• No results found

In mijne studie over het wetenschappelijk werk van Antoni van Leeuwenhoek heb ik kunnen vaststellen dat een aantal brieven noch in de Hollandsche, noch in de Latijnsche uitgave werden opgenomen. Tot deze brieven behooren de 27 eerste die in de Philosophical Transactions en in de Collection Académique in het Engelsch en in het Fransch werden uitgegeven, deze 1eEngelsche reeks werd in mijn eerste bijdrage(1)

onderzocht.

Op den 146enbrief van 20 April 1702 van de Hollandsche uitgave volgen nu de 46 Sendbrieven gedagteekend van 8 November 1712 tot 20 November 1717. Maar tusschen 26 October 1700 tot 21 October 1713 verschenen in de Philosophical

Transactions verscheidene Engelsche brieven, - ik vond er 43, - die een 2eEngelsche

reeks uitmaken.

De laatste der Sendbrieven is van 20 November 1717; in dezen brief zegt van Leeuwenhoek, 86 jaar geworden, vaarwel aan de Wetenschap. Doch na enkele jaren, te beginnen met 9 Januari 1720, heeft hij nog aan de Royal Society 15 brieven gezonden, die in hare uitgave werden opgenomen; de twee laatste verschenen na zijn dood die op 26 Augustus 1723 gebeurde; deze brieven maken de 3eEngelsche reeks uit.

Later hoop ik daarover eene mededeeling te doen.

Van de brieven 108 tot 146, die het zevende vervolg uitmaken, werden er 21 aan de Royal Society opgestuurd; 18 vond ik er in de Philosophical Transactions, namelijk nr108, 110, 111, 116, 117, 119, 122, 128, 130, 132, 135, 136, 137, 138, 139, 142,

143, 145. De tekst der brieven 127, 134 en 140 kon ik in de Transactions niet aantreffen.

Het 7evervolg maakt deel uit van het 3eboekdeel der, Hollandsche uitgave met de 5een 6evervolgen. Mijne studie over de brieven 108 tot 146 werd gedaan met het exemplaar dat op vriendelijke wijze door den heer Naveau van Antwerpen te mijne beschikking gesteld werd. De Leidsche Universiteitsbibliotheek bezit het 3eboekdeel onder het nummer 530 F 20.

Sevende vervolg der Brieven, Waar in gehandelt werd, van veele Opmerkens en verwonderens-waardige Natuurs-Geheimen, Vervat in Veertig Brieven, waar van de meeste geschreven sijn aan de Wijd Vermaarde Koninklijke Societeit in Londen, door Antoni van Leeuwenhoek, Mede Lid van de gesegde Koninklijke Societeit. Tot Delft, bij Henrik van Krooneveld, Boekverkooper. 1702. (15,8 × 19,7 cm., blzz. 1-452 + bladwijzer).

Dit zevende en laatste vervolg bevat een opdracht in verzen door T. Vander Wilt (3 blzz.), de Missiven 108 tot 146. (452 blzz.) en een bladwijzer (22 blzz.).

Ik vond het belangrijk het gedicht van Vander Wilt(2)

hier in het licht te geven, omdat het zeer waarschijnlijk voor zoo velen onbekend is, en omdat het een verder bewijs geeft, hoe in zijn tijd van Leeuwenhoek voor zijn wetenschappelijk werk gewaardeerd werd.

Op 't Ontdekken Van de Wonderen der Natuure, Door d'Hr. Antoni van Leeuwenhoek.

