• No results found

De vreemdelingen, die vergunning hebben erlangd tot de ont- ont-ginning van onbebouwde gronden, hebben dezelfde rechten als de

In document KOLONIAAL INSTITUUT TE AMSTERDAM. (pagina 47-72)

inge-zetenen op het water en den inhoud der rivieren.

[Kroesen Oostkust 279]

75. Voor het Pakpaksche gedeelte ontbreken vrijwel alle ge-gevens Boschgronden staan wel eens onder gemeenschappelijke rechten van verbonden dorpen. [JBatakspiegel 239]

76. Van geen der andere streken wordt met zooveel nadruk en zoo eenstemmig als van [het Centrale Batakland] verklaard, dat „de grond aan de marga behoort" (en „niet aan het dorp" gelijk door een enkele nog opzettelijk wordt toegevoegd) of dat „de marga eigenaar van den grond is". Slechts omtrent de streken van Boven-Baroes (Pasa-riboe, Si Matoepang, enz.) wordt verklaard dat „de grond eigendom is van de federaties", wat op te vatten schijnt als boven omtrent de Karosche oeroengs uiteengezet Wat de eerstgenoemde uitspraken betreft : in een bepaalde streek, waar één zelfde marga regee-rende is1), komt aan de gezamenlijke dorpen dier regeerende marga uitsluitend de bevoegdheid toe, om in hun gebiedskring rechten op den grond te erkennen of te vestigen, beschikkingsrecht2) dus.

Het schijnt dus dat, hoewel zich de dorpsbond hier nog niet ge-vormd bad, toch het beschikkingsrecht2) van zulk een dorpsbond reeds aanwezig was ; de naam „margagrond" is in elk geval misleidend, want aldaar wonende leden der niet regeerende marga's genieten op gelijken voet als de leden der regeerende marga zelf. Thans is door ons de dorpsbond, hoendoelan, ingevoerd. Onder het genoemde recht kent men

]) D. i. dat het hoofd van elk der dorpen in de streek tot dien stam moet behooren.

Zulk een streek heet de „galat" dier regeerende marga.

5) Het woord „beschikkingsrecht" komt hier voor in onzen zin.

HST. II, i

BATAKXANDKN ook hier een beschikkingsrecht3) van het dorp over zijn cultuurgronden : van deze dorpsgronden heet het uitdrukkelijk: gronden, die aan de dor-pen behooren, worden onder de inwoners gelijkmatig verdeeld; deze hebben het gebruiksrecht zoolang zij in het dorp blijven wonen Verder zijn de regelen omtrent het recht van ontginning, de uit ontginning of occupatie geboren wordende rechten blijkbaar hier de-zelfde als elders.

[Batakspiegel 239 - 240]

77. Hoewel [voor het Zuidelijk Batakland] de uitspraken verschil-len, en het bij den een heet dat de grond aan de staatkundige eenheid, dus aan de koeria (vroegere djandjian), „behoort", bij den ander: aan de dorpen, vormen deze geen onoplosbare tegenstrijdigheid. Uit de mededeelingen, beschouwd in verband met het bij het Karoland opge-merkte 2), schijnt af te leiden, dat hierbij aan tweeërlei beschikkings-recht is te denken. Het koeriahoofd (de vroegere panoesoenan) heeft blijkbaar het beschikkingsrechtJ) met name (maar niet uitsluitend) over de nog geheel maagdelijke stukken (tano of harangan longang en roe-baton), voornamelijk oerwoud, voor zoover dit niet onder het nader beschikkingsrechtl) van het dorp valt. Om de dorpen nl. ligt ook nog heel wat, zoo al niet geheel woeste of maagdelijke, dan toch onbebouwde grond, aangewezen eenerzijds voor verdere uitbreiding van tuinen, anderzijds voor weidegronden (djalangan) en dus — ruim genomen — als cultuurgrond te beschouwen. Over deze, tano gasgas, of gedeeltelijk harangan (bosch), gedeeltelijk gasgas (ilalangvelden) genoemde, gron-den heeft het dorpshoofd zeggenschap. r„ , .

