• No results found

Monitoring van uitstroom van autistische leerlingen van VSO Nautilus College : de ontwikkeling en beproeving van een uitstroommonitor.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Monitoring van uitstroom van autistische leerlingen van VSO Nautilus College : de ontwikkeling en beproeving van een uitstroommonitor."

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

Graduate School of Child Development and Education

Monitoring van uitstroom van autistische leerlingen van VSO Nautilus College

De ontwikkeling en beproeving van een uitstroommonitor

Masterscriptie Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam

Door: A.E. Kouwen

Studentnummer: 5848571

Onder begeleiding van: mw. drs. A. Plakas en mw. Dr. H.M.Y. Koomen

Amsterdam, februari 2013

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 4 Samenvatting 5 1 Inleiding 6 1.1 Probleemstelling 6 1.2 Theoretisch kader 8 1.3 Onderzoeksmodel en operationalisatie 14 2 Methode 17 2.1 Participanten 17 2.2 Meetinstrumenten 18 2.2.1 Algemeen 18 2.2.2 Leerling-vragenlijst 18 2.2.3 Oudervragenlijst 20 2.2.4 Professionalvragenlijst 21 2.3 Procedure 22 2.4 Data-analyse 23 3 Resultaten 24 3.1 Beschrijvende gegevens 24

3.2 Vraagstelling 1: Hoe succesvol is de uitstroom? 25

3.2.1 Korte termijn 25

3.2.2 Lange termijn 27

3.3 Vraagstelling 2: Welke factoren spelen een rol? – Voorbereidende analyses 28 3.3.1 Data-inspectie en hercodering van de items 28

3.3.2 Datareductie 29

3.4. Vraagstelling 2: Welke factoren spelen een rol? – Beantwoording vraagstelling 32

3.4.1 Enkelvoudige significante verbanden 32

3.4.2 Meervoudige significante verbanden 34

4 Discussie 37

4.1 Beperkingen van het onderzoek 40

4.2 Aanbevelingen voor de praktijk 42

(3)

4.3 Tot besluit 43 5 Literatuur 44 Bijlagen 46 Bijlage 1: Leerling-vragenlijst 46 Bijlage 2: Oudervragenlijst 56 Bijlage 3: Professionalvragenlijst 61

Bijlage 4: Gemiddelden (M) en standaarddeviaties (SD) van de variabelen 65 Bijlage 5: Nieuwe schalen: interne consistenties en item-totaal correlaties

69

(4)

Abstract

This study examines the transition of autistic students from ‘Nautilus College’ (secondary special education) to post-secondary programs. It explores how successful this transition has been and analyzes which factors have played a role. Successful transition is defined by two criteria: the degree of adaptation and the level of independence. The study looks at the short term success (three months past transition) and the long term success (up to the present moment). A transition-monitor was developed, consisting of three questionnaires (for former students, parents and professionals), which were presented to 24 former students, their parents (N =19) and professionals from post-secondary programs (N = 7). All participating students had made the transition to some form of post-secondary education. Regarding the adaptation, for most students the transition was successful. The second indicator for successful transition, independence, shows a (large) majority of the students to be (in some extent) dependent of their parents. These results concern both short term and long term. In particular, the impeding effect of autism characteristics, the level of self-confidence of the student, the amount of confidence their parents have in them and the organization of the post-secondary education program appear to affect the degree of success after the transition to post secondary programs.

Keywords: autism, secondary special education, (monitoring) transition, adaptation, independence.

(5)

Samenvatting

In deze studie wordt onderzocht hoe succesvol de uitstroomvan autistische jongeren van VSO Nautilus College

(

voortgezet speciaal onderwijs) naar vervolgtrajecten is en welke factoren hierbij een rol spelen. De mate van succes wordt beoordeeld op basis van twee criteria: de mate van aanpassing in het vervolgtraject en de mate van zelfstandigheid van de jongere. Het onderzoek bekijkt de mate van succes op korte termijn (drie maanden na uitstroom) en op lange termijn (tot het huidige moment). Er werd een uitstroommonitor ontwikkeld, bestaande uit drie vragenlijsten (voor jongeren, ouders en professionals), welke zijn voorgelegd aan 24 oud-leerlingen, hun ouders (N=19) en professionals (N=7) uit het vervolgtraject. Alle deelnemende jongeren zijn uitgestroomd naar een vorm van vervolgonderwijs. Wat betreft de mate van aanpassing is de uitstroom voor het grootste deel van de jongeren succesvol. Wat betreft de tweede indicatorvoor succesvolle uitstroom, zelfstandigheid, blijkt een (ruime) meerderheid van de jongeren echter (in enige mate) afhankelijk van hun ouders. Deze bevindingen gaan op voor zowel de korte termijn als de lange termijn. Met name de belemmerende werking van autismekenmerken, de mate waarin de jongere zich zeker voelt, de hoeveelheid vertrouwen van ouders en de organisatie van het vervolgonderwijs blijken van invloed op de mate van succesvolle uitstroom naar vervolgtrajecten.

Sleutelwoorden: autisme, VSO, uitstroom(monitor), aanpassing, zelfstandigheid.

(6)

1.

Inleiding

1.1 Probleemstelling

Het Nautilus College in Almere is een school voor voortgezet speciaal onderwijs (VSO) voor cluster-4 geïndiceerde jongeren met een beperking in het autistisch spectrum. Tijdens hun schoolperiode op het Nautilus College worden de leerlingen voorbereid op een voor hen zo volwaardig mogelijk functioneren binnen de maatschappij. Het bieden van een toekomstperspectief is hierbij heel belangrijk. Door het al vroeg in kaart brengen van de (toekomst)mogelijkheden van de leerling, ontstaat er een helder einddoel waarnaar gestreefd kan worden en kan de daarbij passende onderwijsroute worden vastgesteld. De (onderwijs)leerdoelen van de leerling worden opgesteld met het oog op het vastgestelde toekomstperspectief. Het Nautilus College richt zich niet enkel op het behalen van certificaten en diploma’s, maar ook op het ontwikkelen van sociale vaardigheden, vaardigheden op het gebied van arbeidstoeleiding en zelfredzaamheid. Veel van de jongeren ervaren door hun beperking moeilijkheden op (een van) deze gebieden. Dit alles gebeurt in de veilige, rustige, voorspelbare en kleinschalige leeromgeving van de school. Het leeraanbod is afgestemd op de specifieke hulpvragen en mogelijkheden van de leerling. In deze studie zal worden onderzocht in welke mate de (oud)-leerlingen succesvol zijn doorgestroomd van het Nautilus College naar vervolgtrajecten, dat wil zeggen naar vervolgonderwijs of arbeid. Deafgelopen jaren is het Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO) volop in ontwikkeling geweest. Een belangrijk kritiekpunt op (V)SO-scholen kwam van de Inspectie van het Onderwijs. Het (V)SO zou teveel gericht zijn op de zorg voor de leerlingen en zich te weinig bezighouden met de inhoud van het onderwijs en de onderwijsresultaten. De focus zou teveel liggen op de beperkingen van de leerlingen en te weinig op hun mogelijkheden (OCW, 2008).

Als reactie hierop is het wetsvoorstel Wet Kwaliteit VSO verschenen. Het belangrijkste uitgangspunt van dit wetsvoorstel is dat leerlingen die onderwijs volgen in het (V)SO, net als leerlingen in het reguliere onderwijs, recht hebben op volwaardige participatie in de maatschappij en de mogelijkheid zich te ontplooien. Het wetsvoorstel heeft tot doel deze rechten van leerlingen te waarborgen, door het onderwijs specifieker te richten op de uitstroombestemming van de leerlingen en hiermee de opbrengstgerichtheid van het (V)SO te vergroten (OCW, 2008). In de praktijk houdt dit de invoering van een ontwikkelingsperspectief en een daarbij horend uitstroomprofiel in. Voor iedere leerling wordt een meerjarig doelen- en ontwikkelingsperspectief in het handelingsplan geplaatst, waarbij het uitstroomprofiel als basis dient. De drie mogelijke uitstroomprofielen zijn: 1. terugkeer naar het regulier onderwijs of een overstap naar regulier vervolgonderwijs. 2. succesvolle toeleiding naar de arbeidsmarkt. 3. voorbereiding op vormen

(7)

van dagbesteding. Door de invoering van het ontwikkelingsperspectief en de uitstroomprofielen wordt getracht zo vroeg mogelijk in de schoolloopbaan van de leerling de ontwikkelingsmogelijkheden en het verwachte uitstroomniveau vast te stellen en het onderwijs, de doelen en de extra zorg daarbinnen daarop af te stemmen. Hierdoor zullen de mogelijkheden en kansen van de leerlingen op maatschappelijke participatie beter worden benut.

Het VSO heeft als doel maatwerk te leveren. Om de opbrengsten van het geboden onderwijs inzichtelijk te maken is het monitoren van leerlingen tijdens de schoolperiode en na uitstroom uit het VSO dan ook van belang. Door middel van monitoring kan de kwaliteit van de doorstroom van het VSO naar het vervolgtraject (vervolgonderwijs/arbeid/dagbesteding) gemeten worden en kan worden onderzocht welke doorstroomprofielen kansrijk zijn. Het Nautilus College is een jonge, groeiende school waar op dit moment nog geen uitstroommonitor wordt gebruikt, maar waar wel een behoefte is op dit gebied. Sinds het ontstaan in 2006 zijn al tientallen leerlingen uitgestroomd. De vraag is hoe hun uitstroom is verlopen en hoe het nu met hen gaat.