Natuurs verborgen wonderheen, Voor 't dom gewoel der Wereldlingen Verzegeld, en selfs voor die geen

Die sig in hooger spiegelingen Verlusten, en 't geheymenis

Haar 's werken tragten te vertoogen, Beneveld en nog duyster is;

Werd nu ontdekt, door glase Oogen: Het schrander breyn en kloek verstand:

Niet van die genen die de Wijsen Van 't Oude Roome en Grieckenland,

Door hare pennen doen verrijsen: Diens Wetenschap en Arrebeyd,

Maar van hem die ons Eeuw verligt Door Eygen vinding; en wiens Oordeel De Wijsen selver, leerd en stigt:

Het bygeloof tot waarheyds voordeel Verpletterd. 't Groote Wereld-boek

Ons opend. En Natuura's werken Vertoond, verheft. Dat 's LEEUWENHOEK:

Diens lof al om op fama's vlercken Gedragen word. Die aan den Theems Den Roem verstrekt, en alle Vorsten, Soo wel van Inlandsch als uytheems,

Doet naar 't gesigt sijns wond'ren dorsten. Laat vry de Oudheyd Delphos lof,

d'Orakel spraak en Priesters vonden, d'Onwissche grond en duystre stof

Van haar wijsgeeren ons verkonden. Ons Eeuw heeft nutte en grooter Reen,

Om 't Delfs Orakel te besoeken. Sijn Naam in duurbaar Marmersteen

Te houwen, 't puyk van hare boecken Te cieren met den lof van hem,

Die ons Natuurs verborgentheden, Heel wis verklaard, met schrift en stem,

En op 't Naukeurigst komt ontleden. Des Scheppers magt en sterke hant,

In 't minste diertje doet bemercken; Ook selfs hoe kruyden, zaad en plant,

Verkonden 's Hemels groote wercken. Die niet in schijn, maar met de daat.

Aan 't Oog vertoond en klaar doed blyken, Hoe ver dat sien voor seggen gaat,

En schaduw moet voor 't lichaam wijken. Dus werd de wijsheid voortgeplant.

Soo kan een ligt veel duysend and'ren Ontsteken. En een gaan verstant,

Ten baak verstrekken voor de schrandren. Nu kiest d'Onwetendheid de vlugt,

Met domheids drift en laster vonden. De Nijd met gift en gal bevrugt,

Verbergt sig in die helsche gronden, Door 't pralen van Natuura's werk.

Den Stigter aller wonderheden Verleng sijn leeftijd, en versterk

Him voord in kunst en kragt van reden. Op dat het Menschdom meer en meer,

In 't Schepsel leerd sijn Schepper prysen. En LEEUWENHOEK's verdiende Eer

tot de Bibliotheek der Gentsche Hoogeschool (Phys. 72), die ook een 2eexemplaar bezit (HN 436).

Antonii a Leeuwenhoek Societatis Regiae anglicae membri Epistolae ad Societatem Regiam Anglicam, et Alios illustres viros, Seu Continuatio mirandorum Arcanorum Naturae detectorum, Quadraginta Epistolis contentorum, Quae ex Belgica in Latinam Linguam translatae sunt, Cum figuris aeneis, et Indicibus locupletissimis. Lugdini Batavorum, apud Joh. Arnold. Langerak, MDCCXIX. (Met een titelprent van F. Bleywyck en de woorden: Dum audes, ardua vinces; met het portret van A. van Leeuwenhoek door J. Verkolje geschilderd en door A. de Blois geetst; Index rerum + 429 blzz. + Index, 15,7 × 20 cm., Bibl. Univ. Gandav. Phys. 72).

