• No results found

WETTELIJK KADER GRONDVERZET

In dit hoofdstuk wordt eerst beschreven wat de landelijk geldende regels voor het grondverzet zijn (Generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit). Vervolgens worden de randvoorwaarden aangegeven, die gelden voor het opstellen van Gebiedsspecifiek beleid voor het grondverzet. En tot slot worden in dit hoofdstuk de voordelen van het vaststellen van een Gebiedsspecifieke kader voor grondverzet beschreven, waar de gemeenten in het werkgebied van de ODRU voor gekozen hebben.

3.1. Landelijk kader

3.1.1. Onderscheiden bodemfuncties

Onderstaand is aangegeven welke bodemfuncties (a t/m g) in het Besluit bodemkwaliteit onderscheiden worden.

Fig. 1: Overzicht van de bodemfunctie die het Besluit bodemkwaliteit onderscheidt

In de Regeling bodemkwaliteit zijn de bovenstaande bodem(sub)functies samengevoegd tot 3 hoofdbodemfunctieklassen: Landbouw/Natuur, Wonen en Industrie.

Hieronder is aangegeven wat de hoofdbodemfunctieklassen omvatten:

▪ Bodemfunctieklasse Landbouw/Natuur omvat de bodem(sub)functies: c, d en e;

▪ Bodemfunctieklasse Wonen omvat de bodem(sub)functies: a, b en f;

▪ Bodemfunctieklasse Industrie omvat de bodem(sub)functies: g.

3.1.2. Maximale Waarden (MW)

Voor de 3 bodemfunctieklassen die het Besluit bodemkwaliteit onderscheidt, is in de Regeling bodemkwaliteit voor alle stoffen uit het standaard stoffenpakket grond aangegeven aan welke kwaliteitseis grond en bagger bij toepassing op de landbodem moeten voldoen volgens de landelijk geldende regels (Generieke kader). Bij elke klasse horen Maximale Waarden (MW) die verschillen per stof. Een overzicht van de MW is opgenomen in bijlage 10.

Tabel 3: Bodemfunctieklassen met bijbehorende toepassingseis (in het Generieke kader) Bodemfunctieklasse Wat is de toepassingseis in het Generieke kader?

Landbouw/Natuur Klasse Landbouw/Natuur-grond

Wonen Klasse Wonen-grond

Industrie Klasse Industrie-grond

Onder de Omgevingswet komt iets meer ruimte om ook Niet Toepasbare grond te kunnen herbenutten.

Hieraan worden stringente voorwaarden verbonden. Omdat hierover nog te veel onzeker is, wordt het Gebiedsspecifieke beleid alleen van toepassing verklaard op grond die valt in de bodemkwaliteitsklasse Landbouw/Natuur, Wonen of Industrie.

Toelichting:

• Klasse Landbouw/Natuur-grond, afgekort klasse L/N-grond en ook tegenwoordig ook wel klasse AW-grond genoemd, voldoet in het Generieke kader voor toepassing op de bodemfuncties: Landbouw/Natuur, Wonen en Industrie;

• Klasse Wonen-grond voldoet in het Generieke kader voor toepassing op de functies:

Wonen en Industrie;

• Klasse Industrie-grond voldoet in het Generieke kader alleen voor toepassing op de functie: Industrie.

Grond die een slechtere kwaliteit heeft dan klasse Industrie grond, wordt nu ook wel Niet toepasbare grond genoemd. Deze grond is, onder dit beleid, voor geen enkele toepassing geschikt en mag daarom niet worden toegepast of hergebruikt, maar moet worden afgevoerd naar een erkend verwerker.

3.2. Randvoorwaarden Gebiedsspecifiek beleid

3.2.1. Lokale Maximale Waarden (LMW)

De heersende bodemkwaliteit past niet altijd bij de bodemkwaliteit die op grond van de bodemfunctie gewenst is. Door het vaststellen van Gebiedsspecifiek beleid, kan een gemeente de meest gewenste situatie (balans tussen afwegen risico’s en streven naar optimaal hergebruik van grond) creëren door bij de toepassingseis rekening te houden met de bestaande bodemkwaliteit én de risicogevoeligheid van het bodemgebruik van een bepaalde bodemfunctie, binnen de beleidsruimte die het Besluit bodemkwaliteit daarvoor aan de gemeenten gegeven heeft (art. 44 van het Besluit bodemkwaliteit). De gemeenten kan voor bepaalde toepassingen/gebieden zogeheten Lokale Maximale Waarden (LMW) vaststellen, die de MW voor die bepaalde toepassingen/gebieden vervangen.

Het Besluit bodemkwaliteit stelt eisen aan het opstellen van Gebiedsspecifiek beleid. De gemeente moet bijvoorbeeld beschikken over een geldende bodemkwaliteitskaart. Daarnaast is de gemeente verplicht om haar beleidskeuzes vast te leggen in een Nota bodembeheer. Het Besluit bodemkwaliteit geeft een aantal voorwaarden voor het vaststellen van Gebiedsspecifiek beleid:

• Er is sprake van stand-still op het niveau van het bodembeheergebied (per saldo geen achteruitgang van de chemische bodemkwaliteit binnen het gebied waarvoor het Gebiedsspecifieke beleid wordt vastgesteld);

• Een gemeenteraad kan voor een bepaald gebied of stof een Lokale Maximale Waarde (LMW) vaststellen. Een LMW is een waarde die de generieke Maximale Waarden (MW) uit de Regeling bodemkwaliteit vervangt;

• Er mogen door het vaststellen van LMW, geen onaanvaardbare risico’s ontstaan voor mens en milieu;

• Het voorgenomen beleid wordt afgestemd met overige lokale bodembeheerders, waaronder het bevoegd gezag Wet bodembescherming (provincie Utrecht);

• De Gebiedsspecifieke beleidskeuzes worden ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad.

