• No results found

Welligt is dit een' zinspeling op diens miming uit M riß der dim-

dim-ternis, dewijl hij de eerste Wadjorees was, die liet Moliammedaansch ge-loof omhelsde en iu zijn land hielp uitbreiden, en wel in het jaar 1610 (b).

Het kan eelitcr ook zijn, dat hij juist ten tijde van het einde der vas-ten van Kamadhau, op den eersvas-ten dag der maand Sjawwäl, ook onder-den naam van 'idoe-l-JIlr bekend, overleonder-den is, dewijl deze dag in het Boegiiieescb alâpparrâhg, als 't ware verlossing van de vasten, heet.

Dat het bovenvermelde verbond tussehen Bône, Wadjó en Soppeng, evenals zoovele andere contraeten en tractaten, alles behalve van langen duur was, bleek reeds een 40 jaar later onder de regering van den 8sten opvolger van Mâtinrôwe-ri-kannâna, te weten La-Sigâdjang, toen er in weerwil van zooveel heilige beloften, en niettegenstaande de zoo sterk sprekende symbolische handeling, die daarbij plaats vond, een oorlog tussehen Tone en Wadjó uitbarstte, die aan den âroe-matôwa La-Sigâ-djang het leven kostte. En toch had men het verbond der Talloempó-tjôwe alles behalve vergeten ; want als Boue vervolgens door Wadjó met Loewo'e en Gôwa vereenigd op geduchte wijze gestraft, ja geheel aan den rand des verderfs gebragt werd, zoodat men den koning van Bône To-Saurima na den slag bij Basêmpâ met een' tallooze menigte zijner onderdanen gevankelijk wegvoerde, sprak het broederlijk gevoel van Wü-djó's âroe-matôwa, met name To-PanammoAcwi Mpelâïyëfîgi pangarâna (lett. : die zijn hevel, te weten : tot het bouwen van een' paleis, door den dood iu den steek Jieeß moeten laten, omdat hij gedurende het bouwen van zijn paleis door den dood overvallen werd), op een' zeer eigenaar-dige en werkelijk het Wadjoreesch karakter eer aandoende wijze.

Van wege de menigte der Bonische gevangenen, had men die man aan man op een uitgestrekt padieveld geplaatst, en dit geheel daarmee gevuld. Daarop werd die vlakte in drieën verdeeld, opdat ieder van

{.b) De man die het eerst hei Moliammedaansch. geloof op Zuid-Celebes bragt, was zekere Dató-ri-Bandang, afkomstig van Sumatra.

Zoo iemand eenige bijzonderheden over dezen eersten verkondiger van het Islamisme en diens werk, zoowel in Tâllo en Gôwa als in de tegenwoor-dige Oosterdistrikten van Celebes wenscht te weten ; verwijs ik hem naar net Jaarboekje Celebes, van 1864, bl. 50 vlgd., waar ik onder den titel van Makassaarsclie en BoeginescJie legenden het een en ander over dezen Dâto.ri-Bândaiîg, alsmede andere Mohammedaansche geloofshelden, mee-gedeeld heb, gelijk ook naar het Jaarboekje van Celebes van 1865, bl.

32—33, waar over de invoering van het Islamisme in Böelo-boelo, één der regentschappen van de Afdeeling Oosterdistrikten, gehandeld wordt.

Van Dató-ri-Tiro, wiens naam insgelijks in laatstgenoemd Jaarboekje voorkomt, staat alleen vermeld, dat hij de eerste apostel des Islams in het regentschap Tiro geweest is.

de drie bondgenoöten een gelijk aandeel van den buit bekomen mögt.

Doch toen de beurt aan Wadjó gekomen was, om zijn' slaven en sla-vinnen in ontvangst te nemen, schonk hij terstond aan allen de vrijheid, gedachtig, zooals hij zeide, aan do woorden der I.âmoempatoewe ri-Ti-rno'broefig, „dat de dwalende broeder door de anderen teregt gewezen

;;moest woi-den^dnt de gevallen' broc igt, de hulpbehoevende,

„hetzij hel droeve of bJJjde.,^a^u.guLdT_dDxaL(le.Anderen behoorde

biige-„stajm te w-orden ; dat men elkanders aanzien niet verkleinen, veelrnin

„begeerige blikken op elkanders zuiver goud en kostbare zijden kleedjes

„of anderen rijkdom slaan mögt ; dat geen der bóijo's, of voornmne sta-uten, zijn grondgebied ten koste van dat der anderen moest willen uit-breiden ; dat het ondenkbaar behoorde te zijn, dat één van het bondge-nootschap geheel te gronde zou gaan, zoolang de twee anderen nog

„magt bezaten.

