• No results found

S 4- Zuid-Sumatra

In document KOLONIAAL INSTITUUT TE AMSTERDAM. (pagina 72-200)

146. Woeste gronden, welke niet tot eenig gebied behooren, zijn er niet; alle landschappen zijn behoorlijk en nauwkeurig begrensd Soms wordt beweerd, dat de verantwoordelijkheid der hoofden en opgezetenen van eenig gebied ophoudt voor dat gedeelte daarvan, het-welk ontoegankelijk oerwoud (mëroewo) is, zoodat een daar gepleegde moord, eene verwonding of berooving geen aanleiding kan geven &tot eenigerlei vordering wegens zoengeld of schadevergoeding; nochtans blijft de eigendom berusten bij het betrokken hoofd. *") , 0 0 .

' [_V. t l . JaOV I Î S 5 j

147. Het bezitsrecht [der Pengoeloe-hoofden 2)] omvat de be-voegdheid om ten behoeve van de opgezetenen van het afgestaan pengoe-loegebied te beschikken over de binnen dat gebied aanwezige woeste

') Het hoofd oefent het beschikkingsrecht uit als vertegenwoordiger der rechtsgemeen-schap; dit blijkt uit het gezegde, dat d* verantwoordelijkheid van hoofden en ingezetenen ophoudt; was het hoofd de gerechtigde, dan zou alleen hij verantwoordelijk zijn

) Het beschikkingsrecht dier hoofden als vertegenwoordigers van de pentroeloe-gemeente.

— 56 —

ZUID-SUMATRA, DJAMBI HST. I I , I gronden, hetzij tot het in het leven roepen van nederzettingen, hetzij, tot ontginningen. Individueel bezit van woestcn grond (d. i. woudgebied) is ook bij de Pengoeloebevolking verboden. •>. d - B o r l g 2j

148. Individueel bezit van woeste gronden is derhalve niet

toe-gestaan. r_v. d. E ü r l 8 oj

149. Ook de vorst had de bevoegdheid over woeste gronden te beschikken, doch hij behoorde vooraf die gronden aan de Batinhoofden te vragen, zooals zich heeft voorgedaan bij de schenking van een strook grond in Moewaro Limoen aan een zekeren (Pengoeloe persoon) Datoeq Lenggang Soripada, in wiens piagem dan ook uitdrukkelijk vermeld staat, dat die grond „dipinta olih doeli soelthan kepada Batin V". Uitteraard wordt zulke eene schenking slechts als geldig erkend, wanneer de begiftigde niet tot de Batinbevolking*) behoort, want dat een lid dezer Batinbevolking om Batingrond zou verzoeken, niet aan de Batinhoofden zelf, doch wel aan den Soelthan, acht men eene

onge-rijmdheid. [v. a. Bor 1S3]

150. Datoeq Lenggang Soripada schonk dien grond op zijne beurt weg aan pengoeloeopgezetenen van Moewaro Limoen, en vorderde als hun Indoeq Semang de pemoehoen. De pengoeloe doesoen Pelajang verklaart eene uitgestrekte strook grond langs de Batang Pelawan van den Soelthan te hebben ten geschenke gekregen, iets wat niet door een piagem bevestigd wordt en dan ook door de Batin hoofden als ongeldig' wordt gekwalificeerd. Ook bracht Pelajang vroeger djadjah op aan den vorst, hetgeen mede in strijd is met de adat, omdat zulks alleen met de Batinbevolking pleegt het geval te zijn, terwijl pengoeloeonderdanen verplicht waren tot het betalen van haçil aan de Batinhoofden.

[v. d. Bor 183]

151. Niettemin komt het in Datoeq nan Betigo voor dat een strook woeste grond aan een bepaald geslacht behoort, n.1. langs de Soengaj Mensijo en wel aan den vroegeren zgn. Melabaro van Moewaro Mesaw.

