• No results found

3 Europese Unie

3.6 Wetenschap en informatie

Wetenschappelijke informatie wordt verzameld door nationale instituties en organisaties binnen de gehele Gemeenschap over een breed scala aan onderwerpen die te maken heb- ben met voedselveiligheid: het zogenaamde SCOOP-systeem (Scientific Co-operation- system). In het Witboek wordt geopperd dat de verzameling van deze informatie beter ge- structureerd dient te worden, aangezien de informatie te versnipperd is om effectieve EU- risk assessment uit te voeren. Op het terrein van monitoring en surveillance spelen de nati-

Ook wordt gesteld dat de volgende zaken verbetering verdienen om de consumen- tengezondheid te beschermen en het vertrouwen in het EU-voedselveiligheidsbeleid te herstellen (EC, 1999, 719 final): monitoring en surveillance, rapid alert system, voedsel- veiligheidsonderzoek, wetenschappelijke samenwerking, analytische ondersteuning en het leveren van wetenschappelijk advies.

Afgezien van de voorstellen in het Witboek in dezen, is het systeem voor weten- schappelijk advies aan de EC geheel gereorganiseerd in 1997. Wetenschappelijke adviezen worden momenteel geleverd door acht sectorale Wetenschappelijke Comités (EC, 1999, 719 final). Vijf van deze Comités hebben (in)direct betrekking op de voedings- en levens- middelenterreinen. Aanvullend is een Stuurcomité (Scientific Steering Committee) opgericht dat advies levert over multidisciplinaire zaken, BSE, geharmoniseerde risicobe- oordelingsprocedures en coördinatie van vragen die de mandaten van de afzonderlijke Comités overschrijden.

De in paragraaf 3.3 opgeworpen vraag of de openbaar gemaakte wetenschappelijke informatie en inspectierapporten bijdragen aan herstel van het consumentenvertrouwen, mag in dit kader wederom worden opgeworpen. Er zijn diverse aspecten die maken dat de- ze vraag niet zonder meer bevestigend is te beantwoorden.

Ten eerste zullen maatregelen genomen moeten worden om de wetenschappelijke in- formatie op interessante en op moderne media toegesneden wijze te presenteren. Ten tweede staat Brussel doorgaans ver af van veel gewone 'consumensen'. Ten derde is het de vraag wat er met de wetenschappelijke adviezen gebeurt. De EC blijft verantwoordelijk voor het risicomanagement. Ten vierde is onduidelijk welke wetenschappelijke informatie gaat prevaleren in de toekomst: de Brusselse of de nationale? Hiernaast kan er natuurlijk altijd sprake zijn van meningsverschillen tussen wetenschappers. En een verschillende be- oordeling door onderzoekers van veiligheidsrisico's, de wijze om een crisis te voorkomen of in te dammen, en dergelijke, die via de media worden doorgesluisd naar het publiek, vergroten gemakkelijk de verwarring onder zowel het publiek als de publiek verantwoor- delijken, wat de vertrouwensband tussenbeide niet ten goede zal komen.

3.7 Media

Wanneer als criterium wordt aangevoerd dat een crisis pas een voedselveiligheidscrisis is als de volksgezondheid in gevaar is, dan is de dioxinecrisis in Nederland en België niet als zodanig te karakteriseren. Recentelijk is de dioxinecrisis dan ook wel bestempeld als een informatiecrisis (Berenschot, 1999; Dammen, 2000; De Koe, 2000). De 'crisiselementen' betreffen dan vooral problemen en knelpunten in informatie-overdracht, procedures en routines op het vlak van instructie, aansturing en verantwoordelijkheid en niet zozeer be- dreigingen voor de volksgezondheid. De betrokkenheid van consumenten bestaat er eerst en vooral uit dat versnipperde informatie verwarring zaait onder het lekenpubliek.

Vanuit dit perspectief bezien, is de rol van de media niet te onderschatten als de vraag 'crisis, what crisis?' wordt gesteld. Ook als er 'objectief' gezien geen sprake is van een bedreiging voor de volksgezondheid kunnen berichten in de media, al dan niet bij monde van wetenschappers of belangenorganisaties, tenminste de suggestie wekken dat dit wel degelijk aan de orde of mogelijk is. In een dergelijke zin dragen media bij aan het ont-

staan van een crisis. De positieve of negatieve berichtgeving over voedselveiligheid, de deskundigen of betrokkenen die aan het woord komen, het heeft invloed op de gevoelens van onbehagen die kunnen ontstaan onder het publiek en onder politici. Het belang dat zo- wel in de VS als in Brussel wordt gehecht aan 'onafhankelijke' en 'objectieve' informatie maakt niet ongedaan dat er tal van 'stoorzenders' hun boodschappen de wereld in kunnen sturen.

