• No results found

weinig meel, ook gebezigd als vvilsel voor gebak) mee naar huis. krijgen

7° Als uén der Wadjoresche handelaren komt. te sterven, wordt er van het geld, dat hij door zijne zaken verdiend heeft, eene zekere som af-genomen tot het slagten van een' buffel en het laten doen van lijkgebe-den. Van dien buffel nu, gelijk van iederen buffel die bij eenig feest gislagt wordt, moet een stuk aan den niatôwa gebragt worden, onver-schillig of men hem bij die gelegenheid al clan niet als gast genoodigd hebbe.

Verder werd ook bij vernieuwing bekend gemaakt, dat de padâng-kangs of padjdwas, wij zouden zeggen groothandelaars, de pagodes of houders van wâroûg's en kleine winkels, en eindelijk de paldêyang's of rondventers van koopicaren, ieder binnen hun grenzen moesten blijven.

De groothandelaars mogten bijvoorbeeld geen kraampjes of kleine win-kels houden, evenmin waren rondvei.ten. De houders van kraampjes of kleine winkels moesten inkoopen van de groothandelaars, en de rondven-ters weder van de houders van kraampjes. Om van Chinesehe en Hol-landsche handelaren in te koopen, was hun verboden, dat stond alleen aan de Wadjoresche groothandelaren vrij. De houders van kraampjes tnogten geen' waren rondventen.

Zoo iemand die bepalingen overschreed, werd hij met algemeen goed-vinden beboet met 20 manden sokkó en tj'angkoeliiïg (men zie bl. 32, reg. 3 v. o. vlg ). En deze lekkernij werd dan iu de lângkarâ (het Boeg.

lidlads) door de vergaderde menigte gegeten.

Bij herhaling van het misdrijf werd deze zonderlinge straf nogmaals toegepast.

Wanneer iemand zich echter 'tot drie keeren toe bezondigd had, werd hem de vergunning om handel te drijven ontzegd.

Zoo hij dan berouw toonde en vergiffenis vroeg, kon hij wederom in genade aangenomen worden. In dit geval werd hij door de hoofden

A

voor den matôwa gebragt, en besloot men de zaak met een diner, terwijl de jongelui zich na afloop daarvan vóór de woning van den matôwa met de rottanbal of raga amuseerden.

Doch om tot de wijding van matôwa Amânna Gâppa terug te kee-ren, des daags nadat aan de Wadjoresche handelaren hun verpligting omtrent den matôwa en omtrent elkander voor oogen gehouden was, be-gaf men zich gezamentlijk tot La-Patâoe, die toen koning van Bône en laniäng i-Toewa van Wadjó was, om hem kennis van de afgeloopen' plegtigheid te geven. De vorst drong er op aan, dat men zich stipt aan de overeenkomst en aan de oude gewoonten houden mögt. Zoo iemand daartegen zondigde, verzocht hij, dat dit ter zijner kennisse ge-s a g t wierd.

Een acht maanden later liet de vorst Amânna Gâppa tot zich. roe-pen. De gouverneur van Celebes had den vorst door zijn' oppertolk laten

3.

e verzoeken, dat hij hem een' geschikt' matjô\va-bâk/e, of Inlandsch han-iehhoofd, mögt aanwijzen. En deze had daarvoor op Amânna Gâppa liet oog geslagen.

„Ik verlang alzoo, matôwa \" dus luidde de taal van La-Patâoe,

„dat alle Bonieren, Soppengers, Loewoenezen, in één woord, alle volk-stammen die de Boeginesche taal spreken, en hier handeldrijven, onder

„uwe orders staan, onverschillig, of zij tot de ondergeschikten of tot de

„hoofden behooren ; tenzij zij zaken afgescheiden van den handel hebben,

„waarmede gij natuurlijk niets te maken hebt."

