• No results found

6.1 De Wet homologatie onderhands akkoord

Op 26 mei 2020 is de voorgestelde Wet homologatie onderhands akkoord met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. Op 6 oktober 2020 heeft de Eerste Kamer het voorstel als hamerstuk afgedaan en is de WHOA op 1 januari 2021 inwerking getreden. De WHOA wordt gezien als een belangrijke ontwikkeling in de Nederlandse

insolventiepraktijk. Soortgelijke herstructureringsprocedures kennen andere rechtstelsels al langer. De WHOA maakt homologatie van het onderhands akkoord mogelijk, dit houdt in dat een akkoord verbindend kan worden verklaard door de rechter voor alle bij het akkoord betrokken schuldeisers en aandeelhouders. Indien er door bepaalde partijen tegen het akkoord is ingestemd, kunnen zij toch aan het akkoord worden gebonden indien het akkoord aan bepaalde voorwaarden voldoet. 244 Dit wordt dan een dwangakkoord

genoemd.245

6.1.1 Doel en inhoud WHOA

Naar huidig recht kunnen ondernemingen die dreigen insolvent te raken vanwege het dragen van een te zware schuldenlast maar wel beschikken over levensvatbare

bedrijfsactiviteiten samen met haar schuldeisers een regeling treffen buiten faillissement of surseance door middel van een schuldeisersakkoord op basis van vrijwilligheid. Op basis van vrijwillige instemming van alle schuldeisers van de schuldenaar. Dit was vrijwel onmogelijk voor de schuldenaar. De schuldenaar diende in feite alle betrokken vermogensverschaffers – dat wil zeggen schuldeisers en aandeelhouders - te overtuigen om in te stemmen met het onderhands akkoord zodat de schuldenaar de kans zou krijgen om de onderneming te herstructureren. Indien een of enkele dwarsliggende schuldeisers of aandeelhouders tegen stemmen kan dit alsnog leiden tot een faillissement van de onderneming of leidde dit tot het gevolg dat andere vermogensverschaffers een onevenredig deel van de

herstructureringslasten voor hun rekening moesten nemen. 246

De WHOA heeft ten doel om een oplossing te bieden voor dit probleem. De WHOA dient het reorganiserend vermogen van ondernemingen te versterken en een uiterst redmiddel te bieden door de wettelijke mogelijkheid om tot een dwangakkoord te komen. De bestaande praktijk van buitengerechtelijke herstructureringen blijven intact, de WHOA wilt deze praktijk juist versterken. De WHOA biedt een effectief middel dat een alternatief van buitengerechtelijke herstructurering biedt om een oplossing gerechtelijk op te laten leggen zonder dat schuldeisers en/of aandeelhouders herstructurering van ondernemingen dwars kunnen liggen. 247

Daarnaast is een doelstelling van de WHOA om kleinere MKB-schuldeisers te laten profiteren van een akkoord en op deze wijze een minimumbescherming te bieden. 248

244 Zie voor de voorwaarden: Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3),

p.5.

245 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.1. 246 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.1. 247 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.2.

248 Zie hoofdstuk 6.2 van deze scriptie en tevens Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 249, nr. 25

(Tweede nader gewijzigd amendement van het lid Van der Graaf c.s. ter vervanging van nr. 23 over minimumbescherming voor schuldeisers), p.2.

Daarnaast wordt de betrokkenheid van deze schuldeisers essentieel geacht voor het voortbestaan van de onderneming en daarmee ook voor de totstandkoming van het akkoord, aldus een aantal leden van de Tweede Kamer. 249