Voorts behoort in datzelfde landschap een stuk grond liggende binnen het

') De bevolking bestaat uit: i°. de Batin-bcvo'king, d. i. de eigenlijke inbcemsche bevolking; 20. de Pengocloe-bevolking, dat zijn de geïmmigreerde Minangkabausche goudzoekers. Elk van beide staat onder baar eigen hoofden.

— 57 —

H S T . I I , i ZUID-SUMATRA, DJAMBI

ressort van de kampong Pondoq tot het individueel bezit van een geslacht aldaar, hebbende het vroeger gestrekt tot delging eener schuld wegens een verloren geraakt, kostbaar z w a a r d .

Strooken grond die, vrij van haçil, zijn afgestaan geworden tot delging van bangoenschuld, zijn die bij de Soengaj Segetir in Datoeq nan Betigo en bij K o e w a l a n g in Batin I I . r „ „

[v. <•• Bor 183]

1.52. D e eigendom J) van alle woeste gronden (nl. tanah rimbo, w a a r -onder kreupelhoutbosschen niet begrepen zijn) berust bij de Batin-gemeente, vertegenwoordigd door hare hoofden. Dat recht o m v a t de bevoegdheid tot I. afstand van woeste gronden en I I . heffing van retributie.

[v. d. Bor 179]

1 5 3 . O p alle gronden, w a a r o p geene individueele gebruiksrechten -) door ontginning zijn ontstaan, wordt door het district (c. q. de doesoen) een communaal g e b r u i k s r e c h t1) uitgeoefend.

H e t beschikkingsrecht over die gronden,, met wat daartoe behoort, berust, met inachtneming van het bepaalde bij art. 69 •"), uit n a a m van het Gouvernement bij het hoofd van het district (c. q. van de doesoen).

[Oend. Djambi 200]

154- De controleurs zullen

voorschriften ter kennisse van het algemeen te brengen, om-trent de wijze, w a a r o p de boschproducten mogen worden ingezameld (bijv. aan balamzoekers te verbieden boomen van te geringe afmeting o m te kappen enz.), w a a r balam. karet, etc. moet worden aangeplant.

[Oend. Djambi 2i7n

1 5 5 . T e n aanzien van de beschikking over de onbebouwde gron-den, het inzamelen van producten enz. enz., mogen aan den eenen stand geen bepaalde voorrechten boven den anderen worden toegekend.

[Oend. Djambi 214' 156. N a d a t het geschil aanhangig is gemaakt zal het betwist ter-rein [waarover een grensgeschil loopt] noch voor ontginning noch voor het inzamelen van boschproducten enz. enz. in aanmerking mogen komen.

[Oend. Djambi 215]

') Liever: beschikkingsrecht,

2) Inlandsen bezitreclit, of genotrecht.

3) Dit artikel behelst de domeinvcrklaring voor Sumatra uit Ind. S. T874110. 9 4 / art. i.

— 5 8 —

ZUID-SUMATRA, DJAMBI H S T . II, i 157. Een ieder, die een stuk woesten grond wil ontginnen, kan daarover beschikken r) op zoodanige wijze als hij verkiest.

[Oend. D j a m b i 202]

158. Een ieder, die over onbebouwde gronden binnen de doesoen of het district zijner inwoning wenscht te beschikken1), is verplicht daarvan kennis te geven aan het doesoen- of districtshoofd, opdat niet te kort worde gedaan aan door anderen wellicht verkregen aanspraken of belangen.

Andere formaliteiten ten aanzien van de hoofden behoeven daarbij niet in acht te worden genomen.

Ten bewijze van de voorgenomen ontginning zullen de gebruikelijke merken en andere teekenen moeten worden aangebracht of gebezigd.

[Oend. D j a m b i 2 0 2 ]

159. Een ieder, die, onvoorziene omstandigheden uitgesloten, één maand na den aanvang der werkzaamheden aan de droge rijstvelden 2) met de ontginning van het terrein tot den aanleg van die velden nog geen aanvang heeft gemaakt, verliest zijne rechten daarop, voor het geval althans een ander clistrictsgenoot zich tot dat doel bij het betrokken hoofd aanmeldt. [0end_ D i ; l mb; 202j

160. Beperking der vrijheid van ontginning ten aanzien van braak liggende gronden bestaat hierin, dat men, vóórdat de ontginning plaats heeft, daartoe de toestemming behoeft van den eersten ontginner.