Gedurende het mal.ôwa-schap van Amânna Gâppa breidde zich d handel onder de AVadjorezen te Makassar zeer uit, zoodat zij ook gedu-rig zaken met Maleijers en Chinezen hadden. Daarom maakte Amânna Gâppa een' overeenkomst met den toenmaligen kapitein der Chinezen 1-Wâkko en den toenmaligen kapitein der Maleijers injtje TjoHa, waar-bij bepaald werd, dat, zoo Wadjorezen in de wijk der Chinezen handel dreven en daar kwestie's met Chinezen kregen, de kapitein der Chinezen bijgestaan door den matôwa-Wâdjo regt zou spreken.

Zoo daarentegen Chinezen onder de Wadjorezen kwamen handeldrij-ven, zouden de kwestie's door den malôwa-Wâdjo met assistentie van den kapitein der Chinezen uitgemaakt worden.

Ten opzigte van de Maleijers werd op gelijke wijze bepaald.

Van de opvolgers van Amânna Gâppa valt minder belangrijks meè te deelen.

Alleenlijk blijkt het, dat zij dikwerf mat groote moeijelijkheden te kampen hadden. Zoo had bijvoorbeeld een La-Mâdâ veel moeite, om overeenkomstig het verlangen van de koningin van Bône, met name Batâri-Tôdja, en van den raming i-Toewa, te weten : den dâtoe van Baringâng, die haar later in de regering van Bône opvolgde, aan de Wadjorezen te beduiden, dat het wenschelijk was, dat zij zich meer in één kampong concentreerden.

Doch de een maakte bezwaar wegens de kosten van het verhuizen;

de ander beweerde, dat men hem. in den kampong der Maleijers, of waar hij woonde, minder met reparatie van huis of pagger bemoeijelijkte ; we-der een anwe-der beweerde, dat er in kampong-WacTjó meer heerendienst dan elders gevorderd werd, enz.

wat La-Mâdâ vooral niet weinig ergerde, was, dat men uit vreeze voor Bône maar al te dikwerf zaken, die bij hem te huis behoor-den, daar bragt, en dus de bemoeizucht van koningin en raming i-To'b-wa niet weinig in de hand werkte.

Het valt dan ook niet te ontkennen, dat het heer^hzachtigjntvran.

i ^ L l a r a k t e r dat de meeste vorsten van Bône in vroeger' tijd op de treurigste wijze kenmerkte, voor de Wadjoresche matôiva's te Makassar

maar ai te dikwerf zeer belemmerend werkte.

Dit werd echter gewis door niemand meer ondervonden dan door Lakuda.

Toen de koning van Bône met name Àroe-Palâkka Moehammed Is-maël rieb voorgesteld had, dat hij de Wadjoresche kooplui bezigen konde om eigen' schulden te betalen, en bespeurde, dat men hiertoe alles be-halve gezind was, kende zijne woede perk noch palen. Hij verbood o.

a. de Wadjorezen die van elders kwamen met hun mede-Wadjorezen te Makassar handel te drijven. Hij liet de Wadjoresche bevolking allerlei onverpligte heerendiensten verrigten, gelastte hen bijvoorbeeld huizen te bouwen, niet alleen voor hemzelven, maar insgelijks, hetgeen geheel strij-dig met de adats was, voor anderen. Zoo gebeurde het ook op zekeren tijd, dat de Chinesche wângkahg, die in vroeger' jaren telkens op een' vasten lijd rijkelijk met zijden stoften en andere kostbare zaken beladen te Makassar kwam, om daarvoor van de Wadjoresche handelaren tripang, vogelnestjes enz. in betaling te ontvangen, weder volgens gewoonte ar-riveerde. Doch toen dit maal laatstgenoemde artikelen bijzonder hoog in prijs waren, wenschten de Chinezen liever geld voor hunne waren te ontvangen. En ofschoon deze eisch tegen de overeenkonst was, kregen de Chinezen bij den koning van Bône gelijk.

