Hoofdstuk 8. Het toekomstperspectief: De consument bepaalt, groei vrije sector huursector 57
8.4 Woningmarktperspectief 2015-‐2025 60
De Nederlandse woning(beleggings)markt heeft in 2025 een transitie doorgemaakt. De woningmarkt bestaat momenteel (overwegend) uit een tweetal sectoren, namelijk de gereguleerde huur-‐ en koopsector. De verwachting is dat de woningmarkt in 2025 als gevolg van de groei van de vrije huursector structureel uit een drietal sectoren bestaat. Anders gezegd, de huursector waar zich op dit ogenblik nauwelijks marktwerking voordoet, staat aan de vooravond van een fundamentele verschuiving.
De transitie heeft gevolgen voor de genoemde sectoren. Onderstaand wordt het perspectief per woningsector kort uiteengezet.
De gereguleerde huursector gaat krimpen
De voorraad in de gereguleerde huursector bestaat momenteel uit 2.560.000 woningen. In de periode tot 2025 gaat de woningbouwcorporatie zich, overeenkomstig met de aangescherpte nationale,-‐ en internationale regelgeving, conformeren aan de oorspronkelijke kerntaak en doelstelling: het aanbieden van betaalbare huisvesting voor de laagste inkomenscategorie. Maatregelen, zoals de inkomenstoets, verhuurderheffing en inkomensafhankelijke huurverhoging, gelieerd naar het doelgroep huurbeleid in samenhang met het groot aantal te liberaliseren corporatiewoningen (880.000), zorgen ervoor dat de dominante rol van de woningbouwcorporatie op de (huur)woningmarkt drastisch wordt ingeperkt. De woningbouwcorporaties zullen door deze maatregelen, in aantal woningen, gaan krimpen.
De koopsector gaat in aantallen stabiliseren of licht groeien
De koopsector die momenteel uit 4.240.000 woningen bestaat zal, hoogstwaarschijnlijk, stabiliseren of licht toenemen. Dit wordt mede verklaard doordat (huidige) woningbezitters de woning over het algemeen niet gaan slopen of verhuren. De financieringsmogelijkheden en koopstimuleringsmaatregelen worden het komende decennium verder ingeperkt. Denk hierbij aan de verlaging van de LTI en LTV normen en de afbouw van de hypotheekrenteaftrek. Als gevolg hiervan hebben consumenten meer eigen vermogen (spaargelden) nodig. De verwachting is dat de consument hierdoor langer (moet) gaan huren. De geneigdheid richting eigenwoningbezit blijft echter bestaan, doordat zeker in bepaalde gebieden (periferiegebieden) en op een bepaalde levensfase, de (veronderstelde) voordelen van het eigenwoningbezit voor veel consumenten hoger wegen dan de voordelen van een huurwoning (flexibiliteit). Daarnaast speelt het structureel oplopende woontekort een rol in de vraag naar koopwoningen. Hierdoor zal het aandeel eigenwoningbezit in de toekomst gelijk blijven of eventueel licht gaan groeien.
Vrije huursector gaat groeien
De vrije sector is in de periode tot 2025, in bepaalde gebieden (de stedelijke kansgebieden), ongetwijfeld gegroeid en concurrerend met de koopsector. Het eigendomsneutrale overheidsbeleid (deregulering) resulteert in de gelijke behandeling tussen huren en kopen en hierdoor vindt voor de eerste keer zuivere marktwerking op de (huur)woningmarkt plaats. De groei wordt veroorzaakt door de toenemende vraag vanuit starters en doorstromers met een midden-‐ en hoog inkomen en vanuit de oudere (al dan niet zorgvragende) woonconsument. Verschillende motieven liggen hieraan ten grondslag, zoals: toename (arbeids)flexibiliteit, beperkte financieringsmogelijkheden en het consumeren van opgebouwd kapitaal. De onzekerheid en de impact van het overheidsbeleid en de financieringsmogelijkheden (zowel consument als belegger) beïnvloeden, in samenhang met het aanbod nieuwbouw en bestaande bouw dat voldoet aan de eisen van de belegger, de mate van groei van de vrije sector. De komende twee tot vijf jaar neemt de onzekerheid omtrent deze ontwikkelingen naar verwachting ĂĨ͕ǁĂĂƌĚŽŽƌŝŶǀĞƐƚĞĞƌĚĞƌƐŵĞĞƌŝŶnjŝĐŚƚĞŶnjĞŬĞƌŚĞŝĚŚĞďďĞŶŝŶĚĞƌŝƐŝĐŽ͛ƐĞŶ het geëist rendement. De vrije sector wordt naast nieuwbouw (structureel oplopende woontekort) aangevuld met bestaande bouw die wordt overgeheveld vanuit de corporatiesector. Nieuwbouw vindt in de periode tot met 2025 voornamelijk plaats in het binnenstedelijk gebied en de reeds bewezen focus gebieden. Grootschalige uitbreidingslocaties zullen dus minder voorkomen dan in het afgelopen decennia. Het inspelen
op de beperkte kansen in de anticipeergebieden is een risicovolle opgave. Hierdoor zullen de institutionele beleggers zich niet of nauwelijks op deze gebieden focussen.
