• No results found

Reael’s Gedenkschriften in de vroegmoderne geschiedschrijving

In document Het Wonderjaar beleefd (pagina 80-86)

5 De Gedenkschriften in latere geschiedschrijving en historiografie

5.1 Reael’s Gedenkschriften in de vroegmoderne geschiedschrijving

Het eerste werk dat gebruik heeft gemaakt van de Gedenkschriften als bron is De historische beschrijvinghe der seer wijt beroemde Coop-stadt Amsterdam door historicus J.I. Pontanus (1571-1639) uit 1614. Stadsbeschrijvingen zijn vaak gemaakt in opdracht van de autoriteiten. Zo

193 Amelang, Icarus, 64.

194 Hagoort, Onbekend uittreksel, 10.

geldt dat ook voor dit voorbeeld; op de eerste pagina staat een extract uut het privilegie van de Staten-Generaal waarin Pontanus de opdracht krijgt om deze stadsbeschrijving van Amsterdam, welke hij eerder al in het latijn geschreven had, binnen zes jaar in het Nederlands te laten drukken. Over de kerkelijke geschiedenis van de jaren 1560 beschrijft hij onder meer de herkomst van de naam Geus en de politieke houding in de Nederlanden tegenover het protestantisme, waarna hij zich richt op de gebeurtenissen te Amsterdam.195 Inhoudelijk schrijft hij globaal hetzelfde als Reael, alleen

doet hij dit korter. Door het ontbreken van enige vorm van annotatie of bronvermelding is het niet mogelijk om te achterhalen of de Gedenkschriften als bron zijn gebruikt. Hoewel er veel overeenkomsten zijn met de Gedenkschriften, zijn er ook kleine verschillen; zo spreekt Reael over een zevental personen (waaronder hijzelf en Jan Arentsz.) die op acht juli 1566 in het riet aan de rand van het IJ bijeenkwamen, terwijl dit er volgens Pontanus ‘seer veel’ waren, waaronder vele predikanten. Toch hebben beide beschrijvingen eenzelfde inhoud, hoewel er geen zekerheid is of de Gedenkschriften daadwerkelijk als bron hebben gediend. Pontanus is echter pas na 1566 geboren en kan dus niet uit eigen ervaring geschreven hebben. Daarom zou het zeer goed mogelijk zijn dat hij Reael gebruikt heeft als bron voor zijn stadsbeschrijving.

Zo’n 30 jaar later (in 1647) verscheen het boek De verwarde adelaer en ontstelde leeuw van D.P. Pers, waarin de Spring-ader der Beroerten soo in den staet als religie in 1566-1567 wordt besproken, waarbij de gegevens uut de geloofwaerdighste schrijvers en schriften […] zijn gehaald. Ook Pers heeft weliswaar geen enkele annotatie gemaakt in zijn geschiedschrijving, maar uit een vergelijking tussen zijn eigen tekst en Reael’s Gedenkschriften kan duidelijk worden gemaakt dat Pers zeer zeker gebruik heeft gemaakt van Reael. Als voorbeeld kan worden gegeven de komst van de schout Pieter Pietersz. bij het Carthuserklooster, nadat de beeldenstormers er de nacht hadden doorgebracht. Reael schrijft hierover:

195 J.I. Potanum, De historische beschrijvinghe der seer wijt beroemde Coop-stadt

‘De Schout comende met eenighe van de wachters heeft er vier gevangen ende aen malcanderen ghebonden, die willende inde stadt brengen. Maer het gemeene Volck sulcx siende, zyn met veele roepen ende dreygen geloopen elck om zyn geweer, willende soo sy seyden den schout met alle zyn hulpers doot smyten, ende de gevangens verlossen, ‘twelcke ooc soude geschiet hebben, hadden de Burgemrs met aller haest niet gesonden Willem Martsz den onderschout om de gevangens te verlossen. waer door alle dat volck die alrede in groote hoopen vergadert waren gestilt is ende sonder yets te attenteren na huys zyn gegaen.’196

Pers schreef hierover:

‘Maer de Schout Pieter Pieters viel al te voorbaerigh vier dese gesellen aen en knevelt die aen malkanderen. By de Haerlemmer poort komende reesser opstant, sulcx datmen voor bloedstortinge was bevreest. De gevangene wierden uyt last der Heeren door Wil. Martsen Kalf, by voorraet onderschout Clem V. Coornhert en Iacob Cornelis Schepenen by de Engelsche steegh ontslagen. Hier over schepte ’t volck over den Schout P. Pieters, sulcken haet dat hy sich uyt vreese achter een Backers oven most verstecken. Hier door quam kalmte.’197