Te midden van deze en meer andere onbillijkheden, ontstond er eens-klaps twist tusschen den ko_niug_van Bône en den Engelschen resident Philips, die toen het Kuropeesch bestuur in handen had, met dat gevolg, dâTAroe-Pajâkka in 1814 Makassar in ^allerijl verliet, en d e ^ s i d e n ü e der koningen van Bône te Makassar voor goed opgebroken werd. De Wadjorezen te Makassar begaven zich terstond met de witte vlag J o t den resident Philips. En de matôwa LakÔda werd met de meeste onderscheiding behandeld. Zelfs werd zijn titel van matôwa in dien van kapitein veranderd.

Zijn zoon La-Óèsing Dâëng-MatônS, die pas dezer dagen in hoogen ouderdom overleden is, volgde hem als kapitein op, terwijl La-Paridagg de eerste luitenant der Wadjorezen werd.

Later werd La-Pandang kafein, en La-Dôlo, de kleinzoon van La.

Kâ&cng, luitenant.

Eindelijk werd La-üólo kapitein, en I.a-TIamad luitenant.

Eu nadat La-Hamad als luitenant afgetreden was, werd deze betrek-king niet meer vervuld, en bleef La-Dôlo tot op den huidigeu dag als

kapitein over. _ En hiermede eindig ik mijne mededeelingen omtrent de Wadjorezen,

om nu nog een paar woorden over de oendâiùj-ocndanj, of het handels-en scheepsbezoek, der Wadjorezhandels-en, die mhandels-en aan dhandels-en bovhandels-envermeldhandels-en zoo hoogst verdienstelijken matôwa Amànua Gâppa te danken hoeft, in

het midden te brengen, en dan dit wetboek, van vertaling en de noodi.

ge aanteekeningen voorzien te doen volgen.

De lezer meene niet, dat hem hier hetzelfde wetboek aangeboden zal worde«, als de Heer Leupe in het Tijdschrift voor Nederlandse* Indië, Jg. 1849, vijfde Aflevering, bl. 805 en vlgd., onder den titel van

„Wet-„boek voor zeevarenden van het koningrijk Makassar en Boegie, op het

„eiland Celebes", aan het publiek meegedeeld heeft. Dat stuk werd door den Heer Leupe op nieuw uit den in de „Collection de lois

mari-„times van J. M. Pardessus opgenomen' Maleisehen tekst vertolkt, en met de daarbij gevoegde aanteekeningen van Professor Dulaurier verrijkt.

Ook daar vindt men een opschrift, dat ons op zijn minst genomen aan groote overeenstemming van dat Maleische werk met de Boeginesche oendang-olmdang van Amanna Gâppa zou d,en denken, teweten : dat van : „Code maritime des royaumes Maiïgkassar (Macassar) et Bougui,

„dans File Celebes." En toch hoe vreemd liet klinken moge, die titel is letterlijk het eenige punt van overeenkomst. Zelfs wordt in het Ma-leisehe wetboek niets anders, dat eenige betrekking op Zuid-Celebes heeft, vermeld, dan „dat, warmer een jonk te Makassar komt, daarvoor aan

„regten geheven worden tnee gantafigs buskruid, drie zeilen en twee

„bossen rotting per petakh, te Bima daarentegen zeshonderd pitis van

„Java, twee zeilen en een' halve bos rotting per petakh", alsmede „dat

„te Makassar voor slaven het regt berekend wordt.van 10 man per

„petakh." Ziet daar alles. Daarentegen verschilt het Maleische stuk, wat strekking en inhoud betreft, nagenoeg niet van het insgelijks in het werk van Pardessus door Dulaurier uitgegeven „Code maritime du

„royaume de Malacca." Welligt is het dus slechts een wetboek voor Maleijers, die zich naar Makassar of Bima wenschen te Legeven. Hoe men op de gedachte gekomen zij,- om het geschrift in kwestie aldus te betitelen, moet ik verklaren niet te begrijpen, te meer daar ook bij Par-dessus geen Maleische tilel voorkomt, die, al ware het ook maar in de verle, op Boegin&zen of Ma/cassareii zinspeelt.

Dat Pailles, zooals Pardessus in bovenaangehanld werk, Deel Vf, bl.

