• No results found

Was NCNP de enige mogelijkheid voor de benadeelde woningeigenaren om een

schadevergoedingsvordering bij de rechter te krijgen? Op het gebied van massaschade bestaat al een regeling: de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM). Via de WCAM kan 115 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 januari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:618. De aansprakelijkheid van de NAM is in deze zaak vast komen te staan.

116 Rechtbank Noord-Nederland 1 maart 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:715. Dat deze schade uiteindelijk vergoed moet worden is redelijk uniek. Doorgaans komt men alleen in aanmerking voor ‘smartengeld’ bij fysiek letsel.

de belangenbehartiger van de benadeelden (meestal een daartoe opgerichte stichting) een overeenkomst sluiten met de schadeveroorzakende partij(en). Die overeenkomst kan dan door het gerechtshof Amsterdam algemeen verbindend worden verklaard. Als men geen deel wenst uit te maken van deze regeling en liever zelf onderhandelingen voert, kan gebruikt worden gemaakt van een opt out-mogelijkheid. Met de WCAM worden alle individuele procedures in het geval van massaschade gebundeld tot één procedure. Dat heeft voordelen voor zowel de schadeveroorzakende partij, die niet met een veelheid van procedures geconfronteerd wordt en alles in één keer af kan handelen, als voor de benadeelden, die meer zekerheid verkrijgen omtrent de schadeafwikkeling.118 Bijvoorbeeld de Dexia-aandelenlease kwestie119 en de Des-

dochters zaak120 zijn op deze manier afgehandeld. Wanneer men de WCAM afzet tegen

NCNP, zie ik nog steeds ruimte voor NCNP op het terrein van massaschade. De WCAM gaat er namelijk vanuit dat de schadeveroorzakende partij bereid is tot een schikking te komen. Bij de Groningse aardbevingszaak was hiervan geen sprake. Bij NCNP gaat het om zaken waar aansprakelijkheid, causaliteit of omvang van de schade zich niet gemakkelijk laten vaststellen, en dit is juist het type zaken waarin een schikking niet voor de hand ligt. Dit vereiste van onderhandelingsbereidheid, wordt in de evaluatie van de WCAM ook benoemd.121 Wanneer

onderhandelingsbereidheid ontbreekt wordt het lastig om overeenstemming te bereiken. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de aangesproken partij iedere aansprakelijkheid ontkent of partijen essentiële rechtsvragen of feitelijke vragen rond een massaclaim verschillend

beantwoorden. Volgens de evaluatie van de WCAM kan een collectieve actie op basis van art. 3:305a BW uitkomst bieden. De collectieve actie wordt dan gebruikt als een soort voortraject, waarin de rechter gevraagd wordt duidelijkheid te verschaffen. Er werd echter ook opgemerkt dat nadeel van zo’n voortraject is dat de afwikkeling van de schade aanzienlijk kan worden vertraagd. Het wordt als frustrerend ervaren dat het lang duurt voordat in hoogste instantie over een essentiële rechtsvraag duidelijkheid wordt verkregen terwijl de wederpartij gedurende die periode niet bereid is over een collectieve regeling te praten.122 De

Consumentenbond heeft daarom de vraag opgeworpen of in de gevallen waarin het niet lukt om de schadeveroorzakende partij aan de onderhandelingstafel te krijgen, de dwang die

118 Kamerstukken II 2008/9, 31762, nr. 1.

119 Gerechtshof Amsterdam 25 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033.

120 HR 9 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0706.

121 Kamerstukken II 2008/9, 31762, nr. 1.

inherent is aan een collectieve schadevergoedingsactie toch niet noodzakelijk is om die partij tot schadevergoeding te bewegen.123

Als antwoord op dit probleem is in 2012 de Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad in werking getreden, die het mogelijk maakt om bij collectieve actie-zaken in een vroeg stadium rechtsvragen aan de Hoge Raad voor te leggen.124 Door spoedig antwoord op een belangrijke

rechtsvraag mogelijk te maken, beoogde de minister van Justitie de bereidheid van partijen om (in een vroeger stadium) te onderhandelen en te komen tot een schikking te vergroten. De WCAM is daardoor nog breder toepasbaar geworden.