[ O e n d . D j a m b i 202]

161. Behoort de ontginner tot de bewoners van het betrokken ge-bied, dan is geen speciale vergunning van het Batinhoofd noodig; kos-ten zijn er dan evenmin aan verbonden. Hij behoeft slechts het door hem verlangde terrein van merkteekenen te voorzien en van zijn voor-nemen aan de hoofden en c. q. andere belanghebbenden kennis te geven.

[ v . d. Bor 180]

162. Wat betreft de uitgestrektheid van de te ontginnen strook grond, steeds wordt aangenomen eene oppervlakte welke toereikend is om door één gezin behoorlijk bebouwd te worden. rv_ d_ B o r lg7-,

') Met „ b e s c h i k k e n o v e r " schijnt bedoeld : voordeel trekken van.

2) D u s w a n n e e r de bevolking begint met de b e b o u w i n g v a n de velden.

H S T . I I , I Z U I B - S U M A T K A , DJAMBI

163. Als regel moet worden aangenomen dat, om ontwouding te voorkomen, het oerwoud en het oud bosch en, zoo noodig, de bêloekar toewô 1), niet in cultuur mogen worden gebracht (z.g. „tanah larangan"), tenzij met vergunning van den Controleur, die de vergunning alleen geeft, wanneer hem, na de betrokken hoofden te hebben gehoord, af-doend is gebleken, dat de bevolking bouwgrond te kort komt.

Ten einde het uitdrogen van bronnen te voorkomen, zal als dan moeten worden bepaald, dat het bosch binnen een vastgesteld raijon niet mag worden gekapt.

Tot de tanah larangan moeten ook worden gerekend bepaalde hout-rijke bosschen, de boelijan- en tembesoebosschen.

Voor het kappen en vellen van boomen in eerstbedoelde bosschen is vergunning van den Controleur noodig. r n , TV ,.

& MJend. Dj imtu 200]

164. Gronden voor weideplaatsen worden afgezonderd; eveneens boschgronden waar men brandhout verzamelt en hout voor den huizen-bouw kapt (tanah peramoean) zoomede gronden in de onmiddellijke om-geving der woonplaatsen om te dienen tot uitbreiding der tuinen en erven.

[v. d. Bor 185]

165. Iedereen bezit het recht om binnen het gebied der plaats zijner inwoning kosteloos boschproducten in te zamelen. r„ , T, ,„„

166 De bewoners van een district of van een doesoen hebben het recht, om op de onbebouwde gronden, tot de gemeenschap behoorende, de daarop aanwezige natuurlijke producten in te zamelen, voor zoover op de boomen, waarvan die verzameld worden, niet reeds door derden rechten worden uitgeoefend. r„ , „. ,. ,

0 [Oend. Djamui 2061

167. Een ieder is gerechtigd om, behoudens het bepaalde bij ...

boomen, waarvan het hout geschikt is voor .huis- of scheepsbouw, aan te kappen voor eigen gebruik, verder voor verkoop indien de belangen van derden of van de gemeenschap daardoor niet worden geschaad, een en ander ter beoordeeling respectievelijk van den Controleur en van het districtshoofd. 2) ,

l) Bèloekar toewô zijn gronden, welke, vroeger bebouwd en daarna verlaten, weder tot den staat van woestheid zijn teruggekeerd.

3) Moet de controleur dus de belangen van derden beoordeelcn en het districtshoofd die van de gemeenschap ?

