• No results found

Wegbereiders van het maatschappelijk werk in Nederland 1899-

In document Van Richmond naar Reid. (pagina 103-131)

Inleiding

Niet alleen in de Verenigde Staten maar ook in Nederland waren rond de eeuwwisseling naar de 20eeeuw en in het begin van die eeuw mensen actief om inhoud te geven aan vormen van maatschappelijk werk. Armenzorg was een belangrijke vorm maar niet de enige. In Nederland waren het in de eerste plaats Muller-Lulofs en vervolgens Adriani die hieraan hun beste krachten gaven. In dit hoofdstuk wordt belicht hoe zij bijdroegen aan de modernise- ring van de armenzorg en duidelijke, zij het soms nog wat ambivalente stappen zetten richting professioneel maatschappelijk werk. Hun doen en denken worden in dit hoofdstuk belicht, waarbij de door hen geschreven standaardwerken een belangrijke bron vormen. Daarop volgt een karakteri- sering van de werkvorm van beide grondleggers aan de hand van het verge- lijkingsschema.

Mede omdat Muller-Lulofs en Richmond vrijwel tijdgenoten waren en allebei aan de wieg stonden van de eerste maatschappelijk werkopleidingen in respectievelijk Nederland en de VS, worden enkele verschillen en over- eenkomsten tussen beide vrouwen benoemd.

Aan het slot van het hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op onder- zoeksvraag B. 1: Welke bijdragen zijn in de periode 1899-1940 in Nederland geleverd aan methoden van armenzorg/maatschappelijk werk? In een kort Post Scriptum wordt dan nog een van dit antwoord afwijkende visie geme- moreerd.

A M.G. Muller-Lulofs inVan Mensch tot Mensch, 1916

Marie Muller-Lulofs, die leefde van 1854 tot 1954, is een van de grondleggers van het sociaal of maatschappelijk werk in Nederland. Haar bijdrage aan de modernisering van de armenzorg en de oprichting van de eerste school voor maatschappelijk werk in 1899 vormde een belangrijke aanzet tot verdere doordenking en professionalisering van het sociaal werk.

Achtergronden, initiatieven en activiteiten

Marie Lulofs werd geboren als tiende en laatste kind van het echtpaar Lulofs- Postuma. De bloeiende graan- en tabakshandel van haar vader zorgde ervoor dat zij van huis uit geen financie¨le problemen kende. Na de lagere school volgde zij een tweejarige opleiding bij de Hernhutters of Moravische Broe- dergemeente in Zeist, een van de weinige plaatsen waar meisjes toentertijd voortgezet onderwijs konden volgen. De spirituele rijkdom en de materie¨le soberheid in deze religieuze werk- en leefgemeenschap maakten een onuit- wisbare indruk op de ontvankelijke zestienjarige, die in het internaat een passie voor het schrijven van opstellen ontwikkelde.

De confrontatie met hongerige en schamel geklede leeftijdgenootjes was voor haar sociale bewustwording van beslissende betekenis. Zij had het idee bij de ‘onterfden’ in het krijt te staan en dit zette haar aan om zich op 35- jarige leeftijd aan te melden als vrijwillig armenbezoekster. Zij was inmid- dels getrouwd en had drie kinderen die al wat groter waren (Bervoets, 1999). Beschroomd door het gebrek aan formele opleiding, maar met het schrijf- plezier uit haar kostschooltijd in gedachten, waagde Muller-Lulofs zich vanaf 1889 aan losse artikelen over sociale vraagstukken in hetUtrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad en het Sociaal Weekblad.

Behalve aan het schrijven wijdde zij zich spoedig aan een indrukwekkend aantal sociale activiteiten, waaronder de oprichting van een Volkshuishoud- school, een Commissie Bijstand aan Zieken voor thuisverpleging, een volks- zangklas en een kinderbibliotheek. In 1904 kwam op haar initiatief in Utrecht een kinderhuis voor ’naschoolse opvang’ tot stand, in 1906 de NV Maatschappij tot Verbetering der Volkshuisvesting ’Jaffa’ en een Centraal Werkloozen Bureau in 1908. Om woekerrente te bestrijden zette zij in 1912 een hulpbank op, die in 1926 werd omgezet in een Leen- en Spaarkas.