„Ziet daar , zoo sprak hij ten slotte, „de reden, waarom ik voor mij

„geen aandeel aan den buit verlang. En ziet daar ook, waarom ik u,

„vorst van Gôwa, en u, Dâtoe van Ldewo'e, dringend verzoek, om niet

' '< eJ ! i & j L i H 3 ] L J H ! ^ - ^ ^ en slavinnen,

j-wanneer zij u na een bezit van naauwelijks één enkelen dag mogten

we-„ten te ontvlugten.

I n hierop werd door beide bondgenoöten een toestemmend antwoord gegeven.

Ook had bij deze gelegenheid nog weder een' symbojisejifi handeling plaats, die zeker ook hoogst origineel was. De vorst van Wadjó liet namelijk in de vlakte een hoenderhok boven de voor Wadjó bestemde slaven hangen, ten teeken dat hij niet slechts de vrijheid aan zijn' ge-vangenen gaf, maar zelfs aanbood, om ze als geliefde kemphanen van woning en voeding te voorzien.

Zeventien jaren naden slag vanPasêmpa, toen La-Tânrilâi To-Sângâng als âroe-matôwa over Wadjó regeerde, stelde de koning van Gôwa een' regent over het land van Bône aan, met name Tobâla. Doch deze verzette zich alweder spoedig tegen Gôwa, en verbond zich tot dat einde met La-Tânribâli, vorst van Sôppeng-riyâdja.

Wadjó bleef getrouw aan Gôwa, en zoo liep de oorlog zeer in het nadeel van Boue af. Tobâla werd onthoofd, en Sôpperîg zag zich ge-noodzaakt tot onderwerping. Gelukkig voor Bône, dat liet in die da-gen een' man als Âroe-Palâkka bezat. Deze verliet Celebes met wrok in het hart tegen Wadjó en Gôwa, vlugtte eerst naar Boeton, en later naar Batavia, om de hulp der Hollanders in te roepen ; en zoo zien wij hem later met een' Speelman naar Celebes terugkeer«), om daar deel te hebben aan de overwinningen der Compagnie, en zelf een menigte rijken aan Bône cijnsbaar (e maken.

Nadat Sombaôpoe veroverd, en liet zoo bekende BoerTgaaisch contract gesloten was, zette Aroe-Palâkka den oorlog tegen Wadjó voort, te meer daar La-Tânrilâï zelfs toen nog de zijde van Gôwa niet verlaten wilde.

Toen de vorst van Gôwa La-Tânrilâï aanried, om nu toch maar terug te trekken, dewijl de zaak van Gôwa reddeloos verloren was, luidde diens antwoord, dat hij dan pas Gôwa verloren achtte, wanneer de 10,000 Wa-djorezen, waaru eê hij te hulp gesneld was, allen gesneuveld zouden zijn.

En toen pas kon hij besluiten om den vriend te verlaten, als deze hem daarop tegemoet voerde, dat Gôwa dan voor niets een' schuld van 10,000 kos'elijke menschenlevens op zich laden zoude. „Keer toch te-fftug, mijn broeder! zoo sprak de koning van Gôwa, „en neem het

„belang van uw land ter harte. Dan kan het volk van Wadjó nog

„eenmaal als 't ware de zaaipadie worden, waaruit het land van Gôwa

„als welige padie op nieuw verrijst.

Weldra wendden Aroe-Palâkka en de vorst van Sôppeng al het mo-gelijke aan, om La-Tânrilâï weder op hunne hand te krijgen. Tot dat einde zonden zij zekeren To-Sâwjj naar Solosin Wadjó, die den âros-matôwa voorhield, dat het Bône, Wadjó en Sôppeng dan pas wel kon gaan, wanneer zij zich hielden aan het verbond der Tdlloempófjdwe.

Doch hierop werd door La-Tânrilâï ten antwoord gegeven, dat hij dat volkomen met de vorsten van Bône en Sôppeng eens was, maar dat zij ontrouw aan dat verbond geworden waren, door de hulp der Hollanders in te roepen.

„Wadjó , zoo sprak hij, pvreestße Hollanders ; maar JteeJï'ontzag voor

„de Godheid, en schaamt zich daarom zijn verbond met Gôwa te ver-breken. Het wenscht alzoo te leven of te jterven meLGôwa.

To-Sâwâ hervatte daarop, dat de beide broeders van Wadjó zich be-wust waren, steeds trouw aan het verbond der Tâlloempôfjô\ve gebleven te zijn, en dat zij dit steeds hoopten 1e blijven.