— 60 —

ZUID-SUMATRA, DJAMlil » S T . I J , 1

Ten aanzien van het verzamelen van brandhout, geldt diezelfde bepaling, zullende echter daarvoor alleen de volgende houtsoorten mogen worden gekapt: „kajoe rêsaq, kajoe lêban, kajoe pêlangas, kajoe ngengoe-lang, kajoe merepoej en bakaw2, kajoe keroepoeq, k. simpoer, k. béng-kal, k. sepening, k. kelat, k. djentiqkan, k. soempit, k. belantiq, k. galani tikoes, k. bintangoer, k. boengoer; wat de beide laatstgenoemde soorten betreft voor zooverre de om te kappen boomen niet geschikt zijn voor bouwmateriaal. [Oend. Djambi 206]

168. Op gewassen, die zoowel in het wild tieren als aangeplant wor-den, z. a. rottan, bamboe, karet, anaw, kardemon, serdang, biezensoorten.

worden geen gebruiksrechten1) door de gemeenschap (district, doesoen ) uitgeoefend, wanneer zekerheid bestaat, dat ze zijn aangeplant.

[Oend. Djambi 207]

169. Vergunning tot de inzameling van andere natuurlijke produc-ten is niet noodig, evenmin behoeft daarvoor te worden betaald.

[Oend. Djambi 207]

170. Op vogelnestjes en zoutbronnen worden door de gemeen-schap (district, doesoen) gebruiksrechten1) uitgeoefend; zonder vergun-ning van den Controleur mogen echter de vogelnestjes niet worden geëxploiteerd.

Noot. N. B. ni. de vogelnestjes uit grotten, welke niet voor verpachting ten bate van den lande in aanmerking komen. [Oend. Djambi 207]

171. Vogelnestjes behooren volgens sommigen aan den eersten vin-der, volgens anderen zijn zij gemeentceigendom2), dan wel eigendom van het betrokken hoofd of van den vorst. Alleen in het landschap Boekit Boelan treft men ze in eenigszins exploitabele hoeveelheid aan:

daar werden zij vroeger beschouwd eensdeels als het eigendom van den Indoeq Semang bij de Pengoeloebevolking en anderdeels als eigen-dom van de Batinhoofden. [v. d. Bor 189]

172. Gronden, waarop zich boschproducten bevinden en kostbare, waardevolle houtsoorten, worden zooveel mogelijk gespaard om er die zaken te kunnen verzamelen en kappen. Enkele houtsoorten, t. w. :

tem-') Liever: beschikkingsrecht.

-) Liever: vallen zij binnen het beschikkingsrecht der gemeente.

— 61 —

H S * . I I , I ZUID-SOIATRA, DJAMBI

besoe, boehjan en kloetoem mochten vroeger niet gekapt worden en moesten voor den vorst gereserveerd blijven; men heeft zich echter nooit veel om dat verbod bekommerd. r , „

[v. d. Bor i86n

173. Ten einde de uitroeiing' van het in de bosschen, in min of meer groote complexen voorkomende, boelijan en tembesoehont tegen te gaan. zullen de volgende regelen moeten worden in acht genomen ten aanzien van den aankap, den uitsleep en van het vervoer:

i. aankap of uitsleep van boelijan en tembesoehout in de bosschen heeft alleen plaats op schriftelijke vergunning van den controleur en wel voor eigen huisbouw of gebruik: ,n , 1V ,.

& ' [Oend. Djambi 259]

171. (Jok bijzondere houtsoorten kunnen tot iemands bezit worden verklaard middels zulk een herkenningsteeken.

Zoodra van de merk- en andere teekenen niets meer te bespeuren valt of binnen een, door den Controleur in overleg met de hoofden, vastgestelden termijn geen gebruik wordt gemaakt van het hout, moet een en ander geacht worden weder ter beschikking van de gemeenschap te komen.

[Oend. Djambi 206]

175. Het is een ieder vergund (vreemdelingen met toestemming-van het betrokken hoofd of toestemming-van den betrokken Controleur en tegen betaling van retributie ) op de onbebouwde gronden van de gemeenschap te jagen

^ a X J"Ö<-"- L ü e n ( L uj^nbi 2o8-j

17(>. Op den ondergrond worden gebruiksrechten 1 ) uitgeoefend dooi-de gemeenschap (district, doesoen), behoudooi-dens het onvoorwaardooi-delijk be-schikkingsrecht -) van het Gouvernement, waarbij o. m. in het algemeen als hoofdbeginsel geldt, dat het grondrecht wijkt voor het mijnrecht.

