hoofdingang af. Kloeke bruggen leiden naar de overplaats. Aan de gebouwen wordt
goed de hand gehouden en bloemen ontbreken niet op het ruime plein voor het huis.
Maar 't is er stil en doodsch. De vensters van het statige, moderne grijsgeele huis
zijn gesloten. De Heer van Rijs bewoont zijn prachtig landgoed in 't Gaasterland en
zijn schoone bezitting bij Neerlangbroek is verlaten. De dagen zijn voorbij, waarin
op Lunenburg een vrolijke drukte heerschte, toen 't den baronnen v a n L i j n d e n
een geliefd zomerverblijf was en menig gast er vertoefde, menig feest er gevierd
werd. De houtstapels onder het geboomte der overplaats toonen, dat het een
rentegevend goed is, rijk aan bosschen. Maar 't zou ook nog altijd een bekoorlijke
lustplaats zijn voor een aanzienlijke familie, vooral als de bijl hier en daar wat ruimte
maakte in het al te digt begroeide plantsoen. De breede, trotsche eikenen sparrenlanen,
langs de Wetering of landwaarts in zich uitstrekkend, geven er een voorkomen aan
van deftigheid en grootschheid, dat zoo goed bij de oude, adellijke bezitting past.
Want ook Lunenburg is reeds sinds eeuwen als een edele huizinge
bekend. Het Utrechtsche geslacht P r o i j s , waarvan de naam reeds in de 12
deeeuw
wordt genoemd, bezat de hofstad geruimen tijd. A e r n t v a n L u n e n b u r g , Knape,
wordt in 1375 genoemd. Later behoorde 't aan het geslacht d e R i d d e r , in de 15
deeeuw onder de Stichtsche edelen geteld. In volgende eeuwen ging het herhaaldelijk
door verkoop in andere handen over, totdat het in 1750 aan F r a n s G o d a r d baron
v a n L i j n d e n v a n H e m m e n kwam, om nagenoeg 130 jaar in die familie te
blijven. Ook Lunenburg was van ouds een zware, gekanteelde, vierkante toren, van
een gracht omringd. In de vorige eeuw was hij door een houten brug aan het vrij
eenvoudige woonhuis verbonden. Op de afbeelding uit dien tijd is de oorspronkelijke
ingang boven den kelder nog te onderscheiden. Men vond er ook een ‘Heeren
buitenpoort of voorburgt’ aan den weg. De toren was destijds reeds bouwvallig.
Thans schijnt hij gesloopt. Er is althans van den weg niets van te zien en de
gelegenheid ontbreekt ons, om ons te vergewissen, of hij welligt achter het huis zijn'
grijzen trans nog verheft. De poort is verdwenen en Lunenburg vertoont zich als een
aanzienlijke moderne buitenplaats, die de teekenen van haar oude herkomst heeft
verloren, maar in de rij der edele huizingen aan de Wetering nog een eereplaats
vervult.
Met Lunenburg is de reeks dier huizingen nog niet gesloten, maar zij wordt voor
een oogenblik afgebroken door het dorpje N e e r l a n g b r o e k . De buurt, die aan
weerskanten van de Wetering zich uitstrekt, wordt gesneden door den weg van Doorn
naar Wijk bij Duurstede. Lang behoeven wij er ons niet op te houden, al is een
oogenblik verpoozing niet onwelkom, na alles wat ons oog voorbij ging. In
Neerlangbroek zelf is - wij zouden haast zeggen: ‘gelukkig’ - niets te zien. Vriendelijk
ligt de kerk met haar torenspits op het pleintje bij het kruispunt der wegen, maar van
binnen heeft zij niets bijzonders. De geleerde oudheidkenner L . J . F. J a n s s e n
heeft er eenige maanden als predikant gearbeid, gelijk de hoogleeraren in de theologie
J . F. v a n O o r d t en L . G . P a r e a u er hun eerste standplaats vonden. Vriendelijk
spiegelen zich ook de huizen en de talrijke brugjes
in het snelstroomende water, en 't zijn op verre na niet enkel ‘nesten’, wat wij er
vinden; maar gebouwen, om aanzien of oudheid opmerkelijk, zijn er niet. Wij kunnen
dus onzen togt voortzetten, zoodra wij willen. Echter nog niet terstond in de rigting
van Wijk. Wij houden nog steeds de Wetering naar den kant van O v e r l a n g b r o e k ,
al behoeven wij zóóver niet te gaan, nu wij daar de voormalige ridderhofsteden
Z u i l e n b u r g en D o m p s e l a a r , die trouwens ook reeds in de vorige eeuw weinig
meer beteekenden, te vergeefs zouden zoeken. Maar op eenigen afstand van
Neerlangbroek, digt bij elkander, lag van ouds een drietal riddermatige huizen. Een
bezoek aan wat daarvan nog over is, leidt ons ook niet al te veel uit den koers, want
een weinig verder vinden wij toch een' weg naar Wijk.
Het landschap wordt eenzamer, nu wij de kasteelen en landgoederen achter ons
hebben. Vooreerst zijn 't meest open velden, in de verte door heuvels en bosschen
begrensd, enkele boerderijen met hun boomgaarden, en houtwerven, waar op hoogst
eenvoudige wijze met de hand wordt gezaagd. Voor ons ligt het donkere bosch van
S a n d e n b u r g , dat zich ver in de rigting van den grooten straatweg uitstrekt en
waartegen de rieten daken van schuren en hooibergen geestig afsteken. Spoedig
hebben wij nevens ons een laantje van sparren en jonge eiken en daarbij, in het
akkerland, weêr een' van die kunstelooze vierkante torens, het eigenaardige van de
landstreek aan de Langbroeksche Wetering. 't Gebouw ziet er tamelijk vervallen uit
en wordt tegenwoordig alleen door duiven bewoond. Wilden wij 't van binnen zien,
om de inrigting van zulk een oude sterkte te leeren kennen, dan moesten wij op
Sandenburg den sleutel vragen. Een boerenwoning, die in haar' bouwstijl nog eenige
overblijfsels der voormalige heerenhuizinge met haar trapgevels en haar' hoogen
gevel boven den ingang heeft bewaard, is tegen den toren gebouwd. De poort - ‘van
een buitengewoon maaksel’, volgens de beschrijving, maar tamelijk gewoon, volgens
de afbeelding - de poort is gesloopt, de gracht grootendeels gedempt, van plantages
of tuinen is niets meer te bespeuren. Dit is het overschot
van Wa l e n b u r g , reeds in 1250 bekend, ook eenmaal een slot der Heeren P r o i j s
In document
Jacobus Craandijk, Wandelingen door Nederland met pen en potlood. Deel 7 · dbnl
(pagina 95-98)