• No results found

De individualisering van de maatschappij heeft ervoor gezorgd dat er minder sprake is van een gemeenschap in de traditionele zin van het woord; mensen zijn niet meer zo gebonden aan één specifieke lokale buurt, dorp of wijk voor wonen, werken, studeren, clubs bezoeken, het ter kerken gaan et cetera. Zij kiezen tegenwoordig veel meer zelf uit in welke verbanden, groepen en gemeenschappen zij wensen mee te doen. Kerken vervullen hierdoor niet langer meer de functie van ‘sociaal cement’ tussen mensen, en zijn hierdoor niet langer de (automatische) middelpunten van lokale gemeenschappen. De bestaande organisatiestructuren van kerken zijn echter nog steeds gebaseerd op territoriale gemeentes; ten onrechte gaan zij er (nog) van uit dat het leven van de mens zich nog afspeelt binnen een begrensde gemeenschap. Met als gevolg dat vele kerken een gebroken indruk maken; ‘zij weten niet meer zo goed hoe ze kunnen inspelen op de vele veranderingen van deze tijd’ (Effing, 2013, pp. 12-13 ). Met het verloren gaan van traditionele gemeenschapsstructuren is het belangrijk voor kerken geworden om voor nieuwe wegen te kiezen die kunnen bijdragen aan hechtere (hernieuwde)

kerkgemeenschappen. Het gebruik van websites (een verzameling bij elkaar horende pagina’s op internet) op internet heeft de potentie deze (hernieuwde)

gemeenschapsfunctie te kunnen vervullen (Effing, 2013, p. 13 ).

De uitvinding van het internet heeft namelijk voor een revolutie gezorgd in de computer en communicatiewereld, door de mogelijkheden van de telegraaf, telefoon, radio en computer tot ongekende hoogte te integreren en te combineren. Het maakt het (voor kerken) mogelijk informatie te verspreiden over de gehele wereld, waarbij afstanden er feitelijk niet meer toe doen, en waarbij contacten tussen individuen vergaand worden bevorderd (Stewart, 2014).

De term internet moet hierbij niet worden verward met het wereldwijde web

(www); vaak worden beide begrippen gebruikt zonder dat er al te veel onderscheid wordt gemaakt. Zij hebben namelijk niet dezelfde betekenis (W3C, 2015). Het internet kan men zien als een wereldwijd systeem van onderling verbonden computernetwerken (netwerk van netwerken). In totaal zijn hierdoor miljoenen private, publieke,

academische, zakelijke en overheid netwerken met elkaar verbonden. Te samen levert dit een uitgebreid aanbod van informatiebronnen en diensten op, waarvan het

wereldwijde web (een verzameling van tekstdocumenten en andere middelen, verbonden door hyperlinks en URL's, meestal toegankelijk via webbrowsers, van webservers) er één van is. Andere diensten die het internet kan leveren zijn de infrastructuur ter ondersteuning van e-mail, peer-to-peer-netwerken voor het delen van bestanden en de telefonie (Leiner et al. 2015: 1).

Overheden, bedrijven en universiteiten hebben bijgedragen tot het ontstaan van het internet door eendrachtig de ontwikkeling en de implementatie van deze nieuwe technologie te ondersteunen en te ontwikkelen (Stewart, 2014). Het begon toen de Amerikaanse regering in de jaren 60 van de vorige eeuw een onderzoek instelde naar een robuuste vorm van communicatie van onderling verbonden computernetwerken. Uiteindelijk leidde dit tot het ARPANET, het eerste netwerk in de Verenigde Staten. De bedoeling was dat onderzoeksinstituten, die aan militaire projecten werkten, konden delen in elkaars apparatuur om zo kosten te besparen. De apparatuur en

communicatielijnen waren in die tijd niet erg betrouwbaar waardoor het van belang was dat het netwerk operationeel bleef bij (onherroepelijke) technische problemen; de wijdverspreide bewering dat ARPANET bedoeld was als communicatienetwerk tijdens een kernoorlog, is een misvatting (het speelde geen enkele rol in de besluitvorming van ARPA) (Peter, 2015).