De vrije sector bestaat momenteel uit 330.000 woningen in eigendom van institutionele-‐, particuliere beleggers en woningbouwcorporaties. Woningbouwcorporaties zullen zich, als gevolg van het overheidsbeleid, in de toekomst meer gaan richten op de kerntaak (het gereguleerde segment) en zullen hierdoor niet of in mindere mate investeren in de vrije sector. De institutionele-‐ en particuliere beleggers kunnen en zijn bereid te investeren. De institutionele beleggers kiezen, gelet op de beleggingsstijl, de lange termijn verplichtingen en de kansen die de huidige markt bieden, veelal voor de reeds bewezen sterk stedelijke gebieden. Particuliere beleggers kunnen daarentegen, verklaard door de regionale kennis, meer inspelen op de niches van de markt ĞŶ njŝũŶ ŽǀĞƌ ŚĞƚ ĂůŐĞŵĞĞŶ ďĞƌĞŝĚ ŵĞĞƌ ƌŝƐŝĐŽ͛Ɛ ƚĞ ůŽƉĞŶ͘ ĂĂƌŶĂĂƐƚ njŝũŶ ŽŽŬ ĚĞ ďƵŝƚĞŶůĂŶĚƐĞ ďĞůĞŐŐĞƌƐ geïnteresseerd in de vrije sector huurmarkt. Buitenlandse beleggers kunnen toetreden door het nemen van een aandeel in een beleggingsfonds of het zelf opbouwen van een directe woningportefeuille, waarbij in veel gevallen bestaande complexen van de Nederlandse partijen worden overgenomen. Institutionele beleggers hebben hoogstwaarschijnlijk een voortrekkersrol in de groei van de vrije sector. Doordat er een derde sector, de vrije huursector, wordt toegevoegd aan de woningmarkt krijgt de consument met een midden-‐ tot hoog inkomen meer keuzemogelijkheden op de woningmarkt. De consument bepaald op basis van de persoonlijke situatie en voorkeuren de keuze tussen woonflexibiliteit en eigendom. Kortom, de komende 10 jaar speelt de keuze van de consument een bepalende rol op de woningmarkt en gaat de vrije sector in de kansrijke stedelijke gebieden groeien.
De kwantitatieve groei van het middensegment
Als laatste onderdeel van het woningmarktperspectief hebben we getracht om de groei van het middensegment huurwoningen te kwantificeren. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het kwantificeren van de groei voor de vrije sector, zeker voor een periode 10 jaar, een erg lastige opgave is. In de interviews konden (of wilden) de diverse stakeholders die een groei voorspelden over het algemeen geen aantallen noemen. Toch willen we graag een poging wagen, omdat het naar ons inzien goed inzicht geeft in de omvang van de verwachte verschuiving in de woningmarkt.
Onderstaand treft u een globale berekening over de groei van de vrije sector. De groei van de voorraad is opgebouwd uit twee delen: a) toevoeging door nieuwbouw en b) te liberaliseren bezit woningbouwcorporaties.
a) toevoeging door nieuwbouw
De nieuwbouwproductie van de vrije sector is gebaseerd op het Primos model waarin de gemiddelde jaarlijkse nieuwbouwproductie in heel Nederland wordt uiteengezet (ABF Research, 2013). Op basis van het toekomstperspectief is een procentuele verdeling van de nieuwbouwproductie over de verschillende sectoren gemaakt. Hierbij wordt er van uitgegaan dat 60% van de nieuwbouw, overeenkomstig met de verwachte stabilisatie, bestemd is voor de koopwoningvoorraad. Zoals gesteld gaat de gereguleerde voorraad waarschijnlijk krimpen, echter ook in deze sector wordt uitgegaan van een (relatief kleine) nieuwbouwproductie. De verwachte nieuwbouwproductie in de gereguleerde huurvoorraad bedraagt 10%.
