• No results found

Opleiding   Sociaal  isolement   Religiositeit  

dat een religieuze vriendenkring leidt tot minder kans op een welzijnsnationalistisch karakter. In dit domein bevinden kerkgangers zich dus juist niet. Of religiositeit, zoals verwacht in het theoretisch kader, positief samenhangt met een vrije-marktnationalistische levensovertuiging zal duidelijk worden in paragraaf 4.4.

Om de effecten uit Tabel 2 visueel te maken is in Figuur 4 de verwachte kans op een vrije- marktkosmopolitische wereldkijk voor de variabele opleiding, sociaal isolement en religiositeit geplot. Net als in Figuur 3 is het effect geschat voor een Duitse man werkzaam als geschoold technicus. In de grafiek is duidelijk waarneembaar dat een hoogopgeleid persoon meer kans maakt op vrije-marktkosmopolitische opvattingen dan zijn laagopgeleide medeburger. Zo heeft een burger die bijzonder goed geschoold is (score 10) bijna 25 procent kans op vrije- marktkosmopolitische attitudes, terwijl een persoon die zeer laag is opgeleid (score 0) slechts minder dan vijf procent kans maakt op een dergelijk karakter. Tevens laat de licht dalende lijn van de variabele sociaal isolement zien dat een sociaal kapitaalkrachtig persoon eerder vrije- marktkosmopolitisch is dan een burger die een geïsoleerd leven leidt. De variabele

religiositeit vertoont een vrijwel stabiele lijn. Dit duidt op de afwezigheid van een effect.

4.3 Analyse welzijnskosmopolitisme

Bevinden sociaal-cultureel specialisten zich in het welzijnskosmopolitische domein en moet daarmee geconcludeerd worden dat zij in economische termen linkser zijn dan Kriesi et al. dachten? Heeft religiositeit een duidelijk negatief effect op welzijnskosmopolitisme? En wat voor rol spelen opleiding en sociaal isolement met deze afhankelijke variabele? Op voorgaande vragen wordt in deze paragraaf antwoord gegeven.

Te beginnen met beroepsklasse. In Tabel 3 is te zien dat sociaal-cultureel specialisten een significante B van 0.380 scoren. Deze groep maakt daarmee meer kans op welzijnskosmopolitische waarden dan de referentiecategorie. Hooggeschoolde managers scoren een stuk kleinere (0.069) en niet significante coëfficiënt. Dit betekent dat experts binnen de organisatorische dimensie vrijwel even veel kans maken op een welzijnskosmopolitisch karakter als ambachtslieden. Het lijkt er op dat sociaal-cultureel

specialisten vooral vanwege hun roep om inkomensnivellering minder goed in het vrije-

marktkosmopolitische kiezersdomein passen dan hooggeschoolde managers. Deze gevolgtrekking verklaart mogelijk ook dat eerstgenoemde groep meer kans maakt op welzijnsnationalistische attitudes. Op sociaaleconomisch gebied lijken experts binnen het inter-persoonlijke domein het namelijk deels eens met dit kiezerssegment. Kortom, sociaal-

cultureel specialisten pleiten in culturele termen stevig voor integratie, terwijl zij op de

economische as eerder een gemiddelde positie innemen.

Opleiding vertoont met een significante B van 0.126 een positieve samenhang met

dergelijke opvattingen met 13.5 procent toeneemt wanneer een respondent één waarde hoger scoort. Anders gezegd: hoe langer een burger voltijd studeert, des te meer kans op een linkse positie op zowel de sociaaleconomische als sociaal-culturele as. Deze uitkomst zwakt de cleavage-gedachte ietwat af. De scheiding tussen laag- en hoogopgeleiden blijkt immers niet louter via de tegenstelling tussen welzijnsnationalisme en vrije- marktkosmopolitisme te lopen. Echter, omdat de coëfficiënt van opleiding twee keer zo klein is met welzijnskosmopolitisme als afhankelijke variabele lijkt de eerder getrokken conclusie toch nog grotendeels van kracht te zijn. De resultaten in pagaraaf 4.4 geven uitsluitsel over dit vraagstuk.

