van zangscholen. Die scholen zouden moeten zorgen voor continue nieuwe aanwas. Met name in kleinere plaatsen bleek dit een veel beproefde methode, zoals bijvoorbeeld in Vlissingen:

‘Een zangvereeniging op een kleine plaats, waar weinig Zangers gevonden worden, welke dien naam verdienen, heeft steeds met het bezwaar te worstelen, om een voldoend aantal Zangers bij elkander te hebben, daar, om verschillende redenen, dit aantal steeds verminderd. Dit bedenkende, besloot het bestuur van Vlissing’s Mannenkoor, op het laatst van het vorige jaar, gratis een zangcursus te openen voor allen, die den leeftijd van 13 jaar bereikt hebbende, lust hebben, om zich theoretisch en practisch in den zang te oefenen. Vier der meest verdienstelijke Leden verklaarden zich bereid om onderricht te geven.’165

Er kwamen redelijk veel mensen op dit initiatief van het Vlissings Mannenkoor af. Al snel werden de zangcursussen door ongeveer dertig personen bezocht en tijdens een uitvoering op 6 april 1877 hebben de leerlingen voor het eerst ‘proeven van hunne vorderingen gegeven’.166

Het idee om een zangschool of zangcursus op te richten ontstond bij veel meer zangverenigingen. Zo startte het Nijmeegs Mannenkoor een cursus, ‘die tot doel heeft aan hen, die blijken geven van muzikalen aanleg en den ouderdom van 18 jaar bereikt hebben (…) gelegenheid te geven om zich in den zang te bekwamen, ten einde later als werkende leden der Liedertafel te kunnen worden toegelaten.’167 Ook het Gorinchems Mannenkoor Caecilia startte een cursus ‘voor hen, die

165 ‘Gemengde Berichten’, Maandblad van het Zangersverbond 4 (1876-1877) 77. 166 Ibidem.

zich willen bekwamen in Muziek en Zang’168 en Woerdens Mannenkoor startte in 1877 een kinderzangschool, die al snel door zestig kinderen werd bezocht.169

Ook in grotere steden ontbraken de zangscholen niet. Robert Collin, dirigent van de joodse liedertafel Oefening Baart Kunst uit Amsterdam startte bijvoorbeeld een klas ‘voor Zang-onderwijs ten behoeve van jongelingen, die zich later bij de aldaar gevestigde Mannen-Zangverenigingen zouden willen aansluiten’.170 De bekendste, en een van de eerste zangscholen in Nederland, was de Nationale Zangschool die in 1875 werd gestart door het Amsterdamse Amstels Mannenkoor. Maar liefst 150 leerlingen (‘mannen en jongelingen’) meldden zich meteen aan en op 12 juni 1875 werd het eerste concert gegeven in het Amsterdamse Parklokaal, onder leiding van W. A. Smit en W. E. van de Vliet.171

De oprichting van zangscholen werd door sommige liedertafels dus gezien als een overlevingsstrategie. Ondanks de aanvankelijke populariteit veel zangscholen kunnen deze initiatieven in het kader van een overlevingsstrategie toch als mislukt beschouwd worden. Liedertafels slaagden weliswaar in hun doel mensen kennis te laten maken met koorzang, maar feitelijk niet in het vergroten van het aantal leden. Het Vlissings Mannenkoor was bijvoorbeeld in de tien jaar na de oprichting van de cursus actief, maar tussen 1888 en 1893 werd er niet gezongen en in 1917 is de vereniging definitief opgehouden te bestaan.172 En noch de zangcursus noch de privé-lessen van het Nijmeegs

Mannenkoor zorgden voor nieuwe aanwas bij de liedertafel.173

Het beste voorbeeld is echter de al eerder genoemde Nationale Zangschool van Amstels Mannenkoor. De liedertafel richtte deze succesvolle muziekschool onder andere op om meer leden te werven voor het koor. Maar in plaats van deel te nemen aan het al bestaande koor werd door de zangschool na vier jaar een eigen (gemengd) koor opgericht. Deze gemengde vereniging heeft nog jaren bestaan.174 In 1885 werd de zangschool zelfs officieel onafhankelijk van Amstels Mannenkoor.175 Daarover werd geschreven dat ‘de toestand van Amstels Mannenkoor’ het in 1885

niet toeliet zich ‘langer (…) in te laten met haar pleegkind, dat van dien tijd af op eigen benen zijn weg vond.’176 Wat voor specifieke toestand dit was, is niet duidelijk, maar het ging in ieder geval niet

goed met Amstels Mannenkoor, terwijl het toch een eigen kweekvijver had opgezet!

