Arenacum aangekomen. Daar was het, dat men hem van het welgelukken der
onderneming bericht bracht en hij, den dag na zijne komst, Chariëtto voor zich zag
verschijnen.
- ‘Chariëtto!’ zeide hij, nadat de koene gelukzoeker hem verslag gedaan had van
zijne verrichtingen: ‘welk loon verdienen zij, die, misbruik makende het in hen
gestelde vertrouwen, hunnen vorst verraden?’
- ‘Den dood,’ antwoordde Chariëtto zonder aarzelen.
- ‘Weet gij, dat gij uw eigen vonnis uitspreekt?’ vroeg de Keizer.
- ‘Neen!’ antwoordde de Sax, verwonderd; doch met de kalmte van een gerust
geweten: ‘want ik heb niemand verraden. Ik heb u beloofd, de Quaden te zullen
overwinnen, en dat heb ik gedaan.’
-- ‘Het is waar; maar gij hebt hun Vorst in uw macht gehad en hem laten
ontsnappen. Wist gij niet, dat ons alleen het recht toekwam, over hem te beschikken.’
- ‘Dit wist ik; en echter heb ik Wichman vrijgegeven. Zoo ik u wel kenne, Juliaan!
zoudt gij in mijn geval gehandeld hebben als ik.’
-- ‘Verdedig u,’ zeide Juliaan, de armen en beenen kruisende om beter te luisteren;
want hij had van de beginne bespeurd, dat het meer dan eene gewone reden was,
welke Chariëtto zoo zeer naar dien tocht had doen haken, en hij begreep, dat thands
zijne nieuwsgierigheid voldaan zoude worden.’
-- ‘Mijn vader,’ verhaalde Chariëtto, ‘was een der vorsten over de Saxers die aan
den Wezer woonden. Hij stierf toen ik nog een kind was, en zijn broeder, mijn oom,
volgde hem in 't oppergezach. Ik werd opgevoed ten huize van een onzer Adelingen,
te gelijk met de dochter van dezen, die eenige jaren jonger was dan ik.’
-- ‘En gij bemindet haar?’ viel Juliaan in: ‘ik dacht wel dat er een liefdesgeschiedenis
in het spel was.’
- ‘Meer dan mijzelven. - Wanda was de schoonste en de beminnelijkste der Saxische
maagden, en ik had haar lief, eer ik het gevoel, dat ik haar toedroeg slechts bij name
kende. Zij bëantwoordde mijn min: haar vader moedigde onze hartstocht aan: en
wij groeiden op in het zoete vooruitzicht, dat alleen de dood ons zoude scheiden.
Intusschen hadden zich onder ons Saxers onderscheidene zwervers uit andere
streken komen neêrzetten: en, daar zij zich vreedzaam gedroegen, leden zij ook
geen overlast. Onder hen was de vader van Wichman een der aanzienlijksten. Hij
was dapper, schrander en vermogend, en wist zich alras aangenaam, ja onmisbaar
te maken bij onze vorsten. Zijn zoon was van mijne jaren: hij zocht mijne vriendschap
en ik schonk hem die, onbewust welk een slang ik aan mijn boezem koesterde. Hij
zag Wanda meer dan eens - en hij beminde haar; maar hij wist met list zijn hartstocht
voor mij te bedekken. In een oorlog, welke toen uitbarstte tegen onze Deensche
naburen, werd hem zoowel als mij het bevel over een deel onzer jongelingen
opgedragen. Ik had het ongeluk geen vijand te ontmoeten: hij daarentegen overdekte
zich met roem. Sedert dien tijd liepen er geruchten rond, onteerende voor mijne
dapperheid: - ik heb later ontdekt, dat hij die verspreid had. Bij een volgenden
krijgstocht bekwam ik geen bevel. Woedend over deze teleurstelling, besloot ik mij
als gemeen soldaat te onderscheiden en mijn verloren roem te herwinnen. Ik hieuw
blindelings op 's vijands drommen in, doodde menigen tegenstander, doch viel ten
laatsten, zwaar gewond, in 's vijands handen. Na een jaar gevangenis gelukte het
mij te ontkomen. Ik keerde tot de mijnen terug; doch vond alles veranderd: mijn oom