0 0 l [Batakspiegel 240]

78. Hoewel de koeria's door ons niet meer als dorpsbonden doch slechts als bloote districten erkend worden, wordt toch kun grondrecht geëerbiedigd.

[Batakspiegel 241]

79. De hoofden hebben bijna algeheele beschikking over den grond

Alle gronden, onder welke benaming ook bekend, behooren tot de kampongs.

!) Het woord „beschikkingsrecht" komt hier voor in onzen zin.

•) Zie de plaatsen 51 en 52.

— 32 —

BATAKLANDEN H S T . II, i Voor sommige kampongs is het door hen geoccupeerde terrein be-paald, andere kampongs wederom gingen nog niet tot verdeeling over en bezitten den grond dus nog gemeenschappelijk. [Heyting 260]

80. Vroeger gebeurde het wel eens, dat gronden aan een kam-pong in eigendom werden afgestaan ; dit geschiedde dan met goedvinden

van het geheele kampongbestuur.

De oorspronkelijke bezitter deed dan volkomen afstand van den grond en kon later daar nimmer rechten op doen gelden

Gewoonlijk had dergelijke overdracht van gronden plaats bij de vestiging der dynastie in de kampong. [Heyting 262]

8 1 . Hier schijnt men algemeen van meening, dat de ontginners van grond alleen recht hebben op den bovengrond; de producten in (onder) den grond zouden „van het algemeen" (van de koeria dus?) zijn.

Elders bestaat deze onderscheiding niet. [Batakspiegei 242]

82. In Mandheling is men van meening, dat ontginners van gron-den alleen regt krijgen op gron-den bovengrond, zoodat de producten onder den grond, bij mijnbouw, ter beschikking zouden zijn van het alge-meen Veel waarschijnlijkheid bestaat er voor, dat de hoofden dit uitdrukkelijk verklaard hebben, om hun vermeend regt van eigendom op alle onbebouwde gronden, waarover zij als souverein beweren te beschikken, te bewijzen. [Résumé Sumatra 60]

83. De bewoners cener kampong hebben het recht om van de niet in bezit genomen kamponggronden boschproducten te verzame-len; is het voor eigen gebruik, dan is geen vergunning noodig

Ten slotte is ook de vischvangst in de rivieren aan dezelfde regeling onderworpen als de verzameling van boschproducten

Ook het zoeken van stofgoud uit de rivier, monggore, staat den kampongbewoner vrij. [Heyting 262—263]

84. Jacht en vischvangst zijn vrij Het aanleggen van loeboek larangan (afgeschoten gedeelte van een rivier) en het visschen daarin is het uitsluitend recht der hoofden.

Ook over het water van bronnen en rivieren heeft de koeria of

— 33 —

<~>

H S T . II, i BATAKLANDBN

V

het dorp het beschikkingsrecht1), met inachtneming van de rechten dei-benedenstrooms wonende rechthebbenden

Het goudwasschen (manggore) in de rivieren staat ieder vrij

[Batakspiegel 241]

85. Men vindt [over Padang Lawas] de volgende uitspraken:

b. de grond behoort aan de marga, bijv. in Oeloe Baroemoen aan de marga Hasiboean; c. de grond behoort aan de bevolking (ingezete-nen), waarom ook geen vergunning van het hoofd noodig is voor het ontginnen van woesten grond ; wel is kennisgeving regel.

[Batakspiegel 242]

86. Konden de hoofden hunne aanspraken immer bewijzen krach-tens recht van opvolging, bij de onderhoorigen, voor wie het houden

/an stamboomen weinig waarde had, moest het hoe langer hoe moei-lijker worden eigendomsbewijzen te produceeren

Na eenige geslachten moesten daardoor de gronden overgegaan zijn in handen der hoofden en van de leden van hun geslacht