108steMissive van 5 April 1697, Geschreven aan de Hoog Edele Heeren De Heeren

van de Konincklijcke Societiet tot Londen. Waar in gehandelt werd Van een

Zeyl-steen die ontstukken was geslagen, ende in een glas toegeblasen, en van desselfs uytwerckinge. Compas-Naaldekens mede in glaasjens op-geslooten. Verscheyde kleyne stukjens van een Zeyl-steen in glaasjens gedaan, ende de glaasjens toe geblasen, ende onder water gehangen, ende der selver uytwerkinge. Van een Hoog-duytser die tot Rotterdam zijnde, sig beroemde door sijn Poeder Sympathie, alle qualen te genesen. Desen werd gebragt by den Autheur, en in desselfs presentie beroemt hy hem door sijn Poeder de Steen der Blasen en Nieren te verbrijselen. Den Autheur seyt tot hem dat geschreven heeft, en nog staande houd, dat alle de geene die haar sulks beroemen, maar bedriegers zijn, enz. Delft in Holland den 5 April 1697. (1-20, 4 fig. op eene plaat). - Epistola 108 in qua agitur De magnete infracto, ac tubo vitreo indito. Enz., Epistolae, III, 1-17, ipsis nonis Aprilis 1697 - Part of a Letter from Mr. Antony van Leeuwenhoeck, dated Apr. 5 1697 giving an account of several Magnetical experiments, and of one who pretended to cure or cause diseases at a distance, by applying a sympathetick powder in de urine; Phil. Trans.(3)

, 1698, 19, 512-521. - Hartsoeker, op. citat.(4)

, 41.

In dezen brief zegt van Leeuwenhoek op welke wijze hij zijne verzendingen naar Londen deed: ‘Ik hebbe op den 26 van de voorledene maant, aan de Beurt-Schipper van Rotterdam op Londen selfs bestelt een kleyn Pakje, met het Opschrift, An the Secretary of the Royall Society ad Gresham Colledge, met Schipper Huybert den Baas, welk Pakje alleen behelst mijne laatste gedrukte

Brieven die in de Latijnsche Taal zijn overgeset, ik wil hoopen dat het wel te regt sal gekomen zijn’.

De brief handelt nu eens over een niet microscopisch onderwerp en beschrijft een aantal proeven met magneetsteenen. Eindelijk spreekt van Leeuwenhoek zijn wantrouwen uit over de geneesmiddelen der kwakzalvers.

109steMissive van 3 September 1697, Geschreven aan de Heer Jan van Leeuwen.(5)

Waar in gehandelt werd Van Tarw Airen, die den Autheur in een doosje sijn toegesonden, komende van drie distincte Persoonen, die seggen dat de bedervinge soo in het stroo, als Airen, door den Hoonig-dauw gekomen is. Dit werd ontkent, en aangewesen, dat de opvoerende sappen in 't stroo, door eenig belet gestopt zijnde, de Vaaten wel ontstukken barsten, dese stoffe in de Vaaten, die swart is, is het geene men voor Hoonigdauw aansiet. Hoe dit kan veroorsaakt werden. Veele Menschen dwalen, en dat gaat van den eenen tot den anderen over. Waarom eenige Tarwtjens blaeuwagtig sijn. Delft in Holland den 3 September 1697. (21-28). - Epistola 109, in qua De aliquot tritici spicis, quae pyxidi inclusae enz.; Epistolae III, 18-24, tertio nonas Septembris 1697. - Hartsoeker, op. citat., 41-42.

v.L. bestudeert met zijn ‘vergroot glas’, - van microscoop wordt in zijne brieven meest niet gesproken -, de zwarte stof dei op de tarwe als belletjens (wij zouden thans van de sporen van brand spreken) woekert, en die dus met den honingdauw niets gemeens hebben. Hij aanziet wel dit als eene ziekte, daar hij zelf van besmetting spreekt: ‘met de soo genaamde Honig dauw is besmet’.

Uit de volgende zinsnede moeten wij besluiten dat de brand bij de tarwe reeds in dien tijd onder deze benaming was gekend: ‘Mij komt in gedagten, dat wanneer ik over eenige Jaren over maas zynde, onse Bouman my doen klaagde dat veele van zyn Tarw, soo als deselvige te velde was staande, met brant Airen onder deselvige was vermengt. Also ik noyt te vooren hebbende horen spreeken van verbrande Tarw soo als die op het veld stond, vraagde wat sulks te seggen was, verbrande Tarw in de Tarw Airen’.