Eerder al, in 1890, nam Muller-Lulofs, samen met haar echtgenoot en A.W. Mees, het initiatief tot oprichting van de Vereeniging tot Verbetering van Armenzorg te Utrecht, die een eind moest maken aan de inefficie¨nte en willekeurige werkwijze van de particuliere bedeling (Waaldijk, 1996:109). Bij de oprichtingsvergadering in huize Muller wachtte zij in de achterkamer het besluit van de Utrechtse notabelen tot oprichting van de Vereniging af. Pas na tien jaar werd Muller-Lulofs tot voorzitter van de Vereniging gekozen; voordien werd zoiets niet passend geacht voor een vrouw. In 1912 stelde de Kroon een Utrechtse Armenraad in – waarin Muller-Lulofs namens de Ver- eniging plaatsnam – en bekrachtigde daarmee de bundeling van initiatieven op het terrein van de armenzorg. De Utrechtse Armenraad wilde de armen- zorg hervormen c.q. moderniseren. Ze beoogde dubbele bedeling en mis- bruik van armengelden te voorkomen en een respectvolle behandeling van bedeelden te bevorderen. Met het oog op het laatste gaf Muller-Lulofs tal- rijke cursussen aan armenbezoekers in spe. Ook het initiatief tot de oprich- ting van de Opleidingsinrichting voor Socialen Arbeid in 1899 in Amsterdam – in samenwerking met Arnold Kerdijk, H. Treub, Louise Went en He´le`ne Mercier – moet in dit licht worden gezien (Bervoets, 1999:30 e.v.).

Mercier liep al sinds jaar en dag met het idee om te komen tot een opleiding voor sociale arbeid. In 1885 schreef zij het artikel ‘Op den drempel van het sociale leven’1, waarin zij jonge vrouwen de weg wees ‘om werk te doen waaraan zij hun heele toewijding kunnen geven’ en waarin zij tegelijk be- nadrukte dat ‘slechts kennis, deugdelijke sociale kennis haar den drempel van het sociale leven mag doen overschrijden’. Marie Muller-Lulofs noemde dit artikel in 1905, tijdens een speech voor het Genootschap Liefdadigheid naar Vermogen te Amsterdam, een belangrijke inspiratiebron voor haar plan om een opleiding voor sociale arbeid op te richten (Ney & Hueting, 1989:10 e.v.). Daarbij stond haar een instelling voor ogen die naar het model van de Britse ’settlements’ was georganiseerd en onder bezielende vrouwelijke lei- ding stond. Zij stelde voor een dergelijk instituut te stichten, liefst midden in de Jordaan. Het zou zowel de nodige kennis als een eenvoudige levensstijl bijbrengen aan jonge vrouwen die in welstand waren grootgebracht en hen zo meer voeling geven met het arbeidersleven. Dit voorstel haalde het niet maar de opleiding zelf kwam er wel en werd een wereldprimeur. In die zin is het een van de successen van Muller-Lulofs, die weliswaar de confrontatie niet schuwde en zeer vasthoudend was, maar zich vaak onbegrepen voelde in het enigszins bekrompen wereldje van de Utrechtse notabelen. Verdacht van socialistische sympathiee¨n vanwege haar steunbetuiging aan de spoorweg- staking van 1903, verzuchtte zij in een brief aan He´le`ne Mercier dat het haar grootste fout was ’dat ik voor de fouten van de rijken niet hetzelfde geduld op kan brengen als voor die van de armen’ (Bervoets, 2002).

Inspiratiebronnen: Mercier, Kerdijk en het Elberfelder stelsel

Het waren niet alleen eigen ideee¨n die Muller-Lulofs ertoe brachten om zich in het sociale leven te verdiepen. De publicaties van de bekende feministe en sociaal activiste He´le`ne Mercier en van de jurist en links-liberale politicus Arnold Kerdijk moedigden haar aan om haar blikveld te verruimen en soci- aal actief te worden.

Mercier, die in eerste instantie vooral belangstelling had voor het vrou- wenvraagstuk, kreeg allengs meer interesse voor de ‘sociale quaestie’ van haar tijd. Behalve door het contact met Aletta Jacobs, vrouwenarts en femi- niste van het eerste uur, werd deze belangstelling vooral gestimuleerd door Kerdijk, die zij in het begin van de jaren 1880 leerde kennen en die een persoonlijke vriend werd. Kerdijk maakte deel uit van de redactie van het tijdschriftVragen des Tijds, waarin Mercier geregeld publiceerde en toen hij in 1887 hetSociaal Weekblad oprichtte, was Mercier als enige vrouw en als een van de invloedrijkste medewerkers aan dit tijdschrift verbonden. Op zijn beurt steunde Kerdijk Mercier, die van de pen moest leven, bij het overwin- nen van haar gebrek aan zelfvertrouwen als publiciste en hielp haar bij het vinden van nieuwe opdrachten.