Dit recht van eigendom is dus geen souvereiniteitsrecht, maar een recht, door erfenis en naasting van onbeheerde nalatenschappen ver-kregen. In Padang Lawas berust dat recht bij de hoofden en hun geslacht of beperkter bij de namora's, die regeeren of tot het regeerende geslacht behooren En wanneer hier en daar oeloe taon2) wordt voldaan, is deze retributie meer een huldebewijs, dan een betaling voor leengebruik of anderszins want het bewustzijn bestaat bij het volk, dat hoezeer het geene bewijzen kan leveren dat zijne stamouders gelijke rechten op den grond hebben bezeten als de hoofden, die rechten niettemin hebben bestaan en de grond eigenlijk eigendom is van3) de geheele bevolking, die daarop woont, met uitzondering natuurlijk van diegenen, van wie het zeker is, dat zij van elders zijn gekomen

[Neumann 45—46]

87. De bevolking is vrij een deel van de harangan4) inbezit te nemen, daaruit hout te kappen, den grond zoowel voor den landbouw

i) Het woord „beschikkingsrecht" komt hier voor in onzen zin.

_._ -) Oeloe taon of pada ikon is de recognitie na den oogst, bestaande uit één gantang njst, een kip of een ei. Ook wordt zij wel begrepen in een maal. waarop ook het hoofd wordt mtgenoodigd.

3) Liever: onderworpen is aan het beschikkingsrecht van.

4) Harangan, zie blz . 19 noot 3 : geheel verwaarloosde aanplantingen.

HET MINANGKABAUSCHE GEBIED H S T . I I I

als voor eenig ander doel te ontginnen, mits niemand op dien grond oudere rechten kan doen gelden. [Neumann 48]

8 8 . Wanneer [in Bila] de bevolking een ladang of een tuin wenscht aan te leggen, kiest zij zelve een aan niemand toebehoorend stuk grond uit, en geeft hiervan slechts kennis aan den ketoea of datoeq.

Wanneer daartegen geen overwegende bezwaren bestaan, mag het recht om vrij te beschikken over leegstaanden en niemand toebehoorenden grond nimmer aan de bevolking geweigerd worden. [ L a n d s c h a p BiIa 5 5 s ]

89. Niet alleen de bevolking van het gebied, waartoe de gronden behooren, heeft het recht die te ontginnen, ook de naburige bevolking kan er hare bouwgronden hebben, mits zij bij gebruik hiervan mede-deeling doet zoowel aan hare eigene hoofden als aan die van het andere gebied. Dat recht strekt zich echter niet verder uit, dan tot de harangan, gelegen op de grenzen van verschillende gebieden De gronden

wor-den gewoonlijk voor een paar oogstjaren geleend. Daarna worwor-den zij weder verlaten. [Neumann 49]

90. Jacht en visscherij zijn feitelijk vrij, al wordt dit gezegd in dezen vorm, dat ieder zich dat recht heeft aangetrokken.

[Batakspiegel 243]

9 1 . Een ieder laat zijn vee grazen, waar hij verkiest, maar zorgt, dat het blijft op den grond behoorende tot zijn gebied.

[Neumann 85]

§ 3. Het Minangkabausehe gebied.

92. Alle onbebouwde gronden zijn het gemeenschappelijk eigen-dom der negari tot wier gebied zij behooren (tanah negari).

In bewoonde streken zal men geene woeste gronden aan kunnen wijzen, die niet in de negari een bepaalden eigenaar hebben. Het grond-gebied van elke negari heeft namelijk zijne bepaalde grenzen, gewoon-lijk de waterscheiding

Door deze waterscheiding grenst elke negari onmiddellijk aan

H S T . I I , I HET MINANGKABAUSCHE GEBIED

eene andere, op de enkele strook gronds na, die hier en daar onder den naam van tanah Radja voorkomt

Op dit nauwkeurig begrensde gebied heeft de negari, voor zoover de woeste gronden betreft, een gemeenschappelijk eigendomsrecht1).

Zij kan er naar goedvinden over beschikken. ,v_ p;st01;us i3i_I 3gi 93. De onbebouwde gronden behooren aan de negri en zijn ter beschikking van de hoofden, die gesamenlijk als vertegenwoordigers der negri optreden.