In dezen brief komen meermaals zinspelingen voor op de onwetendheid en de overlevering, aldus haal ik het volgende aan: ‘hoe halstarrig de luyden’, ‘ingebeelde fabelen’, ‘hoeze quamen te dwalen’, ‘my niet konde houden van in myn selve te lagchen’, ‘onnosele stellingen’, ‘oude dwalinge’ enz. Deze uitdrukkingen zijn des te meer belangrijk dat zij uit de pen vloeien van een man

die zelf onder de jongsten niet meer is, - in 1697 was van Leeuwenhoek 65 jaar -, en dat zij aldus het bewijs geven dat die man over een zeer jeugdigen geest beschikte.

110deMissive van 10 September 1697, Geschreeven aan de Konincklijcke Societeit

tot Londen. Waar in gehandelt werd Van witte Eyeren in de aarde gevonden. Uyt die Eyeren komen Slakjens. Voortstootinge in een Ader. Beweeginge in een deeltje dat een Eyrond was. Wijngaart slakken kruypen in de aarde, om haar Eyeren daar in te leggen. In een glaase Tuba sand, water en drie Tarw-greynen gedaan, en by dag in de sak gedragen. Na vier a vijf dagen schieten de Tarwtjens. Na seven dagen hadde deselve drie worteltjens, die uyt seer dunne pypjens bestaan. Uytnemende dunte van de Worteltjens. Stoffe uyt een gebrooke kies, en menigte van dierkens in het selve. Hetgeene men voor slik in een Oester aan sag, was niet als jonge Oesters. Delft in Holland den 10 September 1697, (29-42). - Epistola 110, In qua De ovis albicantibus in terra repertis, enz.; Epistolae III, 25-37, quarto Idus Septembris 1697. - Part of a letter of Mr. Anthony van Leeuwenhoeck, dated Delft, Sept. 10. 1697. Concerning the eggs of snails, roots of Vegetables, teeth, and young Oysters; Phil. Trans., 1698, 19, 790-799. - Hartsoeker, op. citat., 42.

van Leeuwenhoek begint met de ontvangst te melden van een brief der Royal Society van 7 Mei 1697 en van een bundel Transactions; hij beschrijft dan de slakjes die uit eieren zijn ontstaan, en de kiemplantjes van de tarwe. De slakjes worden met de schalen geboren, die met hen groeien.

111deMissive van 9 Mei 1698, Geschreeven aan de Konincklijcke Societeit tot

Londen. Waar in gehandelt werd Van de menigvuldige gesigten, die een Scharrebyter heeft. Als men in Engelant yemants swak gesigt verwijt, vergelijkt men hem by een Scharrebyter, omdat men deselve voor blint houd. Hoe men de voorwerpen door de gesigten van de Scharrebyter komt te sien, en hoe die komen te dwalen die de Scharrebyter voor blint uyt maaken. Gesigt-senuwen van een Vlieg, sijn met uyt-rekkinge begaaft. Inkrimpen of korter werden der Vis-deelen als se levendig gesneden werd. Bloet-vaaten in de Hersenen van een Mugge. Vleesmusculen in de pooten van deselve, enz. Delft in Holland den 9 Mey 1698. (43-52, 5 fig. op eene plaat). - Epistola III, In qua De magno numero organorum opticorum, enz., Epistolae III, 38-47, VII Idus Majas 1698. - Part of a Letter from Mr. Anthony van

Leeuwenhoek, F.R.S. concerning the Eyes of Beetles, etc.; Phil. Trans., vol. XX(6)

van Leeuwenhoek heeft zijn brief van 10 September 1697 (nr110) toevertrouwd aan Doctor Harwood, medelid van de Royal Society. Alhoewel er beweerd wordt dat men zoo blind kan zijn als een Scharrebyter, beschrijft van Leeuwenhoek met het vergrootglas het oog van dit dier; dat oog is zeer volledig; het oog van de vlieg is even volledig en ingewikkeld, waarop de onderzoeker niet kan nalaten uit te roepen: ‘Dese verhaalde verwonderens waardige zaaken en volmaaktheit in het oog van een Vlieg ontdekt hebbende, moeten wy al weder seggen. Hoe weynig is 't dat wy weten! en heeft dit plaats in soo een groote Vlieg, soo heeft het alle die volmaaktheid, in de alder Kleynste Vliegjens die der zyn’.