De collectieve actie van art. 3:305a BW is sinds 1994 het andere alternatief. Er kan geen geldvordering worden ingediend, het moet gaan om een verklaring voor recht,

ongedaanmaking van een besluit, nakoming van een overeenkomst, of een verbod of gebod. Dit biedt in een aantal gevallen waar sprake is van schade uitkomst. Er is een wetsvoorstel aanhangig, dat de collectieve regeling van art. 3:305a BW oogt uit te breiden.125 De

belangrijkste aanpassing in het wetsvoorstel t.o.v. de huidige situatie is de mogelijkheid een vordering tot schadevergoeding in geld het onderwerp van de collectieve actie te maken. Daarmee is het niet meer nodig per individueel geval te procederen over de

schadevergoeding.

Hoe verhoudt zich dit tot de behoefte aan NCNP? Van belang is dat de collectieve actie een manier van procederen is, terwijl NCNP een manier van financieren is. De collectieve actie kan gefinancierd worden op basis van NCNP. De constructie zal dan wel anders moeten worden opgetuigd. Wanneer in één keer voor alle benadeelden schadevergoeding kan worden verkregen, zullen er geen individuele procedures meer nodig zijn. Dat scheelt de advocaat werk en tijd en dat moet terug te zien zijn in de advocaatkosten. Bovendien zijn er andere manieren om een collectieve claim te financieren, en NCNP is alleen een zinvolle toevoeging als deze financieringswijzen een leemte laten.

Paragraaf 5.3 Alternatieve financieringswijzen

In hoofdstuk 4 is TPF besproken. Bij collectieve acties wordt vaak gebruik gemaakt van TPF, daar de financiering van de kosten omtrent een procedure een zeer belangrijke rol speelt in het van de grond krijgen van een dergelijke actie.126 Het gaat hier vaak om gespreide schade of

strooischade, waarbij de totale maatschappelijke schade hoog is, maar geen individu 123 Kamerstukken II 2008/9, 31762, nr. 1.

124Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, Stb. 2013, nr. 65, 17 februari 2012.

voldoende schade lijdt om een rechtszaak de moeite (lees: de daaraan verbonden kosten) waard te achten.127 TPF biedt dan een mogelijkheid om toch de schade vergoed te krijgen.

Kan NCNP naast TPF een rol krijgen bij collectieve acties? Hier spelen dezelfde overwegingen als in hoofdstuk 4. Bij collectieve claims ontstaat eveneens een

driehoeksverhouding, waar de nodige bezwaren aan kleven. Mogelijk is een stichting die namens benadeelden optreedt wel een ‘sterkere’ partij in die driehoeksverhouding dan een individuele benadeelde, en is er minder gevaar voor een teveel aan invloed van de financier. In ieder geval wordt steeds meer van TPF gebruik gemaakt, en zien juristen ruimte voor groei- indien deze gepaard gaat met enige vorm van regulering omtrent

informatievoorziening, dienstverlening en solventie.128 De vraag is dan ook hoezeer NCNP

nog nodig is, vooral indien TPF beter gereguleerd gaat worden.

Niet alle belangenbehartigers maken gebruik van TPF. Een collectieve actie kan ook gefinancierd worden met lidmaatschapsdonaties, donaties en/of subsidies. Commerciële belangenbehartigers vormen de kleinste groep.129 Een andere vanuit de markt bedachte

financieringswijze is de zogenoemde ‘Vie d’Ór-methode’, naar het in 2006 gewezen arrest waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat de kosten van een belangenorganisatie die voor gedupeerden optreedt, zijn aan te merken als voor vergoeding in aanmerking komende schade o.g.v. art. 6:96 lid 1 sub b BW.130 Er zijn dus nog meer alternatieven voorhanden, zodat aan

NCNP minder noodzaak bestaat.

Ook buiten de collectieve actie om kan een groep benadeelden samen een advocaat

inschakelen, en de kosten delen. Twintig werknemers die een verklaring voor recht willen dat zij in dienst zijn getreden bij een werkgever o.g.v. overgang van onderneming (art. 7:662 e.v. BW) zouden individueel geen hoge kosten hoeven maken om een advocaat deze verklaring te laten vorderen. Een NCNP afspraak is hier niet nodig.

126 Bijv. volgens J.H. Lemstra, advocaat te Amsterdam in Dammingh & Van den Berg 2017, p. 80;

Kamerstukken II 2016/17, 34608, 3, p. 12 (MvT).

127 Zoals omschreven door L.T. Visscher in Dammingh & Van den Berg 2017, p. 83.

128Van Boom & Luiten 2015, p. 199; Dammingh & Van den Berg 2017, p. 78-87.

129 Tillema 2016, p. 342.