• No results found

De Amerikagangers en de introductie van het casework in Nederland 1947-

In document Van Richmond naar Reid. (pagina 131-157)

1955

Inleiding

Onderwerp van het eerste deel van dit hoofdstuk zijn de ervaringen van ‘de Amerikagangers’ en de publicaties waarin zij weergeven wat hen wel en niet aansprak in de social caseworkmethoden waarmee zij kort na de oorlog in de VS kennismaakten. De term Amerikagangers duidt op mensen die werkzaam waren in of beroepsmatig belangstelling hadden voor het maatschappelijk werk en die na de oorlogsjaren, veelal met financie¨le ondersteuning uit de VS, onderwijs- en praktijkinstellingen voor social work bezochten om wat op te steken van de ontwikkelingen aldaar.

Besproken worden achtereenvolgens het werk en de opvattingen van Ma- rie Kamphuis, Jan F. de Jongh, Nel Ongerboer, L. Lion, en H. van Rooy. Hoewel er meer Amerikagangers waren, is de keuze op de genoemde mensen gevallen omdat zij in geschrifte een link gelegd hebben tussen destate of the art in de VS en die in Nederland. Marie Kamphuis opent de rij omdat zij de meest invloedrijke pionier van het social casework in Nederland is gewor- den. Strijdbaar en met kennis van zaken heeft zij in woord en geschrift jarenlang geijverd om verworvenheden uit het social casework een plaats te geven in het maatschappelijk werk hier te lande. De overige bijdragen zijn meer tijdgebonden en begrensder dan die van Kamphuis.

Het tweede deel van het hoofdstuk schetst een beknopt beeld van de dynamiek van het Nederlandse maatschappelijk werk in de jaren vijftig. Tevens komt aan de orde hoe latere commentatoren (Ney & Hueting, Kal & Behrend) terugkijken naar de introductie van het social casework. Daarbij wordt duidelijk dathet social casework niet opgevat kan worden als een eenduidige methodiek: ze bestaat in meervoud.

Marie Kamphuis

Marie Kamphuis was een prominente Amerikaganger, zo niet de promi- nentste. Zij studeerde van december 1946 tot juni 1947 aan de School of Social Work van de Columbia Universiteit in New York en maakte tevens kennis met de School of Social Work van de Universiteit van Pennsylvania in

Philadelphia. Haar ervaringen publiceerde ze in artikelen in hetTijdschrift voor Maatschappelijk Werk (TMW) en in haar boek Wat is Social Casework?, waar- van in 1950 de eerste druk verscheen. In 1955 maakte zij een tweede studie- reis naar de VS en bezocht er verschillende opleidingen. Uit hoofde van haar functie had ze bijzondere belangstelling voor opleidingsvraagstukken: van 1943 tot 1970 was Kamphuis directrice (uitdrukkelijk geen directeur, ze prefereerde de vrouwelijke vorm) van de Groninger School voor Maatschap- pelijk Werk, die later Academie voor Sociale en Culturele Arbeid (ASCA) ging heten. In haar artikel ‘Het Amerikaanse Social Case Work’, inTMW van 20 maart 1948, opgedragen aan Gordon Hamilton en Florence Hollis, geeft zij weer wat zij ziet als verworvenheden van de nieuwe methodiek. Dit artikel was het eerste van een reeks (zie literatuurlijst) en ook in haar memoires (Kamphuis, 1986) gaat zij in op haar Amerikaanse ervaringen.

Kennismaking met een stukje democratie op zijn best

Kamphuis kwam aan de andere kant van de oceaan onder de indruk van wat de psychologie voor de handelingsvaardigheden van maatschappelijk wer- kers kan betekenen. Ook werd zij getroffen door de fundamenteel democra- tische grondhouding van opleiders en werkers. De hulpverlening wordt niet beschouwd als een gebeuren waarin de sociaal werker de constante factor is en de clie¨nt het object dat moet veranderen, maar als een dynamisch proces waarin clie¨nt en werker beiden zijn betrokken en waarvoor zij ook samen verantwoordelijkheid dragen. Ze herkende dit als een revolutionair andere zienswijze.