S7S, ttcdedeeb, in de Asiatic Researches, Feel XI1, bl. l;i0, beweren konde: „dat de zeewetten van Malakka met eenige kleine wijzigingen

„door verschillende oude en maglige staten op Celebes aangenomen

v.a-„ren, en dat rij door de meeste kooploden op dat eiland nog nageko-m e n werden", is wel een bewiis dat Rattles nog zeer weinig met den toestand van Zuid-Celebes en deszelfs bevolking bekend was, want tot op den huldigen dag zal MCn bezwaarlijk een Boeginees of Makassaar vinden, die in staat zou zijn, om het Maleisch van dat Malakkasche wet-boek te ontcijferen. Zoo de Maleijers dus hun wetwet-boek op Zuid-Celebes badden villen invoeren, zonden zij zeker begonnen zijn, met het in de

Borginesclie of Makassaarsche taal te laten overbrengen. Dat dit

eek-»er 'niet geschied zij, zou ik bijna onder eede durven te verklaren, want ft |H.t) hfer, in weerwil van langdurig» omgang met Inlanders, nog

„ooit eeuh, «poor van zulk een wetboek ontdekt. Trouwens er komt dan ook te veel in voor, dat volstrekt van geene toepassing op de Boo-l e s c h e praauwen zijn zoude, daar bij de Boo-laatst» aBoo-lBoo-les veeBoo-l eenvoudi-ger inge, igt, en het personeel slechts zeer beperkt is. Zelfs zouden som-mige bepaling», die onder de Maleijers hoogst wenschelijk kunnen zijn, bijden volk d s de Boegi«ezen alligtelijk aanleiding tot oproer geven.

Indien bijvoo.beeld een gozagvoe-der op een' Boeginesche praauw zijn volk volgofs het Malakkaaseh wetboek gedurig met het uitdeden van

«lagen wilde doen straffen, geloof ik, dat hij spoedig hij een amok zijn leven zoude laten.

E« (hans genoeg hiervan. Zoo iemand de waarheid vau het bo-venstaande nog eenig/ius in twijfel trekken mögt, verwijs ik hem liever

«mar het iu het Tijdschrijft voor Nederland«* Iodic voorkomend werk van den Heer Leupc.

Keeren wij thans tot het zooveel beter op Zuid-Celebes bekende en voorzeker teregt als Bwgineesch betitelde handels- en scheepswetboek terug.

Ofschoon deze dendang-dendang van Am&nna G&ppa reeds geruimeu tijd gelede«, zoowel door de Engelsehen als de Eranschen en Duitschers, niet alleen in het Boegineesch maar ook in de talen der dvie genoemde natiën, gepubliceerd zij; acht ik het toch geenszins onbelangrijk, om dit werk ook nog eens onder ons Nederlanders het licht te laten zien-, te meer daar het vroeger geleverde niet alleen veel minder uitvoerig is W), maar ook, wat tekst » vertaling betreft, hoogst gebrekkig genoemd mag worden.

In 18S9 verscheen te Singapoera een klein boekske in 12° onder den titel van-. „A Code of Bugis maritime laws." Hiervan schijnt slechts een' zeer kleine oplage gedaan te zijn, zoodat het mij, in weerwil van alle genomen moeite, niet heeft mogen geluKkcn, om nog een exem-plaar daarvan te Singapoera magtig te worden. Trouwens dit is geens-zins te verwonderen, wanneer men uit b e t » » * ) in 181-5 verschenen deel van de „Collection de lois Maritimes" van J. M. Pardessus, bl, 377, verneemt, dat deze schrijver er zelfs reeds in 1887 nog ternaauwer-nood é » exemplaar van bekwam.