wereldwijde deelname aan de ontwikkeling van nieuwe netwerktechnologieën plaats, en bovendien vond er een fusie plaats van uiteenlopende netwerken. Toen in de vroege jaren 90 ook institutionele, persoonlijke en mobiele computers werden aangesloten ontstond er een aanhoudende exponentiële groei van het netwerk (Leiner et al., 2015: 12). In eerste instantie werd het netwerk vooral op grote schaal gebruikt door academici (in de jaren 80). Echter door de commercialisering ervan ontstond een internationaal netwerk dat leidde tot een popularisering en integratie in vrijwel elk aspect van het moderne menselijke leven. Zo maakte in 2013, 38 procent van de menselijke bevolking van de wereld gebruik van de diensten van het internet. Dit is 100 keer meer het aantal mensen dat er gebruikt van maakt dan in 1995 (Internet World Stats, 2015).

Op het wereldwijde web (www), dat dus tot één van de mogelijkheden behoort die het internet kan leveren, zijn webpagina’s te vinden. Wanneer een aantal

samenhangende webpagina's zich op hetzelfde domein bevinden is er sprake van een website. De beginpagina van een website wordt hierbij de hoofdpagina of homepage genoemd (Marketingtermen.nl, 2015). Het succes van technologie zoals websites hangt hierbij sterk af van de aspecten die op een bepaald moment nagestreefd worden. Zij zijn namelijk niet alleen maar goed of slecht:

‘Technologie is niet goed of fout an sich. De beslissing of technologie goed of slecht is, hangt van het gebruik af. Zo kunnen stenen worden gebruikt voor een prachtig

bouwwerk, maar ook om glas in lood te verbrijzelen. Ditzelfde geldt voor sociale media. Ze kunnen ingezet worden voor de opbouw van een levende kerkgemeenschap, maar ook van de vernietiging ervan.’

(Effing, 2013, p. 29)

Het gebruik van websites behoort dus geen doel op zich te zijn. Niet het hebben ervan maar de inzet ervan om de activiteiten en gemeenschappelijke leven van de gemeente te verbeteren en uit te breiden is van belang. Het moet bewust worden gebruikt als een onderdeel van de strategie ‘het vertalen van de kernmissie van de kerk

naar doelstellingen en een aanpak bedenken om die doelstellingen te bereiken’ die een kerk volgt (Effing, 2013, p. 26).

Een bewust strategisch gebruik ervan toont bovendien aan dat het geloof, en de kerk die het hanteert, relevant en in verbinding staat met de hedendaagse context. Veel mensen zijn namelijk ‘verstrikt in de technologie’. Als hun geloof daar dan niet aanwezig is, is het minder relevant in de moderne samenleving (Thumma, 2015, p. 9). Effing (2013, p. 26) onderscheidt daarbij zeven aandachtspunten die van belang zijn voor kerken bij het formuleren van de doelstellingen (en aldus de strategie): ‘

1. De kernmissie

2. De geloofsovertuigingen (bijvoorbeeld het evangelie)

3. Traditie en/of overkoepelend beleid (bijvoorbeeld synode, bisdom of wereldkerk) 4. Beleidsstukken van de betreffende kerk

5. De lokale omstandigheden

6. Specifieke speerpunten in de lokale kerk (bijvoorbeeld jongerenparticipatie of bezuinigingen)

7. De kernwaarden van de kerk in kwestie’

Zodra de doelstellingen helder zijn kan er onderzocht worden op welke wijze de sociale media kunnen bijdragen aan het verwezenlijken hiervan. Hierbij moet er

onderscheid worden gemaakt tussen ‘intern gebruik’ (mensen binnen een kerk) en ‘extern gebruik’ (mensen buiten een kerk); beiden groepen verlangen andere zaken waardoor een verschillende aanpak gewenst is (Effing, 2013, p. 44).

‘Extern’ gezien blijkt dat de vraag naar diepgaande en visuele informatie op websites onder mensen met een religieuze achtergrond bovengemiddeld is. Het gebruik ervan vervuld niet alleen de wens van deze (religieuze) groep, ook trekt het jongeren aan die zich, (over het algemeen) minder tot kerken aangetrokken voelen (Effing, 2013, p. 129). Met name de ondersteuning van tekst door afbeeldingen, filmpjes en muziek is

van belang. De uitstraling en vorm dragen namelijk bij aan de wijze waarop de communicatie ervaren wordt:

‘Je vorm is heel belangrijk, je inhoud is heel belangrijk, maar ook je gemeenschapszin en je dienstbaarheid. Het zijn kernwaarden in sociale media en daar hoort dus ook een mooi logo bij, sprekende foto’s, een stijlvolle vormgeving en een goede domeinnaam. Een mooie presentatie is de uitdrukking van de kwaliteit van de gemeenschap en van haar boodschap.’