Zoo echter Wadjó met Gôwa wenschte te leven en te sterven, had het thans geen' andere keuze dan den dood, want Gôwa was immers nu zoo goed ais dood. De broeders echter hadden het leven liever dan den dood ; en daarom zouden zij de partij kiezen van de levenden, d. i. hier:

Tan de Holländers.

Daarop werd Tossôra omsingeld, en ten slotte ingenomen.

Hiervan was echter La-Tânrilâï geen getuige meer, daar hij geduren-de het beleg op geduren-de bastions van geduren-de bêntefig omkwam, van waar hij bij ziju' dood den naam kreeg van Mâtinroice ri-salekôna, of den op zijn bastions

ontslapene, gelijk ook van Mpelâïyengi moesoéna ri-Tossóra, d. i. lett. : den vorst die den oorlog van Tossôra verlaten heeft, alzoo : gedurende het be~

leg van Tossôra ontslapen is.

Zijn opvolger La-Palîli To-Mâloe zag zich weldra genoopt, Tossôra

nan Âroe-Palâkka over le geven. En deze brngt den ftroo-matAira met de voornaamste van de andere vorsten te Makassar, alwaar op 23 De-cember 1670 een verbond van Wadjó met de Ilollandselie Compagnie ge-sloten werd, dat grootendeels geschoeid was op de leest van het pas op 18 November 1667 tot stand gekomen Boengaaisch contract.

Ook werd thans het verbond der TfilloempóljOwe, of de Lamoempa-toWe ri-Timdbroeiïg tusschen Bone, Wadjó en Soppeng vernieuwd.

^ Verder valt van dezen La-Palîli To-Mâloe Poewânna G alla weinig bijzonders te vermelden.

Des te meer verdient daarentegen onze opmerkzaamheid de âroe ma-iôwa La-Sâlle Âroe-Kampîri To-Tânri, die voorzeker de achtingswaardig-ste van al de âroe-matôwa's van Wadjó geweest is. Yan geen' hunner toch vindt men zooveel vej standige maatregelen in het belang van land en volk opgeieekend als van hem.

Zoo liet hij bijvoorbeeld onmiddellijk na den oogst huis aan huis een' zekere hoeveelheid padie, geheel naar ieders goedvinden, ophalen, en die padie in voorraadschuren verzamelen, ten einde daaruit de armen en.

gebrekkiger» van spijze te voorzien, en in de dagen van misgewas hon-gersnood ie voorkomen.

Voorts liet hij ook op zekere tijden huis aan huis geld inzamelen, met tot bevordering van eigen grootheid en genoegen, maar om als 't ware diakoniekassen daar te stellen, waaruit men arme menschen onder-steunen, en de kosten hunner begrafenis goed maken konde.

Doch niet enkel in het belang van behoeftigen, maar ook tot bevorde-ring van landbouw en vooral van handel, liet hij van tijd tot tijd geld inzamelen. Op deze wijze stelde bij kassen daar, waaruit onbemiddelde handelaren tegen zeer voordeelige voorwaarden een handels-kapitaal er-langen kouden.

Gewoonlijk kregen zij dit op de wijze van lagiWba tâ-mdte yfkna (vergl. beneden de vertaling van het handels- en schëep^vetboek, Hoofd-stuk VIT, Noot ee\ en konden zij alzoo »/, van de winst voor zich zelven behouden. Het resteerend' »/, competeerde het land als geldschieter-en daarvan strekte de egeldschieter-ene helft tot stijving van de kas, werd de andere"

besteed tot aankoop van geweren, kruid en kegeb. Voor dat kruid liet hn te Tossôra magazijnen bouwen. Be geweren werden aan de zorg van een' 'Hoofd {djannan$, of pakaSjânnÛngâi^ toevertrouwd, die deze wapenen onder daartoe geschikte menschen verdeelde, en bestendig toe-zag, dat zij naar behooren schoon gemaakt en zoo noodig gerepareerd werden.

Eindelijk achtte hij het ook in het belang van het land, dat zijn' on-derdanen gedurig in het hanteeren van wapenen geoefend werden ; yan daar dat vooral in vroeger' tijden de handelaren den naam hadden van

goede schutters te zijn, Of zij nog heden ten dage in dit opzigt uitmun-ten, wordt door mij betwijfeld Wel zag ik in vroeger' jaren te Tempe verseheiden' gegoede lui, en daaronder ook handelaren, des namiddags met zeer veel succes scbijfschieten, dich meer durf ik daaromtrent niet te verzekeren.