[Oend. Djambi 208]

177. \ oor het winnen van goud, hetzij middels wassching, hetzij middels goudgraverijen, zoomede van andere delfstoffen en ten aanzien van de betaling der retributie (boengô pasir), gelden dezelfde bepalingen

a I s •••••• 8)' behoudens de verplichting van den ontginner (geen houder

') Liever: beschikkingsrecht.

2) Bedoeld wordt de bevoegdheid om ten aanzien van den ondergrond voorzieningen te treffen.

8) T.W.: vreemdelingen behoeven toestemming van liet districts- of doesoenhoofd en ten een retributie van 10 pCt. betalen.

— (12 — m oe

ZUID-SfMATRA, DJAMBI H S T- U' l

van eene vergunning tot het doen van mij »bouwkundige opsporingen en van eene concessie tot inijnontginning) om, alvorens met het graven onder den grond een aanvang te nemen, daartoe toestemming te vragen van den occupant. ^Oend. Djambi 208]

178. D e gemeenschap (district, doesoen) heeft evenals op de onbebouwde gronden het recht van beschikking over het water der b r o n -nen, op dien grond ontspringende.

Zij heeft het recht o m het water te gebruiken voor de besproeiing van hare rijstvelden en moet voor het gebruikmaken daarvan eene waterleiding worden gegraven over eens andermans grond, dan mag de occupant dit niet weigeren [Oend. Djambi 211]

1 7 9 . O p de oevers der rivieren of beken, welke de onbebouwde gronden eener gemeenschap (district, doesoen) doorsnijden, en op zand-banken, worden door h a a r g e b r u i k s r e c h t e n1) uitgeoefend.

D e ingezetenen hebben daarop dezelfde rechten als op de onbe-bouwde gronden dier gemeenschap.

V a n het water kan men gebruik maken op de wijze als hiervoren is aangegeven.

H e t afstroomend water behoort aan de beneden gelegen gemeen-schap (district, doesoen) t o e ; het is dan ook verboden de rivier ten nadeele van de lager gelegene te verleggen. [Oend. Djambi 212]

180. O p de oevers der meeren (danau's) zoowel als op het water daarin, worden eveneens door de gemeenschap (district, doesoen) ge-bruiksrechten x) uitgeoefend.

Beperking van het beschikkingsrecht op de oevers bestaat slechts voor zooverre de oevers van de meren begrensd worden door gronden, w a a r o p individueele gebruiksrechten worden uitgeoefend.

[Oend. Djambi 212]

1 8 1 . T e n aanzien van waterplassen, hier en daar bekend onder den n a a m van „lêbak of lêboeng", welke, in tegenstelling met de meeren, geene speciale uitmonding hebben, gelden dezelfde regelen als bedoeld in

[ p l a a t s 1 8 0 ] . [Oend. Djambi 212!

1) liever : beschikkingsrecht.

" •S T- ™ * ZUID-SUMATHA, DJAMBI

182. Op de moerassen (pajô), met hetgeen daarin groeit als hout, riet, bies enz. en niet is aangeplant, worden door de gemeenschap (dis-trict, doesoen) dezelfde rechten uitgeoefend als op de aan haar toe-behoorende onbebouwde gronden. r„ , , . ,.

ö [Oend. Djambi 213]

183. De rechten op het strand staan geheel gelijk met die op de onbebouwde gronden, waarop door de gemeenschap (district, doesoen) gebruiksrechten *) worden uitgeoefend. r r i , ,-,. ,.

0 [Uend. Djambi 213]

184. Wat de visscherij betreft, zoo is het aan een ieder geoorloofd, waar ook, te visschen middels hengel of met de lijn.