Dit vereischt nog eenige nadere toelichting, omdat men tot nog toe vrij algemeen de meening is toegedaan geweest, dat de gronden onder de soekoes verdeeld zijn en dat er dus soekoegrond en geen negri-grond bestaat. In verband tot den oorsprong en de samenstelling van het soekoebestuur, reeds vroeger behandeld, is die nadere verdeeling echter ten eenen male onaannemelijk. De soekoe toch wordt niet bestuurd door een enkel persoon, maar wel door de gesamenlijke familiehoofden in den stam

Met meer juistheid laten zich de rechten der negri aldus om-schrijven: alle onbebouwde gronden, welke nooit ontgonnen zijn geweest, behooren aan de negri en worden beheerd door de gezamenlijke

Pang-h o e l o e s . [Kroesen Westkust 8—IO]

94. Dadangs, welke door den ontginner zijn verlaten, en tot zulken staat van woestheid zijn teruggekeerd, dat het terrein wederom met geboomte is begroeid, en dan beloekar toea wordt genoemd, komen weder

ter beschikking van het algemeen, en wel in de eerste plaats aan de soekoegenooten van den ontginner, zoo die namelijk nog bekend zijn, of anders aan de negri De hoofdvoorwaarde voor zulk een over-gang is echter altijd, dat de grond geen sporen meer draagt van vroegere ontginning, en dat de naam van den ontginner niet meer bekend is.

[Kroesen Westkust 13—14]

95. De negari, wij hebben het reeds opgemerkt, is een nauwkeurig bepaald geheel ; hare grenzen zijn rivieren en waterscheidende bergrug-gen. Als wij de weinige vroeger besproken tanah radjô buiten rekening laten, clan bestaat het geheele door de Manangkaboërs bewoonde

ge-') Liever: beschikkingsrecht.

— 36 —

HUT MINANGKABAUSCHE GEBIED H S T . i l , I

(leelte van Midden Sumatra uit een aaneenschakeling van zulke negariën.

En daaruit volgt al aanstonds, dat er nergens een stuk grond, tot welke kategorie ook behoorende, wordt aangetroffen, dat res nullius, zonder eigenaar, is. Niet in alle streken echter vinden wij gelijke toestanden. Als regel geldt, dat de negari collectief den eigendoml) bezit van de tot hare jurisdictie behoorende riinbô; ieder ingezetene der negari heeft daarop dezelfde rechten, en het veelhoofdig negaribestuur is, als zoodanig, aan-gewezen en verplicht om het gebruikmaken van die rechten voor ieder bijzonder geval toe te staan. [v. Hasselt 302]

96. Individueel bezit wordt over bebouwde gronden uitgeoefend, terwijl de onbebouwde het gezamenlijk eigendom zijn -) der doesoen, bin-nen welker grenzen zij gelegen zijn. [Klerks 90]

97. De bodem in de Minangkabausche landen is nooit en nergens res nullius geweest. Het kleinste stukje grond «van de beroemde Alam lag steeds binnen de landpalen of van dezen of van genen dorpstaat, van de een of andere negri en het behoorde dan of aan een sa boewah paroeï als harto poesako óf aan den individueelen ontginner als harto pantjarian óf als ongerepte, onbebouwde, woeste grond aan de uegri-gemeenschap. [Willinck 035]

98. Ten onrechte hebben de stellers van het Eindresumé in zake het onderzoek naar de grondrechten ter Sumatra's Westkust het woord oelajat vertaald met het recht van de Minangkabausche volks-hoofden om stukken woesten grond in particulier eigendom uit te geven, dus met wat wij zouden kunnen noemen een dominium eminens op allen woesten bodem. Die hoofden hebben nooit en te nimmer zulk een recht bezeten, ook al trachtten velen hunner het tegendeel aan onze ambtenaren wijs te maken, natuurlijk alweer met de speculatie om er eventueel geld uit te slaan.8) [Willinck 385]

99. Boven sprak ik er reeds met een enkel woord over, dat niet overal in de Padangsche Bovenlanden de tanah mati als res nullius

') Liever: beschikkingsrecht.

;) Liever: onder het beschikkingsrecht staan.

n) Zie beneden, Hst. Ill, § 3, een noot over Willincks opvatting.