Op aansporing van Kerdijk en in de overtuiging dat aan iedere praktische hervormingsarbeid grondige studie vooraf behoort te gaan, spande Mercier zich in om de sociale kwestie in al haar facetten te ontleden. In buitenlandse, veelal Engelstalige literatuur vond zij constructieve, praktische ‘oplossin-

gen’ voor uiteenlopende maatschappelijke vraagstukken. Mercier was in deze jaren zeer productief getuige reeksen artikelen in hetSociaal Weekblad over onderwerpen als de budgetten, voedingsgewoonten en woonomstan- digheden van arbeiders, fabrieksarbeid, arbeidsterclubs en productiecoo¨pe- raties. Voortdurend informeerde zij lezers over nieuwe initiatieven op deze terreinen in binnen- en buitenland. Het merendeel van haar artikelen werd later gebundeld, inVerbonden Schakels uit 1889 en Sociale droomen en daden uit 1893 (Slangen, 2002). Mercier was niet alleen een idealist maar ook een realist, een nogal zeldzame combinatie. Door haar toedoen kwamen in de Amsterdamse Jordaan een volksgaarkeuken (1886), het buurthuis Ons Huis (1892) en de Woningbouwvereniging Jordaan (1896) tot stand. Nadat zij door Aletta Jacobs in de Amsterdamse sloppenwijken was rondgeleid, zette Mer- cier zich in voor verbetering van de lamentabele woonomstandigheden van arbeidersgezinnen. Geı¨nspireerd door buitenlandse voorbeelden nam ze deel aan de oprichting van de N.V. Bouwonderneming Jordaan die 131 krotten in de Jordaan opkocht en verbouwde tot goede arbeiderswoningen die zij liet bewonen onder toezicht van woningopzichters. Dit laatste naar het voor- beeld van Octavia Hill in Engeland.

Mercier was ook enthousiast over het uit Engeland afkomstige Toynbee- werk dat gericht was op het bevorderen van klassenharmonie door een ont- moeting mogelijk te maken van arbeidende en hogere klassen, in volkshui- zen die ‘verheffing van het volk’ ten doel hadden. Zij had niet alleen een groot aandeel in de totstandkoming van Ons Huis en buurthuiswerk, maar oefende naast haar bestuursfunctie daadwerkelijke invloed uit op de inhoud van lessen, lezingen en andere activiteiten in het buurthuis (Dudink, 1999:7 e.v.).

Muller-Lulofs vond in Mercier en ook in Kerdijk belangrijke mentoren en bondgenoten, die het vermogen hadden ‘sociale dromen in daden om te zetten’ (Bervoets, 1999:21 e.v.). Voor de organisatie van de armenzorg vond zij inspiratie bij het Elberfelder stelsel. Dat werd in 1853 in het Duitse Elberfeld onder leiding van D. von der Heydt ingevoerd als een nieuw stelsel van burgerlijke armenzorg; de uitvoering werd in handen gegeven van een groot aantal vrijwillige armenbezoekers die districtsgewijs werkzaam waren. Deze stelden niet alleen een onderzoek in, maar namen ook beslissingen over de toe te kennen ondersteuning. De ver doorgevoerde decentralisatie maakte een sterke individualisering mogelijk2(Adriani, 1923:54). Deze vorm van

armenzorg was geheel nieuw: niet vanachter het bureau werd vastgesteld hoe geholpen moest worden, maar met gebruikmaking van persoonlijke contacten tussen armenbezoekers en armen. De verwachting was dat die persoonlijke contacten een dimensie zouden toevoegen aan de ondersteu- ning, maar dat betekende wel dat dit vrijwilligerswerk een zekere deskun- digheid vereiste.

Muller-Lulofs voelde zich door het Elberfelder stelsel zeer aangesproken. De titel van haar boekVan Mensch tot Mensch grijpt zelfs terug op haar uit- spraak (1916:16) over dit stelsel: ‘Geen ander stelsel dat naast de zo noodige controle, den bezoeker zijn zelfstandigheid zoo doet behouden; dat hem zo´o´

tot de ontplooiing van al zijn gaven en talenten in staat stelt; geen stelsel waarin de liefde ‘van mensch tot mensch’ zoo op den voorgrond treedt’.

