• No results found

Figuur 1: Behaalde certificaten en diploma's

3.4 Vraagstelling 2: welke factoren spelen een rol? beantwoording vraagstelling

Middels de Pearson correlatietoets is onderzocht welke items enkelvoudig significant samenhangen met de uitkomstmaten. De resultaten wat betreft de korte termijn (drie maanden na uitstroom) worden als eerste weergegeven, gevolgd door de resultaten wat betreft de lange termijn (tot het huidige moment).

3.4.1 Enkelvoudige significante verbanden Korte termijn

Tabel 7 geeft een overzicht van de gevonden enkelvoudige significante verbanden tussen de onafhankelijke variabelen en de verschillende uitkomstmaten op korte termijn (mate van aanpassing toen (jongere), mate van aanpassing toen (ouder) en mate van zelfstandigheid toen (ouder)). De gevonden verbanden zijn overwegend matig.

Tabel 7: Enkelvoudige significante verbanden op korte termijn

Uitkomstmaat

Aanpassing toen N (jongere)

Autisme (jongere + ouder) -.64* 23

Zelfvertrouwen nu (jongere) .58* 23

Begeleiding VSO (jongere) -.36 22

Stage (jongere) ¹ -.51** 23

Organisatie vervolgonderwijs toen (ouder) .46** 19 Organisatie vervolgonderwijs nu (jongere) .39 23

Aanpassing toen N (ouder)

Autisme (jongere + ouder) -.47** 19

Zelfvertrouwen toen (jongere + ouder) .52** 19

Zelfvertrouwen nu (jongere) .48** 19

Organisatie vervolgonderwijs toen (ouder) .49** 19 Ingrijpende gebeurtenissen in gezin (ouder) -.41 19

Diagnosen in gezin (ouder) ¹ .48** 19

Zelfstandigheid toen N (ouder)

Autisme (jongere + ouder) -.54** 19

Zelfvertrouwen toen (jongere + ouder) .62* 19

Zelfvertrouwen nu (jongere) .55** 19 Organisatie vervolgonderwijs toen (jongere) .44 19 Organisatie vervolgonderwijs toen (ouder) .54** 19 Organisatie vervolgonderwijs nu ( jongere) .39 19

Correlatie is significant bij: *p<.01, **p<.05, p<.10 (2-zijdig)

¹ Dit betreft een dichotome variabele

Het meest sterke (negatieve) verband op korte termijn wordt gevonden tussen autisme (jongere + ouder) en aanpassing toen (jongere) (r = -.64, p <.01), gevolgd door de (positieve) correlatie tussen de schaal zelfvertrouwend toen (jongere + ouder) en zelfstandigheid toen (ouder) (r =.62, p <.01). De schaal zelfvertrouwen toen (jongere + ouder) heeft de sterkste correlatie met de uitkomstmaat aanpassing toen (ouder) (r = .52, p <.05).

Opvallend zijn de zwak tot matige negatieve verbanden tussen begeleiding binnen het VSO (jongere) en aanpassing toen (jongere) (r = -.36, p <.10) en tussen stage (jongere) en aanpassing toen ( jongere) (r= -51, p <.05). Op basis van het onderzoeksmodel zouden hier juist positieve verbanden worden verwacht. Omgekeerd is een positief verband tussen diagnosen in het gezin (ouder) en aanpassing toen (ouder) dat tegengesteld is aan de verwachte negatieve richting van het verband.

De variabelen autisme (jongere + ouder), zelfvertrouwen nu (jongere) en organisatie van vervolgonderwijs toen (ouder) hebben een significante correlatie met alle drie uitkomstmaten op korte termijn.

Lange termijn

In tabel 8 zijn de enkelvoudigesignificante verbanden tussen de onafhankelijke variabelen en de uitkomstmaten op lange termijn af te lezen. De gevonden verbanden lopen ook hier overwegend matig.