De oorzaak van het inkrimpen van het vleesch van de visschen, als deze levend worden gesneden, ligt in het feit dat de vleeschvezels korter worden en stijf blijven; als het dier eerst dood is, dan krimpen bij het snijden de vezels niet en blijven slap.

Na vermeld te hebben dat hij met van Leeuwenhoek overeenstemt over het maaksel der vliegenoogen, kan Hartsoeker niet nalaten aanvallend te zeggen: ‘Il dit dans cette Lettre qu'il a tiré le cerveau de la tête d'un cousin, et afin que personne ne puisse douter d'une si belle Anatomie, il en a fait graver une figure; mais par malheur, on n'y voit qu'une confusion de rameaux, dont on ne sçauroit apprendre la moindre chose. D'ailleurs il a fort mal employé son temps, d'avoir cherché avec beaucoup de peine et avec une patience d'Ange dans les plus petits insectes, ce qu'on a de la peine à découvrir dans les plus grands animaux. Je le repète encore, l'Anatomie comparée est très utile, parce que la Nature est assés analogue en tous ses ouvrages; mais on se rendroit tout a fait ridicule si l'on s'y prenoit à rebours’.

112deMissive van 20 September 1698, Geschreven aan den Wel Edelen Gestrengen

Heere d'Hr. Mr. Antoni Heinsius(7)

Raad Pensionaris van Holland, &. &. Waar in gehandelt werd Dat den Ommeloop van het Bloet geen ingang vind by een Hoog Leeraar. Kleyne Aaltjens waar in een Konst-schilder den ommeloop van het Bloet beschouwde, en dat soo lang, dat het hem in sijn hersenen soo gevormt was, dat hy een afteykening daar van maakte. De bloet-vaaten tweemaal soo groot geteykent, als men die quam te sien. Kleyne spatie waar in den omme-loop geschiede.

Uytnemende dunte van de bloet-vaaten. Het Arteriaal bloet werd door uytnemende dunne rokjens gestooten, om het gantsche lighaam geduyrig voetsel toe te brengen. Het bloet uyt het Hert komende is dunder, als het geene na het Hert gevoert werd, enz. Delft in Holland den 20 Septemb. 1698. (Blz. 53-61, 1 plaat). - Epistola 112 in qua Sanguis circuitum, seu periodum, apud Professorem quendam in dubium revocari. Enz., Epistolae III, 48-56, Ante diem XII Kalendarum Octobris 1698. - Hartsoeker, op. citat. 42-43.

De zekerheid over den bloedsomloop was in den tijd van van Leeuwenhoek niet volledig, zooals blijkt uit de bewering van een

hoogleeraar met wien van Leeuwenhoek in gesprek was en die zulks als onbeprijpelijk aanzag. Opnieuw wordt aldus de bloedsomloop bij kleine aaltjes, met eene schets beschreven.

113deMissive van 17 December 1698, Geschreeven aan den Wel Edelen Gestrengen

Heere, d'Hr. Harm: Van Zoelen(8)

Out Burgermeester der Stad Rotterdam,

Bewinthebber van de Oost-Indische Compagnie, &. Waar in gehandelt werd Dat Nicolaas Hartsoeker, in sijn Boek genaamt Proeve der deur gesigt-kunde(9)

op het 223 bladzyde komt te seggen, dat hy na sijn kennisse in den Jare 1678 de eerste van allen het zaad der dieren heeft beginnen te ondersoeken. Dit seggen komt vreemt voor, men behoorde het aan het oordeel van anderen over te laten of hy de eerste wel is geweest. De Heer... Ham heeft in Augusty 1677 de levende Dierkens in 't zaad van een ongesont persoon ontdekt. In November 1677 werd over het selve by den Aucteur aan de Koninklijke Societeit in Londen geschreven. Verscheyde malen die stoffe ondersogt. Hoe haar maaksel is. In den Jare 1674 is soodanige stoffe, op het Versoek van de Heer Oldenburg(10)