De gemeenschap (district, doesoen), tot wier gebied de rivieren, meeren, beken, moerassen, lêbaks, lêboengs behooren, heeft uitsluitend het vischrecht daarin middels „soekams", „terimans", „ambats". „êm-pangs", e.d.g.

Het is verboden zonder vergunning van den Controleur bij de mon-ding der rivieren aan de Djambische kust „serô's of kelongs" te plaatsen.

[Oend. Djambi 213]

185. Waar rivieren, beken, meeren, moerassen, lebaks, lêboengs, de grens uitmaken tusschen districten of doesoens dan wel tusschen gronden, waarop individueele gebruiksrechten2) worden uitgeoefend, geldt als regel, dat een en ander voor de helft aan partijen behoort; ont-staat daaromtrent geschil, dan worden de rechten daarop door de groote Rapat uitgemaakt.

[Oend. Djambi 214]

186. Wanneer eene andere gemeenschap (district, doesoen) reeds van het water van eene waterleiding heeft gebruik gemaakt en de ge-meenschap, op wier grondgebied het water ontspringt, het noodig heeft voor hare rijstvelden, dan mag deze niet alles nemen, maar is ver-plicht met de eerste gemeenschap te deelen naar evenredigheid van de uitgestrektheid der te irrigeeren velden. r r, , „. ..

0 [Oend. Djambi 211]

187. De aangeslibde gronden zijn ter beschikking van de gemeen-schap (district, doesoen), tenzij de aanslibbing plaats heeft tegen een reeds ontgonnen en nog in bewerking zijnd stuk grond.

[Oend. Djambi 212]

') Liever: beschikkingsrecht.

:) Inlandsch bezitrecht. of genotrecht.

— 64 —

ZUID-SUMATRA, PALEMBANG H S T . II, i 188. Ieder margabewoner heeft gelijke regten op den grond, be-hoorende tot de marga waarin hij woont. [Résumé Sumatra 120]

189. Behoudens [het] souverein-regt [van het gouvernement als getreden in de aanspraken en rechten van de vroegere sultans van Palembang] beschouwt iedere marga zich collectief als eigenaresse x) van den grond, welke, door bekende grenzen bepaald, tot hare marga behoort.

Individueel bezit- of eigendomsregt 2) op onbebouwde gronden be-staat dus niet. [Résumé Sumatra I19]

190. Binnen de van elke doessoen bekende grens, is de gezamen-lijke bevolking eigenaar 1) van den grond.

N o o t . N a t t e rijstvelden isawa's), tuinen, vischvijvers en b o o m g a a r d e n zijn individueel eigendom :) van d e o n t g i n n e r s of h u n n e rechtverkrijgenden.

[ O e n d . STj. P a l e m b . 25]

191. De bosschen als woesten grond zijn algemeen eigendom a) dei-bevolking van de dorpen, binnen wier grenzen zij gelegen zijn.

[Oend. S T j . P a l e m b . 26]

192. Alle wild en visch gevonden wordende op gronden of rivie-ren en beken is het gezamenlijk eigendom4) van de bevolking der doeSSOen. [Oend. STj. Palemb. 30]

193. Deze gronden — tanah renah — worden in dit ressort ook genoemd tanah ramo, waaruit blijkt, dat die gronden voor het algemeen zijn en niet in erfelijk individueel bezit mogen komen, niet mogen „di-matikan", d. w. z. beplant worden met zoodanige gewassen of boomen, dat het ontgonnen stuk grond individueel bezit moet worden, b.v. doe-rian, doekoe, rotan, enz. [Adatrb. VI 373]

194. Over het algemeen kan men aannemen dat de onbebouwde gronden tot eene marga behoorende, een aaneengeschakeld geheel vor-men, doch treft men ook op enkele plaatsen, zooals in de

Pasemah-!) Liever : b e s c h i k k i n g s g e r e c h t i g d e . -) I n l a n d s e n bezitrecht, of <renotrecht.

3) L i e v e r : b e s c h i k k i n g s k r i n g .