Het doel van huidig onderzoek is tweeledig: ten eerste het ontwikkelen van een uitstroommonitor die voor toekomstige uitstroomleerlingen gebruikt kan worden. Deze uitstroommonitor heeft de vorm van drie vragenlijsten (één voor de oud-leerling, één voor zijn/haar ouders, één voor een professional die nauw betrokken is bij de jongere in het vervolgtraject) en is gebaseerd op in de literatuur gevonden factoren die van invloed zijn op de uitstroom van autistische1 leerlingen. De vragenlijsten dienen als middel om de rol van deze factoren bij de uitstroom van de individuele jongere te onderzoeken. De tweede doelstelling van dit onderzoek is het inzichtelijk maken van de uitstroom van de leerlingen van het Nautilus College van schooljaar 2007-2008 tot en met het schooljaar 2010-2011 aan de hand van de uitstroommonitor, met het oog op eventuele verbeterpunten voor het Nautilus College voor de toekomst.

De centrale vraagstelling van het onderzoek luidt als volgt:

Hoe succesvol is de

uitstroom van autistische leerlingen van VSO Nautilus College naar vervolgtrajecten en

welke factoren spelen hierbij een rol?

In deze studie zal onderscheid worden gemaakt tussen succesvolle uitstroom op korte termijn (de eerste drie maanden binnen het vervolgtraject) en succesvolle uitstroom op langere termijn (tot het huidige moment).

‘Succesvolle uitstroom’ wordt gedefinieerd vanuit de doelstellingen van het VSO en zal zodoende op twee manieren worden gemeten. Allereerst wordt gekeken naar de werk-/opleidingssituatie van de jongeren. Uit een eerste inventarisatie blijkt dat alle jongeren vanuit het

1

Waar gesproken wordt over autisme, autistisch(e) of ASS worden alle stoornissen uit het autistisch spectrum bedoeld en niet enkel (klassiek) autisme.

7

(8)

Nautilus College zijn uitgestroomd naar een vervolgopleiding en ook op de lange termijn geldt voor (vrijwel) alle jongeren dat zij een opleiding volgen en/of een baan hebben. Slechts één jongere heeft geen antwoord gegeven op de vraag wat zijn huidige werk-/opleidingssituatie is. Aan de hand van een aantal (zelf)beoordelingsvragen over het welbevinden (v.b. hoe gaat het op school/werk) wordt de mate van aanpassing in kaart gebracht De tweede graadmeter van succesvolle uitstroom vormt de mate van zelfstandigheid van de jongeren. Aan de hand van deze criteria wordt bepaald in welke mate de uitstroom succesvol is (geweest).

Het onderzoek zal zich richten op de (oud)leerlingen van de praktijkgerichte leerweg (PGL) en theoretischgerichte leerweg (TGL). De praktijkgerichte leerweg heeft leervormen in de richtingen van eind-PRO (Praktijkonderwijs), BBL (Basis Beroeps Leerweg) en VMBO-KBL (Kader Beroeps Leerweg) . Binnen deze leerwegen wordt toegewerkt naar het behalen van KSE-certificaten op vier niveaus (KSE 1 t/m KSE 4). KSE staat voor Kwalificatie Structuur Educatie. Deze certificaten hebben landelijke erkenning, maar staan niet gelijk aan een volwaardig VMBO-diploma. Binnen de theoretisch gerichte leerweg wordt gewerkt met deelcertificaten per vak en volwaardige staatsexamens op VMBO-TL niveau. De SO-afdeling (basisonderwijs) en de Havo/Vwo-afdeling zullen in dit onderzoek buiten beschouwing worden gelaten. Hiervoor wordt gekozen, omdat beide afdelingen later zijn opgezet en nog volop in ontwikkeling zijn.

Na een eerste inventarisatie is gebleken dat slechts een klein deel van de leerlingen van het Nautilus College uitstroomt naar het uitstroomprofiel ‘Dagbesteding’. Het overgrote deel van de leerlingen stroomt uit naar ‘Arbeid’ of ‘Vervolgonderwijs’. In dit onderzoek is er dan ook voor gekozen het uitstroomprofiel ‘Dagbesteding’ verder buiten beschouwing te laten en de focus te leggen op de vervolgtrajecten Arbeid en Vervolgonderwijs.

Om het uitstroominstrument te ontwikkelen is een literatuuronderzoek uitgevoerd om te onderzoeken welke factoren mogelijk van invloed zijn op de uitstroom van autistische jongeren van het VSO naar arbeid of vervolgonderwijs. Uit deze literatuurstudie is gebleken dat verschillende leerlinggebonden factoren, VSO-gebonden factoren, factoren binnen het vervolgtraject en factoren in de thuissituatie van de jongeren van invloed kunnen zijn. Hieronder zal een overzicht worden gegeven van deze factoren.

1.2 Theoretisch kader

Leerlinggebonden factoren

Op een enkele uitzondering na is er bij alle leerlingen binnen het Nautilus College sprake van een stoornis binnen het autistisch spectrum. Binnen dit spectrum vallen de autistische stoornis,

(9)

het syndroom van Asperger en de pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven (PDD-NOS) (APA, 2000).

De drie kernsymptomen van autisme spectrum stoornissen (ASS) zijn beperkingen in de sociale omgang, beperkingen in de communicatie en het hebben van stereotiepe of rigide gedragingen (APA, 2000). Dit kan de volgende consequenties hebben: problemen in de communicatie, sociale vaardigheden, planning en organisatie en zelfkennis, moeite met nieuwe, onverwachtse situaties en moeite met het generaliseren van gedrag (Coyne, Rake & Rood, 2010; Hendricks, 2010; Higgins, Koch, Boughfman & Vierstra, 2008; Nesbitt, 2000; Verhulst, Verheij & Ferdinand, 2007). De problemen in de communicatie komen met name tot uiting in de wijze waarop de jongeren woorden en gezegden vaak letterlijk opnemen. Het gebruik van beeldspraak en woordgrappen richting jongeren met autisme kan leiden tot miscommunicatie en verwarring (Verhulst, Verheij & Ferdinand, 2007). Ook kunnen misverstanden ontstaan wanneer gezichtsuitdrukkingen of gebaren onjuist worden geïnterpreteerd, als gevolg van problemen die jongeren met ASS kunnen hebben met het begrijpen van non-verbale communicatie (CED-groep, WEC-raad & Landelijk Netwerk Autisme, 2010). Deze communicatieproblemen vormen, samen met het gebrek aan sociale vaardigheden voor veel jongeren met ASS op de arbeidsmarkt een groot probleem. Hun soms ‘vreemd’ ogende manier van sociaal contact waarbij weinig sprake van emotionele en sociale betrokkenheid lijkt te zijn, maakt dat de jongeren moeite hebben met het aangaan en onderhouden van contact met anderen, zoals collega’s of een werkgever. Ook kunnen jongeren met autisme soms moeilijk inschatten wat er in bepaalde (sociale) situaties van hen wordt verwacht, zoals bijvoorbeeld in een pauze op school of werk (CED-groep, WEC-raad & Landelijk Netwerk Autisme, 2010). Dit alles kan echter niet los gezien worden van het bredere spectrum aan beperkingen van ASS. Gebrek aan sociale vaardigheden kan gezien worden als onderdeel van beperkingen in de informatieverwerking. Sociaal denken vereist zogenaamd ‘hogere-orde denken’, waaronder vaardigheden als probleem oplossen en analyseren vallen, iets waar jongeren met autisme moeite mee hebben (Hewitt, 2011) en wat voor bijkomende problemen in de beroepsuitoefening kan zorgen. Jongeren met ASS hebben moeite met plannen en het verdelen van aandacht. Een plan bedenken lukt hen vaak wel, maar bij de uitvoering en organisatie daarvan lopen de jongeren vaak tegen problemen aan (Verhulst, Verheij & Ferdinand, 2007). Zodoende zullen de jongeren in deze vaardigheden getraind moeten worden (Hanish, 2011; Higgins et al., 2008).

Voorafgaand aan de daadwerkelijke overgang naar een vervolgtraject vindt het kiezen van een vervolgopleiding of –beroep plaats. Bij de keuze voor een vervolgopleiding/beroep dient de jongere een reëel beeld te hebben van zijn/haar eigen mogelijkheden en interesses, en ook van de eigenschappen en capaciteiten waarop een bepaald beroep/vervolgopleiding een beroep doet (Clijsen, van Lieverloo, Mathijssen & Schoots, 2007). Jongeren met ASS hebben echter dikwijls

(10)

problemen met zelfinzicht, zoals eerder genoemd in deze paragraaf. Zij zien zichzelf vaak in belangrijke functies en hebben niet het besef dat dat in de praktijk meestal heel anders is. Bakker et al. (2008) wijzen er in hun onderzoek dan ook op dat bewustmaking van hun mogelijkheden, capaciteiten en beperkingen, teleurstellingen en motivatieproblemen bij de jongeren kan voorkomen.

Een volgend aspect waar jongeren met een autisme vaak problemen mee hebben, zijn veranderingen. De overgang van het VSO naar een vervolgtraject is voor veel van hen dan ook erg moeilijk en stressvol (Hanish, 2011; McDonough & Revell, 2010). Daarnaast hebben jongeren met autisme ook moeite om iets dat zij geleerd hebben toe te passen in een andere situatie (transfer). Het is voor hen niet vanzelfsprekend dat iets dat zij in de ene situatie hebben geleerd, ook toepasbaar is in een andere situatie. Zo blijkt dat, ook als de jongeren op het VSO goed worden voorbereid op de beroepspraktijk (door bijvoorbeeld het oefenen van een (sollicitatie)gesprek door middel van een rollenspel) het hen in de praktijk vaak nog veel moeite kost om dit geleerde toe te passen. Ook samenwerken met anderen, zoals zij dit hebben geleerd op het VSO, is voor hen niet vanzelfsprekend binnen een vervolgtraject. In het projectplan ‘Bijdehand met ASS’ (2010) wijzen de onderzoekers de CED-groep, WEC-raad en het Landelijke Netwerk Autisme op het belang van ondersteuning binnen een leer- of werkplek. Spanning voor de nieuwe situatie kan gemakkelijk tot misverstanden leiden en in veel gevallen is er geen sprake van onwil, maar van onmacht bij de jongeren, wanneer er problemen ontstaan direct na de overgang naar een vervolgtraject. Verheij, Verhulst en Ferdinand (2010) noemen het bieden van structuur, voorspelbaarheid, herhaling en het aandacht hebben voor de generalisatie van geleerd gedrag als belangrijke aandachtspunten in de omgang met deze jongeren.