Wat echter maar al te uitgemaakt is, is dit, dat men tegenwoordig te vergeefs naar diakoniekassen en fondsen tot bevordering van handel zoekt.

Dit deed rne dan ook vroeger (Beknopt verslag van een paar togten in de Binnenlanden van Celebes ia 1857 en 1861) de mededeeling van den Gouverneur Smout, die ook van dergelijke algemeene kassen urn. gewaag-de, eenigzins in twijfel trekken.

Thans echter ben ik door middel van "Inlandsche bronnen (men vergel.

bijv. mijne Boog. Chrest. I, bl. 516 en vlg.) overtuigd geworden, dat zij in vroeger' tijd werkelijk bestaan hebben.

De opvolger van dezen La-Sâlle, met name La-Madoekällang Aroe-Singkang of Âroe-Pancki, was een man van een geheel ander ka! akter, die zelfs gedurende de regering van La-Sâlle als een geduchte zeergover bekend stond, en met een vloot van 40 praauwen, waaronder verscheiden' bintas offormeele rooversvaartuigen behoorden, gedurende geruimen tijd op verschillende plaatsen de zee onveilig maakte. Hij veroverde zelfs Koeti en Passiv op Borneo, van waar hij ook onder den naam van Aroe-Passir bekend staat. Hij randde zelfs de vaartuigen der O. 1. Com-pagnie aan : en nadat de Nederlandsche kruisers hem op de hoogte van Mandar en Kaîli te vergeefs bevochten hadden; verstoutte hij zich, op de eilanden tegenover het Port Rotterdam een' landing te doen, en al-daar alles te vuur en te zwaard te verwoesten. Doch vooral benadeel-de hij benadeel-der Compagnie, als roover en later als âros-matôwa van Vfuljó, niet weinig in den oorlog met den insgelijks zoo beruchten karâëng-Bôn-tolâiigkasa, die den koning van Gôwa weggejaagd en zich zelven op den troon van dat rijk geplaatst had.

De koningin van Bone, met name Batari-tôdja, die de partij der Compagnie gekozen had, moest dit, althans aanvankelijk, zeer bezuren, aangezien Wadjó haar van den troon vervallen verklaarde, en m haar plaats zekere Danrâyn, een' zuster van den Gowaschen koning Aboe-1-Chair Al-Mançoer tot vorstin uitriep, ja Bône zelfs noopte de ouder Aroe-Palâkka van Wad/jo ontvangen brandschatting te restitueeren.

Nadat Karâëng-Bontolângkasâ het der Compagnie reeds bij herhaling maar al te benaauwd gemaakt had, verscheen hij in 1739 zelfs voor het Port Rotterdam, om dit in naam van Gôwa, Wadjó en Bône op te eischen. Doch hier werd hij door den (oenmaligen Gouverneur van Ce-lebes, den Admiraal Smout, op zoodanige wijze ontvangen, dat hij met groot verlies meest aftrekken.

Gedurende dit beleg hadjle Gouverneur nog gelegenheid, om de eer-lijkheid en trouw der Wadjoresche handelaren te leeren kennen. Op een' oogenblik, dat de positie van de belegerden nog allerhagchelrjkst scheen, ontmoette een Wadjorees, die aan een' Nederlandsen' koopman binnen het Fort een' aanzienlijke som schuldig was, een' zendeling en spion van den Admiraal, en verzocht hem, iets ter afdoening van zijn' schuld in het berende kasteel te willen medenemen. En als de ander zich daartoe bereid verklaard had, gaf hij hem een jong slavinnetje en een slaafje mede, met verzoek, dat de schuldeiseher beide taxeren of ver-koopen mögt, om vervolgens de waarde of opbrengst daarvan van de schuld af te trekken.

Daags nadat de vijand het Fort Eotterdam verlaten had, trok de wakkere Smout naar Gôwa, en leverde daar nogmaals met zoo gunstig gevolg slag, dat Karâëng-Bôntolâfigkasa zelf zwaar gewond binnen de hoofdplaats van Gôwa moest vlugten. Ook hier vervolgd, week hij in allerijl naar het gebergte, waar hij weldra aan zijne wonden overleed.

De stad werd onmiddellijk ingenomen, en de jeugdige vorst van Gôwa, met name Aboe 1-Chaïr Al-Mancoer in zijne waardigheid hersteld.