HST. II, I H E T MIXANGKABAUSCHK GEBIED

steeds à prendre was van elk en een iegelijk, die vrij negriburger was.

Noot : Den stellers van het Resume betreffende het grondonderzoek schijnt zulks te zijn ontgaan. Het is vooral de Heer van Hasselt geweest, die in zijn reeds geciteerd boek daarop het eerst de aandacht heeft gevestigd. In Alahan Pandjang zelf staat nog maar in twee negriëu. met name Solo en l^oerian, evenals in de noordelijke afdeelingen der Bovenlanden, de woeste grond ter beschikking van eiken negriburger.

In 't bizonder was dat niet het geval ten zuiden van Alahan Pandjang. Daar behoort zelfs nog heden ten dage overal de woeste grond, rimbo zoowel als biloeka en sasok, aan bizondere personen,

en wel aan de oudste sa boewah paroeï der betrokken negriën

[Willinck 655]

100. De biloeha toewo r) is overal en altijd rechtens volkomen ge-lijkgesteld met rimbo. Die was dus in streken, waar deze steeds ter beschikking was der negrigemeenschap, ook aan haar teruggevallen, al was er desnoods nog een zeer korte tijd verloopen sedert de ontginning dier gronden. Want slechts door het verdwijnen van alle sporen van den ontginningsarbeid, en nooit door eenig tijdsverloop, kon in bedoelde streken de particuliere eigendom op den grond weder vervallen.

[Willinck 657]

101. Zonder verdere erkenning van eenig ander recht werd de onbebouwde grond ter Sumatra's Westkust tot Staatsdomein gepro-clameerd.

Dit nu is onrecht, want gronden, die aan niemand toebehoor...

komen aldaar in 't geheel niet voor en vooral niet in de Padangsch Bovenlanden.

Dat dit zoo is, zal ik staven door het getuigenis van bevoegde mannen. 2)

[Gooszen 435J

102. Het grondgebied van de nagari omvat alle bebouwde en on-bebouwde gronden, waarop de inwoners dier nagari, zooals nader zal blijken, met uitsluiting van anderen, hak oelajat, beschikkingsrecht"), uitoefenen.

Westenenk 8—9]

en, e

'-) Een stuk rimbo, indertijd ontgonnen, maar weer verlaten en zonder sporen van menschelijken arbeid meer.

•) Gooszen haalt aan: Verkerk Pistorius, Kroesen, Hens (,Hct grondbezit in Z.-Sumatra".

4 Juni 1909, Ned.-Ind. Bestuursacademie) en Willinck.

3) Het woord „beschikkingsrecht" komt hier in onzen zin voor.

— 38 —

HËT MINANGKABAUSCHE GRBIliD H S T . II, i 103 De eens ontgonnen doch weer verlaten gronden

Bijna overal zijn op eens ontgonnen gronden in de buurt van de kampoeng's grenssteenen aangebracht als aanwijzing van de perceelen.

waarp de panghoeloe's kaampè* soekoe, ginds de panghoeloe's andiko, individueel hak oelajat uitoefenen

Vervreemding van gronden, vallende onder deze rubriek, komt op verschillende plaatsen voor; niet alleen in de rantau maar ook in het stamland, b.v. in de laras Soengai Baringin, waar men, de gewone beperkende bepalingen omtrent vervreemding van grond streng in acht nemende, goeroen's en padang's verpandt en verkoopt.

[Westenenk 20—21]

KU. De inlander kent echter volgens zijn adat geen andere ver-deeling dan in negris, landschappen van soms groote uitgestrektheid, welke een aaneengeschakeld geheel vormen, en door vaste grenzen zijn bepaald. Het moge vreemd, ja ongelooflijk schijnen, toch is het waar als ten duidelijkste uit het ingestelde onderzoek gebleken, dat geen stukje grond, hoever ook gelegen in de diepste wildernis, kan worden aangewezen, waarop niet de een of de andere negri rechten doet gelden, als gelegen binnen het door elk landschap afgebakend terrein. Die gren-zen zijn bij overlevering bekend, in sommige negris zijn zij zelfs te boek gesteld in de zoogenaamde tomba's, geschriften, waarin de ge-schiedenis van de eerste vestiging is opgeteekend. De inlander hecht veel aan die overleveringen; volgens zijn gevoelen zijn de grenzen der negri geheiligd door den plechtigen eed (soempah satoe) door zijn voor-vaderen gezworen bij de vaststelling daarvan. Daarin naar willekeur verandering te brengen, staat bij hem gelijk met heiligschennis.