Naast bovengenoemde (directe) invloeden van ASS is er enig bewijs dat IQ in verband staat met de mate van zelfstandig maatschappelijk functioneren van jongeren met ASS-problematiek (Eaves & Ho, 2008; Taylor, 2009). Uit eerder onderzoek is gebleken dat autistische jongeren met een IQ van 70 of hoger, of jongeren met de Stoornis van Asperger betere uitkomsten hebben dan jongeren met een ASS met een lager IQ, hoewel dit in onderzoek niet altijd consistent naar voren komt (Eaves & Ho, 2008).

VSO-factoren

De factoren binnen het voortgezet onderwijs die in de literatuur in verband zijn gebracht met een succesvolle uitstroom naar vervolgonderwijs of –arbeid betreffen de planning en voorbereiding van de uitstroom. Uit diverse studies komt naar voren dat goede planning en voorbereidingvan de uitstroom essentieel is (Coyne, Rake & Rood, 2010; Hendricks & Wehman, 2009; Hewitt, 2011). De uitkomsten van jongeren in vervolgtrajecten zijn positiever naarmate de jongeren meer

(11)

goede voorbereiding en gedegen toekomstplanning hebben gehad. Wat er in de literatuur wordt verstaan onder goede planning en voorbereiding zal hieronder worden toegelicht.

De eerste factor waarvan uit eerder onderzoek is gebleken dat deze positief samenhangt met de uitkomsten van jongeren met autisme is de leeftijd waarop de uitstroomplanning begint. Gebleken is dat, wanneer de uitstroomplanning reeds begint voor de 15e verjaardag van de leerling, de beste uitkomsten voor de leerling zijn weggelegd (Bakker et al., 2008; Coyne, Rake & Rood; Roberts, 2010).

Niet alleen de leeftijd, maar ook actieve participatie van de jongere en multidisciplinaire samenwerking met betrokken organisaties zijn van invloed op de mate van positieve uitkomsten voor de jongere (Coyne, Rake & Rood, 2010; Hendricks & Wehman, 2009). Arndt, Konrad en Test (2006) hebben aangetoond dat actieve deelname van de leerling zelf in het traject naar uitstroom, de betrokkenheid en de kans op het behalen van succesvolle uitkomsten vergroot. De samenwerking met betrokken instanties en de overdracht tussen het VSO en het vervolgtraject zijn vervolgens van cruciaal belang bij de uitstroom van leerlingen (Bakker et al., 2008; Chappel & Somers, 2010; Coyne, Rake & Rood; Higgins et al., 2008).

Ook wordt in de literatuur aandacht besteed aan de invulling van het onderwijsprogramma. Binnen het Nautilus College heeft iedere leerling een eigen handelingsplan, waarin staat aan welke (langetermijn)doelen wordt gewerkt. In de Engelstalige literatuur wordt gesproken over ‘transition goals’, wat vergelijkbaar is met het ontwikkelingsperspectief in Nederland en de daarbij horende langetermijndoelen. Uit onderzoek van Hendricks en Wehman (2009) komt naar voren dat deze ontwikkelingsperspectieven enkel effectief zijn wanneer de inhoud van het onderwijsprogramma hierop wordt afgestemd. Uit andere onderzoeken is gebleken dat jongeren die doorstromen naar arbeid meer kans op een succesvolle overgang hebben wanneer zij voorafgaand aan de uitstroom al arbeidservaring hebben opgedaan (Chappel & Somers, 2010; Coyne, Rake & Rood, 2010; Robers, 2010). Deze arbeidservaring kunnen de jongeren bijvoorbeeld opdoen middels een stage in het VSO. Tijdens een stage krijgen de leerlingen de kans ervaring met bepaalde beroepen op te doen en zien zij tegelijkertijd welke vaardigheden vereist zijn voor bepaalde banen (Chappel & Somers, 2010; Lindstrom, Paskey, Dickinson, Doren, Zane & Johnson, 2007).

Tot het klaarstomen voor de volwassenheid behoort ook het voorbereiden op zelfstandigheid en het vergroten van de zelfredzaamheid van de jongeren. VSO-scholen kunnen hier aandacht aan besteden door middel van praktijklokalen voor huishoudelijke taken (Bakker et al., 2008). Hier kunnen jongeren leren zelfstandig boodschappen te doen, schoonmaken, koken etcetera. Door leerlingen op deze wijze voor te bereiden wordt getracht de stress en moeilijkheden rondom de aankomende veranderingen zoveel mogelijk te beperken (Bakker et al., 2008).

(12)

Factoren binnen de vervolgtrajecten

Autisme spectrum stoornissen worden gezien als ontwikkelingsstoornissen met beperkingen en uitdagingen die zullen blijven bestaan in de volwassenheid (Hendricks, 2010). Wanneer jongeren beginnen aan een vervolgtraject zullen zij daar ook verder begeleid moeten worden in hun persoonlijke en professionele ontwikkeling (Hendricks & Wehman, 2009; Taylor, 2009).

Bij werkgevers en andere organisaties heerst soms terughoudendheid in het aannemen van jongeren met ASS-problematiek. In veel gevallen is onvoldoende bekendheid met en kennis over autisme hiervan de oorzaak, zo blijkt uit onderzoek van Nesbitt (2000). Hierbij speelt tevens het negatieve imago van het VSO ten opzichte van regulier voortgezet onderwijs een rol. Werknemers denken in veel gevallen in termen van erkende diploma’s en startkwalificaties. Op het Nautilus College wordt echter binnen de Praktijkgerichte Leerweg met KSE-certificaten gewerkt in plaats van VMBO-diploma’s, wat het voor werkgevers lastig maakt om in te schatten wat de capaciteiten van een jongere zijn en welke begeleiding nog nodig is op de werk- of leerplek (Bakker et al., 2008).

In de literatuur zijn verschillende factoren te vinden waarvan is aangetoond dat ze samenhangen met positieve uitkomsten voor de jongeren met autisme in vervolgtrajecten. Ten eerste flexibiliteit en tolerantie van de mensen rondom de jongere in het vervolgonderwijs of op de arbeidsmarkt (Hendricks, 2010; Higgins et al., 2008). Daarnaast zijn kennis van de ASS-problematiek en goed opgeleid begeleidend personeel van invloed op de mate van succes van de jongeren in hun vervolgtraject (Bakker et al., 2008; Coyne, Rake & Rood, 2010; Hendricks, 2010). Vervolgens kan het op een juiste manier inzetten van de sterke eigenschappen van jongeren met ASS, bijvoorbeeld een scherp oog voor detail, leiden tot goede uitkomsten (Hendricks, 2010; Hillier et al., 2007).

Zoals eerder aan de orde is gekomen bij de paragraaf over leerlinggebonden factoren, kennen jongeren met ASS-problematiek ook specifieke beperkingen en behoeften die samenhangen met deze beperkingen. Zo hebben deze jongeren vaak moeite met planning en organisatie. Uit onderzoek van Hanish (2011) blijkt dat kleinere groepen binnen het vervolgtraject en meer individuele aandacht een positief effect hebben op het succes van de overgang. Ditzelfde geldt voor een voorspelbare en stabiele werk-/leeromgeving (Bakker et al, 2008; Chappel & Somers, 2010, Hendricks, 2010).

De volgende factor die van invloed is op de uitkomsten van jongeren met ASS is de mate waarin hun omgeving vertrouwd voor hen is. Wanneer mensen in hun omgeving op de hoogte zijn van hun beperkingen ontstaat bij de jongeren een veilig gevoel: hun gedrag is verklaarbaar en daar is begrip voor. Bij een verandering van omgeving kost het de jongeren energie en tijd om hiermee vertrouwd te raken. De eerste periode in het vervolgonderwijs of op de arbeidsmarkt is vaak het moeilijkst, vanwege het grote aantal veranderingen gedurende deze periode (Hanish,

(13)

2011; Nesbitt, 2000). Diverse onderzoeken (Hanish, 2011; Hendricks, 2010; Nesbitt, 2000) tonen aan dat begeleiding in deze fase cruciaal is. Er is gebleken dat met de juiste middelen en begeleiding, de jongeren succesvol de overgang kunnen maken en functioneren in het vervolgtraject.

Voor leerlingen die het VSO verlaten is het van belang specifieke arbeidsgerelateerde vaardigheden aan te leren. Hendricks en Wehman (2009) wijzen er in hun onderzoek op dat dit niet alleen gericht moet zijn op werk-/taakgerelateerde vaardigheden, maar ook op de sociale vaardigheden die bijdragen aan een positieve werkervaring. Hun onderzoek en tevens het onderzoek van Chappel en Somers (2010) heeft uitgewezen dat het trainen van communicatieve en sociale vaardigheden en het beheersen van stereotiepe gedragingen op de werkvloer de positieve werkervaring en daarmee het zelfvertrouwen kunnen bevorderen.

Factoren in de thuissituatie

Ouders zijn in veel gevallen de primaire verzorgers van de leerlingen tijdens hun periode op het VSO, en vaak ook langere tijd daarna. De overgangsperiode van de adolescentie (het VSO) naar de volwassenheid (werken, verder leren of dagbesteding) is voor ouders van jongeren met ASS in veel gevallen een lastige tijd vol zorgen (Taylor, 2009). Zij zijn gewend hun kinderen vanaf jonge leeftijd te beschermen en ondersteunen bij alle zorgen die zij behoeven in het leven. Het aansporen van hun kinderen tot meer zelfstandigheid kost hen dan ook vaak meer moeite dan ouders met kinderen zonder ASS. De zorgen en stress bij ouders in deze periode betreffen het bereiken van zelfstandigheid van hun kind en het vinden van geschikte arbeid of dagbesteding (Taylor 2009). Veel jongeren met ASS blijven afhankelijk van de hulp en steun van hun ouders bij het vinden van een baan (Hanish, 2011; Hillier et al., 2007).