Secretaris van de Koninklijke Societeit al beschout. Minuit Missive aan de Heer Constantijn Huygens van Zuylichem(11)

gesonden, en antwoort op deselve. In November 1677 is de Brief handelende van de geseyde stoffe in de Philosophical Transactions in 't Latijn gedrukt. Extract uyt een Brief van den 18 Maart 1678 na Londen aan de Heer Nehemias Grevius(12)

geschreven, waar in onder andere het gevoelen van Harveus(13)

, en de Graaf(14)

, werd tegen gesprooken. Levende Dierkens in 't Mannelijk zaad van Konijnen, Honden, enz. Dat van de Versameling van Paart en Esel een schepsel moet voortkomen, dat na Vader nog Moeder niet gelijkt. Waar over de Geleerde Werelt 600 Jaren gedisputeert heeft. Hier over wil men sig niet beroemen, niet wetende wat anderen daar ontrent gesegt hebben. Sulks behoorde Hartsoeker mede in gedagten genomen te hebben, enz. Delft in Holland den 17 Decemb. 1698. (62-75, 3 fig. op eene plaat). - Epistola 113, Epistolae argumentum: Nicolaus quidam Hartsoekerus in libro vernaculo, enz., Epistolae III, 57-69, XVI Kalendas Januarias 1699. - Hartsoeker, op. citat., 43-48.

(8) Herman van Zoelen of Soelen, geboren te La Rochelle waarschijnlijk in 1625, overleden te Rotterdam 5 October 1702, burgemeester van Rotterdam rond 1692, en van 1668 af

Voor de eerste maal wordt hier melding gemaakt van Hartsoeker(15)

van wien namelijk van Leeuwenhoek het volgende zegt: ‘My is den 9 December 1698 ter hand gekomen seker Boek, genaamt Proeve der deurgesigt-kunde, beschreven door Nicolaas Hartsoeker, waar in ik onder ander quam te sien, dat den selven Hartsoeker, op het 223 bladzyde van het geseyde Boek op het agt-en-tagtigste lid, aldus komt te seggen:

Het is nu meer dan twintig Jaren geleden dat ik, na mijne kennisse het eerste van allen, het zaad der Dieren, met de Vergrootglasen (microscopia) hebbe beginnen te ondersoeken, het welke ik t'eenemaal vervult hebbe bevonden te wesen, met een oneyndig getal van kleyne Dierkens, ten naasten by de gedaante hebbende van gebooren werdende Kik-vorssen, gelijk ik sulks tot Parijs, in het 30 Journal des Scavans, van het Jaar 1678 hebbe bekent laten maken’.

‘Wat voor een Persoon desen Hartsoeker is, weet ik niet, om datter meer zijn, die den naam van Hartsoeker voeren, en ten mijnen Huyze zijn geweest, en onder anderen, veel Jaren geleden, een Out bedaagt Man, die men tot mij seyde, dat een Prediker van de Remonstrantse Gemeente tot Rotterdam was, bij sig hebbende een Soon, die een Jong Student was, enz...’.

De mededeeling van Hartsoeker is dus van 1678, terwijl reeds in November 1677, v.L. eene mededeeling zond aan de Royal Society over de diertjes van het mannelijk zaad die hij bestudeerde met prof. Cranen en zijn bloedverwant Ham(16)

; een

Hollandsch uittreksel van den brief werdt hier opgegeven. Ook werd de minute van den brief gezonden aan Const. Huygens: ‘Ik was gewoon de minute van mijn afgezondene ontdekkingen, aan zijn Edt. de Heer Constantijn Huygens van Zuylighem, die een groot behagen in mijne ontdekkingen schepte, te communiceeren’.

Ook geeft v.L. verder den tekst op van de brieven van Const. Huygens (aan Monsr. Leeuwenhoek, bysondere goede Vrient) en van den brief aan N. Grew van 18 Maart