Op de bres voor een opleiding tot maatschappelijk werker

Dat Muller-Lulofs niet voor een kleintje vervaard was, blijkt uit een voorval uit de eerste jaren van de Opleidingsinrichting voor Sociale Arbeid (Ney & Hueting, 1989). De belangstelling voor de school was niet erg groot. Van 1899 tot 1910 meldden zich 97 leerlingen aan (waaronder 1 man), van wie 65 het diploma behaalden. Om een betere bestaansbasis voor de opleiding te cree¨- ren wilde de toenmalige directrice, mevrouw Van Anrooij, in 1910 de oplei- ding verbreden tot een opleiding voor toekomstige huisvrouwen. Ook wilde zij een naamsverandering doorvoeren om de verbreding van de opleiding kenbaar te maken.

De grootste tegenstand kwam van Muller-Lulofs, die zich met hand en tand tegen deze koerswijziging verzette. Zij zag dat als zelfmoord voor de opleiding. Volgens haar moest het hinken op twee gedachten ophouden: de school moest gericht blijven op de opleiding tot sociaal werker. Zij voelde zich in haar opvatting gesterkt door de Sociale Vereeniging voor Armenzorg en Weldadigheid, die ook grote nadruk legde op het belang van de opleiding. Binnen het bestuur raakten de gemoederen zo verhit dat Muller-Lulofs dreigde desnoods onmiddellijk een nieuwe school voor maatschappelijk werk te stichten. Zij won de strijd en tussen haar en mevrouw Van Anrooij kwam het niet meer goed.

Muller-Lulofs had haar positie versterkt door in 1912 tijdelijk voorzitter te worden van het bestuur, en vanuit deze positie wilde zij de directrice binden door middel van een instructie waarnaar deze voortaan moest handelen. Van Anrooij kon dit moeilijk verkroppen en in 1914 besloot zij ‘om gezond- heidsredenen’ terug te treden als directrice maar als docente te blijven wer- ken. Omdat de richtingenstrijd hiermee nog niet van de baan was, moest zij van het bestuur ook als docente het veld ruimen (Ney & Hueting, 1989:41).

Leren van gevallen: de link van armenzorg naar wetenschap

Het was op grond van haar eigen ervaringen als armenbezoeker dat Muller- Lulofs meende dat een opleiding voor dit werk nodig was. Zij zag dat door onoordeelkundig handelen ellende eerder vergroot dan verkleind werd en dat in de versnipperde armenzorg zeer ineffectief gewerkt werd.

Over haar eigen ervaringen publiceerde zij artikelen en verzorgde zij le- zingen. Een aantal van haar teksten werd gebundeld in haar boekVan Mensch tot Mensch (1916), waarin zij een poging doet om professionele gedragsregels te formuleren op basis van werkervaringen. In het boek is de worsteling te herkennen om een werkbaar evenwicht te vinden tussen empathie en dis- tantie in het optreden tegenover mensen met een andere levensstijl.

Muller-Lulofs bracht hiermee in praktijk wat vandaag de dag nog wezen- lijk wordt geacht voor de opleiding van maatschappelijk werkers, namelijk het ontwikkelen van de professie en van zichzelf als professional door mid-

del van het ‘leren van gevallen’ (Van der Laan, 1996). Dat gold ook het thema afstand en nabijheid. Daarbij ging zij uit van het principe van ondersteu- ning van ‘self-help’ maar dan wel tegen de achtergrond van de sociale poli- tiek. Het motto luidde ‘geen armenzorg zonder sociale politiek’. Self-help had tot doel de autonomie van de hulpvrager zoveel mogelijk intact te houden en stigmatisering te voorkomen.

Muller-Lulofs is fel in haar veroordeling van steun geven zonder dat zorgvuldig nagegaan wordt of hulp inderdaad nodig is: geen gave zonder onderzoek. Eveneens is zij fel in haar afwijzing van wat zij noemt parasieten die leven op kosten van de filantropie. Zij moet niets hebben van de be- roepsbedelaar die, als hij het maar handig aanlegt, van de wieg tot het graf wordt onderhouden (10). Maar met evenveel hartstocht breekt zij een lans voor de mensen die het echt nodig hebben. In het hoofdstuk ‘Het optreden van den armbezoeker’ (135 e.v.) doet zij als het ware een voorzet voor de toekomstige Code voor de maatschappelijk werker met een citaat van de schrijver Hugo Verriest, tevens het motto van haar boek: ‘Ontdoe u van uw schoenzolen, want de plaats waar ge staat, is heilige grond’. Respect voor clie¨nten is voor haar een onaantastbaar gegeven. ‘Toch’, vervolgt zij, ‘mag dit respect, deze schroom, ons nooit weerhouden van meet af aan krachtig handelend op te treden, want met niets kunnen we de arme zoveel schade berokkenen als met onze eigen zwakheid. Van alles wat we in de gezinnen gaan doen, moet feitenkennis de basis zijn. Onderzoek is het middel om die kennis te verwerven’. In aansluiting hierop geeft zij een aantal richtlijnen voor verantwoord onderzoek.