Hoewel er wel degelijk een overeenkomstige inhoud is, heeft Pers waarschijnlijk meerdere bronnen gebruikt dan alleen Reael. Waar Reael nergens schrijft over Coornhert en Cornelis, de Engelse steeg of het schuilen van Pietersz. achter een bakkersoven, wist Pers dit blijkbaar wel te achterhalen. Eén mogelijkheid is dat dit in de originele Gedenkschriften van Reael wel staat, maar in het afschrift, welke in deze scriptie centraal staat, is weggelaten. Het is echter ook aannemelijk dat Pers andere bronnen heeft aangeboord.

196 Hs Reael, 21.

197 Dirck Pietersz. Pers, De verwarde adelaar en ontstelde leeuw (Amsterdam 1647) 264.

Toch kunnen we met zekerheid zeggen dat Pers Reael heeft gebruikt als belangrijkste bron voor zijn geschiedschrijving. Niet alleen beschrijft Pers in dezelfde volgorde specifieke gebeurtenissen als Reael, ook beschrijft hij de daden van Reael zelf op uiterst zorgvuldige wijze. Wanneer de tekst van Pers naast die van Reael wordt gelegd, blijkt dat het niet anders kan zijn dan dat ook hij veel van Reael heeft overgenomen. Pers beschrijft bijvoorbeeld hoe Reael, toen hij de beeldenstormers bij het Minderbroedersklooster wilde sussen, terwijl hij hun zedigheyt socht in te scherpen, sweefde […] in gevaer zijns levens.198 Reael omschreef dit zelf

als: ‘een Burger van de Religie Laureyns Jacobsz gewont willende beschutten is bynaest (haddet een ander niet geschut) met een opsteker doorsteken geworden.’199 Daar dit persoonlijke verhaal alleen door Reael

zelf kan zijn beschreven, blijkt dat Pers inderdaad de Gedenkschriften gebruikt heeft. Hoewel een duidelijke partijdigheid bij Pers uitblijft, blijkt uit voorbeelden zoals deze wél dat hij sympathieën voelde voor Reael: Pers beschrijft immers Reael’s vermogen om hun zedigheyt in te scherpen, terwijl Reael dit niet zo benoemd. De onbevreesdheid van Reael’s optreden om de menigte te sussen wordt door Pers zodoende verder aangedikt.

Ruim vijftien jaar later volgde de arts en geschiedschrijver Olfert Dapper (1636-1689) in 1663 met zijn Historische beschryving der Stadt Amsterdam. Dapper vertoont overduidelijk gelijkenissen met het verhaal van Reael. Zo neemt hij sommige citaten letterlijk over van hem. Over het begin van de Beeldenstorm in de Oude Kerk schrijft Reael hoe een man een tekst voorleest van het tabernakel, waarvan Reael een deel van dit opschrift opschrijft. Dapper geeft hierbij exact hetzelfde citaat:

‘Hier leit beslooten in dit slot

Jesus Christus, waerachtigh Mensch en God, Alsoo hy van Maria is gebooren.

Wie dit niet gelooft, die is verlooren.’200

198 Pers, Adelaer, 264. 199 Hs Reael, 20.

Dat op het moment dat Dapper zijn boek aan het schrijven was alle katholieke elementen uit de kerk waren gehaald, bewijst dat hij hiervoor een schriftelijke overlevering nodig heeft gehad. Dat dit Reael’s Gedenkschriften waren, blijkt uit bovenstaand voorbeeld. Op deze manier is een enorme opsomming van overeenkomsten mogelijk, waaruit duidelijk wordt dat Reael als belangrijke bron heeft gediend.

Daarnaast staan Reael, zijn daden en woorden zelf ook centraal. Zo vertelt Dapper hoe Reael met Reinier Kant stoutelijk de burgemeesters ter verantwoording ging roepen over een valschelijk gerucht en later bij de predicatie bij Overveen het volk vertroostede toen de predikant op zich liet wachten.201 Opvallend is dat hij hierbij ook Reael’s vlucht uit Amsterdam

naar Emden beschrijft, welke in het afschrift dat ik gebruik, is weggelaten.202 Dit zou betekenen dat Dapper een vollediger afschrift of

zelfs het origineel tot zijn beschikking had. Hoe dan ook blijkt dat ook Olfert Dapper eveneens zonder annotatie veel gebruik heeft gemaakt van de Gedenkschriften.