168 ‘Gemengde Berichten’, Maandblad van het Zangersverbond 4 (1875-1876) 39. 169 ‘Gemengde Berichten’, Maandblad van het Zangersverbond 5 (1877-1878) 37-38. 170 ‘Gemengd Nieuws’, Maandblad van het Zangersverbond 1 (1873) 31-32.

171 ‘Gemengd Nieuws’, Maandblad van het Zangersverbond 3 (1875-1876) 6.

172 In 1917 is de vereniging definitief opgehouden te bestaan. Gemeentearchief Vlissingen, ‘Toelichting op de

inventarisatie’, online inventaris van het archief van het Vlissings Mannenkoor. URL: http://www.archieven.nl/nl/zoeken?miview=inv2&mivast=0&mizig=210&miadt=124&micode=286&milang=nl #inv3t1 Website bezocht op 15 mei 2015. Ook in kranten is na 1917 geen teken van leven meer van deze vereniging.

173 Dongelmans, De Muze tot geleide, 33.

174 In 1904 vierde het zijn 25-jarig jubileum. ‘Kunst en Wetenschappen’, Algemeen Handelsblad, 29-09-1904. 175 ‘Stadsnieuws. Officieele Kennisgeving’, Het nieuws van den dag: kleine courant, 06-03-1886.

In 1889 heeft Amstels Mannenkoor nog een groot zangersfeest georganiseerd.177 Na die tijd was het koor niet meer levensvatbaar en is uiteindelijk opgegaan in de vereniging ‘Amstels Werkman’.178 In zekere zin is met de overname door Amstels Werkman het Amstels Mannenkoor dus nog langer blijven bestaan. Toch zullen de leden van Amstels Mannenkoor bij de oprichting van de zangschool in 1875 niet gedacht hebben, dat ze zelf over nog geen vijftien jaar overgenomen zouden worden door een geheel nieuwe vereniging.179

Afbeelding 6. Uitstapje van de Nationale Zangschool en Zangvereniging naar Muiderberg. Begin van de twintigste eeuw. Beeldbank stadsarchief Amsterdam.

Waarom leidden voor de meeste liedertafels de veelal sympathieke initiatieven tot de oprichting van zangscholen niet tot een nieuwe stroom leden? Dat heeft ermee te maken dat de meeste liedertafels intern uitspraken dat de cursussen voor nieuwe leden konden zorgen, maar naar buiten toe de zangscholen eigenlijk presenteerden als een manier om ‘het volk’ te beschaven. De trend kan daarom niet los worden gezien van het negentiende-eeuwse beschavingsoffensief.

Sinds het beschavingsoffensief in de jaren veertig geïnitieerd werd door de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, streefden verschillende organisaties ernaar om ‘volksvermaak’ te veredelen of te beschaven. Dit was niet uitsluitend negatief richting bepaalde culturele gedragingen, maar het was juist de bedoeling een alternatief te bieden.180 De oprichting van zangscholen is daar ook een

voorbeeld van, want ‘het volk moet ook muzikaal worden opgevoed, wil het uit den sluimer van

177 ‘Advertentie’, Algemeen Handelsblad, 20-07-1889. 178 ‘Stadsnieuws’, Algemeen Handelsblad, 28-10-1895.

179 Het belang van Amstels Mannenkoor in de negentiende-eeuwse zangerswereld toont het feit dat men jaren

later de namen Amstels Werkman en Amstels Mannenkoor nog steeds door elkaar gebruikte. Een voorbeeld: In 1900 vierde de componist Gustaaf Adolf Heinze zijn 80e verjaardag. Er werd een hulde aan hem gebracht en hij

ontving bezoek van onder andere 34 vertegenwoordigers van zangverenigingen. In dat stuk wordt genoemd dat er ook een vertegenwoordiger van Amstels Mannenkoor aanwezig was. Dit was echter een typefout. Het moest zijn de vereniging ‘Amstels Werkman’. Amstels Mannenkoor bestond al ruim tien jaar niet meer, maar zat blijkbaar nog steeds in de herinnering van de journalist. Bron: ‘Stadsnieuws’, Algemeen Handelsblad, 02-10- 1900.

muzikale onwetendheid worden gewekt’, aldus een zanger in het Maandblad van het Nederlandsch

Nationaal Zangersverbond.181

Deze muzikale opvoeding richtte zich niet alleen op jongens en mannen. In 1875 werd bijvoorbeeld ook een afdeling voor vrouwen en meisjes geopend bij de Nationale Zangschool van Amstels Mannenkoor. Meteen schreven zo’n 90 vrouwen en meisjes zich in.182 In totaal zouden in het

eerste jaar uiteindelijk 294 jongens en mannen, in drie afdelingen verdeeld, een keer per week zangonderwijs krijgen en ongeveer honderd vrouwen en meisjes. Na twee jaar had de school al 699 leerlingen onderricht en werden regelmatig concerten georganiseerd met voordrachten van individuele leerlingen en in koorverband.183

