• No results found

Waarom Reael de gebeurtenissen van 1566 en 1567 beschreven heeft

In document Het Wonderjaar beleefd (pagina 34-38)

Afbeelding 6. Uitzetting der regering en geestelijkheid

2.3 Waarom Reael de gebeurtenissen van 1566 en 1567 beschreven heeft

Op de vraag waarom Reael de ‘troublen’ van 1566 en 1567 beschrijft geeft hij een uitgebreide uitleg. Aan het begin van de Gedenkschriften geeft Reael een inleiding die aansluit op het slot aan het einde van het document. Zo begint Reael met de woorden:

74 Rudolf Dekker, Childhood, memory and autobiography in Holland, from the Golden Age

to Romanticism (Londen en New York 2000) 14-15.

75 Ibidem, 15.

‘T’is van seer dienstelyck werck om tot allen tijden Gods eere, macht ende goedicheit te verclaeren, ende hem daerom alletijt met ernst te looven, dat men inder waerheit ende metter daer bespeurt, dat hij niet en faelgeert, niet alleen inde beloftenissen, die hij zijne Ch. kercke gedaen, maer oock inde dreijgemeijnten, die hij tegen het Rijcke des Satans, ende zijne goddelose ondersaeten uijtgesproocken heeft. Want het huis des verderffs ende aller leugenen die hij ten trooste zijnes uijtvercooren Volcks door de mont des Apls Pauli gericht hadde, is te allen tijden op verscheijden plaetsen, ende insonderhen in ende vanden jaere 1503. in Heeren uijt vermaer de conincluijcken ende plaetzen, door zeer vrome ende geleerde mannen, geopenbaert geweest, op dat zijne schrickelicke uijtsinnichen tot verderff ende onderganck van veele eelendighe menschen, ende schoone landen ende steeden geen voortgluck hebben en soude, maer daerenteghen de reijne heere des H. Evang. en ijder ter salichen voorlichten.’76

Hieruit blijkt dat Reael op het moment van schrijven een duidelijke religieuze ondertoon in zijn Gedenkschriften heeft willen leggen. Zijn verhaal toont dat volgens hem God’s genade uiteindelijk aan de zijde van de ‘ware gelovigen’ (de protestanten) staat en de aanhangers van Satan (de katholieken) heeft verdreven. Dit religieuze aspect wordt vervolgens duidelijker gemaakt door het te koppelen aan de gebeurtenissen in de zestiende eeuw. Zo beschrijft Reael hoe het protestantisme zich verspreidde door verschillende delen van Noord-Europa en hoe het ‘licht van het Evangelie’ aangestoken werd in het volk. In het bijzonder koppelt hij de situatie in Holland aan Gods strijd tegen het rijk van Satan. Hij schrijft over Filips II en de Spaanse Inquisitie door ‘het ordonneren van 14. nieuwe bisschoppen inden jaere 1561. die veele bloetgieticheit betoonden, de relligie verdruckten.’77 Dit werd echter door het volk

tegengewerkt en het waren de edelen onder leiding van Hendrik van

76 Hs Reael, 1. 77 Hs Reael, 2.

Brederode die op vijf april 1566 met hun rekwest aan ‘madame de Parma’ een kleine overwinning behaalden door het legaliseren van de hagenpreken.

Op de laatste pagina van de Gedenkschriften schrijft Reael een aansluitende passage, die de strijd van God tegen het duivelse rijk nog sterker weergeeft:

‘Nu het wordt u tot dien eynde mede gedeelt, op dat ghy ten

eersten, hier uut de wonderlycke regeringhe Godes soudet leeren kennen, hoe wonderl. namelyck, dat hy zyne verdruckte gemeynte (als het zyn Goddelijke wille is) als uut het stof, tegen alle gewelt des Duyvels, ende aller zyner instrumenten, kan ende moet te verheffen; te beschutten, ende te bewaren.’78

Reael beschrijft de strijd naar religieuze vrijheid voor de protestanten in de Nederlanden en het afscheiden van de katholieke kerk als een strijd tussen God en de Duivel. Hierbij wordt de katholieke kerk gezien als het duivelse rijk en staat God aan de kant van de protestanten, die het ware geloof aanhangen. In het rekwest van de edelen van 5 april 1566 en de ‘troublen’ van 1566-1567 ziet Reael dan ook de Goddelijke wil om zijn volk te bevrijden.