Tabel 3. Logistische regressie-analyse welzijnskosmopolitisme

Coëfficiënt B SE Wald Exp(B) Beroepsklasse dummy’s Hooggeschoolde managers 0.069 0.063 1.230 1.072 Technische experts 0.035 0.086 0.168 1.036 Sociaal-cultureel specialisten 0.380*** 0.072 27.878 1.463 Ondermanagers -0.002 0.056 0.001 0.998 Geschoolde technici 0.205** 0.077 7.161 1.228 Sociaal-cultureel semispecialisten 0.511*** 0.064 63.534 1.667 Hooggeschoolde kantoormedewerkers 0.184** 0.059 9.702 1.203 Hooggeschoolde dienstmedewerkers 0.221** 0.081 7.456 1.248 Laaggeschoolde kantoormedewerkers 0.219* 0.098 5.019 1.245 Laaggeschoolde dienstmedewerkers 0.178*** 0.047 14.357 1.194 Basiscategorie: ambachtslieden Opleiding 0.126*** 0.011 122.825 1.135 Sociaal isolement -0.032*** 0.006 26.858 0.968 Religiositeit 0.023*** 0.006 13.387 1.023 Constant -0.901 0.094

Tweezijdig significant met *alfa=0.1, **alfa=0.01 en ***alfa=0.001

Pseudo aangepaste R-kwadraat: 0.077 (Nagelkerke) N: 21920

De significant negatieve B (-0.032) van de variabele sociaal isolement geeft aan dat een persoon, indien hij in afnemende mate sociale interactie ervaart, minder kans heeft op welzijnskosmopolitische opvattingen. Andersom betekent de coëfficiënt van sociaal isolement dat iemand met veel sociaal kapitaal in toenemende mate kans maakt op een plek in dit domein. Hoe verhoudt deze uitkomst zich tot eerder opgestelde verwachtingen? In hoofdstuk twee is betoogd dat personen die veelvuldig communiceren met medeburgers op de culturele as onder meer vanuit solidariteitsgevoelens voor Europese integratie pleiten. Op economisch gebied zouden zij eveneens voorstander zijn van integratie: vanwege hun vertrouwen in grensoverstijgende economische samenwerking prediken zij internationale marktwerking. Echter, nu blijkt een deel van dit segment voor inkomensnivellering te pleiten. Hoe valt deze uitkomst te rijmen met de theorie? Het is mogelijk dat het eerder omschreven wij-gevoel dat sociaal kapitaalkrachtigen kenmerkt tot een herverdelingstandpunt leidt. Veelvoudige sociale interactie leidt immers tot gevoelens van wederkerigheid en wanneer deze de overhand

krijgen komt een hang naar internationale economische samenwerking mogelijk op de tweede plaats.

Een opvallend resultaat vormt de significant positieve coëfficiënt van religiositeit. De exp(B) van 1.023 duidt op een toegenomen kans van 2.3 procent op welzijnskosmopolitische attitudes wanneer een respondent één waarde hoger scoort op de schaal. Op het oog een klein effect. Niettemin kent ook deze oorzakelijke variabele een schaal van elf punten, waardoor het verschil tussen een persoon die atheïst is en een burger die zichzelf als zeer gelovig omschrijft alsnog behoorlijk is. Zodoende kan geconcludeerd worden dat West- Europese burgers die zich in een vriendenkring begeven met confessioneel karakter meer kans maken op welzijnskosmopolitische opvattingen dan hun seculiere medeburger. Theoretisch gezien is dit resultaat op cultureel vlak tamelijk onverwacht. Zo is in paragraaf 2.4 vastgesteld dat christelijke mensen, vanwege hun wens om striktere immigratiewetgeving, op deze as waarschijnlijk begrenzing prediken. Op economisch gebied wekt het resultaat evenzeer verbazing. Gelovige burgers zouden namelijk via hun gematigd positieve houding tegenover inperking van de verzorgingsstaat op de sociaaleconomische conflictlijn voor integratie pleiten.