Dat zeldzaam stuk werd onder de leiding van den Heer Dulaurier in

(d) NB. Terwijl wijn Handschrift 25 hoofdstukkeu bevat, heeft men in gemelde uitgaven slechts 14 hoofdstukkeu, waarvan nog 5 over niets anders dan vracht van goederen, en 3 over vracht van slaven en slavinnen handelen, hetgeen in mijn Handschrift in slechts twee hoofd-stukken zamengevat is.

liet zoo even genoemde werk van Pardessus afgedrukt, met den titel van

„Code Bougui" bestempeld, en van eene Fransche vertaling met aantee-keningen voorzien. Deze overzetting echter geschiedde niet uit het Boegineesch, waanne.de Dulaurier onbekend iras, maar volgens zeggen van Professor Veth (Handd. van het Ned. Bijbelgen. 1847, bl. 51) naar eeu' Maleische bij het Boegineesch gevoegde vertolking.

Later (in welk jaar. blijkt niet uit den titel) verscheen nogmaals te Parijs een afdruk van den Boegineschen Lekst van dit zelfde „Code

„Bougui" ouder het opschrift van : „Chrestornathies Océaniennes. Textes

„en langue Boughi. Imprimerie Orientale Callet, E. de Seine 53."

Eindelijk werd dit zelfde stuk nogmaals in 1854 te Weenen aan de hof- en staatsdrukkerij uitgegeven door den Heer E. Seelieb.

Ofschoon ook deze geleerde volkomen onbekend was met het Boegi-neesch, voegde hij er echter niet alleen een' vertaling maar ook een' op-gave van Boeginesclc rededeelen en zelfs een vocabulaire bij.

Tot dit alles werd hij volgens eigen' verklaring in staat gesteld door eene in 1832 te Serampore uitgekomen' Engelsche brochure en een on.

uitgegeven Boegineesch Woordenboek.

Ook deze brochure heb ik tot mijn leedwezen niet magtig kunnen wor-den. Het komt me echter, naar de Weener navolging te oordeelen, bij-na zoo goed als zeker voor, dat dit stuk geheel uit dezelfde bron is voort-gekomen, als het insgeljks in 1832 te Siilgapoera gedrukte „Code of

„Bugis maritime laws", waaraan het stuk van Dulaurier in de „Collection

„de lois maritimes" van Pardessus zijn' oorsprong te danken had. De drie mij bekende stukken toch (te weten : de twee Fransche en het eene Dnitsche) komen, wat den tekst betreft, geheel met elkander overeen, tenzij men het een verschil mögt willen noemen, dat de veelvuldige fou-ten in het plaatsen van letters en punfou-ten, gelijk ook in de afscheiding der woorden, niet steeds op dezelfde plaats voorkomen.

Verre zij het van mij, dat ik een' Dulaurier en een' Seelieb hard zou willen vallen, omdat zoo groote slordigheid van tekst het lezen en

ver-»taan alles behalve gemakkelijk maakt.

Evenmin wil ik het hun als een' smet aanwrijven, dat hunne over-zetting soms volstrekt niet met het origineel klopt, of dat het Boegineesch nu en dan maar geheel onvertaald gebleven is ; want zij waren beide der Boeginesche taal onkundig, en moesten dus den Maleischen en Boegine-schen gids blindelings volgen. Dat zij dit met naauwgezetheid gedaan hebben, vertrouw ik ten volle; en dat doende hebben zij het wetenschap-pelijk publiek geleverd, wat zij konden.

Maar ik heb een' grieve tegen hunne gidsen, want die hebben hen deerlijk misleid, zooaL zij zeken, naar ik hoop, zullen erkennen, wan-e wan-e r zij daar, waar onzwan-e twan-ekst ovwan-erwan-ewan-enkomt, Luwwan-e vwan-ertaling mwan-et dwan-e hiwan-er

geleverde blieven te vergelijken.

Dat genoemde heeren zich niet eßkel tot een' vertaling van hun on-getwijfeld grondig bekende talen bepaalden, maar zich ook aan beschou-wingen over liet Boeginecsch waagden, was mijns inziens een halsbre-kend werk. Hoe het hun daarbij gegaan zij, blijke uit enkele opmer-kingen, die voorzeker met vele andere konden vermeerderd worden.