(Effing, 2013, p. 91)

De inhoud moet wel actueel zijn. Mensen die in aanraking komen met een organisatie verwachten een website die ‘up-to-date’ is. De informatie die op de site te vinden is mag daarom niet achterhaald zijn (Effing, 2013, p. 45). Bovendien vinden bedrijven achter zoekmachines zoals Google het belangrijk om actuele websites te kunnen laten zien aan haar gebruikers; verouderde informatie is geen kwaliteit en voldoet niet aan de behoefte van de gebruiker. Als gevolg daarvan zullen websites die

‘stilstaan’, als gevolg van het gebrek aan actuele informatie, tijdens het zoeken op een

lagere plaats verschijnen. Door aldus ‘een aantrekkelijke en informatieve website die

iets toevoegt aan het wereldwijde web’ te creëren kunnen meer bezoekers getrokken worden (Zweers, 2015).

Daarbij is de koppeling van sites aan sociale media voor websites van belang omdat tegenwoordig slechts het gebruik van een (statische) website onvoldoende is. De tijd is voorbij dat mensen uitsluitend een website bezoeken om alleen maar te lezen zonder te kunnen communiceren. Een website behoort het centrale punt te zijn van waaruit bezoekers naar de sociale media gaan zoals Facebook, Twitter of YouTube. Hiermee functioneert de website als een soort thuisbasis, ‘van waaruit en waarnaar toe

er gecommuniceerd wordt via allerlei online kanalen’. De aanwezigheid van sociale

vrienden en bekenden lezen: ‘Mond op mond reclame is nog altijd het meest

belangrijk’ (Tissingh-Ruijtenbeek 2015).

De sociale media worden door Kaplan en Haenlein ((2010), geciteerd in Effing,

2013, p. 15) omschreven als “internetapplicaties die voortborduren op de ideologie en

de technologische funderingen van Web 2.0. Zij stellen ons in staat om ‘User General Content’ te creëren en uit te wisselen.”. Deze sociale-netwerksites draaien om drie

principes: ‘

1. Het maken van een persoonlijk profiel met interesses;

2. Het sluiten van vriendschap met anderen;

3. Het delen van ervaringen (teksten, afbeeldingen, video’s) en het voeren van gesprekken.’

(Effing, 2013, p. 14)

Op het eerste gezicht lijken deze sociale media, zoals Facebook en Twitter, geen goede manier om in contact te komen met mensen van buiten de kerk, aangezien beide netwerksites werken met ‘volgers’; deze bestaan, in eerste instantie, uit de (actief) betrokken kerkleden zelf en dus niet uit de mensen van buiten de (desbetreffende) kerk. Echter beide sociale media reiken verder dan de (beperkte) groep van eigen volgers. Zo vindt er bij Twitter, zodra er een ‘Retweet’ door een volger geplaatst wordt, een

verspreiding van de boodschap plaats in het netwerk van degene die dit gedaan heeft. Dit netwerk zal niet uitsluitend uit kerkelijk betrokkenen personen bestaan; ook familie, vrienden, buren, collega’, schoolgenoten, leden van de sportvereniging of de

carnavalsvereniging et cetera zullen er onderdeel van uitmaken. Dankzij deze

gekoppelde netwerken is er in de praktijk voor kerken een heel groot bereik mogelijk. Facebook werkt nagenoeg op dezelfde manier. Wanneer er vanuit de kerk gereageerd wordt op berichten van kerkleden, zijn deze reacties zichtbaar voor iedereen die

Net als bij Twitter zullen niet al deze mensen betrokken zijn bij het geloof. Als gevolg hiervan kunnen kerken verder reiken als alleen de eigen kring zoals verwoord door mediapriester Vonhögen:

‘Je nodigt jongeren die op Hemelvaart zijn meegegaan met dauwtrappen uit om zichzelf op Facebook te “taggen” in de foto’s van het parochie-evenement. Vervolgens zie je dat die foto’s weer gedeeld met vrienden en bekenden, die er op die manier digitaal toch een beetje bij zijn. Bovendien wordt daardoor zo’n evenement veel breder bekend dan alleen binnen de directe eigen doelgroep. En het kan erin resulteren dat het jaar erop ook nieuwe jongeren gaan participeren in het evenement.’