6.1.2 Achtergrond en aanleiding WHOA

Volgens de wetgever is het gebruikelijk dat ondernemingen door het bestuur worden benaderd om naar een adequate oplossing te zoeken, indien zich ernstige financiële problemen aandienen. 250 Vervolgens worden schuldeisers verzocht om akkoord te gaan

met een uitstel van betaling of een gedeeltelijke kwijtschelding van de uitstaande

vorderingen dan wel omzetting in aandelenkapitaal. 251 Deze omstandigheden bevinden zich

voordat sprake is van faillissement en de regels van de Faillissementswet van toepassing zijn. Zolang er dus geen sprake is van een faillissement of surseance van betaling zijn de algemene regels van het vermogensrecht van toepassing. De totstandkoming van dergelijke afspraken omtrent herstructurering van de onderneming wordt beheerst door het

algemene vermogensrecht. 252 Schuldeisers zijn dus niet verplicht akkoord te gaan met een

dergelijk herstructureringstraject. Zij behouden het recht om aanspraak te kunnen maken op de volledige betaling uit hoofde van hun vordering. 253 Het aantrekken van kapitaal door

middel van het uitgeven van nieuwe aandelen kan tevens een manier zijn om een oplossing te bieden voor de financiële problemen.254 De zittende aandeelhouders hebben de vrije

keus om nieuwe aandelen te nemen en zijn niet gedwongen.255 Een voorkeursrecht bij

uitgifte van nieuwe aandelen kan echter door de rechter op zij worden gezet indien de vennootschap in financiële nood is. 256

Uit de memorie van toelichting van de WHOA volgt dat Nederland ver achterblijft bij omringende landen wat betreft herstructureringsmogelijkheden voor ondernemingen. Uit de rechtswetenschap blijkt dat de huidige akkoordregeling in surseance ineffectief is en zo goed als ongebruikt. Tevens blijkt dat de praktijk juist dringende behoefte heeft aan een akkoordregeling buiten faillissement. 257 Uit diverse literatuuronderzoeken258 is gebleken

dat talloze bedrijven over de gehele wereld hun financiële problemen hebben opgelost in het Verenigd Koninkrijk of de Verenigde Staten waarin efficiëntere

herstructureringsmogelijkheden worden geboden. 259 Daar wordt gebruik gemaakt van de

Scheme of Arrangement en Chapter 11 procedure. 260 De WHOA is geïnspireerd op

dergelijke procedures. Hiermee beoogt de wetgever een effectieve en breed toegankelijke

249 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 249, nr. 25 (Tweede nader gewijzigd amendement van het lid

Van der Graaf c.s. ter vervanging van nr. 23 over minimumbescherming voor schuldeisers), p.7.

250 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.2 251 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.2 252 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.2 253 Het leerstuk van misbruik van bevoegdheid (art.3:13 BW) biedt echter onder zeer bijzondere

omstandigheden een uitweg om de schuldeiser te bevelen akkoord te gaan met de aan hem aangeboden onderhands akkoord. Echter ligt er een zware bewijslast op de schuldenaar. Zie Hoge Raad 12 augustus 2005, NJ 2006/230 (Groenmeijer/Payroll) en Hoge Raad 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:485.

254 Art.2:96a jo. art.2:206a BW 255 Art.2:81 jo.2:192 BW

256 Ondernemingskamer 31 december 2009, Inter Access, ECLI:NL:HAMS:2009:BL3680 257 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.2

258N.W.A. Tollenaar, Het pre-insolventieakkoord. Grondslagen en raamwerk (diss. 2016), paragraaf 1.2.)

259 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.3 260 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.3

akkoordregeling tot stand te brengen die bruikbaar is voor grote bedrijven maar ook voor midden- en kleinbedrijven. 261 De wetgever noemt expliciet dat met name de positie van

kleinere ondernemingen als crediteur erop vooruit zullen gaan. 262 Kleine ondernemingen

nemen in een faillissement vaak de positie van concurrente crediteur in. 263 Denk

bijvoorbeeld aan toeleveranciers zonder zekerheidsrechten. De concurrente crediteur krijgt als laagste gerangschikte crediteur bij faillissement van zijn schuldenaar vaak geen of slechts een klein gedeelte uitgekeerd. Bij toepassing van een Chapter 11 procedure blijkt uit

onderzoek dat concurrente schuldeisers bij een dergelijke procedure gemiddeld 52% van hun vordering ontvangen. 264