Initiatieven werden echter niet alleen genomen om mensen uit armere klassen te helpen. Men legitimeerde daarmee namelijk vooral ook zichzelf.184 Verenigingen waren uitgegroeid tot grote koren

en verworven een steeds belangrijkere positie binnen hun gemeenschappen. Dit wakkerde enerzijds de behoefte om de eigen cultuur te verspreiden aan en zo toegankelijker te maken voor een groter publiek. Maar tegelijk wilde men zich ook graag door middel van cultuur onderscheiden.185 Het beschavingsoffensief bood hier uitkomst. Alleen al door het standpunt in te nemen dat de eigen cultuur nastrevenswaardig is, kon men zich onderscheiden.

Deze houding is te verklaren vanuit de maatschappelijke positie van leden van liedertafels. In hoofdstuk 1 is betoogd dat leden van liedertafels zich graag wilden profileren als groep. De koren bestonden hoofdzakelijk uit ambachtslui, onderwijzers en kantoorklerken, die hun positie zowel naar boven als beneden toe probeerden te benadrukken.

Een vergelijkbaar proces voltrok zich binnen de rederijkerskamers die, aldus Oscar Westers, door zich in te zetten voor allerlei beschavingsinitiatieven niet langer de ‘laagste kant van burgerlijke dilettantencultuur’ vertegenwoordigden. Hun positie verschoof, in de eigen ogen, ‘van de marge naar het centrum’.186 Op deze manier zijn beschavingsoffensieven van rederijkers en liedertafels dus te zien

als ‘publieke voorstellingen van eigen voortreffelijkheid’ om zich zo te distantiëren van lagere sociale groepen, zoals fabrieks- en landarbeiders, en concurrerende elites.187

Dit muzikale beschavingsoffensief werd niet alleen via zangscholen, maar ook via volksconcerten verspreid. In 1861 had Jan Pieter Heije op een algemene vergadering van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst al voorgesteld om volksconcerten te organiseren. Deze werden vervolgens op meerdere plekken georganiseerd maar waren niet gratis toegankelijk en boden evenmin ‘volksstukken’. Toch was er redelijk veel belangstelling. Helaas werden de concerten spoedig

181 ‘Muzikale opvoeding’, Maandblad van het Zangersverbond 4 (1876-1877) 73-74. 182 ‘Gemengd Nieuws’, Maandblad van het Zangersverbond 3 (1875-1876) 50. 183 ‘Ingezonden’, Maandblad van het Zangersverbond 4 (1875-1876) 61.

184 Ido de Haan, ‘Burgerschap, sociale stratificatie en politieke uitsluiting in de negentiende eeuw’, in: Joost

Kloek, Karin Tilmans, ed. Burger, Een geschiedenis van het begrip ‘burger’ in de Nederlanden van de

Middeleeuwen tot de 21ste eeuw (Amsterdam 2002) 244-250. 185 Helsloot, Vermaak tussen beschaving en kerstening, 5. 186 Westers, Welsprekende burgers, 373.

gestaakt, want ‘de gegoede leden van Toonkunst voelden zich niet geroepen om voor het volk te werken en schrokken er voor terug om met het gewone volk in één zaal te zitten.’188

De leden van liedertafels voelden zich echter prima in die rol en namen in feite deze opvoedende taak van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst over. De Rotterdamse Mannen- Zangvereeniging Amphion richtte bijvoorbeeld een zangschool op die ‘het uitgangspunt moest worden voor Volks-Concerten, die dan later zouden kunnen worden gegeven’.189 In het Maandblad van Het

Nederlandsch Nationaal Zangersverbond werd regelmatig duidelijk gemaakt wat het doel van deze

concerten was. Zo schrijft een recensent in 1875 over een volksconcert: ‘Was ’t reeds op zich-zelf een schoon denkbeeld, een 150-tal mannen uit het volk, een voordracht te doen houden tot veredeling van het volk, zoodat zij, werkende aan eigen beschaving, ook die van huns gelijken bevorderden.’190 Het

doel is dus duidelijk: veredeling van het volk door middel van kennismaking met de ‘juiste’ muziek. Opvallend is dat de zangers zelf omschreven worden als ‘mannen uit het volk’ die de beschaving van ‘huns gelijken’ bevorderden. Toch zal blijken dat dit niet betekent dat deze groepen als gelijken gezien moeten worden. De zangers maakten wel degelijk onderscheid tussen zichzelf en degenen die zij probeerden te ‘beschaven’. Daarom wekte dit beschavingsoffensief eerder tegengestelde reacties op in plaats van de zo gewenste nieuwe leden.