(Effing, 2013, p. 81)

Mensen, die op geen enkele manier bij een kerk betrokken zijn kunnen hierdoor toch (indirect) bereikt kunnen worden en alsnog de website gaan bezoeken. Voorwaarde daarbij is uiteraard wel dat de huidige bezoekers van kerkelijke websites op de hoogte zijn dat er door een kerk gebruik wordt gemaakt van een sociaal medium zoals

Facebook (een kerk zal dit dus behoren aan te geven op haar website). Voordeel van

Facebook is (bovendien) haar ‘dynamische interactieve kwaliteit’; de pagina is gemakkelijk te actualiseren met relevante informatie. Nadeel van dit sociale medium kan wel zijn dat het een meer gesloten karakter kent/minder makkelijk toegankelijk is voor ‘niet-vrienden’ (Thumma, 2015, p. 14). Bovendien is een bijkomend groot voordeel dat sociale media (zeer) goed scoren in zoekmachines als Google, ‘vanwege het relatief objectieve en betrouwbare karakter’ (Social-Media, 2015).

Er zijn veel sociale media maar slechts enkele sociale media zijn

verantwoordelijk voor het grootste aandeel van het totale gebruik. In Nederland dit zijn

dit Facebook, YouTube, Twitter, LinkIn en Google+ (Marketingfacts, 2015). Bij het

gebruik van sociale media is een goede bereikbaarheid wel van belang. Elk contact van een kerk dat, door de sociale media, contact zoekt (bijvoorbeeld door te mailen of te bellen) biedt immers een kans zich te profileren en iemand over de streep te trekken.

Het is dan ook van belangrijk dat deze op de websites worden vermeld (Thumma, 2015, p. 14).

3.2 Centrale vraag en deelvragen

De introductie van de WMO (waarbij de PKN en de RKK een hernieuwde

maatschappelijke rol zijn toebedeeld), en het (cruciale) belang hierbij van de websites in de huidige tijd, zorgt ervoor dat de centrale vraag (zoals reeds beschreven) als volgt geformuleerd is:

In welke mate zijn de websites van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) en de Nederlandse Rooms-Katholieke Kerkprovincie (RKK) toegerust om de Wet

maatschappelijke ondersteuning (Wmo) te ondersteunen?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal er na de eerdere twee deelvragen (opnieuw) gebruik worden gemaakt van deelvragen (deelvraag 3, 4, 5 en 6). Zoals reeds

beantwoord in deelvraag 1 en 2 hebben zowel de wetgever, de PKN als de RKK een positieve houding ten aanzien van kerkelijke betrokkenheid bij de maatschappij als wel tot de Wmo. Maar in hoeverre zijn, gezien de gedigitaliseerde maatschappij, de websites van de beide kerkgenootschappen wel voldoende toegerust de Wmo daadwerkelijk in de praktijk te gaan ondersteunen? Wie maken er gebruik van websites? Welke sociale media zijn voor kerken van belang bij hun websites te betrekken? Hebben kerken überhaupt wel een eigen website?

Hierdoor luiden mijn derde, vierde, vijfde en laatste deelvraag als volgt: -3. Hoe is het internet-gebruik in Nederland?

-4. Welke sociale media zijn voor kerkelijke websites van belang?

-5. Hoe is het gesteld met de beschikbaarheid van websites van gemeenten van de PKN en parochies van de RKK?

Om de derde, vierde en vijfde deelvraag, over internet-gebruik, de sociale media en beschikbaarheid van de kerkelijke websites, te beantwoorden, zullen er statistische gegevens in literatuur onderzocht worden. De laatste deelvraag tenslotte, over de inrichting van de kerkelijke websites, zal beantwoord worden door websites te onderzoeken; daarbij zullen de sites beoordeeld worden op de zes prestatievelden die van toepassing zijn voor de kerken.

4. INTERNET, DE WMO EN KERKELIJKE WEBSITES IN DE PRAKTIJK