6.1.3 Inhoud en gevolgen WHOA

De schuldenaar kan in beginsel zelf de inhoud van het akkoord bepalen waaronder de rechten van de schuldeisers en aandeelhouders met uitzondering van

arbeidsovereenkomsten. 265 Hij kan het akkoord aanbieden aan al zijn schuldeisers en

aandeelhouders maar ook tot een bepaalde groep schuldeisers of aandeelhouders. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een akkoord dat zich uitsluitend richt op herstructurering van schulden jegens financiers en vorderingen van concurrente handelscrediteuren ongemoeid blijven. 266 Indien het akkoord betrekking heeft op verschillende categorieën van

schuldeisers en aandeelhouders waarbij zij niet in een vergelijkbare positie verkeren in faillissement of op basis van het akkoord, dan dient een klassenindeling te worden gemaakt. Gedacht kan worden aan o.a. concurrente schuldeisers, de fiscus, aandeelhouders, pand- en hypotheekhouders. 267 De WHOA biedt daarnaast de schuldenaar of de

herstructureringsdeskundige indien deze is benoemd de bevoegdheid om lopende overeenkomsten eenzijdig te beëindigen als de wederpartij niet instemt met een

voorgestelde beëindiging of wijziging. 268 De schuldenaar dient een verzoek tot het verlenen

van toestemming voor eenzijdige opzegging van de overeenkomst bij te voegen bij het indienen van zijn homologatieverzoek. 269 Daarnaast kunnen banken nieuwe leningen

verstrekken aan de schuldenaar in het kader van het onderhands akkoord. In ruil daarvoor is het mogelijk voor de banken om nieuwe zekerheidsrechten te vestigen. Dit wordt naar huidig recht gezien als benadeling van crediteuren, de WHOA is hier de wettelijke uitzondering op.

Stemprocedure

De schuldenaar dient het definitieve akkoord binnen een redelijke termijn aan de

stemgerechtigde voorleggen. Schuldeisers en aandeelhouders wiens rechten op basis van

261 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.3. 262 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.3.

263 Uit art.3:277 lid 1 BW volgt dat concurrente schuldeisers onderling een gelijk recht hebben om, na

voldoening van de kosten van de executie, uit de netto-opbrengst van de goederen van hun schuldenaar te worden voldaan naar evenredigheid van ieders vordering, behouden de door de wet erkende redenen van voorrang.

264 The economic impact of Chapter 11 reorganization versus Chapter 7 liquidation, Wade D Druin

en Mike Allgrunn, in Journal of Criminal Justice and Legal issues, Volume 2, September, 2014.

265 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.9 en 12. 266 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.11. 267 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.12. 268 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.10. 269 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.10.

het voorgestelde akkoord worden gewijzigd hebben het recht te stemmen of zij akkoord gaan met het voorgestelde onderhands akkoord. 270 Indien het akkoord voorziet in een

klassenindeling dient er per klasse een afzonderlijke stemming plaats te vinden. 271 Na

stemming dient de schuldenaar een verslag met de uitslag van de stemming op te stellen en zorg te dragen voor het in kennis stellen van de uitslag aan de betrokken schuldeisers en aandeelhouders. 272

Homologatie van het akkoord door de rechter

Indien uit de stemming blijkt dat er ten minste 1 klasse heeft ingestemd met het akkoord is homologatie mogelijk. 273 Daarnaast moet het gaan om een klasse van schuldeisers die bij

faillissement van de schuldenaar naar verwachting een uitkering in geld kan verwachten. 274

De schuldenaar kan vervolgens een homologatieverzoek indienen bij de rechtbank. 275

In beginsel is de betrokkenheid van de rechter beperkt tot het moment waarop het

homologatieverzoek wordt ingediend. 276Het al dan niet homologeren van het onderhands

akkoord is de belangrijkste taak. Voor homologatie van het onderhands akkoord dient aan een aantal voorwaarden te worden voldaan. 277 De rechter dient hoofdzakelijk te kijken of

correcte toepassing van de procedurevoorschriften in acht is genomen, het akkoord redelijk is en schuldeisers of aandeelhouders ingevolge het akkoord niet in een wezenlijk slechtere positie terecht zouden komen dan zij zouden zijn in faillissement van de schuldenaar. Daarnaast dient de rechter te kijken of niet een van de weigeringsgronden zich voordoet. 278