Zoo teekent Dulaurier, o. a. bij tnatoicaë aan, dat het is : jurisconsulte, littéralement : „un praticien, a practitioner in lam"; doch het beteek. : het Hoofd, afgeleid van mutéwa, een Hoofd. Hier bedoeld het Hoofd der Wadjorezen, met name Amânna Gâppa (Lett. : de vader van Gcqp«, niet : Vater Gapva, zooals Seelieb, of Tire Géppa, zooals Dulaurier be-weert, het is zamengesteld uit arm, vader + na, pers. vnw. 3pers.). Het Boeginesche werkwoord soe, of met het voorvoegsel ma : mchoe, uitgaan, naar buiten gaan, vergelijkt Dulaurier met het Mal. masoa, ingaan, bin7

nengaan. Zeker geen klein verschil ! Maar stellig nog vreemder klinkt xijne opmerking omtrent het Boeginesche lao, of, zooals hij het zeer ver-keerd schrijft, look. Dit woord beteekent onder alle Boegmezen een-voudig gaan, onverschillig, op welke wijze men zich ergens heea bege.

ve ; maar nu blieft Dulaurier het te vertalen met : aller en mer, mettre à la voile, het NB. afleidende van het wortelwoord 0 ?) Ido'e ; doch aan-genomen, dat Ido'e een wortelwoord van lâo zou kunnen zijn ; zoo is lao'e in de be'teekenis van zee niets anders dan het Maleische of Javaanscue Ittoet dat in den door Dulaurier gevolgden Boegineschen tekst verdwaald is ; zee beteekent in het Boegineeseh eigenlijk : tan.

En thans genoeg hiervan.

Eu wat zal ik nu zeggen van de door Seelieb opgemaakte lijst van Boeginesche deelen der rede ? wat van het Boeginesche vocabulaire ?

Hierover kan ik insgelijks tot mijn leedwezen geen gunstig oordeel uitbrengen. Ook thans wederom slechts een enkel voorbeeld uit vele.

In het stuk over de deelen der rede wordt aan lya (gij) de beteekenis van het voornaamwoord van den derden persoon enkelv. gegeven. Het voornw. Spers. meerv. heet volgens hem mdunan-taóiwe, doch zoowel Männaüg als taoe beteekent menschen. Het zou dus letterlijk Menschen menschen beduiden, nog al een verschil met zij. Wijslijk wordt ver-taald met mâfjaï (hij is knap) ; slecht met pede mâdjâ (hoe langer des te slechter): zoowel met iya-doewaë (die twee); ten minste, minstens, met:

mdkoWe âdjâ (lett. : het kan, doe het toch niet) ; de uitroep ha ! met isâ-gi ''wie weet het ?).

ID het vocabulaire vindt men bij herhaling twee en meer bij elkan-der gevoegde woorden als enkele opgegeven. Zoo bij voorbeeld nalao, hij gaat ( l m . uit na vnw. Spers. + Mo, gaan) ; nawelâïwi, hij of zij,

of het, verlaat hem of haar, enz, (zam. uit na vnw, 3pers., + wüai,

verlaten, + i vniv. Spcrs.); rildkkoiï/ji, ltet wordt vergoed {jam. »if ri.

rnkong, vergoed worden, van iêkkong, vergoeden, + i vnw. Spers.), dat NB. met Stellvertreter (ons plaatsvervanger) vertaald wordt ; wakk»lêna, gemagtigde van Item of Uar, e n z. (zam. uit: tóM^ gemagtigêk, •+ m vnw. Spers.). Hoe a 6 r » « U# X<0? gegeten), in het Duitsch tó, so

rnkong, vergoed worden, van iêkkong, vergoeden, + i vnw. Spers.), dat NB. met Stellvertreter (ons plaatsvervanger) vertaald wordt ; wakk»lêna, gemagtigde van Item of Uar, e n z. (zam. uit: tóM^ gemagtigêk, •+ m vnw. Spers.). Hoe a 6 r » « U# X<0? gegeten), in het Duitsch tó, so