John Helsloot concludeerde in zijn onderzoek naar Goese beschavingsinitiatieven dat het liberale beschavingsoffensief onder andere als mislukt kan worden beschouwd omdat veel mensen niet wensten passief lid te zijn, maar actief dingen wilde ondernemen.191 Dit verklaart bijvoorbeeld ook de

populariteit van sportverenigingen. Volksconcerten waren juist zeer passief. De toehoorders mochten zelf niet mee zingen. Dit zorgde voor een dubbelzinnig signaal vanuit de liedertafels. Aan de ene kant wilden ze bijvoorbeeld straatgezang aanpakken en het zingen van ‘juiste’ muziek stimuleren, maar aan de andere kant probeerden de heren de touwtjes zelf in handen te houden.192

De zangscholen stimuleerden natuurlijk wel actieve deelname en zullen in sommige gevallen ook best voor nieuwe leden hebben gezorgd, maar het lijkt er ook op dat liedertafels in de jaren zeventig nog niet echt op leden uit lagere echelons zaten te wachten. Zij maakten regelmatig en duidelijk verschil tussen zichzelf en ‘het volk’. Dat blijkt natuurlijk alleen al uit het feit dat allerlei beschavingsinitiatieven werden genomen, maar het blijkt ook uit de manier waarop over de manier waarop zij zichzelf afzetten ten opzichte van andere arbeiders.

In het Maandblad van het Nederlands Nationaal Zangersverbond komt regelmatig duidelijk naar voren welk ideaalbeeld de leden van liedertafels van zichzelf hadden. Zangers zouden ‘kloeke, mannelijke gestalten’, ‘flinke, nette jongelui’ en ‘mannen, die tot de productieve kracht der

188 Ibidem, 37-38.

189 ‘Ingezonden Stukken’, Maandblad van het Zangersverbond 3 (1875-1876) 40-41. 190 ‘Gemengd Nieuws’, Maandblad van het Zangersverbond 3 (1875-1876) 50. 191 Helsloot, Vermaak tussen beschaving en kerstening, 64-65.

maatschappij behooren’ zijn, voor wie ‘de genietingen des levens hoogere waarde’193 hadden en die zich ‘hetzij aan wetenschap, aan handel of nijverheid toewijden, met waardigheid en eere.’194 Zangers

waren, kortom, hardwerkende, beschaafde burgers.

Over de nog te bekeren volksklasse waren zij minder te spreken:

‘Is nu de volksklasse in Nederland waarlijk zóó diep gezonken, als men dit uit de thans gebruikelijke straatzangen zou kunnen afleiden?... Is zij inderdaad zóó onredelijk en onzedelijk?... Heeft zij zoo weinig bevattelijkheid voor het goede en hoegenaamd geen schoonheidsgevoel?’ 195

 

Gelukkig was er hoop, want ‘de minder ontwikkelden mogen ruwer zijn;… slechter zijn zij zeker niet, en ook niet minder ontvankelijk voor het goede.’196

Deze hooghartige houding werd ook tijdens zangersfeesten pijnlijk duidelijk. Zo waren tijdens een jubileumfeest van Amstels Mannenkoor in 1876 de genodigde verenigingen, zoals altijd, in verschillende categorieën opgedeeld. Als laatste (pas op dinsdag) mochten de verenigingen ‘voornamelijk bestaande uit handwerkslieden’ zingen. Een aantal besturen van deze verenigingen had hierover geklaagd. Waarom waren ze niet gewoon bij de rest van de verenigingen ingedeeld? De voorzitter van Amstels Mannenkoor zei hierop dat ‘het voor de hier deelnemende Vereenigingen als eene eer mocht worden beschouwd, geroepen te zijn om het bewijs te leveren, dat in den stand van den nijveren handwerksman ook het edele en schoone beoefend werd, en men ook dáár dingen kan en wil,… naar den eerepalm der overwinning van het edele en goede, waardoor zij voorgangers werden op den weg, die naar beschaving voert, en de ware verheffing van hun stand.’197

Zo’n ronduit arrogante reactie leverden de liedertafels geen nieuwe leden op en ook het Zangersverbond dreigde een op zichzelf staande organisatie te worden die steeds minder de bestaande mannenkoren in Nederland vertegenwoordigde. In plaats van dat de volksconcerten en volkszangscholen een verbroedering tussen de bestaande koren en nieuwe zangers te weeg bracht, zorgden de oudere liedertafels ervoor dat de verschillen tussen beide juist zeer benadrukt werden. Potentiële nieuwe leden kozen er daarom voor om zelf verenigingen op te richten.