Als Kamphuis cases bestudeert, vindt zij het indrukwekkend om te zien met hoeveel respect en eerbied voor de eigenheid van de ander wordt ge- werkt, niet alleen in theorie maar tot in de finesses van de praktijk. Hoewel het woord democratie in de VS soms wordt misbruikt en dan verwordt tot een vage, met een zeker religieus sentiment geladen leus, realiseert men – zoals Kamphuis het formuleert – in de caseworktechniek een stukje Ameri- kaanse democratie op zijn best (1948a:83). Een van de aspecten waarin dit tot uitdrukking komt, is de benaming ‘clie¨nt’ als aanduiding van een werk- relatie die op gelijkwaardigheid is gebaseerd.

Behalve deze basishouding roemt Kamphuis de fijn uitgewerkte ge- sprekstechniek die niet alleen focust op verbale maar ook op non-verbale communicatie. Omdat de relatie een belangrijk werkinstrument is, is het nodig dat werkers zich ontwikkelen tot een ‘beroepspersoon’. De voor het werk nodige kennis moeten zij op zichzelf betrekken: kennis van en inzicht in eigen sterke en zwakke kanten zijn in dit werk onmisbaar.

Kamphuis wilde niet alleen kennismaken met de diagnostic maar ook met de functional school, hoewel haar mentrix in New York het belang van een bezoek aan de school in Philadelphia niet onderschreef en zo’n bezoek ook niet bepaald aanmoedigde. Tekenend voor de onafhankelijkheid en het doorzettingsvermogen van Kamphuis is dat ze toch ging. In Philadelphia

maakte zij kennis met Virginia Robinson en Jessie Taft en met de ideee¨n en methoden van de functional school.

Wat is social casework? beschikbaar maken van nieuwe kennis

InTMW-artikelen en in haar boek bracht Kamphuis de in haar ogen belang- rijke aspecten van zowel de diagnostic school als de functional school onder de aandacht van Nederlandse belangstellenden. Daarmee liep ze in zekere zin vooruit op Helen Perlman die pas in 1957 haar zogenoemde problem- solvingmodel publiceerde, waarin ze opvattingen van de diagnostic en functional school integreerde. Naam maakte Kamphuis, in Nederland maar ook in Duitsland en Zuid-Afrika, vooral met haar boekWat is social casework?. De eerste uitgave, waarvan het voorwoord begint met de zin: ‘Dit boekje is niet meer dan het pretendeert te zijn: een eerste inleiding’, is van bescheiden omvang (86 pagina’s) en gebaseerd op Kamphuis’ eigen ervaringen tijdens haar eerste bezoek aan de VS in 1947 en de tot dan toe daar verschenen vakliteratuur. De literatuurlijst vermeldt de namen van Mary Richmond, Gordon Hamilton, Florence Hollis, Bertha Reynolds, Annette Garrett, Char- lotte Towle, Virginia Robinson, Jessie Taft, Herbert Aptekar, Carl Rogers, Swithun Bowers, Bruno Frank, Hertha Kraus, Sigmund Freud en ten slotte drie Nederlandse auteurs Nel Ongerboer, W. Bruyel en A.J. Westerman Hol- stijn. Het boek biedt een korte inleiding in geschiedenis en ontwikkeling van het casework in de VS, enkele richtlijnen voor het caseworkgesprek en een exemplarische beschrijving van enkele praktijksituaties. Deze opzet handhaaft Kamphuis in volgende edities van haar boek, die zij steeds om- werkt om in de pas te blijven met ontwikkelingen op het vlak van de me- thodiek in de VS en Europa. De achtste gewijzigde druk uit 1967 omvatte al 232 pagina’s, waarvan er 121 gevuld zijn met beschouwingen over aspecten van het social casework en 92 met praktijkillustraties. In deze uitgave maakt zij onder meer melding van enkele begrippen uit het in 1964 gepubliceerde boek van Florence HollisCasework, a Psychosocial Therapy. Nieuw is dat het gesprek als belangrijk instrument voor maatschappelijk werkers twee hoofdstukken krijgt toebedeeld en dat ook een hoofdstuk is gewijd aan supervisie, gezien als een begeleidingsmethode om op persoonlijke wijze het casework in de praktijk te leren brengen.