In de literatuur zijn verschillende factoren in de thuissituatie aan te wijzen die samenhangen met de uitkomsten van jongeren met ASS in vervolgonderwijs of op de arbeidsmarkt. Allereerst de ouder-kindrelatie. Positieve ouder-kindrelaties zorgen voor een soepele overgang naar de volwassenheid en het daarbij horende proces van loskomen van de ouders. Verschillende auteurs hebben gevonden dat hoe groter de betrokkenheid tussen de jongere en zijn/haar ouders is, des te beter de kansen op de arbeidsmarkt en in het vervolgonderwijs zijn (Coyne, Rake & Rood, 2010; Van Lierop & De Koning, 2011). Overprotectie door ouders kan daarentegen echter leiden tot aanpassingsproblemen in nieuwe, moeilijke situaties (Hewitt, 2011; Taylor, 2009). Daarnaast toont onderzoek aan dat de ontwikkeling van een jongere sterk wordt beïnvloed door de oordelen en verwachtingen van hun ouders over hun functioneren op school of werk. Zo heeft Fox (2011) gevonden dat positieve verwachtingen van ouders een gunstige invloed hebben op het zelfbeeld van de jongere en dat deze ook positief doorwerken in zijn/haar prestaties. Aan de andere kant heeft Fox gevonden dat

(14)

wanneer belangrijke personen uit de omgeving van de jongere met ASS geen vertrouwen hebben in zijn/haar mogelijkheden, het onwaarschijnlijk is dat deze mogelijkheden optimaal benut zullen gaan worden.

De invloed van ouders op hun kinderen tijdens de overgang van het VSO naar een vervolgtraject is dus ook van belang (Hanish, 2011; Hendricks &Wehman, 2009; Taylor, 2009). De volgende factor waarmee rekening moet worden gehouden is de stabiliteit van de thuissituatie. Het komt voor dat ouders zelf ook (lichte) aandoeningen hebben, gescheiden zijn of op een andere manier een onstabiele thuissituatie is ontstaan. Wanneer ouders zelf problemen hebben kan het voor hen lastig zijn bepaalde keuzes te maken voor hun kind of hen de nodige structuur en aandacht te geven (Bakker et al., 2008). In hun onderzoek wijzen de onderzoekers dan ook op het belang van samenwerking tussen school en ouders om gezamenlijk de begeleiding en zorg voor de jongeren te waarborgen.

Een uitdaging voor de jongere, de ouders en betrokken begeleiders en instanties is het vinden van een goede balans tussen het bieden van begeleiding en ondersteuning enerzijds en het toewerken naar zelfstandigheid en autonomie anderzijds. De adolescentie is een periode waarin jongeren toewerken naar meer en meer autonomie en het ontwikkelen van een eigen identiteit, onafhankelijk van hun familie (Taylor, 2009). Het afronden van het voortgezet onderwijs, het starten met vervolgonderwijs of arbeid, het zelfstandig gaan wonen en het opbouwen van een relatie zijn belangrijke mijlpalen in deze periode. De aard en complexiteit van de ASS-problematiek maakt deze groep jongeren echter tot een kwetsbare groep waardoor het voor hen niet in alle gevallen mogelijk is al deze mijlpalen te behalen. Veel jongeren met ASS hebben blijvend (enige mate van) ondersteuning en begeleiding nodig en bereiken geen volledige – financiële- zelfstandigheid, maar blijven daarin in zekere mate afhankelijk van familie of instanties (Bakker et al., 2008; Taylor, 2009).

1.3 Onderzoeksmodel en operationalisatie

Op basis van de gevonden factoren uit de literatuur is het onderstaande onderzoeksmodel met hypothesen gevormd (Tabel 1). Op basis van dit onderzoeksmodel zijn drie meetinstrumenten (vragenlijsten) ontwikkeld, waarmee onderzocht wordt welke van deze factoren van invloed zijn op de uitstroom van oud-leerlingen van het Nautilus College en in welke mate deze uitstroom succesvol is. Deze vragenlijsten vormen samen de uitstroommonitor. Allereerst krijgen de oud-leerlingen een vragenlijst, waarin een groot deel van de gevonden factoren aan de orde komt. Naast de oud-leerlingen zullen ook hun ouders een vragenlijst invullen. Zij worden gevraagd naar de mate van ouderbetrokkenheid en -tevredenheid over de toekomstplanning binnen het Nautilus, informatie omtrent de thuissituatie en de mate van zelfstandigheid van hun zoon/dochter. Als laatste is er ook een vragenlijst voor professionals. Het gaat hierbij om professionals die in het

(15)

vervolgtraject (veel) met de jongere te maken hebben (gehad), zoals mentoren, studie- of jobcoaches en werkmeesters. Voor iedere jongere wordt getracht een professional te raadplegen om informatie in te winnen over (de organisatie van) het vervolgtraject. In Tabel 1 is terug te vinden welke vragenlijstitems corresponderen met de factoren en de uitkomstmaten. Het is goed mogelijk dat de verschillende informanten verschillende visies op de situatie van de jongere hebben. Daarom wordt in alle drie vragenlijsten gevraagd naar (de visie van de informant op) het welbevinden van de jongere en voor de jongere moeilijke en makkelijke factoren binnen het vervolgtraject. Bij de resultaten van het onderzoek zullen de visies van de verschillende informanten apart bekeken worden.

Succesvolle uitstroom

Succesvolle uitstroom wordt op twee manieren gemeten: ten eerste wordt gekeken naar de mate van aanpassing aan het vervolgtraject en ten tweede wordt gekeken naar de mate van zelfstandigheid van de jongere. Er zijn voor beide criteria drie categorieën te onderscheiden:

Niet-succesvol:

Aanpassing: de jongere volgt een opleiding of werkt en dit gaat (heel) slecht.

Zelfstandigheid: de jongere is op dit moment (zeer) afhankelijk van de hulp en ondersteuning van zijn/haar ouders.

In enige mate succesvol:

Aanpassing: de jongere volgt een opleiding of werkt en dit gaat gemiddeld (niet goed en niet slecht) of (heel) goed.

Zelfstandigheid: de jongere is op dit moment enigszins afhankelijk van de hulp en ondersteuning van zijn/haar ouders.

Succesvol:

Aanpassing: de jongere volgt een opleiding of werkt en dit gaat (heel) goed.

Zelfstandigheid: de jongere is op dit moment niet of nauwelijks afhankelijk van de hulp en ondersteuning van zijn/haar ouders.

De mate van aanpassing van de jongere wordt in alle drie vragenlijsten nagevraagd, om de verschillende visies van de verschillende respondenten in kaart te brengen. De mate van zelfstandigheid van de jongere wordt nagevraagd in de oudervragenlijst.

(16)

Tabel 1: onderzoeksmodel met hypothesen en operationalisatie Leerling Ouder Professional vragenlijst vragenlijst vragenlijst

Leerlinggebonden factoren:

- Kenmerken van autisme (-) Problemen communicatie Problemen sociale omgang Problemen veranderingen Problemen zelfinzicht2 - Hogere-orde denkvaardigheden (+) - IQ (+)² VSO-factoren:

- Doelen gericht op uitstroom (+) - Begeleiding binnen VSO (+) - Stage (+)

- Actieve participatie jongere in uitstroomplanning (+) - Multidisciplinaire samenwerking uitstroom (+) - Vroeg begin uitstroomplanning (+)²

- Begeleiding zelfredzaamheid en volwassenheid (+) - Positief advies school (+)

Factoren binnen het vervolgtraject:

- Begeleiding vervolgtraject algemeen (+*en -**) - Begeleiding tijdens eerste drie maanden (+* en -**) - Grootte groep/organisatie (-)

- Hoeveelheid individuele aandacht (+) - Stabiliteit van de omgeving (+)² - Kennis over ASS (+)

- Tolerantie,flexibiliteit binnen vervolgtraject (+) - Training gericht op autisme binnen vervolgtraject (+) - Gevoel van veiligheid bij jongere (+)

- Inzicht in capaciteiten van leerling (+)

Factoren in de thuissituatie:

- Ouder-kindrelatie (+)²

- Verwachtingen en steun van ouders (+) - Betrokkenheid van ouders (+)

- Ondersteunen van zelfstandigheid door ouders (+) - Stabiliteit thuissituatie (+)

Item 5a, 13a ,, ,, Item 5a, 13a dossier Item 10 Item 9, 10 Item 10,12 Item 9 Dossier Item 9g, 10 Item 3c Item 6 Item 14 Item 5a,13a Idem + 6, 14

Item 5a, 13a Item 7 Item 8a Item 5 ,, ,, ,, Item 1 Item 3,7b, 11,11a Item 1 Item 7,7a,7b Item 9, 9a,10 Item 7 Item 3a ,, ,, ,, Item 1 Item 4, 4a,4b Item 5 Item 6 Item 8 Item 2

Mate van succesvolle uitstroom Aanpassing: Leerling-vragenlijst: item 5, 13 Oudervragenlijst: item 4, 6, 7 Professionalvragenlijst: item 3, 9 Zelfstandigheid: Oudervragenlijst: item 7

(-) = verwacht negatief verband (+) = verwacht positief verband

* = verwacht verband met werk-/opleidingssucces ** = verwacht verband met zelfstandigheid

2 Deze variabelen bleken niet/lastig om te zetten naar geschikte vragen en/of niet (altijd) terug te vinden in dossiers en/of voor alle jongeren gelijk te zijn en zijn

zodoende niet meegenomen in de analyses.