Indien de rechter geen aanleiding ziet om het onderhands akkoord af te wijzen en geen van de schuldeisers of aandeelhouders bezwaar hebben gemaakt tegen de homologatie met een beroep hebben gedaan op aanvullende aanwijzingsgronden dan honoreert de rechter het homologatieverzoek. 279

Indien de rechter het akkoord homologeert heeft dat tot gevolg dat het akkoord verbindend is voor de schuldenaar en alle schuldeisers en aandeelhouders die bij het akkoord betrokken zijn. Tevens geldt dit voor akkoord voor schuldeisers of aandeelhouders die uiteindelijk geen stem hebben uitgebracht. Echter geldt dit niet ten aanzien van een akkoord dat is

aangeboden aan een beperkte groep schuldeisers of aandeelhouders. 280 Tegen de

beslissing van de rechter in het kader van de WHOA bestaat geen hogere voorziening. Hoger beroep of cassatie staat dus niet open. 281

270 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.12-14. 271 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.14. 272 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.14. 273 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.14. 274 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.15. 275 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.15. 276 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.19. 277 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.15-17. 278 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.16. 279 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.17. 280 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.18. 281 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.29.

6.2 Relevante moties WHOA

6.2.1 Motie Nijboer

Bij de behandeling van het wetsvoorstel WHOA zijn een aantal moties aangenomen. De eerste motie betreft de motie van het lid Nijboer waarin wordt overwogen dat verpanding een wijdverbreid fenomeen is en verzoekt het kabinet, voorstellen in kaart te brengen om de mate van verpanding bij bedrijven te beperken.282

In de memorie van antwoord bij WHOA geeft de Minister voor Rechtsbescherming, Sander Dekker reactie op de vragen omtrent de uitvoering van de motie van het lid Nijboer. 283

Minister Dekker geeft aan dat onderzoek wordt verricht naar de wijze waarop de Nederlandse financieringspraktijk werkt. 284 De zekerheidsstelling bij MKB-financiering,

waaronder verpanding, zal nader onderzocht worden. 285 Minister Dekker geeft aan dat dit

onderzoek van belang is om te beoordelen of het wenselijk is beleidsvoornemens te ontwikkelen op het terrein van zekerheidsstelling bij MKB-financiering. De resultaten van het onderzoek zullen worden betrokken bij de vraag in hoeverre het wenselijk zou zijn om de mate van verpanding bij bedrijven te beperken. De resultaten van het onderzoek zullen na afronding van het onderzoek worden besproken bij een expertbijenkomst om - indien dat wenselijk wordt geacht concrete voorstellen om verpanding bij bedrijven te beperken in kaart te brengen, aldus onze Minister voor Rechtsbescherming. 286

6.2.2 Motie Van Nispen c.s.

Tevens is een motie van het lid Van Nispen c.s. aangenomen voor een rechtvaardiger verdeling van de boedel tussen banken en overige schuldeisers. 287 In deze motie wordt

geconstateerd dat banken die zekerheden hebben bedongen bij faillissementen vaak wel 90% van hun investering terugzien, terwijl andere schuldeisers (zonder zekerheden)

gemiddeld slechts 2% van hun vordering terugzien en er overigens te vaak niet genoeg geld overblijft om het loon van de curator te betalen. 288 De Nederlandse recovery rate voor

banken is in internationaal verband zeer hoog en deze leden (en dus ook de Tweede Kamer door het aannemen van deze motie) van mening zijn dat een eerlijkere verdeling van de boedel bij faillissement meer recht zou doen aan de belangen van de vele verschillende schuldeisers. De motie verzoekt de regering te onderzoeken hoe een rechtvaardiger verdeling van de boedel tussen banken en overige schuldeisers kan worden gemaakt bij faillissement en verzoekt tevens om met voorstellen te komen. 289

282 Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 249, nr. 18 (Motie van het lid Nijboer over beperken van

verpanding bij bedrijven) en Stemming moties, Handelingen TK 2019/2020, nr. 72, item 9.