Een citaat uitVan Mensch tot Mensch (55 e.v.) geeft beeldend weer welke spanning er volgens Muller-Lulofs bestaat tussen het ‘oude liefdewerk’ en de ‘nieuwe philantropie’:

‘De philantropie is thans niet meer slechts het antwoord op de roep van het warme impulsieve hart, zoals ze dat was in de Middeleeuwen. De caritas der 20eeeuw heeft het gouden kroontje der mysterievolle voorzienigheid afge- legd, den blauwen kiel van de werkman aangetrokken en zich in dienst gesteld van de maatschappij.. .. De armenverzorging werd nu wetenschap- pelijk; naast het impulsief en warm gevoel werd aan het nuchter denkend koele hoofd een plaatsje ingeruimd. De philantropie die tot nu toe ‘‘Ein- spa¨nner’’ was geweest werd nu tweespan. Ze keek het vreemde paard dat haar was toegevoegd wantrouwend aan; als ze de kans schoon zag, liet ze het op stal staan, nam haastig de vlucht en trok er alleen op uit.’

Voor de in 1908 opgerichte Nederlandsche Vereeniging voor Armenzorg en Weldadigheid hield Muller-Lulofs in 1910 een warm pleidooi voor het ver- binden van armenzorg en wetenschap: ‘De armenzorg van onzen tijd werkt niet meer, zoals vroeger, zuiver charitatief, maar o´o´k wetenschappelijk en o´o´k preventief. Ten gevolge van een enorme uitbreiding van hulpmiddelen, voortvloeiend uit een ingrijpende sociale wetgeving en een steeds wassende neiging tot sociale voorzorg op ieder gebied, eischt ze van den persoon die zich aan haar wijdt, thans geheel andere eigenschappen dan voorheen: niet

slechts goedheid, liefde en zelfverloochening, maar vooral ook kennis; za- kenkennis, lokale kennis, menschenkennis; niet slechts bekendheid met de organisatie waarvan men zelf deel uitmaakt, maar met geheel ’t complex der armverzorging en der sociale verzorging in stad en land; een combinatie van kennis en eigenschappen, die men zelden in e´e´n persoon verenigd vindt’ (Ney & Hueting, 1989:42).

Muller-Lulofs merkt meermalen op dat armenzorg op wetenschappelijke wijze dient te worden verricht. Zij doet dit met grote stelligheid, een stel- ligheid die mogelijk gebaseerd is op het gedachtegoed van de Scientific Philanthropy Movement. Volgens Waaldijk (1996:54) streefde deze beweging een wetenschappelijk verantwoorde, rationele en efficie¨nte organisatie van de particuliere liefdadigheid na. Eerste voorwaarde daartoe was samenwer- king en registratie.

Kenmerkende citaten over armen en aanwijzingen voor armenzorgers

De hieronder volgende selectie van citaten uit het standaardwerk van Mul- ler-Lulofs (1916) vormt een illustratie van de visie vanwaaruit zij werkt en de handelwijzen die ze voor het uitvoerend werk belangrijk vindt. De eerste twee citaten getuigen van begrip voor de positie van de arme en doen een beroep op de gemeenschap om zich met deze verbonden te voelen. De ove- rige citaten geven weer hoe Muller-Lulofs het methodisch handelen van de armenbezoeker ziet.

(6) ‘Het gebrek aan minimum levensonderhoud, d.w.z. aan de middelen die volstrekt noodzakelijk zijn om in ’t leven te blijven, stempelt de mensch tot ‘‘arme’’. Wat staat hem te doen om zich aan dien toestand te ontworstelen? De arme, wien ’t niet mag gelukken door arbeid zich die middelen te ver- schaffen, staan drie wegen open: bedelen, sterven, stelen. Bedelen wil hij niet, sterven nog veel minder, stelen is door de wet verboden. Indien dus geen reddende hand zich naar hem uitstrekt, zal hij o´f het zijn medeburgers lastig maken met bedelen, o´f omkomen van gebrek, o´f misdadiger worden’. (42) ‘Weet ge hoe de arme woont? Kent ge de kazernewoning, waar alle huiselijkheid en thuis-zich-voelen ontbreekt; waar ’s zomers door de open ramen al het gewauwel en het gebabbel van twistzieke vrouwen, al het ge-

In document Van Richmond naar Reid. (pagina 103-131)