Omdat in West-Europa het overgrote merendeel van de religieuzen een christelijke levensovertuiging heeft (15.625 van de 16.301 gelovige respondenten) is voor deze studie theorie rondom dit geloof gehanteerd. Burgers die in toenemende mate religieus worden zullen zich doorgaans vooral met christenen omgeven. Echter, niet iedere gelovige in West- Europa is christelijk. Zo is een groeiend deel islamitisch. Deze groep wenst via haar sociaaleconomische positie en het feit dat zij zelf immigrant is waarschijnlijk inkomensnivellering en een multiculturele samenleving. Daardoor ligt voor hen een welzijnskosmopolitisch karakter voor de hand. Wellicht worden politieke voorkeuren van gelovigen hierdoor richting het welzijnskosmopolitische kwadrant geduwd en hebben christenen naarmate zij religieuzer worden niet direct meer kans op dergelijke opvattingen.

Tabel 4. Interactie-effect type religie en religiositeit

Coëfficiënt B SE Wald Exp(B) Interactie-effect

Christelijk * religiositeit 0.074*** 0.015 24.119 1.077

Islamitisch * religiositeit 0.077 0.052 2.173 1.080

Anders gelovig * religiositeit 0.044 0.065 0.450 1.045 Basiscategorie: niet religieus

Tweezijdig significant met *alfa=0.1, **alfa=0.01 en ***alfa=0.001 N: 21920

Om bovenstaande verklaring verder te onderzoeken is in Tabel 4 gekeken naar het effect van

islamitische of anders gelovige levensovertuiging.6 Het interactie-effect tussen christelijk en

religiositeit geeft een significante B van 0.074. Hoe moet dit resultaat worden

geïnterpreteerd? Via de richting van deze coëfficiënt kan gesteld worden dat christelijke burgers naarmate zij hoger op de religie-variabele scoren meer kans maken op een plek in het welzijnskosmopolitische domein. Gezien Tabel 4 geldt voor moslims en anders gelovigen hetzelfde, alhoewel deze effecten niet significant zijn. Dat laatstgenoemde groepen een insignificante B scoren is waarschijnlijk gevolg van hun lage N (het databestand behelst 476 moslims en 200 anders geloven). Kortom, alle soorten gelovigen passen beter in het welzijnskosmopolitische domein naarmate zij religieuzer worden, ook degene met een christelijke levensovertuiging.

Bovenstaande constatering is verrassend. Waarom leidt een strikter geloof in het christendom tot een plaats in de welzijnskosmopolitische subruimte? Mogelijk verkrijgen dergelijke burgers via hun confessionele levensovertuiging een bovengemiddeld gevoel voor moraliteit. Zo is religiositeit volgens Scheepers en Van der Slik zeer bepalend voor opvattingen van kiezers ten aanzien van ethische kwesties (1998: 678). Wellicht zorgt het vele peinzen over dergelijke issues voor een toename van verzorgende gevoelens en dat zou logischerwijs leiden tot een economisch herverdelingstandpunt. Bovendien zullen dergelijke gevoelens de komst van immigranten niet in de weg staan.

                                                                                                               

6 In Tabel 4 is de variabele religion or domination belonging to at present opgedeeld in drie dummy’s: christelijk,

islamitisch en anders gelovig. De referentiecategorie wordt gevormd door respondenten die waarde 66 (not applicable) aannemen. Deze groep bestaat uit burgers die niet of licht gelovig zijn en in elk geval geen wereldlijke

religie aanhangen. 0,2   0,25   0,3   0,35   0,4   0,45   0,5   0,55   0,6   0   1   2   3   4   5   6   7   8   9   10   K an s   op  w el zi jn sk osm op ol it isc h e   at ti tu d es  

Schaal  onaEhankelijke  variabelen  

Figuur  5.  

Welzijnskosmopolitisme  

Opleiding   Sociaal  isolement   Religiositeit  

In Figuur 5 worden de effecten uit Tabel 3 van opleiding, sociaal isolement en religiositeit visueel gemaakt. Wederom zijn de effecten voor een Duitse man geplot die binnen de beroepscategorie geschoolde technici valt. Door de stevig stijgende lijn lijkt opleiding van sterke invloed te zijn. Echter, wanneer dit effect in het perspectief van de eerdere twee grafieken wordt geplaatst moet geconcludeerd worden dat haar invloed minder is. Zo is de kans op vrije-marktkosmopolitische attitudes vijf keer zo groot voor een bijzonder hoogopgeleid persoon vergeleken met een burger die zeer kort op school heeft gezeten (zie Figuur 4). In Figuur 5 is te zien dat de kans op welzijnskosmopolitische opvattingen niet eens verdubbelt wanneer een respondent waarde 10 in plaats van 0 aanneemt. Ook is te zien dat het effect van sociaal isolement onverwacht sterk is, maar toch springt de licht stijgende lijn van de religie-variabele het meest in het oog.