16

(17)

2.

Methode

2.1 Participanten

In principe zijn alle uitstroomleerlingen van de PGL en TGL van schooljaar 2007-2008 tot en met schooljaar 2010-2011 geselecteerd voor het onderzoek. Het totale aantal uitstroomleerlingen was 68. Deze leerlingen zijn telefonisch benaderd met het verzoek om deel te nemen aan het onderzoek. Vierentwintig leerlingen waren na meerdere pogingen onbereikbaar en 41 leerlingen hebben positief op dit verzoek om medewerking geantwoord en zijn ingestroomd in het onderzoek. Drie leerlingen wensten niet deel te nemen aan het onderzoek.

Het aantal participanten dat daadwerkelijk aan het onderzoek heeft deelgenomen is lager uitgevallen. Ondanks meerdere telefonische herinneringen en herinneringen via de e-mail, heeft een groep van 17 leerlingen de vragenlijst niet ingevuld en/of geretourneerd. Daarmee komt het uiteindelijk aantal deelnemende oud-leerlingen op 24 (35,3% van het totale aantal uitstroomleerlingen van schooljaar 2007-2008 tot en met schooljaar 2010-2011). Drie (12.5%) van de deelnemende jongeren zijn vrouw. De overige 21 (62.5%) jongeren zijn man. Dit grote verschil is te verklaren door de jongen/meisje-verhouding van de populatie van het Nautilus College. Dit verschil is niet specifiek voor VSO Nautilus. Uit onderzoek van Van Langen, Driessen en Dekkers (2008) komt naar voren dat jongens zijn oververtegenwoordigd in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Ook de Inspectie van Onderwijs (2010) beschrijft in het Onderwijsverslag 2008-2009 de verhouding tussen het aantal jongens en meisjes. Uit dit verslag blijkt dat het cluster-4 onderwijs bestaat uit 82% jongens en 18% meisjes.

Nadat bekend was welke jongeren aan het onderzoek deelnemen, zijn hun ouders en betrokken professionals (mentoren/orthopedagogen/coaches binnen het vervolgtraject van de jongere) benaderd. Het totaal aantal ouders dat –na ook hier soms meerdere herinneringen- deelneemt aan het onderzoek is 19 (79.2% van het totaal aantal deelnemende leerlingen ofwel 27.9% van het totaal aantal uitgestroomde leerlingen). Het totaal aantal professionals komt op zeven (29.2% van het totaal aantal deelnemende leerlingen,ofwel 10.3% van het totaal aantal uitgestroomde leerlingen).

(18)

Tabel 1: aantal deelnemers aan onderzoek en verkregen informatie Leerling Ouder Professional Aantal

5 Informatie verkregen

14 Geen informatie verkregen 2

3

In bovenstaande tabel (Tabel 1) is te zien dat voor vijf leerlingen zowel informatie van ouders als professionals is verkregen. Voor 14 leerlingen is wél informatie van ouders, maar niet van professionals ontvangen. En voor twee leerlingen is er wel informatie van professionals, maar niet van ouders beschikbaar. Als laatste is voor drie leerlingen geen informatie van ouders en professionals ontvangen.

2.2 Meetinstrumenten

In het onderzoek is gebruik gemaakt van drie vragenlijsten. Deze vragenlijsten zijn speciaal voor dit onderzoek ontwikkeld en worden hieronder beschreven.

2.2.1 Algemeen

De in de literatuur gevonden factoren vormen de basis van de drie vragenlijsten. De conceptversies van de vragenlijsten zijn voorgelegd aan alle teamleden binnen het Nautilus College (docenten, intern begeleiders, gedragswetenschappers, afdelingsleiders en de directeur). Hen is gevraagd om feedback en aanvullingen op de vragenlijsten te geven, vanuit hun ervaring met de (oud)-leerlingen in de praktijk. Deze feedback en aanvullingen zijn meegenomen bij de verwerking naar de definitieve versies van de vragenlijsten.

Bij de leerling-vragenlijst is veel aandacht besteed aan het niveau en taalgebruik van de vragen, rekening houdend met het cognitieve niveau van de jongeren. Tevens is, om te voorkomen dat antwoordmogelijkheden worden overgeslagen, een aantal keer een ‘anders, namelijk..’-categorie toegevoegd in de vragenlijsten.

2.2.2 Leerling-vragenlijst

De leerling-vragenlijst is te vinden in bijlage 1. Zoals in het onderzoeksmodel (Tabel 1) is af te lezen, zal in de leerling-vragenlijst naar het grootste gedeelte van de in de literatuur gevonden factoren worden gevraagd. De vragenlijst is ingedeeld in de volgende secties: Algemene gegevens, Huidige situatie, Begeleiding en voorbereiding op de toekomst en De overgang en de

(19)

eerste drie maanden op het werk/de volgende school. Boven elke sectie staat in dikke letters een kop die duidelijk maakt waar de volgende sectie vragen over gaat. Dit zorgt voor een logische volgorde en opbouw van de vragenlijst. Er is extra aandacht besteed aan deze clustering, omdat een aantal keer dezelfde vragen terug komen, alleen dan betreffende verschillende tijdsperioden.

Algemene gegevens. De vragenlijst begint met algemene vragen over de behaalde certificaten/examens op het Nautilus College en de uitstroombestemming van de jongere. Dit zijn voor de jongere makkelijke, neutrale vragen en voorkomt dat de eerste vragen als bedreigend of saai worden ervaren en de motivatie afneemt.

Huidige situatie. Vervolgens wordt gevraagd naar de huidige werk- of leersituatie van de jongere. Eerst wordt gevraagd naar de algemene situatiegegevens, zoals de sector waarin de jongere werkt of leert. Daarna wordt de jongere gevraagd om over verschillende factoren binnen de werk-/leersituatie aan te geven in hoeverre hij/zij deze factoren op dit moment als moeilijk of makkelijk ervaart. Deze factoren omvatten zowel leerlinggebonden factoren (bijv. kenmerken van autisme, zoals problemen in de sociale omgang of plannen en organiseren) als factoren binnen het vervolgtraject (bijv. de grootte van de groep/organisatie, hoeveelheid begeleiding op dit moment). De jongere kan hierna aangeven wat hij/zij op dit moment het moeilijkst vindt op school/werk. Hierna volgt een aantal vragen over de begeleiding die de jongere op dit moment krijgt (een van de factoren binnen het vervolgtraject) en deze sectie sluit af met een vraag over de huidige thuissituatie van de jongere (uitkomstmaat welbevinden).

Begeleiding en voorbereiding op de toekomst. De vragen in deze sectie gaan over de periode op het Nautilus College en zijn dan ook met name gericht op de VSO-factoren uit het onderzoeksmodel. Allereerst wordt de jongere gevraagd hoe moeilijk hij/zij de keuze voor een beroep/vervolgopleiding destijds vond en of hun ouders het eens waren met hun keuze. Daarna volgt een aantal vragen over de begeleiding die de jongere binnen het Nautilus College heeft gekregen bij de overgang naar werk/vervolgonderwijs. De jongere wordt gevraagd om aan te geven hoeveel begeleiding hij/zij heeft gehad op verschillende gebieden, zoals bijvoorbeeld het ontdekken van zijn/haar interesses en mogelijkheden, het verzamelen van informatie over vervolgopleidingen, het aanleren van sociale vaardigheden en het ontwikkelen van zelfstandigheid. Vervolgens wordt de jongere gevraagd om van allerlei vormen van begeleiding aan te geven of hij/zij deze wel of niet hebben gehad op het Nautilus. Enkele voorbeelden hiervan zijn: gesprekken met de mentor of jobcoach, sociale vaardigheidslessen en een bezoek aan een ROC of mogelijk werkbedrijf. Bij de volgende vraag kan de jongere aangeven in welke mate hij/zij tevreden is over de begeleiding die hij/zij gekregen heeft en deze sectie eindigt met een vraag waarbij de jongeren kunnen aangeven of zij een stageperiode hebben gehad.

De overgang en de eerste drie maanden op het werk/de volgende school. Bij dit onderdeel wordt de jongere eerst gevraagd om aan te geven hoe moeilijk of makkelijk zij de overgang naar

(20)

arbeid/vervolgonderwijs hebben ervaren. Daarna wordt de jongere gevraagd om over allerlei factoren binnen de werk-/leersituatie aan te geven in hoeverre hij/zij deze factoren de eerste drie maanden als moeilijk of makkelijk ervaart. Dit zijn dezelfde factoren als in de sectie Huidige situatie, alleen zijn deze nu gericht op de eerste drie maanden binnen het vervolgtraject. Zodoende komen hier wederom verschillende leerlinggebonden factoren en factoren binnen het vervolgtraject aan bod. De jongere kan daarbij ook aangeven wat hij/zij in die periode het moeilijkst vond. De sectie sluit af met vragen over de begeleiding die de jongere in de eerste drie maanden binnen het vervolgtraject heeft gekregen.

2.2.3

Oudervragenlijst

De oudervragenlijst is te vinden in bijlage 2. Deze vragenlijst is met name van belang voor het in kaart brengen van de factoren in de thuissituatie, zoals ook te zien is in het onderzoeksmodel (Tabel 1). De vragenlijst is ingedeeld in de volgende secties: Tijdens het Nautilus College: Toekomstplanning, Ná het Nautilus College: de overgang naar werk of verder leren, Huidige situatie, Zelfstandigheid en Thuissituatie.