3.3. Voordelen Gebiedsspecifieke beleid

3.3.1. Kostenreductie

Door het opstellen van een bodemkwaliteitskaart kan bij ontgravingen ter plaatse van onverdachte terreindelen vaak volstaan worden met een (historisch) vooronderzoek en is het uitvoeren van een partijkeuring in de meeste gevallen overbodig geworden. Omdat de opgestelde beleidsregels en de daarbij behorende bodemkwaliteitskaart zijn gebaseerd op de lokale of regionale bodemsituatie zijn de mogelijkheden om grond toe te passen bovendien verruimd en hoeft de ontvangende bodem niet meer onderzocht te worden. Dit scheelt tijd en geld.

3.3.2. Uniforme regels

Uniformiteit in kaart en beleid vergroot de kwaliteit van de uitvoering en bevordert het spontane naleefgedrag van de vastgestelde regels voor het grondverzet. Daarom is het beleid voor alle gemeente in het werkgebied van de ODRU, voor vergelijkbare situaties, zoveel mogelijk hetzelfde. Initiatiefnemers en uitvoerders in de keten van het grondverzet krijgen daardoor niet te maken met onnodige verschillen tussen gemeenten. Daarnaast maken een uniforme bodemkwaliteitskaart en uniform beleid het mogelijk om grond tussen de ODRU- gemeenten uit te wisselen op een eenvoudige en kostenefficiënte wijze.

3.3.3. Duurzaamheid

De gemeenten in het werkgebied van de ODRU, hebben duurzaamheid hoog in het vaandel staan. Met duurzaam bodembeheer wordt in deze Nota bedoeld: de bodem zodanig gebruiken, benutten en beschermen dat deze ook voor toekomstige generaties zonder onaanvaardbare risico’s te gebruiken is voor diverse doeleinden. Als hergebruik van gebiedseigen grond in de regio verruimd wordt, zijn er minder primaire grondstoffen nodig.

Bovendien zijn er hierdoor minder transportbewegingen nodig en blijven transportafstanden beperkt, wat leidt tot minder verkeersbelasting en minder uitstoot van uitlaatgassen, CO2 en fijnstof. Omdat duurzaamheid ook betekent dat de bodem geschikt moet blijven voor toekomstige generaties, is het uitgangspunt van het nieuwe beleid (Gebiedsspecifieke beleidskader) dat er door grondverzet geen (nieuwe) milieu- en gezondheidsrisico’s mogen ontstaan bij huidig en toekomstig bodemgebruik.

3.4. Toezicht en handhaving Besluit bodemkwaliteit

De gemeenten zijn bevoegd gezag voor de taken die voortkomen uit het Besluit bodemkwaliteit. De gemeenten hebben de uitvoering van deze taken gemandateerd aan de Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU). Deze taken bestaan onder meer uit het behandelen van meldingen Besluit bodemkwaliteit en het houden van toezicht in het veld bij tijdelijke opslag en toepassingen van grond en bagger. Wanneer het nodig is treedt de ODRU namens de gemeenten handhavend op bij overtredingen.

Bodemplus is inmiddels samen met andere helpdesks op het gebied van omgevingsrecht, opgegaan in het “Informatiepunt Leefomgeving”, www.iplo.nl.

3.4.1. Erkenningen bodemintermediairs

In het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer (KWALIBO) is geregeld welke certificaten of erkenningen bodemintermediairs moeten hebben om bepaalde werkzaamheden uit te mogen voeren.

Op de website van Bodemplus (www.bodemplus.nl) kan men vinden of de desbetref- fende veldwerker of bedrijf beschikt over het juiste certificaat of erkenning en of deze nog geldig is.

Zonder deze erkenning mogen werkzaamheden als veldwerk, laboratoriumonderzoek, het samenvoegen of opbulken van grond e.d. niet worden uitgevoerd. De inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), is namens het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) het bevoegd gezag voor het uitoefenen van toezicht op de erkende intermediairs en certificerende instellingen. In deze hoedanigheid kan ILT zo nodig bestuurlijk handhavend optreden als de vereiste erkenningen of certificaten ontbreken en kan zij ook erkenningen schorsen of intrekken.

Het lokale bevoegd gezag (gemeente, provincie of waterschap) kan optreden als bouwstoffen, grond of baggerspecie in strijd met de Generieke of Gebiedsspecifieke regels worden toegepast. Bij het Toezichtloket Bodem kunnen lokale toezichthouders, bedrijven en burgers signalen indienen over mogelijke overtredingen van het Besluit bodemkwaliteit waarvoor ILT verantwoordelijk is voor het toezicht. Zie www.ilent.nl/onderwerpen/bodemtoezicht.