Of religie hier werkelijk als een enige motivering bestaat voor het schrijven is aanvechtbaar. Reael deelt naar eigen zeggen de lezer een ‘warachtighe Historie’ mede over de beginselen en de voortgang van de verspreiding van het Evangelie. Dit is wat hij op de laatste pagina schrijft over de gebeurtenissen in Amsterdam. Uit hetgeen Reael aan het einde van zijn Gedenkschriften geschreven heeft kan worden geconcludeerd dat hij het bedoeld heeft te schrijven als een historie, een verslag van wat hij heeft meegemaakt, want ‘het is aengeteeckent geweest van den ghenen die in alle dese dingen van het beginsel tot het leste tegenwordige zyn geweest, ende alles met oogen hebben angeschouwet’. Een ooggetuigenverslag dus. Dit genre, waarin een verslag wordt opgemaakt

78 Ibidem, 38.

als herinnering voor volgende generaties, zou in de zeventiende eeuw in de Nederlanden steeds meer opkomen. Reael was hiermee dus een voorloper. Documenten uit dit genre zijn vaak een ‘verhaal met een moraal’ en ook Reael voldoet hieraan; hij schrijft namelijk – eveneens in zijn slotwoord – dat de lezer uit deze gebeurtenissen leert God te ‘loven ende te presen’ en ‘om ons langhen tydt in sodanighe staet, als wy nu eenige jaren gheweest zyn, tot lof ende prys zyner heerlycke genade, ende opbouwinghe zyner Christel. Gemeynte, te maintenere.’79

De aanwezigheid van een religieuze toon kan niet worden genegeerd; Reael benadert de gebeurtenissen vanuit een religieus perspectief waarbij God zijn ‘gemeente’ beschermt en bevrijdt van de Duivel (de katholieke kerk). Dit religieuze kenmerk is niet vreemd voor een document uit de zestiende eeuw. Vrijwel alle genres, die veelal in elkaar overlopen, dragen daardoor iets religieus in zich, al is het maar een korte aantekening ter ere van God in het voor- of nawoord.80 Dit wil nog niet

zeggen dat al deze teksten primair religieus zijn, maar dat het wel de conventie (en de tijdsgeest) was om overal een religieuze benadering of notitie bij te maken.

Hoewel Reael geprobeerd heeft een objectief verslag te maken, heeft hij (zoals hierboven al is beschreven) bewust de wens uitgesproken dat de lezer hiervan leert God te loven en eren. Hoewel er dan ook een duidelijke religieuze dimensie aan de Gedenkschriften kleeft, heeft Reael geprobeert om in de jaren na de Alteratie zijn herinneringen op te schrijven als een historie. Doordat hij schrijft nadat ‘zijn religie’ in Amsterdam na de Alteratie heeft overwonnen, wordt duidelijk dat Reael zijn herinneringen heeft opgeschreven om deze Alteratie te ondersteunen en verklaren. Hij gebruikt zijn herinnering over het Wonderjaar om de situatie in Amsterdam aan het einde van de zestiende eeuw te verantwoorden en te verklaren. Zo schrijft hij hoe God zijn gemeente al jaren beschermde alvorens het in 1578 in ‘huerlycken vryheyt’ verkeerde. Opvallend hierbij zijn de gelijkenissen tussen Reael’s verhaal over de Amsterdamse protestanten en de Joden als uitverkoren volk in het oude testament, die veel beproevingen

79 Benedict, uses, 358-359, 361, 364 en 366; Hs Reael, 38. 80 Amelang, Icarus, 57-59 en Pollmann, Buchelius, 28-29.

doormaakten in de woestijn alvorens ze het beloofde land Kanaän bereikten.81 Zo ook moesten de leden van het ware geloof wachten tot na

1578 voor ze religieuze vrijheid hadden.

Zodoende zijn de Gedenkschriften niet alleen bedoeld om het lof voor God bij de lezer te vergroten, maar gebruikt hij zijn herinneringen ook om de uiteindelijke overwinning van het protestantisme in Holland te verklaren en staan zij ter beschikking om de toenmalige situatie te verantwoorden.

In document Het Wonderjaar beleefd (pagina 34-38)