Belangrijke leerervaringen als Amerikaganger

Terugkijkend in haar memoiresKijken in de spiegel van het verleden (1986:88 e.v.), dat bestaat uit tien hoofdstukken die eerder in artikelvorm werden gepubliceerd in hetTijdschrift voor Agologie, vat Kamphuis haar ervaringen, maar vooral ook haarleerervaringen, als Amerikaganger nog eens samen. Over wat ze opstak binnen het lesprogramma dat ze in 1947 volgde, schrijft ze dat er tijdens de lessen van Hamilton en Hollis nooit op een abstracte manier en evenmin moralistisch werd gesproken over menselijke problemen en noden. Dat was nieuw, want ‘In Nederland theoretiseerden we eerst over de oorzaken van armoede, de beginselen van hulpverlening, de organisatie

daarvan om dan ten slotte bij de reeds vroeger genoemde vuistregels van de directe hulpverlening aan te landen. In Amerika ging het precies andersom. Daar bestudeerden we in de ‘class’ nadat we ons eerst thuis aan de hand van een uitgebreide gevalsbeschrijving voorbereid hadden, de problemen van het gezin X of de heer of mevrouw Y. En de inzichten die uit de analyse van de casus voortvloeiden waren van meet af aan verbonden met psychologische, in dit geval meest psychodynamische en sociale theoriee¨n’. Terug in Groningen veranderde ze de opzet van haar lessen grondig en trainde ook haar mede- werkers in het benutten van casuı¨stiek en rollenspelen.

Zelf schrijft ze (1986:90 e.v.) dat ze vooral leerde dat:

– de opleiding tot maatschappelijk werker zich niet moet beperken tot al- gemene vorming (waarmee ze zich plaatst in het spoor van Muller-Lulofs en De Jongh) maar zich moet richten op aanleren van het proces van des- kundig helpen van zowel de enkeling als het gezin, groepen en grotere sociale eenheden (NB: een brede ‘social work’opvatting);

– inzicht in menselijke problemen en menselijk gedrag zoveel mogelijk dient te ontspruiten aan analyse van praktijksituaties in het licht van relevante theorie. Supervisie is daarbij het meest wezenlijke onderdeel van de praktijkopleiding;

– beroepsvaardigheden ontwikkeld dienen te worden door het bestuderen van casuı¨stiek en relevante theorie en door werkuitvoering onder deskun- dige supervisie. Bij casuı¨stiekbesprekingen dient gebruikgemaakt te wor- den van gerichte discussiemethoden;

– in het werk met clie¨nten het ‘professional self’, de beroepspersoon, van wezenlijk belang is. Het is zaak dit professional self ook te (blijven) ont- wikkelen door de genoemde middelen;

– in het contact met clie¨nten uitgegaan moet worden van werkprincipes als: individualisering, acceptatie, een niet-veroordelende houding, doelbewust en gecontroleerd gebruikmaken van eigen gevoelens en die van anderen, vertrouwelijkheid en zelfbeslissingsrecht van de clie¨nt;

– dit alles moet resulteren in gespreksvoering die gericht en gestructureerd verloopt met integratie van technische, emotionele en morele aspecten.

De betekenis van Kamphuis als bruggenbouwster

Kamphuis heeft de oogst aan leerervaringen die ze opdeed als Amerikagan- ger beschikbaar gemaakt voor anderen, door letterlijk en figuurlijk in brede kring haar stem te laten horen. Zij kan met recht gezien worden als een voorvechtster van de professionalisering van het maatschappelijk werk. Zij is ook te beschouwen als bruggenbouwster tussen wat in Nederland door Muller-Lulofs en Adriani al tot stand was gebracht en de ontwikkelingen in het social casework in de Verenigde Staten. Zelf merkt zij dit op als ze bij het schrijven van haar memoires terugkijkt naar haar werkervaringen in het opbouwwerk in Drenthe eind jaren dertig (1986:21). ‘In oud materiaal vond ik iets terug van wat ik toen inhoudelijk bood. Tot mijn verrassing ontdekte ik hoe weinig van bovenaf mijn uitgangspunten destijds waren ondanks het

moraliseren dat er toen onherroepelijk bij hoorde (. . . het was duidelijk een uitwerking van wat de opleiding mij meegegeven had), die gekenmerkt werden door: ‘Niet uitgaan van eigen gezichtspunten of gevoelens, maar van de behoefte van de groep, aanknopen bij het niveau en de interesse van de leden (het latere ‘start where the client is’): luisteren, waarnemen, de jonge- ren ontplooiingskansen geven’, de dingen die nu vanzelfsprekend schijnen, maar die het destijds niet waren. Zelfs de later zo gangbare termen ‘accep- teren’ en ‘respecteren’ vond ik letterlijk in het oude materiaal terug. Dit alles, meer gesystematiseerd, verdiept met nieuwe psychologische inzichten en operationeel gemaakt voor de praktijk, werd ruim tien jaar later – dus ten onrechte – zonder meer als Amerikaanse import gezien en op grond daarvan door velen afgewezen’. Verderop zegt zij (90) dat zij bij de kennismaking met het Amerikaanse casework ‘geen gevoel van breuk met het verleden’ had; ze kon dan ook ‘zonder veel moeite verbinding leggen met wat de Nederlandse pioniers, M.G. Muller-Lulofs en J.H. Adriani, beoogd hadden’.