Eeeds in December \an het volgend jaar (l?40) trok de Gouverneur Smout met de Bonieren tegen Wadjo' op, om dit rijk te straffen voor de beleedigingen zoowel der Compagnie als Bono aangedaan. Naauwelijks Was hij in Wâdjo' aangeland, of men kwam hem met een zoogenaamde papasdra te gemoet. Dit was een geschenk, bestaande in buffels rijst vruchten en andere levensbehoeften, en gaf zooveel te kennen, als dat men hoopte, dat hij nog terugtreden (Eoeg. soró) en van den oo,log af-zien zoude. Doch Smout weigerde deze liulH» t *

° u' u e z e nulde te ontvangen; en zoo kwam het dan in Februari) van 174 1 int o™ i i v

a-~ •> '1 L 'Oleen bloedig treffen, waarbij de Wadjorezen geheel verslagen werden.

Jammer slechts, dat de daarop van Java ontvangene berigten omtrent den opstand der Chinezen onder den Gouverneur Generaal Valkenier zulk een algemeene verslagenheid onder de troepen teweeg bragten.

Doch wat nog slimmer uitwerking deed, was, dat men ten ..evoke van het uitblijven van een vaartuig met nieuwe mondbehoeften ea dewül het omliggende land geheel verwoest was, bijna vijf dagen nagenoeg honger moest lijden.

Toen men eindelijk genoegzamen voorraad erlangd had, werd er neg maals van 's morgens vroeg tot zonsondergang een allerbloedigste strijd gestreden, die met een volslagen' nederlaag der Wacijorezen eindigde, en waarbij zij NB. 42 stuks geschut iu de handen der onzen moesleiTachter-laten.

Thans werd er onmiddellijk tegen Tossôra, de hoofdplaats van het Wadjoresche rijk, opgetrokken. Eli naar het zich liet aanzien, zou de

oorlog toen weldra ten einde geweest zijn. Maar o wee, daar begonnen de Warfjorezen onderhandelingen aan te knoopen, die aanvankelijk het vooruitzigt op gunstigen uitslag aanboden, maar ten sjotte van geen effect bleken te zijn.

,- Ondertusschen waren de op Celebes zoo hevige regenbuijen ingeval-len, en nu deed het moerassige van Tossora's omstreken liet getal zieken tot een' onrustbarende hoogte stijgen.

Eindelijk besloot de Admiraal Smout, om zijne legerplaats naar het nabijgelegen' Lagoesi (in Pamâna), dat inmiddels door den koning van Tanette Yoesoepoe Facharoe-d-dïn genomen was, over te brengen. Hij rigtte een aantal werken op, om Tossôra te beschieten. Doch op nieuw losbrekende stormen en onweders, door hevige regenvlagen en een' bui-tengemeen hoogen waterstand gevolgd, vernielden al de aangelegde wer-ken, of maakten ze onbruikbaar.

Daardoor geraakte het Nederlandse!« leger in gevaar; en het laat zich dus zeer goed verklaren, dat Smout nogmaals beproeven wilde, om lann-s vredelievenden weg een einde aan den krijg te maken. Doch het kan ons aan den anderen kant niet bevreemden, dat' de Wadjoiezen zeer goed begrepen, in welk een moeijelijke positie de onzen thans verkeerden, en dat zij dus geenszins genegen waren, om noodeloos een contract te sluiten, dat hen in hunne vrijheid beperkte.

Ofschoon er te Makassar een contract gevonden worde, dat op 25 Maart 1741 te Lagoesi tegenover Tossôra tussehen den Admiraal Smout en den âroe-matôwa van Wadjó La-Madoekailang- Aroe-Singkäng geslo-ten zou zijn, blijkt het echter maar al te duidelijk uit inlandsehe bronnen, doch vooral uit de eigen' verklaring van Smout (men zie uittreksels uit de Memorie van den Gouverneur Smout in het ïijdschr. van N. Indië, Jg. XVI, bl. 242), dat eindelijk „alle onderhandeling afgebroken werd,

„en dat die van Wadjó hun woord gaven, dat zij het niet onderteeJcende //Verdrag echter in alles zouden naleven.

Naar het schijnt, was het voor Wadjó vooral een steen des aanstoots, dat het contract van 1670 „vooreerst en vooral stand zou grijpen en //blijven in zijn' volle waarde, alsof het in dezen van woord tot woord //Ware geïnsereerd." En volgens dat oude contract nu werd Wadjó niet meer als een onafhankelijk rijk maar als een leen van de Compag-nie beschouwd, zoodat de vorsten en bevolking van Wadjó beloven moes-ten, zich als goede getrouwe onderdanen van de Edele Compagnie te zullen gedragen.

Als nu de Wadjorezen hiertegen opkwamen, en verlangden geheel als

Als nu de Wadjorezen hiertegen opkwamen, en verlangden geheel als