4) Liever : is o n d e r w o r p e n aan h e t b e s c h i k k i n g s r e c h t .

— 65 —

H S T . II, i ZUID-SUMATRA, PALEMBANG

landen en andere bergstreken, marga's aan, welker onbebouwde gronden wijd en zijd verspreid tusschen bebouwde en onbebouwde gronden van andere marga's zijn gelegen. [ R é s u m é S u m a t r a I 2 o ]

195. Op enkele plaatsen waar gebrek aan goed timmerhout is, hebben de bewoners eener doesoen, op wier grondgebied zich timmer-hout bevindt, het regt om dat timmer-hout met uitsluiting van de overige marga-bewoners voor eigen gebruik te kappen. v) [Résumé Sumatra 120]

196. Iedere marga of district toch heeft hare eigene bouwgronden, die met eene enkele uitzondering voor de behoefte der bevolking vol-doende zijn, en die jaarlijks onder de leden verdeeld worden. Alleen dan wanneer de grond eenige kostbare of duurzame bewerking heeft ondergaan, zooals met den aanleg van waterleidingen voor sawahs het geval kan zijn, of wanneer de grond beplant is met duurzame gewassen, heeft de ontginner daarop duurzame gebruiksrechten 2).

[K.V. 1891 Bijlage F F F 15]

197. Telken jaar zal het doessoenhoofd de woeste gronden der ge-meente voor den drogen rijstbouw voor zooveel noodig verdeelen, en hij zal zich moeten overtuigen dat alle rijstvelden behoorlijk beplant en onderhouden worden. [ 0 e n d. STj. P a l e mb. 25]

198. Ieder jaar worden de gronden, bestemd tot het aanleggen van droge padivelden, door de doesoenhoofden onder de bevolking gelijk-matig verdeeld. [Gersen 129]

199. De regten der margabewoners bestaan hierin, dat iedereen een stuk grond kan ontginnen, waar hij wil en er op kan planten wat hij verkiest, zoodat hij het volle vruchtgenot 3) van den grond heeft. Bij

ruiming gaan die regten over op de marga of op den volgenden ont-ginner. [Résumé Sumatia 120]

200. Een ieder die een stuk woesten grond wil ontginnen kan daarover beschikken op zoodanige wijze als hij verkiest, er ligt daarin ook opgesloten dat hij het voor een bepaald doel kan afzonderen.

[Résumé Sumatra 121]

') Is hier [dus een lager beschikkingsrecht van de doesoen onder een hooger van de marga ?

*) Inlandsch bezitrecht.

') Inlandsch bezitrecht, of genotrecht.

— 66 —

ZUID-SUMATRA, PALEMBANG HSÏ. II, I 201. Ieder, die een tuin of droog padiveld aanlegt of ontgint, heeft tevens het eigendomsrechtx) op veertig vademen grond, rondom zijn tuin gelegen.

Zonder zijne toestemming mag, binnen die grens, niemand een anderen tuin aanleggen. [ G e r s e n I 2 9 ]

202. Volgens den kontroleur in de Pasemah-landen zouden de hoof-den aldaar het voorregt hebben om zich het eerst grond voor nieuw aan te leggen ladangs uit te kiezen. [Résumé Sumatra 124]

203. Op enkele plaatsen geeft hij, die een stuk onbebouwden grond wil laten braak iliggen, daarvan kennis aan het margahoofd, ten einde dezen in staat te stellen anderen te beletten daarvan gebruik te maken.

[Résumé Sumatra 121]

204. Na dien tijd heeft de eerste ontginner bij ontruiming alle regt op dien grond verloren en vallen ze dan in dezelfde categorie als alle andere bloekars2), die, wanneer ze door den bewerker verlaten worden, door ieder margabewoner kunnen worden bebouwd.

[Résumé Sumatra 119]

205 waarna bij niet-benutting ieder bewoner wederom het

205 waarna bij niet-benutting ieder bewoner wederom het

In document KOLONIAAL INSTITUUT TE AMSTERDAM. (pagina 72-200)