4.4 Analyse vrije-marktnationalisme

In deze paragraaf vormt het vrije-marktnationalisme de afhankelijke variabele. Wat voor invloed heeft de beroepsklasse-variabele hierop? In Tabel 5 is te zien dat de meeste effecten niet significant zijn. Echter, die van hooggeschoolde managers wel. Daarbij is hun B positief. Zij maken daardoor meer kans op vrije-marktnationalistische politieke opvattingen dan

ambachtslieden. Sterker nog, zij maken meer kans op dergelijke attitudes dan welke

beroepsgroep dan ook. Het vermoeden dat deze groep, voornamelijk vanwege haar rechtse sociaaleconomische positie, goed in het vrije-marktkosmopolitische kwadrant past wordt hierdoor bevestigd. Hooggeschoolde managers en sociaal-cultureel specialisten lijken dus zowel op sociaaleconomisch als cultureel gebied afwijkende opvattingen te hebben. Sociaal-

cultureel semispecialisten en ondermanagers maken ook onderdeel uit van deze

tegenstelling. Zo zijn de effecten voor hen in alle tabellen gelijk aan die van de experts uit hun beroepsdimensie. Kortom, managers wensen via een hoog salaris lage belasting, terwijl hoger geschoolden uit het inter-persoonlijke domein forse belasting eerder zien als een maatschappelijk goed. Tegelijkertijd hebben de cultureel specialisten een streng kosmopolitische wereldovertuiging, terwijl hoger geschoolden werkzaam in het organisatorische domein een begrenzingstandpunt op deze as makkelijker accepteren. Mogelijk vanuit het idee dat een toestroom van overmatig veel immigranten de nationale economie schaadt.

Of een persoon langdurig of juist kortstondig full time een opleiding heeft doorlopen blijkt, gezien de insignificante B van opleiding, geen effect te hebben op de aanwezigheid van vrije- marktnationalistische opvattingen. Deze uitkomst sterkt de winnaars versus verliezers-these van Kriesi et al. Immers, opleiding heeft met welzijnsnationalisme en vrije-

marktkosmopolitisme als afhankelijke variabelen een groot tegengesteld effect, terwijl de

invloed van deze variabele op het pakket aan welzijnskosmopolitische en vrije- marktnationalistische opvattingen een stuk kleiner of zelfs afwezig is. Ditzelfde geldt voor

beroepsklasse. Zo zijn de meeste beroepscategorieën insignificant wanneer laatstgenoemde

kiezersdomeinen als afhankelijke variabelen fungeren.

Tabel 5. Logistische regressie-analyse vrije-marktnationalisme

Coëfficiënt B SE Wald Exp(B) Beroepsklasse dummy’s Hooggeschoolde managers 0.444*** 0.122 13.207 1.558 Technische experts 0.057 0.194 0.087 1.059 Sociaal-cultureel specialisten -0.058 0.175 0.112 0.943 Ondermanagers 0.274* 0.122 5.096 1.316 Geschoolde technici 0.291* 0.159 3.369 1.338 Sociaal-cultureel semispecialisten -0.075 0.154 0.239 0.928 Hooggeschoolde kantoormedewerkers 0.161 0.130 1.530 1.175 Hooggeschoolde dienstmedewerkers -0.042 0.206 0.042 0.959 Laaggeschoolde kantoormedewerkers 0.043 0.237 0.033 1.044 Laaggeschoolde dienstmedewerkers -0.154 0.115 1.804 0.857 Basiscategorie: ambachtslieden Opleiding -0.027 0.025 1.110 0.974 Sociaal isolement 0.016 0.014 1.364 1.017 Religiositeit -0.032* 0.014 5.093 0.968 Constant -4.053 0.257