Tabel 8: Enkelvoudige significante verbanden op lange termijn

Uitkomstmaat

Aanpassing nu N (jongere)

Zelfvertrouwen toen (jongere + ouder) .44** 23

Stage (jongere) ¹ -.39 23

Kennis binnen vervolgtraject aanwezig (professional) .97* 7 Tolerantie binnen vervolgtraject (professional) .71 7 Veranderingen in gezinssamenstelling (ouder) ¹ -.51** 19

Aanpassing nu N (ouder)

Organisatie vervolgonderwijs toen (ouder) .54** 19

Vertrouwen van ouders (ouder) .68* 19

Zelfstandigheid nu N (ouder)

Autisme (jongere + ouder) -.78* 19

Zelfvertrouwen toen (jongere + ouder) .59* 19

Zelfvertrouwen nu (jongere) .66* 19

Betrokkenheid professional bij uitstroom (professional) .99** 4 Begeleiding vervolgtraject eerste drie maanden

(jongere)

-.55* 18

Organisatie vervolgonderwijs toen (jongere) .66* 19 Organisatie vervolgonderwijs toen (ouder) .65* 19 Organisatie vervolgonderwijs nu (jongere) .51** 19

Vertrouwen van ouders (ouder) .64* 19

Correlatie is significant bij: *p<.01, **p<.05,p<.10 (2-zijdig)

¹. Dit betreft een dichotome variabele

Het sterkste verband op lange termijn is gevonden tussen betrokkenheid van professional bij uitstroom (professional) en zelfstandigheid nu (ouder) (r = .99, p <.05). Hier is sprake van een zeer sterk verband. Bij de interpretatie hiervan dient echter rekening gehouden te worden met het kleine aantal personen die de vraag wat betreft betrokkenheid heeft beantwoord (N= 4). Ditzelfde geldt ook voor de interpretatie van de (zeer sterke) correlatie tussen kennis over problematiek aanwezig binnen het vervolgtraject (professional) en aanpassing nu (jongere) (r =.97, p <.01) en de sterke correlatie tussen tolerantie binnen organisatie vervolgtraject (professional) en aanpassing nu (jongere) (r =.71, p <.10) (beiden N=7).

De negatieve richting van de verbanden tussen stage (jongere) en aanpassing nu (jongere) en tussen begeleiding in de eerste drie maanden (jongere) en zelfstandigheid nu (ouder) is opvallend: op basis van het onderzoeksmodel werd in beide gevallen een positief verband verwacht.

3.4.2.Meervoudige significante verbanden

Uit de Pearson correlatieanalyses is naar voren gekomen welke enkelvoudige verbanden er bestaan tussen de onafhankelijke variabelen en de uitkomstmaten. Om de unieke verklarende waarde van de afzonderlijke variabelen op de uitkomstmaten te onderzoeken, zijn multiple regressieanalyses uitgevoerd. In tabel 9a tot en met 9d zijn hiervan de resultaten te vinden. De enkelvoudige verbanden tussen de onafhankelijke variabelen betreffende de lange termijn en de uitkomstmaten op korte termijn worden gezien de chronologie niet relevant geacht voor beantwoording van de vraagstelling. Deze onafhankelijke variabelen worden niet meegenomen in de regressieanalyses.

Korte termijn

Met multiple regressieanalyse is gezocht naar modellen met enkel significante predictoren. Er wordt een significant model gevonden (F=11,26, p <.01) met twee predictoren waarbij 53% van de variantie op aanpassing toen (jongere) wordt verklaard. De Beta geeft negatieve verbanden aan, allereerst met autisme (jongere + ouder) (ß = -.55, p <.01): weinig autismekenmerken voorspellen een hogere mate van aanpassing, beoordeeld door de jongere, op korte termijn. Eveneens wordt een negatief verband gevonden met stage (jongere) (ß = -.35, p <.05): het niet hebben gevolgd van een stage op het VSO leidt tot betere aanpassing op korte termijn (visie van de jongere).