Tijdens het Nautilus College: Toekomstplanning. Deze sectie begint met een vraag naar de mate van betrokkenheid van de ouders bij de toekomstplanning van de jongere op het Nautilus College. Dit is een van de factoren die in het onderzoeksmodel zowel bij VSO-factoren als bij factoren in de thuissituatie is terug te vinden. Aansluitend worden ouders gevraagd naar de mate van tevredenheid over de toekomstplanning door het Nautilus College en kunnen zij aangeven waarover zij het meest tevreden waren en wat er volgens hen beter kon. Tenslotte wordt ouders gevraagd of zij achter de opleidings-/beroepskeuze van hun zoon/dochter stonden.

Ná het Nautilus College: de overgang naar werk of verder leren. Allereerst wordt gevraagd of ouders kunnen aangeven hoe het met hun zoon/dochter ging in de eerste drie maanden op de nieuwe school of het bedrijf. Vervolgens wordt de ouders gevraagd om over allerlei factoren binnen hun werk-/leersituatie aan te geven in hoeverre hun zoon/dochter deze factoren de eerste drie maanden als moeilijk of makkelijk heeft ervaren. Dit zijn dezelfde factoren als in de Leerling-vragenlijst. De ouders kunnen vervolgens aangeven wat hun zoon/dochter in die periode het moeilijkst vond.

Huidige situatie. De eerste vraag bij deze sectie vraagt de ouders hoe het op dit moment met hun zoon/dochter in het vervolgtraject gaat. Tevens wordt gevraagd of ouders kunnen aangeven wat hun zoon/dochter op dit moment het moeilijkst vindt op school of op het werk.

Zelfstandigheid. In deze sectie wordt ouders gevraagd om aan te geven in welke mate hun zoon/dochter afhankelijk van hen was bij het plannen van de toekomst; in welke mate hun zoon/dochter op dit moment afhankelijk is van hun hulp en ondersteuning en in welke mate de ouders verwachten dat hun zoon/dochter in de toekomst afhankelijk van hen zal blijven.

(21)

Thuissituatie. In deze sectie komen allerlei vragen over de thuissituatie aan de orde. Allereerst wordt gevraagd naar de woonsituatie van de jongere. Daarna wordt gevraagd naar de stabiliteit van de thuissituatie. Dit wordt geoperationaliseerd naar vragen over veranderingen in de gezinssamenstelling, ingrijpende of spannende gebeurtenissen en de vraag of er andere gezinsleden zijn met een stoornis binnen het autistisch spectrum of een andere diagnose. Bij de aansluitende vraag kunnen ouders aangeven in welke mate zij er vertrouwen in hebben dat hun zoon/dochter succesvol zijn/haar opleiding zal afronden of een baan heeft/krijgt die bij hem/haar past. De laatste vraag vraagt ouders aan te geven hoeveel vertrouwen zij er in hebben dat hun zoon/dochter gelukkig is of zal zijn.

2.2.4 Professionalvragenlijst

De professionalvragenlijst is opgenomen in bijlage 3. Deze vragenlijst is bedoeld om de factoren binnen het vervolgtraject van de jongere in kaart te brengen. De vragenlijst is ingedeeld in de volgende secties: Voorbereiding tijdens het Nautilus College, De overgang van het Nautilus College naar het vervolgtraject, De eerste drie maanden, De organisatie van het vervolgtraject, De jongere binnen het vervolgtraject (algemeen) en Huidige situatie.

Voorbereiding tijdens het Nautilus College. Onder deze sectie valt de vraag over de mate van betrokkenheid van de professional bij de toekomstplanning van de jongere op het Nautilus College.

De overgang van het Nautilus College naar het vervolgtraject. In deze sectie wordt de professional gevraagd naar de tevredenheid over de (informatie)overdracht over de jongere vanuit het Nautilus College en kunnen zij aangeven waarover zij het meest tevreden zijn en wat er beter kan.

De eerste drie maanden. Allereerst wordt gevraagd of de professional kan aangeven hoe het met de jongere ging in de eerste drie maanden op de nieuwe school of het bedrijf. Daarna wordt de professional gevraagd om over allerlei factoren binnen hun werk-/leersituatie aan te geven in hoeverre de jongere deze factoren de eerste drie maanden als moeilijk of makkelijk ervaren. Dit zijn dezelfde factoren als in de Leerling- en Oudervragenlijst. De professional kan daarbij aangeven wat de jongere in die periode het moeilijkst vond. Vervolgens wordt gevraagd naar de begeleiding die de jongere heeft gekregen tijdens de eerste drie maanden binnen het vervolgtraject.

De organisatie van het vervolgtraject. De eerste vraag richt zich op de mate van aanwezige kennis over de problematiek van de jongere binnen het vervolgtraject. Vervolgens wordt de professional gevraagd om aan te geven in welke mate het bedrijf/de school flexibel en tolerant is richting de jongere en zijn/haar beperking, en wordt gevraagd om een voorbeeld hiervan.

(22)

De jongere binnen het vervolgtraject (algemeen). De professional wordt gevraagd aan te geven welke sterke en zwakke punten van de jongere sterk gezien worden binnen het vervolgtraject. Daaropvolgend de vraag of de jongere binnen het vervolgtraject training heeft gehad die specifiek gericht is op sociale of communicatieve vaardigheden.

Huidige situatie. De eerste vraag bij deze sectie vraagt de professional hoe het op dit moment met de jongere in het vervolgtraject gaat. Ook wordt gevraagd of zij kunnen aangeven wat de jongere op dit moment het moeilijkst vindt op school of op het werk.

2.3 Procedure

Een complete lijst van uitstroomleerlingen is opgevraagd bij de directeur en door de afdelingsleider en de orthopedagoog voor zover mogelijk aangevuld met gegevens die bekend zijn over de uitstroomrichtingen van de leerlingen. Alle oud-leerlingen zijn telefonisch benaderd met de vraag om deelname aan het onderzoek. Bij een positieve respons konden zij aangeven of zij de vragenlijst schriftelijk, online of door middel van een telefonisch (gestructureerd) interview wilden beantwoorden. Zes (25%) jongeren hebben de vragenlijst schriftelijk ingevuld, 15 (62.5%) jongeren hebben gekozen voor de Onlineversie van de vragenlijst en drie (12.5%) jongeren hebben de vragen middels een telefonisch interview beantwoord.

Tevens zijn de ouders van de jongeren benaderd met de vraag om medewerking aan het onderzoek. De voor hen bestemde vragenlijst was beschikbaar in twee afnamevormen: schriftelijk en telefonisch. Alle 19 (100%) ouders hebben gekozen voor het schriftelijk invullen van de vragenlijst.

Aan alle participanten is aangegeven dat zij met de onderzoeker contact konden opnemen wanneer zij vragen wilden toelichten en/of als vragen toch te onduidelijk waren. Er is gekozen te vragen naar de naam van de leerling, zodat eventueel aanvullende informatie in het dossier van de leerling kan worden nagezocht en de drie vragenlijsten aan elkaar kunnen worden gekoppeld door de onderzoeker. Buiten de onderzoeker om is niemand op de hoogte welke antwoorden door welke participant zijn gegeven, om de anonimiteit van de participanten te waarborgen en sociale wenselijkheid en/of terughoudendheid in het eerlijk antwoorden tegen te gaan.

De participanten hebben in eerste instantie een reactietermijn van twee weken gekregen voor het invullen van de vragenlijsten. Echter na het verstrijken van deze termijn was er weinig respons. De leerlingen/ouders zijn hierna per mail benaderd met een herinnering aan het invullen van de vragenlijsten. Hierbij is een nieuw reactietermijn van een week gegeven. Ook hierop kwam weinig respons. Als gevolg hiervan zijn de jongeren/ouders nogmaals, ditmaal telefonisch, benaderd met de herinnering aan het onderzoek, met nogmaals een reactietermijn van een week. Het verstrijken van deze reactietermijn is gezien als definitieve deadline.

(23)

Op dat moment is geïnventariseerd hoeveel en welke oud-leerlingen definitief deelnamen aan het onderzoek. Vervolgens is er overleg geweest met de afdelingsleider waarin besproken is welke contactpersonen binnen de verschillende vervolgtrajecten benaderd zouden worden. Deze contactpersonen (o.a. zorgcoördinatoren) zijn vervolgens telefonisch benaderd met uitleg over het onderzoek, de namen van de deelnemende oud-leerlingen en het verzoek om contactgegevens van relevante professionals. Hierna is contact gelegd met de professionals en is hen gevraagd de vragenlijst in te vullen. Ook voor hen was de vragenlijst beschikbaar in twee afnamevormen (telefonisch en schriftelijk). Alle zeven (100%) professionals hebben de vragenlijst schriftelijk ingevuld.

2.4 Data-analyse

De statistische analyses zijn uitgevoerd met behulp van SPSS 19.0. Allereerst worden de beschrijvende gegevens van de onderzoeksgroep weergegeven. Op basis van een aantal vragen uit de vragenlijsten, kon direct antwoord worden gegeven op het eerste deel van de onderzoeksvraag (Hoe succesvol is de uitstroom?). Om het tweede deel van de onderzoeksvraag (Welke factoren spelen een rol bij de uitstroom?) te beantwoorden, is allereerst een aantal voorbereidende analyses gedaan op de items die de onafhankelijke variabelen vormen: inhoudelijk vergelijkbare vragen zijn samengevoegd tot schalen om zodoende de data te reduceren. Tevens is middels de Pearson correlatie gekeken of er significante samenhang is tussen de verschillende afhankelijke variabelen (uitkomstmaten), om deze te reduceren. Pearson correlatietoetsen zijn vervolgens gebruikt om te onderzoeken welke enkelvoudige significante verbanden tussen de verschillende variabelen (schalen en losse items) en de uitkomstmaten (losse items) bestaan. Afsluitend is middels multiple regressieanalyses onderzocht welke meervoudige significante verbanden er bestaan, en is zodoende de unieke verklarende waarde van de afzonderlijke variabelen onderzocht.