Wellicht is het niet toevallig is dat Marie Kamphuis voor haar meest bekende publicatie (Wat is social casework?) dezelfde naam gebruikt als Mary Richmond voor haar boekWhat is Social Case Work? uit 1922. Adriani was immers en- thousiast over dit boek en wat hij daarvan communiceerde heeft hoogst- waarschijnlijk invloed gehad op zijn leerling Kamphuis, die met de keuze van haar titel alweer een brug sloeg.

Kamphuis heeft over een periode van 27 jaar met steeds vernieuwde uit- gaven van haar boek zorg gedragen voor een constante stroom informatie over nieuwe ontwikkelingen op methodisch gebied in de VS. Het accent ligt in de eerste editie op de op Hamilton gebaseerde individueel gerichte psy- chosociale benadering, maar ze introduceert en volgt ook steeds andere au- teurs, en vanaf de 8edruk (1967) wordt tevens aandacht besteed aan gezins-

gerichte benaderingen. In de 11een laatste druk die in 1977 verschijnt, noemt zij ook crisisinterventie (Rapoport, 1966), taakgericht casework (Reid & Ep- stein, 1977), en bespreekt de gezinsbehandeling van Virginia Satir (1967) in de VS en van Lange en Van der Hart (1975) in Nederland. De 11edruk heeft

niet langer de ondertitel van de eerdere tien drukken: ‘een eerste inleiding’; het heet nu voluit ‘inleiding tot de hulpverlening aan personen en gezinnen’. Kamphuis hechtte er aan te benadrukken dat in de VS meerdere wegen naar Rome leiden en geeft daarom een deel van het boek de titel ‘Wegen en grenzen’. Waarschijnlijk heeft zij zich laten inspireren door het boekTheo- riee¨n over social casework van Roberts en Nee (1975), dat een overzicht geeft van rond de jaren zeventig in de VS gangbare caseworkmodellen. Als redactielid van deSociale Bibliotheek van uitgeverij Van Loghum Slaterus (1959-1984) en als redactielid van hetTijdschrift voor Maatschappelijk Werk (1950-1977) oefende Kamphuis vele jaren invloed uit op het vertalen en publiceren van voor het maatschappelijk werk belangrijke literatuur. Zij verzorgde Nederlandstalige publicaties rond het project in St. Paul (TMW, 1962, 1963), die later in boek- vorm verschenen en rond de recente eeuwwisseling ‘herontdekt’ zijn als inspiratiebron voor de methodiek outreachend werken.

Overigens was het er Kamphuis niet alleen om begonnen om beroepskrach- ten en direct bij het Nederlandse maatschappelijk werk betrokkenen te in- formeren via haar ‘vertaling’ van vernieuwingen in de methodiek. Zij was tevens doordrongen van de noodzaak het werk bij een breder publiek te introduceren, het breed te profileren. Het is haar overtuiging dat in Neder- land – net als in de Verenigde Staten – veel meer aandacht besteed moet worden aan het publieke imago van het maatschappelijk werk. InTMW (1948:52) schrijft zij: ‘Samenhangend met community organization willen we nog een ander aspect van het Amerikaanse maatschappelijk werk naar voren brengen, datgene wat men in de Verenigde Staten noemt de ‘social work interpretation‘, d.w.z. het publiciteit geven aan het maatschappelijk werk. Eigenlijk is dit geen goede vertaling en houdt de Amerikaanse term veel me´e´r in: het maatschappelijk werk bekendmaken en uitleggen aan de gemeenschap die er de verantwoordelijkheid voor draagt, althans behoort te dragen en aan hen die er direct bij betrokken zijn doordat ze de hulp die het maatschappelijk werk biedt, nodig hebben’. Zij voegt daaraan toe: ‘Een dergelijke publiciteit is ook in ons land geen luxe! Hoe weinig is immers het maatschappelijk werk bekend buiten de kring der directe werkers. Voor de buitenstaanders is het meest iets vaags of geheimzinnigs, soms romantisch attractief, bij anderen tegenzin opwekkend omdat het geld kost waarvan men het belang of nut niet inziet, of omdat het tijd en geld besteedt aan mensen die, naar men zegt, het niet waard zijn. Voor de gemiddelde burger is het alleen iets voor de arme en zo is er een groot wanbegrip en zijn er talloze misverstanden. Waar vinden we in onze pers een stelselmatige pu- bliciteit? Op enkele gunstige uitzonderingen na, nergens. De schuld hiervan ligt ongetwijfeld aan twee kanten, de maatschappelijk werkers zijn vaak zo overbelast maar ook te kortzichtig dat zij er niet toe komen een goed contact met de pers op te bouwen en anderzijds is de belangstelling van de pers, die in dezen geen oog heeft voor haar opvoedende taak, vaak bedroevend ge- ring’.

