-- ‘Wanda!’ riep Wichman uit, in heftigen toorn en terwijl hij zijne hand dreigend
ophief.
Maar Wanda was te trotsch van ziel, om zich door bedreigingen te laten
afschrikken: en welke vrouwen, al zijn zij ook in fierheid niet met de echtgenoote
van Wichman te vergelijken, zullen niet liever eene kwade bejegening ondergaan,
dan de tong aan banden leggen, wanneer hare teederste genegenheden worden
aangerand?
- ‘Welnu!’ zeide zij, ‘zult gij, door mij te behandelen als uw jachthond, die geen
andere taal verstaat als slagen, mij bewijzen, dat ik ongelijk heb. Door uw arm tegen
mij op te heffen, toont gij slechts, dat gij geene andere rechtvaardiging weet voor
uw gedrag. Maar ik herhaal u: toen gij mij als gade naar uwe woning voerdet, toen
wist ik, dat het uwe lastertaal was, die Bernulf, den onschuldigen Bernulf, zwart
gemaakt had in de oogen onzer Adelingen en hem gedwongen had onze akkers te
verlaten. Ik wist dit, en echter, ik gaf u mijne hand, omdat het de plicht eener dochter
is, haren vader te gehoorzamen, en ik ben uw getrouwe en willige echtgenoote
gebleven, omdat het de plicht eener vrouw is, haren man te dienen, En nu, sla mij;
want verdedigen kunt gij u niet.’
Wichman had den opgeheven arm laten zakken; maar zijne oogen rolden woest
heen en weder. Zijne neusgaten zwollen; hij knerstandde en het schuim stond hem
op de lippen.
- ‘Gij bemindet hem dan wel, dien Bernulf?’ vroeg hij, zijne woede pogende te
bedwingen.
- ‘Veins, dat het u onbekend was,’ antwoordde Wanda, op een bitteren toon: ‘had
ik hem niet bemind, hij ware u niet in den weg geweest.’
‘En wellicht bemint gij hem nog?’
-- ‘Er zijn zestien jaren sedert dien tijd verloopen, en ik heb den zoon lief, dien ik
aan Wichman geschonken heb.’
-- ‘Dat is geen antwoord,’ brulde de woestaart, haat met losgebroken woede in de
keel vattende: ‘en Bernulf, bemint gij hem nog?’
-- ‘Zij gaf hem geen antwoord: en, al had zij dit willen doen, het ware haar niet
mogelijk geweest, zoo lang zijne forsche vingeren haar den strot beklemden. Toen
wierp hij haar op den grond, zonder dat zij eenigen weerstand bood, en haar met
den voet teruggestooten hebbende, trad hij naar buiten.
Daar zag hij zijn zoon op eenigen afstand op het gras zitten, in eene spijtige
houding en op de lippen bijtende. Hij riep hem; maar de knaap, nog verstoord over
zijns vaders weigering, veinsde hem niet te hooren en bleef zwijgend voor zich heen
zien.
- ‘En hij ook!’ mompelde Wichman somber: ‘hij is verdrietig omdat ik hem niet met
mij neem, en hij heeft gelijk: het is tijd, dat hij te velde trekt: reeds meer dan een
heeft mij zijdelings verweten,
dat ik hem in vadsigheid laat opgroeien. Zoo ik hem nog zijn wensch vergunde?
-maar neen: na doof te zijn geweest voor het verzoek van Wanda, ware het eene
onvergeeflijke zwakheid op mijn besluit terug te komen.’
-Het was echter niet alleen deze reden, welke Wichman wederhield, aan Odoos
verlangen te voldoen. Hij beminde zijn zoon met eene uitsporige teederheid, en
vervulde gaarne ook zijne minste wenschen; maar hij, de onverschrokken krijger,
hij sidderde op de gedachte, dat eenig leed zijn eeniggeboren zoude wedervaren,
en daarom verschoof hij al verder en verder het tijdstip, waarop Odo de wapenen
zoude aangorden: en zoo hij nu beloofd had, hem mede te nemen, wanneer er een
strijd bij dag zoude voorvallen, die belofte stond ongeveer met een onbepaald uitstel
gelijk, vermits, bijna zonder uitzondering, de tochten der Quaden bij nacht alleen
plaats vonden.
Aan de rivier gekomen vond Wichman de schuiten reeds gereed en gedeeltelijk
bemand. Hij bleef de inscheping gadeslaan; en niet lang duurde het, of de kleine
vloot zakte de rivier af en verloor zich achter de overhangende takken van het
geboomte. Intusschen waren ongeveer duizend wakkere strijders onder de wapenen
gekomen om Wichman te vergezellen. Hij leide zijne plannen aan de Adelingen
bloot, en beval, dat zich de bende in verschillende hoopen verdeelen zoude, en,
ten einde spoediger vorderingen te kunnen maken, langs onderscheidene paden
naar de westelijke grens van het bosch zoude
trekken, om zich aldaar weder te vereenigen. Zoo trokken zij af, de aanvoerders
kenbaar aan den hoorn, die aan hunne zijde hing en waarin de voornaamste
geheimenis hunner aan ieder onbegrijpelijke wijze van krijgsvoeren besloten was.
De onderscheiden toonen namelijk, welke zij daarmede wisten te geven, en die
alleen door lange oefening aangeleerd werden, waren zoovele seinen, wier
beteekenis door elk der Quaden verstaan werd. Met behulp daarvan werd zelfs op
verren afstand het bevel niet alleen gegeven tot den aanval, tot den aftocht, tot de
verspreiding, tot de verzameling; want dan had de krijgskunde der Quaden ten
dezen, opzichte slechts met die van andere natien gelijk gestaan; maar men had
deze klankentaal tot de uiterste volkomenheid gebracht: verlengde of verdubbelde
of kort afgebroken of snel herhaalde toonen gaven te kennen, naar welke
hemelstreek men zich richten moest, waar de verzamelplaats was, op welken afstand
In document
Jacob van Lennep, Onze voorouders in verschillende taferelen geschetst. Deel 2 · dbnl
(pagina 72-75)