(24)

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9

KSE 1 KSE 2 KSE 3 KSE 4 VMBO-T

Nederlands Engels Wiskunde Biologie VMBO-T diploma 3 4 5 11 1 ROC

Werken en leren: BBL-opleiding Ander VSO

VMBO regulier Anders, buiten regio

3.

Resultaten

3.1 Beschrijvende gegevens

In Figuur 1 valt te lezen dat acht (33.3%) jongeren een VMBO-T-diploma hebben behaald op het Nautilus College. Dit zijn de jongeren die de theoretisch gerichte leerweg (TGL) hebben gevolgd. De overige jongeren hebben de praktisch gerichte leerweg (PGL) gevolgd en hebben één of meerdere KSE-certificaten behaald. De verdeling hiervan is tevens terug te vinden in deze figuur.

Figuur 1: Behaalde certificaten en diploma's

Uitstroomrichting

Alle deelnemende jongeren hebben de uitstroomrichting ‘Vervolgonderwijs’. Dit betekent dat zij allemaal een vorm van onderwijs zijn blijven volgen na het VSO Nautilus College. In Figuur 2. is te zien dat het merendeel (16 jongeren - 66.6%) van de jongeren is uitgestroomd naar een ROC-opleiding, al dan niet in combinatie met werken (BBL-variant 20.8%, regulier 45.8%). De overige jongeren zijn uitgestroomd naar een ander VSO (vier jongeren, 16.7% + één jongere ‘buiten de regio’, 4.2%) of het reguliere VMBO (drie jongeren, 12.5%). De opleidingssectoren waarin de jongeren zijn gaan leren, zijn zeer divers. Verhoudingsgewijs veel jongeren vijf (20.8%) zijn een opleiding gaan volgen in de richting bouw/techniek. Ook de sectoren zorg, ICT en detailhandel/winkel zijn populaire uitstroomsectoren bij de deelnemende jongeren. Een volledig overzicht van de sectoren is te vinden in Tabel 2.

Figuur 2: Uitstroomrichting

(25)

Tabel 2: Uitstroom naar sector

Sector Aantal Percentage

Bouw/techniek 5 20.8 Zorg 3 12.5 ICT 3 12.5 Detailhandel/winkel 2 8.3 Landbouw/visserij 1 4.2 Groenvoorziening 1 4.2 Groothandel/magazijn/logistiek 1 4.2 Horeca 1 4.2 Facilitair 1 4.2 Sport 1 4.2 Niet ingevuld/n.v.t. 5 20.8 Totaal: 24 100 Huidige situatie

Tien (41.7%) jongeren volgen op dit moment dezelfde opleiding als bij uitstroom. Vijf (20.8%) jongeren volgen inmiddels een andere opleiding, nadat ze de opleiding waar zij aan zijn begonnen na het Nautilus College hebben afgerond. Vier (16.7%) jongeren zijn overgestapt naar een andere opleiding, zonder de eerste opleiding af te ronden. Vier (16.7%) jongeren werken nu en één jongere heeft geen antwoord op de vraag gegeven.

3.2 Vraagstelling 1: hoe succesvol is de uitstroom?

De eerste doelstelling van het onderzoek is inzicht verkrijgen in de mate van succesvolle uitstroom van autistische leerlingen van VSO Nautilus naar vervolgtrajecten, zowel op korte termijn (drie maanden na uitstroom) als op lange termijn (tot het huidige moment). Zoals in de inleiding is aangegeven, wordt succesvolle uitstroom op twee manieren gemeten: ten eerste wordt gekeken naar de mate van aanpassing aan het vervolgtraject en ten tweede wordt gekeken naar de mate van zelfstandigheid van de jongere.

3.2.1 Korte termijn

In Tabel 3 is te lezen hoe moeilijk, respectievelijke makkelijk, de jongeren de overgang van het Nautilus College naar de vervolgschool vonden. De meeste jongeren hebben de overgang van het Nautilus College naar de vervolgschool als makkelijk of heel makkelijk ervaren (58.3%). Slechts vier jongeren (16.7%) geven aan dat zij de overgang moeilijk vonden.

(26)

Tabel 3: ‘Hoe moeilijk was de overgang van het Nautilus College naar de vervolgschool?’ (respondent: jongere)

Aantal

Percentage

Heel moeilijk

0

0.0

Moeilijk

4

16.7

Niet moeilijk en niet makkelijk

5

20.8

Makkelijk

9

37.5

Heel makkelijk

5

20.8

Geen antwoord ingevuld:

1

4.2

Totaal

24

100

Ook de ouders en professionals is gevraagd naar hun visie op hoe het met de jongeren is gegaan in de eerste drie maanden op de vervolgschool. De resultaten hiervan zijn terug te vinden in Figuur 3. Hieruit blijkt dat dit in grote lijnen overeen komt met de ervaring van de jongeren: ook de ouders en professionals zijn over het algemeen positief gestemd over de overgang: slechts 2 (10.5%) ouders hebben aangegeven dat het in de eerste periode op de vervolgschool slecht ging met hun zoon/dochter. Alle professionals hebben de mate van succes van de leerlingen met een voldoende of hoger beoordeeld.

Figuur 3. ‘Hoe ging het met de jongere tijdens de eerste periode (+/- drie maanden) op de vervolgschool? (respondenten: ouders en professionals)

0 1 2 3 4 5 6 7 8 Erg goed Goed Voldoende Slecht Erg slecht Ouders Professionals

Wat betreft het tweede criterium van succesvolle uitstroom –zelfstandigheid- is de ouders gevraagd om aan te geven in welke mate hun zoon/dochter afhankelijk van hen was wat betreft het plannen van de toekomst. Een meerderheid van de ouders (58%) geeft aan dat hun zoon/dochter niet of nauwelijks afhankelijk van hen was. Echter geeft 42% van de ouders aan dat hun zoon/dochter afhankelijk van hen was, waarvan de helft zelfs zeer afhankelijk. De volledige verdeling is te vinden in Tabel 4.

(27)

Tabel 4: ‘In welke mate was uw zoon/dochter afhankelijk van de hulp en ondersteuning van u als ouder(s) wat betreft het plannen van de toekomst?

Aantal

Percentage

Zeer afhankelijk

4

21.1

Afhankelijk

4

21.2

Een beetje afhankelijk

8

42.2

Niet afhankelijk

3

15.8

Totaal

19

100

3.2.2 Lange termijn

Drieëntwintig jongeren (95.8%) hebben aangegeven dat het op dit moment goed tot heel goed gaat op school. Ook de meeste ouders en professionals geven dit oordeel. Slechts één ouder beoordeelt de situatie van de jongere op dit moment als heel slecht. Een overzicht is te vinden in Figuur 4.

Figuur 4. Hoe gaat het op dit moment op school? (respondenten: jongere, ouders, professionals)

0 2 4 6 8 10 12 14

Niet ingevuld Heel goed Goed Niet goed en niet slecht Slecht Heel slecht

Jongere Ouders Professionals

Wat betreft de zelfstandigheid op lange termijn hebben de ouders aangegeven in welke mate hun zoon/dochter op dit moment afhankelijk is van de hulp en ondersteuning van hun ouders. In Tabel 5 is te zien dat 31.6% van de ouders aangeven dat hun zoon/dochter (zeer) afhankelijk is van hun hulp op dit moment. De overige ouders (68.4%) hebben ingevuld dat hun zoon/dochter een beetje tot niet afhankelijk is.

Tabel 5: ‘In welke mate is uw zoon/dochter op dit moment afhankelijk van de hulp en ondersteuning van u als ouder(s) wat betreft de zelfstandigheid?

Aantal

Percentage

Zeer afhankelijk

1

5.3

Afhankelijk

5

26.3

Een beetje afhankelijk

7

36.8

Niet afhankelijk

6

31.6

(28)

Totaal

19

100

In figuur 5 is een verdeling te zien van de jongeren over de categorieën van succesvolle uitstroom, zoals deze gehanteerd worden in dit onderzoek.

Figuur 5: Mate van succesvolle uitstroom op korte en lange termijn

Korte termijn (3 maanden na uitstroom)

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Zelfstandigheid Aanpassing (visie ouder)

Aanpassing (visie jongere) Niet succesvolIn enige mate succesvol

Succesvol Onvolledig ingevuld

Lange termijn (tot het huidige moment)

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Zelfstandigheid Aanpassing (visie ouder)

Aanpassing (visie leerling) Niet succesvol

In enige mate succesvol Succesvol

3.3 Vraagstelling 2: welke factoren spelen een rol? - Voorbereidende analyses

Voor het beantwoorden van het tweede deel van de vraagstelling (welke factoren spelen een rol bij de uitstroom) is het onderzoeksmodel (Tabel 1) van belang. Allereerst is een aantal voorbereidende analyses gedaan.

3.3.1 Data-inspectie en hercodering van de items

Om verdere analyse mogelijk te maken, is een aantal variabelen gehercodeerd of aangepast. De gehercodeerde variabelen zijn vraag 3c en 8 van de leerling-vragenlijst en vraag 3, 9 en 10 van de oudervragenlijst. Daarnaast hebben bij vraag 6 en 13 van de leerling-vragenlijst en bij vraag 4 van de professionalvragenlijst de verschillende antwoordmogelijkheden ‘ja’, door ..’ allemaal de waarde ‘1’ gekregen. Het antwoord ‘nee’ heeft de waarde ‘0’ behouden. Vraag 10 van de leerling-vragenlijst is omgezet in een nieuwe variabele, welke bestaat uit het aantal opgetelde ‘ja’- antwoorden op deze vraag.

(29)

In bijlage 4 zijn de gemiddelden (M) en standaarddeviaties (SD) van alle items uit het onderzoeksmodel (Tabel 1) te vinden. Hieruit blijkt dat voor de vraag ‘Stond u achter de beroeps-/opleidingskeuze van uw zoon/dochter?’ uit de oudervragenlijst het gemiddelde en de standaarddeviatie beide gelijk zijn. Dit wordt verklaard doordat alle ouders hetzelfde antwoord (‘ja’) op de vraag hebben gegeven en er daardoor geen variantie op dit item is. Zodoende kan dit item niet worden meegenomen in correlatie- en regressieanalyses.