Het beeld dat Reael in zijn Gedenkschriften vormt, vindt ook zijn weg in het werk van Dapper. Net als Reael schrijft Dapper over de predicaties dat zij ‘zo groot een yver en wee-moedigheit ontstaken’, over de beeldenstormers als gespuis en hoe de ‘Majestraet niet goets met hen in den zin had’.203

Een volgende stadsbeschrijving is het Verhaal van’t leven en dappere krijgsdaden der Oude en Doorluchtige Heere van Aemstel en Aemstellandt door M. Fokkens uit 1664. Hierin wordt er niet verwezen naar Reael of enige andere bron. Wat er beschreven wordt, komt echter wel overeen met de inhoud van de Gedenkschriften.204 Toch is de beschrijving

van het Wonderjaar zo algemeen en kortbondig, dat het niet mogelijk is om te bepalen of er een relatie is met Reael.

201 Dapper, Beschrijving, 166-167. 202 Ibidem, 195-196.

203 Dapper, Beschrijving, 167-178.

204 M. Fokkens, Verhaal van’t leven en dappere krijgsdaden der Oude en

Doorluchtige Heere van Aemstel en Aemstellandt (Amsterdam 1664) 47-49.

Wanneer we nu kijken naar een ander boek, De historie der Reformatie van Geeraert Brandt uit 1677, zien we dat Brandt nóg duidelijker gebruik heeft gemaakt van Reael. Zodra hij begint aan zijn beschrijving van de predicaties in Holland, spreekt hij duidelijker over het doel dat hij voor ogen had met de Gedenkschriften in zijn geschiedschrijving:

‘Doch ’t geen hier toe aenleiding gaf, en over voorviel, staet ons,

met verscheide aenmerkelijke omstandigheeden, uit de Gedenkschriften van Laurens Jacobssoon Reael, een van voornaemste en ijverigste invoerderen deser vrijheit […] wat hooger optehaelen, en breder t’ontfouwen.’205

Brandt beschrijft hier dus duidelijk dat hij de geschiedenis van de jaren 1566-1567 in Amsterdam aan de hand van de Gedenkschriften wil vertellen. Dit doet hij dan ook, zoals uit de vele verwijzingen blijkt.

Vrijwel al zijn voetnoten leren ons dat Reael inderdaad zijn voornaamste bron was. Brandt haalt ook wel enige informatie uit het werk van P.C. Hooft (of een andere historie), maar ook Hooft heeft op zijn beurt weer de Gedenkschriften gebruikt. Brandt neemt de feiten van Reael over zoals ook Pers dat heeft gedaan: een lopend verhaal zoals Reael het zelf heeft beschreven en waarin Reael naast andere prominenten een duidelijke plaats krijgt.

205 G. Brandt, Historie der Reformatie, en andere kerkelyke geschiedenissen, in en ontrent

Doordat Reael zo’n belangrijke rol krijgt toebedeeld door Brandt, dringt ook het beeld dat de Gedenkschriften vormen van het Wonderjaar naar voren. Zo citeert Brandt uit Reael hoe de burgemeesters met ‘valsche getuigen’ de predicaties probeerden te verhinderen, wat niet lukken zou, want ‘dat werk des Heeren sal voortgangk hebben, ende al die

Duivelen sullen ‘t niet weeren […]’206 Daarbij beschrijft hij ook de

Roomsche superstitien, de schijnheiligheit van de katholieken en de monniken, soo diep versoopen in dronkenschap.207 Nog vele voorbeelden

kunnen worden gegeven van het beeld dat Brandt heeft overgenomen van Reael: enerzijds de vrome protestanten die, gesteund door God, vreedzaam strijden tegen de schijnheilige katholieken en stadsbestuurders voor vrijheid van geweten.

Het volgende werk is een stadsbeschrijving, genaamd de Beschryving der stadt Amsterdam door Casper Commelin uit 1693, die

206 Brandt, Historie, 320. 207 Ibidem, 335.

86

Afbeelding 9. Op deze pagina is duidelijk te zien hoe vaak Brandt verwijst naar de Gedenkschriften van Reael.

In document Het Wonderjaar beleefd (pagina 80-86)