283 Memorie van Antwoord, Eerste Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 249, C, p.13. 284 Memorie van Antwoord, Eerste Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 249, C, p.14. 285 Memorie van Antwoord, Eerste Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 249, C, p.14. 286 Memorie van Antwoord, Eerste Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 249, C, p.14. 287 Stemming moties, Handelingen TK 2019/2020, nr. 72, item 9.

288 Dit wordt bevestigd door cijfers in het CBS-rapport omtrent recoveryrates. S.C.J.J. Kortmann, ‘Het

faillissement, een paradijs voor banken’, afscheidsrede uitgesproken op 29 september 2017, p.5. Bron:

www.ru.nl/rechten/@1125651/afscheidsrede-bas-kortmann-faillissement-paradijs. Kortmann geeft een adequaat beeld van de recoveryrate van banken vs. overige schuldeisers weer in. Zie echter F. Verstijlen, ‘Whoa: omkering van waarden’, NJB 2020/1718 die betoogt dat deze cijfers ook kunnen betekenen dat banken het goed doen en niet meer uitlenen dan de schuldenaar kan dragen.

6.3 Tegenstrijdigheid tussen de moties Nijboer en Van Nispen c.s. en het wetsvoorstel opheffing verpandingsverboden

De motie-Van Nispen c.s. die unaniem werd aangenomen door de Tweede Kamer, omtrent een rechtvaardiger verdeling van de boedel tussen banken en overige schuldeisers bij faillissement staat op een zodanige wijze haaks met het wetsvoorstel. 290 Dit wordt tevens

naar voren gebracht in het recente verslag die is uitgebracht door de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid.291 In de literatuur is veelvoudig geschreven over de inefficiënt sterke

zekerheidspositie van gesecureerde schuldeisers en dat hiertegen onvoldoende bescherming wordt geboden voor de overige schuldeisers. 292 Kortmann brengt in zijn

afscheidsrede naar voren dat uit CBS-rapporten volgt dat MKB-schuldeisers bij faillissement slechts tussen de 1,6% en 5,3 % van hun vordering zullen worden voldaan.293 Banken

publiceren geen gegevens om het percentage dat zij voldaan zien bij faillissement van hun schuldenaren. De Wereld Bank biedt echter enig inzicht. 294 Hieruit blijkt dat de Nederlandse

banken reeds het hoogste percentage van hun vorderingen lijken te incasseren tegen de laagste kosten. De Nederlandse banken zagen in het jaar 2019 89,8% van hun vorderingen terug in faillissement van hun schuldenaren. 295

De kerndoelstelling van het wetsvoorstel is het vrijmaken van geldvorderingen van bedingen die de overdraagbaarheid en/of verpandbaarheid uitsluiten of beperken en de betreffende geldvorderingen in te zetten als zekerheid voor kredietverlening. 296 Dit zal betekenen dat

deze geldvorderingen kunnen worden overgedragen en/of verpand. Minder verpanding bij bedrijven zal hoogstwaarschijnlijk dan ook niet plaatsvinden. Hoe kan een rechtvaardigere verdeling van de faillissementsboedel tussen banken en overige schuldeisers bij

faillissement plaats vinden, indien juist de mogelijkheid wordt gecreëerd voor financiers, waaronder banken, meer zekerheden te vestigen wat hen in faillissement een sterkere positie geeft? De wetgever betoogt dat dit wetsvoorstel echter geen wettelijke verplichting tot overdracht of verpanding van de ‘vrijgekomen’ vorderingen schept.297 Volgens de

290 Stemming moties, Handelingen TK 2019/2020, nr. 72, item 9.

291 De leden van de SP-fractie en D66-fractie vragen reactie van de regering omtrent de stelling dat het

wetsvoorstel haaks staat op de motie-Van Nispen C.S. die unaniem werd aangenomen. Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2020-2021, 35 482, nr.5, p.4 en 6.