3.3.2 Datareductie

Vanwege het grote aantal (onafhankelijke) variabelen zijn de mogelijkheden tot datareductie onderzocht. Wat betreft de onafhankelijke variabelen zijn inhoudelijk vergelijkbare of samenhangende items samengevoegd tot nieuwe variabelen (schalen) waarvan de interne consistentie is berekend middels Cronbach’s alpha. Tevens zijn de item-totaal correlaties bekeken, om te onderzoeken in welke mate ieder individueel item samenhangt met de overige items uit de schaal. In bijlage 5 is het volledige overzicht van interne consistenties en item-totaal correlaties per schaal te vinden. Wat betreft de afhankelijke variabelen (uitkomstmaten) is middels de Pearson correlatietoets bekeken of er mogelijkheden zijn tot het samenvoegen van de oordelen van de jongeren en die van hun ouders.

Onafhankelijke variabelen

Autisme (jongere + ouder): De jongeren hebben in de vragenlijst aangegeven hoe moeilijk of makkelijk zij bepaalde zaken op dit moment op school/werk vinden en hoe moeilijk zij deze zaken vonden in de eerste drie maanden na het Nautilus College. Ook ouders is gevraagd aan te geven hoe moeilijk of makkelijk deze zaken voor hun zoon/dochter waren in de eerste drie maanden in het vervolgtraject. De items contact met anderen, communicatie met anderen, plannen en organiseren van het werk, omgaan met veranderingen en onverwachtse gebeurtenissen, oplossen van problemen en zelfstandig werken (zowel in de eerste drie maanden (vraag 13a uit de leerling-vragenlijst en vraag 5 uit de oudervragenlijst) als op dit moment (vraag 5a uit de leerling-vragenlijst)) vormen samen de schaal autisme en hebben een Cronbach’s alpha van .94. De item-totaal correlaties variëren van .42 tot .92.

Zelfvertrouwen toen (jongere + ouder). De items vertrouwen in eigen kunnen toen (jongere) en veilig voelen toen (jongere) plus deze zelfde items uit de oudervragenlijst, vormen samen de schaal zelfvertrouwen toen. Deze schaal meet de mate van waarin de jongere zich in de eerste drie maanden na uitstroom zeker voelde. De Cronbach’s alpha is .73 en de item-totaal correlaties variëren van .32 tot .76.

(30)

Zelfvertrouwen nu (jongere). Deze schaal bestaat uit de items vertrouwen in eigen kunnen nu (jongere) en veilig voelen nu (jongere) en meet de mate van zelfvertrouwen van de jongere op de lange termijn. De Cronbach’s alpha is .78 en de item-totaal correlaties .68.

Organisatie vervolgonderwijs toen (jongere). De items huiswerk, niveau van de vakken, inhoud van de vakken, manier van werken,afstand naar school, grootte van de klas en grootte van de school, alle ‘in de eerste drie maanden’ (vraag 13a uit de leerling-vragenlijst) meten diverse aspecten binnen het vervolgonderwijs en vormen samen de schaal organisatie vervolgonderwijs toen (jongere). De Cronbach’s alpha van deze schaal is .91 en de item-totaal correlaties variëren van .64 tot .79.

Organisatie vervolgonderwijs toen (ouder). Deze schaal bestaat uit de items niveau van de vakken, inhoud van de vakken, manier van werken, afstand naar school, grootte van de klas en grootte van de school, alle ‘in de eerste drie maanden’. De Cronbach’s alpha van deze schaal is .81 en de item-totaal correlaties variëren van .34 tot .82. Het item huiswerk ‘in de eerste drie maanden’ valt buiten deze schaal, waardoor deze schaal niet bestaat uit precies dezelfde items als de schaal organisatie van vervolgonderwijs toen uit de leerlinglijst.

Organisatie vervolgonderwijs nu (jongere). De items huiswerk, niveau van de vakken, inhoud van de vakken, manier van werken,afstand naar school, grootte van de klas en grootte van de school, alle ‘op dit moment’ (vraag 5a uit de leerling-vragenlijst) vormen samen de schaal organisatie vervolgonderwijs nu (jongere). De Cronbach’s alpha van deze schaal is .83 en de item-totaal correlaties variëren van .37 tot .70.

Begeleiding binnen het VSO (jongere). Vraag 9a tot en met 9i van de leerling-vragenlijst zijn gericht op de begeleiding die de jongeren hebben gekregen binnen het VSO. Deze items vormen samen de schaal begeleiding binnen het VSO en hebben een Cronbach’s Alpha van .96. De item-totaal correlaties variëren van .67 tot .95.

Vertrouwen van ouders (ouder). De items waarbij ouders aangeven hoeveel vertrouwen zij erin hebben dat hun zoon/dochter succesvol de opleiding zal afronden en hoeveel vertrouwen zij erin hebben dat hun zoon/dochter gelukkig is of zal zijn vormen samen de schaal vertrouwen van ouders. De Cronbach’s alpha is .58 en de item-totaal correlaties zijn beide .41.

Vanwege de kleine N bij de professionals is gekozen om de variabelen van de professionals zoveel mogelijk buiten beschouwing te laten. Een aantal vragen echter alleen te onderzoeken op basis van antwoorden van de professionals. Bij de analyses met deze items zal de N expliciet benoemd worden.

(31)

Uitkomstmaten aanpassing en zelfstandigheid.

Met behulp van de Pearson correlatietoets is gekeken naar de samenhang tussen de verschillende uitkomstmaten om onder andere te onderzoeken in welke mate de oordelen van de jongeren en die van hun ouders wat betreft het uitstroomsucces overeenstemmen. Hierbij is vanwege de beperkte grootte van de onderzoeksgroep gekozen voor een betrouwbaarheidsinterval van 90% (p <.10, tweezijdig) en zijn de criteria van Floyd, McCormack, Ingram, Davis, Bergeron & Hamilton (2006) gehanteerd om de verbanden te interpreteren: verwaarloosbaar tot zeer zwak (r = .00-.20), zwak (r = .20-.40), matig (r =.40-.70), sterk (r =.70-.90) en zeer sterk (r =.90-1.00).

Tabel 6. Pearson-correlaties tussen de uitkomstmaten (Jongere: N = 23, Ouder: N = 19) Aanpassing toen (jongere) Aanpassing toen (ouder) Zelfstandig-heid toen (ouder) Aanpassing nu (jongere) Aanpassing nu (ouder) Zelfstandig -heid nu (ouder) Aanpassing toen (jongere) Pearson Correlation Sig. (2-tailed) Aanpassing toen (ouder) Pearson Correlation ,30 Sig. (2-tailed) ,22 Zelfstandigheid toen (ouder) Pearson Correlation ,15 ,70* Sig. (2-tailed) ,55 ,00 Aanpassing nu (jongere) Pearson Correlation ,28 ,33 ,24 Sig. (2-tailed) ,20 ,17 ,32 Aanpassing nu (ouder) Pearson Correlation ,28 ,45† ,18 ,25 Sig. (2-tailed) ,25 ,05 ,47 ,30 Zelfstandigheid nu (ouder) Pearson Correlation ,33 ,50** ,63* -,06 ,40 Sig. (2-tailed) ,17 ,03 ,00 ,80 ,09

Correlatie is significant bij: * p <.01, ** p <.05,p <.10 (2-zijdig)

Zoals in tabel 6 te zien is, zijn er geen significante verbanden gevonden tussen het oordeel van de jongeren over de mate van aanpassing en het oordeel van hun ouders hierover. Dit geldt zowel voor de korte termijn als ook voor de lange termijn. Daarom zullen de oordelen van beide groepen apart bekeken worden in de verdere analyses.

Wel is er een aantal significante verbanden tussen de uitkomstmaten beoordeeld door de ouder gevonden. Zo is er een matig significant verband tussen het oordeel van de ouders wat betreft de mate van aanpassing toen (hoe ging het in de eerste drie maanden op de vervolgschool) en de mate van aanpassing nu (hoe gaat het op dit moment op school) (r = .45, p <.10).

Wat betreft de zelfstandigheid wordt een sterke significante correlatie gevonden tussen de mate van zelfstandigheid op korte termijn en de mate van zelfstandigheid op lange termijn (r

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Praat er daarna met je leraar/lerares over, waar je nog meer ziek van kan worden of gezond van blijft.. Dit houdt

Dat soort vrijheid zijn leerlin- gen — moet helaas gezegd worden — niet gewend en velen zullen verwacht hebben als vraag: “Bereken a, b en c.” In plaats daarvan wordt

Wonderlijk vinden we het dat het college tegen de wens van de raad de opstartsubsidie voor “de Aanloop” in Zuidlaren voor slechts een jaar in de begroting opneemt.. Bovendien moet

Bereken de absolute en relatieve meetonzekerheid van deze meting en geef het resultaat in de juiste notatie. Meting herhalen (zelfde monster,

Ondanks alle inspanningen blijft voor veel leerlingen de werk- woordspelling toch een struikelblok, vooral omdat zij tijdens het spellen strategieën blijken te gebruiken die niet

Samenwerking kwetsbare jongeren laatste jaar onderwijs VSO, PRO en Entree. (werk &amp; inkomen, RMC, WSP en onderwijs) met

Bij het beantwoorden van de vraag waarom de jongeren moeilijk bereikbaar zijn voor VDAB, moeten we dus niet alleen de vraag stellen waarom zij niet in- gaan op

Om de effecten van de kenmerken van opleiding en beroep op de keuze van de scholieren te bepa- len, werd een model 3 opgesteld voor de kans op de keuze voor een studieprogramma,