was gesneuveld, en Wichmans vader, ondanks zijne vreemde afkomst, in zijn plaats
verkozen. Mijn pleegvader wilde mij niet weder hij zich ontfangen: men had hem
diets gemaakt, dat ik naar den vijand vrijwillig was overgeloopen. Vruchteloos ging
ik bij mijne bekenden rond en toonde mijne wonden: de laster had zich mijne
afwezigheid te wel ten nutte gemaakt, en ik vond nergens geloof. Wanda alleen, in
een oogenblik, dat ik haar zonder getuigen mocht ontmoeten, verklaarde mij, dat
zij steeds dezelfde voor mij was en nimmer iets geloofd had van de schanddaad,
die mij ten laste werd gelegd. Zij verhaalde, hoe Wichman naar hare hand dong, en
hoe zij hem als den verspreider beschouwde der geruchten, die ten mijnen aanzien
liepen. Ik zocht mijn medeminnaar op en verweet hem zijn ontrouw: hij keerde mij
den rug toe en zeide, niets van een verrader te willen hooren. Toen ik verder bij
hem aandrong, deed hij, in 't bijzijn van getuigen, het aanbod van bij een eed op
zijne wapenen hetgeen hij gezegd had te zullen bevestigen. Ziedend van gramschap,
hief ik mijne vuist op en deed hem ter aarde storten: ik werd gegrepen, geboeid en
na eene lange gevangenschap tot eene smadelijke straf veroordeeld. Ik verbrak
mijne boeien en vluchtte. Lang zworf ik in de bosschen rond; toen ik bij toeval hoorde,
dat Wanda hare hand aan Wichman gegeven had. Toen zwoer ik met een duren
eed,
dat ik, zoodra ik daartoe de macht had, wraak zoude nemen over het geleden
onrecht. Gij weet, dat mij tot heden die gelegenheid niet was gegeven. - Welnu! ik
heb dien Wichman in mijn macht gehad: zijn dood had mij slechts een Wenk gekost;
maar hij was weerloos, gewond, ongelukkig: - en ik heb hem gespaard: - Zult gij mij
straffen, omdat ik mij op deze wijze gewroken heb?’
-Juliaan zag peinzend voor zich: ‘de Galilëer,’ zeide hij in zich zelven, ‘heeft de
vergiffenis van beleedigingen voorgeschreven: de oude wijsgeeren hebben die als
goddelijk geprezen; - maar waar heeft deze man, die noch Christen noch wijsgeer
is, de bëoefening dier deugd geleerd?’
- ‘Ik weet,’ vervolgde Chariëtto, ‘aan wiens oorblazingen ik uw verwijt te danken
heb. De goede man, die met de afgevaardigden der Saliers te Lutecia kwam, en
een ouden wrok jegens mij voedde wegens een oorvijg, die ik hem eens heb
toegediend, heeft mij bij u zwart gemaakt. Hij heeft u voorzeker de redenen er niet
bij verhaald, die hem naar Wichmans verblijf gebracht hadden?’
-- ‘Wij kunnen die gissen,’ zeide Juliaan: ‘want het is ons bekend, dat hij te Lutecia
in 't geheim met Decentius gesproken heeft, en wij hebben zijne gangen doen
nagaan. Maar wij zullen uw voorbeeld volgen, en ook hem vergiffenis schenken,
zonder hem echter zijne bediening te laten behouden. Wat u betreft, gij hebt wel
gehandeld: en zoo ik mij schijn baar onvergenoegd getoond heb, het was slechts
om het raadselachtige in uw gedrag opgehelderd te zien.
Overigens hebt gij mijn vertrouwen gerechtvaardigd; maar het zwaard moet thands
in de schede keeren. Ik begeer geen verdelgings-oorlog meer. Er zijn hier in de
omstreken nog ledige akkers genoeg, waar die Quaden zich op kunnen neerzetten,
indien zij borgen voor hun vreedzaam gedrag willen geven. Hun Vorst heeft mij
reeds om vrijgeleide doen verzoeken: en ik vlei mij, dat deze krijg ten einde is.’
-Op dit oogenblik kwam een dienaar waarschuwen, dat de Vorst der Quaden met
In document
Jacob van Lennep, Onze voorouders in verschillende taferelen geschetst. Deel 2 · dbnl
(pagina 99-104)