292 Zie onder meer F.J.L. Kaptein, Pandrecht, Den Haag, Bju 2016, p. 277-303; A.L. Jonkers, ‘Het is tijd voor wat

minder zekerheid’, INS Updates nummer 14 2016; R.J. de Weijs, ‘Secured credit and partial priority: Corporate finance as a creation or an externalisation practice?’, European Property Law Journal 7(1), mei 2018, p. 63-101; A.L. Jonkers en R.C.M. van Moorsel, ‘WHOA voor iedereen, verdeel de bankenbonus’, Ondernemingsrecht 2019/168. Zie voor de opvatting dat de contractsvrijheid behoort te bestaan om gesecureerde schuldeisers zich een sterke positie in faillissement te bedingen, N.W.A. Tollenaar, ‘Over het faillissement als instrument van de financier en het evenwicht tussen gesecureerde en ongesecureerde crediteuren’, TvI 2016/9.

293 S.C.J.J. Kortmann, ‘Het faillissement, een paradijs voor banken’, afscheidsrede uitgesproken op 29

september 2017, p.5. Bron: www.ru.nl/rechten/@1125651/afscheidsrede-bas-kortmann-faillissement- paradijs.

294 Bron: http://www.doingbusiness.org/Custom-Query. Ingegeven zoektermen: Economies: Austria, France,

Germany, United Kingdom, the Netherlands. Topic: Resolving Insolvency. Years to display: 2017 bm 2019. Geraadpleegd op: 18 november 2020. DoingBusiness is een initiatief van de Wereldbank.

295 Bron: http://www.doingbusiness.org/Custom-Query. Ingegeven zoektermen: Economies: Austria, France,

Germany, United Kingdom, the Netherlands. Topic: Resolving Insolvency. Years to display: 2017 bm 2019. Geraadpleegd op: 18 november 2020. DoingBusiness is een initiatief van de Wereldbank.

296 Zie hoofdstuk 4 en tevens MvT, Opheffing Verpandingsverboden, 29 mei 2020, p.2. 297 MvT, Opheffing Verpandingsverboden, 29 mei 2020, p.5.

wetgever staat in die zin de contractsvrijheid voorop. 298 Zonder onderbouwd onderzoek

trekt de wetgever de conclusie dat de gevolgen van het wetsvoorstel in faillissement niet zijn uit te sluiten, maar dat dit niet opweegt tegen de extra kredietmogelijkheden. 299

Uit de memorie van toelichting van de WHOA volgt dat de grootste winst van de WHOA voor kleinere ondernemingen zal bestaan in een verbetering van hun positie als crediteur.300

Door het wetsvoorstel opheffing verpandingsverboden zal de positie van dergelijke crediteuren juist kunnen verslechteren als de vrij verpandbare geldvorderingen door dit wetsvoorstel in aanmerking komen voor het vestigen van zekerheidsrechten door

kredietverstrekkers, waaronder banken en factormaatschappijen. Daarnaast is het maar de vraag of banken daadwerkelijk extra financiering zullen verstrekken. Banken hebben vrijwel altijd een pandrecht op de reeds bestaande bedrijfsvorderingen. Na het wetsvoorstel zal dat betekenen dat zij niet alleen een pandrecht hebben op de bedrijfsvorderingen die ontstaan na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, maar tevens op de bedrijfsvorderingen die voortvloeien uit reeds bestaande bedrijfsvorderingen op hun debiteuren. Op basis van het voorgestelde art.85a OnBW werkt het wetsvoorstel terug voor bestaande bedingen. Bij registratie van de eerste volgende verzamelpandakten, na inwerkingtreding van het wetsvoorstel, zal de bank aanvullende zekerheden krijgen.301

298 MvT, Opheffing Verpandingsverboden, 29 mei 2020, p.5. 299 MvT, Opheffing Verpandingsverboden, 29 mei 2020, p.2.

300 Wet homologatie onderhands akkoord (35.249); Memorie van toelichting (TK, 3), p.4.

Hoofdstuk 7: Conclusie

Vorderingsrechten zijn in beginsel vatbaar voor overdracht en verpanding op grond van art.3:83 BW jo. art.3:98 BW. In art.3:83 lid 2 BW jo.art.3:98 BW wordt echter de