In het toekomstperspectief is verondersteld dat de vrije sector zal gaan groeien. Echter is de mate van groei afhankelijk van verschillende factoren waardoor er in deze kwantificering een verwachte onder-‐ en bovengrens wordt gehanteerd. Bij de ondergrens wordt er in de kwantificering van uitgegaan dat 30% van de nieuwbouwproductie wordt gerealiseerd voor de vrije sector. In de bovengrens wordt er vanuit gegaan dat de er binnen de koopsector minder nieuwbouw wordt afgenomen waardoor in dit geval 40% van de nieuwbouw bestemd is voor de vrije sector. Het aantal nieuwbouwwoningen toegerekend aan de vrije sector (voor de periode 2015-‐2025) komt hiermee op respectievelijk 186.000 woningen als ondergrens en 248.000 woningen als bovengrens.
b) te liberaliseren bezit woningbouwcorporaties
Het te liberaliseren potentieel in eigendom van woningbouwcorporaties op landelijk niveau bedraagt 880.000 eenheden (Hoofdstuk 6 paragraaf 3). Institutionele beleggers zijn over het algemeen niet geïnteresseerd in verouderde woningen. Hierom worden alleen de te liberaliseren woningen met een bouwjaar vanaf 1991 opgenomen. De corporaties hebben 194.000 woningen uit de periode 1991-‐2000 in bezit. Van deze voorraad is 47% te liberaliseren, dit zijn 91.000 woningen. Het bezit uit de periode 2001-‐heden bedraagt 135.000 woningen. Hiervan is 72% te liberaliseren, ofwel dit zijn 97.000 woningen. Het totaal aantal te liberaliseren
Het toekomstperspectief 62
corporatiewoningen ,op landelijk niveau, uit de periode 1991-‐heden bedraagt hiermee 188.000 woningen (ABF Research, 2013).
De toevoeging vanuit a) nieuwbouw en b) te liberaliseren bezit woningbouwcorporaties bedraagt uitgaande van de ondergrens uit 374.000 en uitgaande van de bovengrens uit 436.000 wooneenheden. Omdat de vrije sector momenteel uit 330.000 wooneenheden bestaat bedraagt deze potentiële groei derhalve tussen de 113% en 132%. In belegd vermogen bedraagt deze groei, uitgaande van een gemiddelde woningprijs ǀĂŶΦϭϮϬ͘ϬϬϬ͕-‐ bij benadering tussen de 45 en 52 miljard euro. Dat is zeer een substantieel bedrag, zelfs als het gaat om een periode van 10 jaar.
Binnenlandse institutionele en particuliere beleggers geven namelijk voor het jaar 2014 aan een beleggingsvolume van circa 2 miljard euro beschikbaar te hebben voor investeringen in de vrije sector (Capital Value, 2014). Op basis van voorgaande kwantificering blijkt dat dit ruim onvoldoende is om de potentiële groei te voor de komende 10 jaar te kunnen bewerkstelligen. Zelfs als de binnenlandse institutionele en particuliere beleggers de komende 10 jaar 2 miljard euro per jaar zouden investeren (wat zeer onwaarschijnlijk is), wordt de ondergrens bij lange na niet gehaald. Geconcludeerd kan dan ook worden dat de groei niet kan worden opgevangen door de Nederlandse beleggers. Om de groei te kunnen bewerkstelligen is het noodzakelijk dat andere kapitaalkrachtige partijen, zoals buitenlandse investeerders zich gaan begeven op de Nederlandse woningmarkt.
Conclusie toekomstperspectief
In hoofdstuk 1, inleiding onderzoeksmethode zijn onder andere de hypothese en de maatschappelijke relevantie van het onderzoek behandeld. Refererend naar de hypothese kan op basis van het uiteengezette toekomstperspectief in dit hoofdstuk, worden gesteld dat het middensegment daadwerkelijk kansen biedt en dat institutionele beleggers zich in toenemende mate op dit segment zullen gaan richten. Opgemerkt moet worden dat deze kansen zich met name voordoen in sterk stedelijk gebied. In de periferie kunnen deze kansen, door de kennis van de lokale en regionale markt en in combinatie met het hogere risicoprofiel worden opgevangen door de particuliere beleggers.
In de maatschappelijke relevantie is verondersteld dat de vrije sector gaat groeien en voor een substantiële verschuiving binnen de woonvoorraad zorgt (hypothese). Wonen is een van de basisbehoeften van de mens waardoor verschuiving voor marktwerking en dus keuzemogelijkheden voor de consument zorgt. Een aantal onderzochte factoren draagt bij aan het feit dat institutionele beleggers deze groei op een ethische manier kunnen volbrengen, zoals: de gunstige rendement/risicoverhouding, inflatiehedge, diversificatiepotentieel en de bovengenoemde toenemende vraag naar middensegment huurwoningen in combinatie met het
eigendomsneutrale overheidsbeleid.