[Kroesen Westkust 3]

105. Het beheer van de Panghoeloes over de onbebouwde gronden bepaalt zich eenvoudig tot de zorg voor het algemeen belang van de negri. Vandaar dat in vele gevallen de bepaling van de adat, dat ieder ingezetene van de negri voor de ontginning van woeste gronden de ver-gunning van zijn hoofden noodig heeft, niet wordt nageleefd. Zoolang het algemeen niet door de ontginning wordt benadeeld, zoolang kan de ingezetene binnen zijn negri gronden ontginnen zonder daarin door

H S T . II, i »ET MINANGKABAUSCHÉ GSBIED

hoofden te worden bemoeielijkt, zelfs zonder daartoe hun vergunning noodig te hebben. n* •>,. ., , ,

ö IKroesen Westkust 10]

106. Het vragen om vergunning tot ontginning van onbebouwde gronden is een bloote formaliteit, welke al dan niet wordt nagekomen, al naarmate het doel, dat de ontginner zich bij zijn arbeid voorstelt.

Dat doel kan zijn tweeërlei, namelijk ontginning' van tijdelijken aard, en bearbeiding van den grond tot een geregeld en voortdurend gebruik.

Het eerste geval doet zich vooral voor in streken waar het terrein den aanleg van sawahs niet toelaat Dergelijke ontginningen ge-schieden in den regel zonder voorafgaand verzoek om vergunning aan de hoofden en deze gaan ook het roekeloos gebruik van zulke gronden niet tegen, tenzij dat de vrees bestaat, dat door die roofbouw al het maag-delijk bosch van de negri uitgeput zou raken.

Geheel anders is het geval, wanneer de ontginner zich een voort-durend gebruik van den grond voorstelt, zooals bij den aanleg van sawahs of van tuinen. Zijn belang brengt dan mede, dat hij zijn rechten daarop voor altijd verzekerd ziet, en daarom wendt hij zich in de eerste plaats tot zijn hoofden, om vergunning te vragen, of om, zoo men wil, van zijn voornemen kennis te geven. rv „. „ : ,

J &*-»<- ^kroesen Westkust i l ]

107. Rimbô, die aan de negari behoort, in communaal bezit1), kan in 't algemeen niet worden verkocht, maar ieder ingezetene heeft de bevoegdheid tot ontginning en de uitoefening der aan die ontginning-verbonden bezitrechten. , ..

[v. Hasselt 305]

108. Ieder, hetzij inboorling of vreemdeling, kan woeste gronden ontginnen, mits hij daartoe vergunning vraagt aan de hoofden der doesoen, die er de beschikking over hebben. [Klerks 901

109. Zoo werd de plaats van samenkomst in de negri een kota, het versterkte centrum van den dorpstaat, in tegenoverstelling van het overige onbewoonde land er om heen, dat deels in bebouwden grond, sawahs of ladangs, dan wel in tuinen en aanplantingen werd omgezet, deels als woeste, ongerepte, maagdelijke wildernis bleef liggen ter ontginning en ten gebruike van alle negri-genooten en latere geslachten.

[Willinck 8 5 : ook 119]

') Liever: die onder het beschikkingsrecht van de nagari staat.

— 40 —

HET MINANGKABAUSCH33 GEBIß» H S T . I I , I

110. De woeste grond heeft in de Minangkabausche wereld nim-mer aan den staat in dominio toebehoord, al stond die ook altijd ter

110. De woeste grond heeft in de Minangkabausche wereld nim-mer aan den staat in dominio toebehoord, al stond die ook altijd ter

In document KOLONIAAL INSTITUUT TE AMSTERDAM. (pagina 47-72)