Tweezijdig significant met *alfa=0.1, **alfa=0.01 en ***alfa=0.001

Pseudo aangepaste R-kwadraat: 0.088 (Nagelkerke) N: 23131

Kijkend naar de insignificante coëfficiënt van sociaal isolement moet geconcludeerd worden dat deze oorzakelijke variabele van weinig invloed is op de aanwezigheid van vrije- marktnationalistische attitudes. Dit betekent dat burgers die veelvuldig interactie ervaren met medeburgers niet direct meer kans maken op dergelijke voorkeuren dan een sociaal geïsoleerd persoon. Deze uitkomst past bij eerdere theoretische vermoedens. Zo werd verwacht dat een sociaal kapitaalkrachtig persoon via een grensoverstijgend wij-gevoel op de culturele as een kosmopolitische positie inneemt. Een burger die vrijwel nooit interactie ervaart neemt via zijn wantrouwen ten aanzien van internationale samenwerking op de economische conflictlijn dikwijls een begrenzingpositie in. Zodoende passen zowel sociaal geïsoleerde burgers als degene die veelvuldig communiceren met anderen niet in het vrije- marktnationalistische kwadrant.

In de vorige paragraaf is geconstateerd dat burgers die veelvuldig de kerk bezoeken of op andere plekken met gelovigen communiceren in toenemende mate kans maken op de combinatie van welzijnskosmopolitische attitudes. Dit zou mogelijk gevolg zijn van een stevig gevoel voor moraliteit. Gezien voorgaande bevinding is het logisch wanneer religiositeit een negatieve samenhang vertoont met vrije-marktnationalisme en dit blijkt in Tabel 5 inderdaad het geval. Zo is de coëfficiënt van deze oorzakelijke variabele -0.032 en deze B is significant op 0.1-niveau. De kans op vrije-marktkosmopolitische attitudes neemt dus af naarmate een persoon zijn geloof strikter belijdt.

In Figuur 6 zijn de effecten van opleiding, sociaal isolement en religiositeit uit Tabel 5 visueel gemaakt. Ook in deze laatste grafiek zijn de coëfficiënten van een Duitse man die werkzaam is als hooggeschoold technicus geplot. De kleine schaal op de Y-as laat zien dat de invloed van de oorzakelijke variabelen klein is. Bovendien zijn de effecten op religiositeit na insignificant. Toch is goed waarneembaar dat een burger die zich omgeeft met religieuzen in lichte mate minder kans maakt op een vrije-marktnationalistisch politieke visie. Zo heeft een persoon die nooit met gelovigen communiceert bijna anderhalf keer zoveel kans op dergelijke attitudes vergeleken met een burger die vrijwel uitsluitend religieuzen spreekt.

4.5 Robuustheid controle

In deze paragraaf wordt de kracht van de resultaten uit voorgaande paragrafen onderzocht. Allereerst worden de effecten voor landen afzonderlijk geanalyseerd. In deze studie zijn dertien landen onderzocht. Per land zijn er vier modellen met daarin dertien onafhankelijke variabelen getoetst. Dit komt neer op (4 * 13 * 13 =) 676 parameters. Het lijkt overdreven om al deze B’s te beschrijven. Daarom wordt vrijwel uitsluitend aandacht besteed aan coëfficiënten waarvan het effect significant de andere kant op gaat. Tot slot wordt bekeken wat de effecten zijn wanneer de economische schaal gevormd wordt door uitgaven overheid. Te beginnen met beroepsklasse. Het valt op dat in België, Frankrijk en Spanje sociaal-

cultureel specialisten significant meer kans maken op vrije-marktkosmopolitische attitudes

dan hooggeschoolde managers. Daarnaast vertoont laatstgenoemde beroepsgroep in Zweden een significant negatieve coëfficiënt wanneer vrije-marktnationalisme als afhankelijke variabele functioneert. Verder wijken landspecifieke resultaten wat betreft beroepsklasse niet significant af van eerdere constateringen. Ten aanzien van opleiding is op landniveau geen enkel opvallend resultaat waargenomen. Hoe zit het met sociaal isolement? Het valt op dat

0,045   0,05   0,055   0,06   0,065   0,07   0   1   2   3   4   5   6   7   8   9   10   K an s   op  v ri je -­m ar k tn at io n al ist isc h e   at ti tu d es  

Schaal  onaEhankelijke  variabelen  

Figuur  6.