In hoeverre Europese media als 'stoorzenders' functioneren, in die zin dat ze onge- fundeerd bijdragen aan gevoelens van onrust en onbehagen ten aanzien van calamiteiten die zich hebben voorgedaan in Europese voedselketens of bijvoorbeeld ten aanzien van de acceptatie van gentechnologie, is naar ons weten niet gestructureerd onderzocht (voor wat de Nederlandse situatie betreft, zie paragraaf 4.5). Het laat zich vooral vermoeden dat bij- voorbeeld Britse of Duitse media mede hebben bijgedragen aan de afkeurende houding die consumenten en producenten aannemen ten opzichte van moderne biotechnologie en 'Frankenstein foods' in het bijzonder. Gegeven het feit dat we in een informatiesamenle- ving leven is het aanbevelenswaard nadere analyse te doen naar de inhoud en de impact van berichten in de (moderne) media over voedselveiligheidsaangelegenheden.

3.8 HACCP

Het bedrijfsleven is inmiddels wettelijk verplicht (EU-richtlijn) om HACCP-principes toe te passen voor het bevorderen van de voedselveiligheid. De primaire sector is hier nog van uitgesloten, maar hier komt verandering in. Het Groenboek van de EC gaat hier op in.

Er bestaat over het algemeen overeenstemming over de positieve functie die HACCP vervult in het bewaken en bewaren van voedselveiligheid. Ten gevolge hiervan is HACCP tevens aan te merken als een procedurele systematiek die, overeenkomstig andersoortige 'keurmerken', het vertrouwen van consumenten beoogt te versterken. Daarbij wordt het als positief beschouwd dat op HACCP met name van producentenzijde wordt geïnsisteerd. Tot slot wordt verwezen naar paragraaf 4.6.

3.9 Etikettering

Producenten of fabrikanten kunnen bepaalde beweringen of verklaringen op de etiketten van levensmiddelen aanbrengen mits de informatie juist is en de consument niet kan mis- leiden. De verantwoordelijkheid voor het verifiëren van de juistheid van dergelijke beweringen ligt bij de lidstaten (Commissie, COM(97)176). Naast dwingende kernvoor- schriften inzake etikettering, zoals kwantitatieve vermelding van de ingrediënten en de verkoopbenaming, is er communautaire wetgeving vastgesteld voor de vrijwillige ver- strekking van aanvullende informatie door producenten of fabrikanten. Zo is de voedingswaarde-etikettering niet verplicht in de Gemeenschap. Als fabrikanten dit wel willen doen, dan dienen ze dit volgens een gestandaardiseerde vorm te doen (Ibid.).

In 1996 stemde de Europese Commissie, onder druk van de VS, tegen etikettering van ggo-sojabonen. Het Europees Parlement stemde echter voor scheiding van de twee soorten soja en etikettering op de Europese markt. Veel grote Europese bedrijven, super- marktketens, consumentenorganisaties en politici stellen zich op het standpunt dat etikettering conform geharmoniseerde en duidelijke regels en voorschriften, van groot be- lang is om consumenten in de gelegenheid te stellen zich op een goede wijze te informeren en te kunnen kiezen. Soms gaat men een stap verder door de keuzevrijheid van consumen- ten op te offeren aan het weren van levensmiddelen geproduceerd met behulp van moderne biotechnologie vanwege het argument dat er te grote onzekerheid is over mogelijke scha- delijke gevolgen voor de mens.

In 1998 heeft de EU verplichte scheiding en etiketteringsvereisten voor ggo- producten uitgevaardigd. Alle ggo-producten moeten als zodanig gelabeld worden. Pro- ducten waar ggo-ingrediënten in zitten moeten ook gelabeld worden, maar momenteel wordt gedebatteerd over het percentage in een dergelijk product, alvorens het te etiketteren. In 1999 heeft de EU de wettelijke goedkeuring van nieuwe ggo-producten opgeschort. Boeren mogen een paar soorten ggo-gewassen verbouwen, waaronder soya-, maïs- en ka- toensoorten.

In Brussel is nieuwe wetgeving ontwikkeld die het etiketteren van genetisch gemodi- ficeerde organismen regelt (de Europese 1%- en additievenregeling). Dergelijke wetgeving moet gezien worden tegen de achtergrond van keuzevrijheid van consumenten en 'het recht' op betrouwbare informatie. Het is echter grotendeels gissen of de huidige etikettering voor consumenten duidelijk is, dan wel in welke mate consumenten zich via etiketten op de hoogte stellen van producten en/of etiketten waarderen. Er zijn indicaties dat we hier geen overdreven verwachtingen over moeten koesteren, uitzonderingen daargelaten (denk aan mensen die principieel of vanwege een allergie of dieet bepaalde voeding niet wensen te consumeren).