Tabel 9a: Regressieanalyse: afhankelijke variabele: aanpassing toen (jongere)

F Df R² T SE B Sig.

Constant 11,26* 22 .53 11,13 ,00

Autisme (jongere + ouder) -3,42 -,55 ,00

Stage (jongere) -2,22 -,35 ,04

*p <.01

Wat betreft de visie van de ouders op de mate van aanpassing van hun zoon/dochter op korte termijn wordt een significant model gevonden (F= 7,76, p<.01) met drie predictoren waarbij 61% van de variantie op aanpassing toen (ouder) wordt verklaard. De Beta geeft een positief verband (ß =.54, p <.01) aan met diagnosen in het gezin (ouder) en negatieve verbanden met autisme (jongere + ouder) (ß = -.41, p <.05) en ingrijpende gebeurtenissen in het gezin (ouder) (ß = -.40, p <.05). Dit houdt in dat meer diagnosen binnen het gezin, weinig autismekenmerken en weinig ingrijpende gebeurtenissen in het gezin een hogere mate van aanpassing op korte termijn (visie van de ouder) voorspellen.

Tabel 9b: Regressieanalyse: afhankelijke variabele: aanpassing toen (ouder)

F Df R² T SE B Sig.

Constant 7,76* 18 .61 7,94 ,00

Autisme (jongere + ouder) -,41 -2,47 ,03 Ingrijpende gebeurtenissen

in gezin (ouder)

-,40 -2,39 ,03

Diagnosen in gezin (ouder) ,54 3,32 ,01

*p <.01

Er is geen model te vinden waarin meerdere variabelen significant samenhangen met de uitkomstmaat zelfstandigheid op korte termijn.

Lange termijn

Ook voor de uitkomstmaat aanpassing nu (jongere) is er geen regressiemodel te vinden met meervoudige significante verbanden.

Voor aanpassing nu (ouder) is een significant model gevonden (F=10,77, p <.01) met twee predictoren waarbij 57% van de variantie wordt verklaard. De Beta geeft een positief verband (ß =.57, p <.01) aan met vertrouwen van ouders (ouder) en een negatief verband (ß = -.35, p <.10) met organisatie vervolgonderwijs toen (ouder): meer vertrouwen van ouders voorspelt een hogere mate van aanpassing op lange termijn (zoals beoordeeld door de ouder) en meer moeite met de organisatie van het vervolgonderwijs op korte termijn (oordeel van de ouder) voorspelt een lagere mate van aanpassing op lange termijn (visie van de ouder). Vertrouwen van ouders vormt de sterkste voorspeller voor de mate van aanpassing op lange termijn, zoals beoordeeld door de ouder.

Tabel 9c: Regressieanalyse: afhankelijke variabele: aanpassing nu (ouder)

F Df R² T SE B Sig.

Constant 10,77* 18 .57 1,47 ,16

Org. vervolgonderwijs toen (ouder)

-1,20 -.35 ,06

Vertrouwen van ouders (ouder)

3,27 ,57 ,01

* p <.01

Er is een significant model gevonden (F= 17,388, p <.01) met twee predictoren waarbij 69% van de variantie op zelfstandigheid nu (ouder) verklaard wordt. De Beta geeft een positief verband (ß =.32, p <.10) aan met vertrouwen van ouders (ouder) en een negatief verband met autisme (jongere + ouder) (ß = -.62, p <.01): meer vertrouwen van ouders en minder autismekenmerken leiden tot grotere zelfstandigheid van de jongere op lange termijn. De grootste voorspeller van zelfstandigheid op lange termijn vormt autisme.

Tabel 9d: Regressieanalyse: afhankelijke variabele: zelfstandigheid nu (ouder)

F Df R² T SE B Sig.

Constant 17,388* 18 .685 2,512 ,023

Autisme (jongere + ouder) -3,732 -,616 ,002 Vertrouwen van ouders

(ouder)

1,920 ,317 ,073

* p <.01