Kamphuis heeft decennialang gedaan wat in haar vermogen lag om meer bekendheid te geven aan en draagvlak te ontwikkelen voor het maatschap- pelijk werk. In wezen staat het beroep nog steeds voor deze opgave, maar aan Kamphuis heeft dat bepaald niet gelegen. Zij werd niet moe haar verhaal uit te dragen: een verhaal van geloof in nieuwe mogelijkheden, van koppige strijdbaarheid maar ook van flexibiliteit, van succes maar ook van vallen en opstaan. Meer dan wie dan ook komt haar de eer toe de grondlegger, weg- bereider en ambassadeur te zijn van het maatschappelijk werk na de Tweede Wereldoorlog in Nederland.

Jan F. de Jongh

Ook Jan de Jongh was een prominent Amerikaganger. Van 1946 tot 1965 was hij directeur van de School voor Maatschappelijk Werk in Amsterdam en in die hoedanigheid maakte hij studiereizen naar de VS.

De visie van een Europeaan in een Amerikaans tijdschrift

Bijzonder, om niet te zeggen uitzonderlijk, was dat De Jongh over zijn ervaringen als Amerikaganger publiceerde in een Amerikaans tijdschrift. In het artikel ‘A European view of American Social Work’ (1950a) geeft hij zijn indrukken van de Amerikaanse maatschappij en het Amerikaanse werk weer, inclusief kritische kanttekeningen – niet in de laatste plaats bij het Europese werk.

Om met de kritische kanttekeningen bij de VS en het social work daar te beginnen: De Jongh hekelt de extreme competitie die hij in de VS op alle levensgebieden waarneemt. Die competitie begint al op school en mensen moeten zichzelf voortdurend bewijzen; omstandigheden veranderen snel en op intellectueel gebied heerst een ‘veranderingsfilosofie’. Ook worden men- sen beoordeeld op grond van hun materie¨le verworvenheden. De patronen die hij waarneemt in de samenleving vindt De Jongh deels in het Ameri- kaanse social work terug. Hij ziet een bepaalde mate van ‘self-centeredness’ bij Amerikaanse social workers, soms een gebrek aan warmte, wat hij op- vallend vindt voor een beroep dat voortdurend de nadruk legt op goede menselijke verhoudingen en aandacht voor de ander. In zijn ogen zijn dit gevolgen van de wijdverbreide competitiedwang en de behoefte om te sco- ren: die werken ook door in collegiale verhoudingen.

Als waardevolle bijdrage van het social casework noemt De Jongh de ver- worven kennis op het gebied van menselijke relaties en de verwevenheid van mens en omgeving. Deze basiskennis acht hij van onschatbare waarde omdat social work voor het eerst in de geschiedenis een bredere en diepere funde- ring krijgt dan ‘intuı¨tie’. Het social work heeft stappen gezet om een we- tenschap te worden die zich bewust is van zijn eigen methodologie en die overdraagbare handelingsvaardigheden kent. Voor het eerst in de geschie- denis wordt het social work een professioneel beroep, vergelijkbaar met beroepen als onderwijzer, arts, verpleger. Dat social work in Amerika een veel ‘volwassener’ beroep is dan elders in de wereld is grotendeels te danken aan het social casework.

De Jonghs lof voor het social casework vormt de opmaat tot kritische kanttekeningen bij het Europese maatschappelijk werk. Terwijl het social casework in de VS uitgaat van zelfbeschikkingsrecht en gelijkberechtiging van clie¨nten, ziet De Jongh in veel sectoren van het Europese sociaal werk de

In document Van Richmond naar Reid. (pagina 131-157)