• No results found

Voortplanting en evolutie havo/vwo

Fase 8: Het reflecteren op het ontwerpproces

B. Afwegingen van anderen in een waardering of oordeel onderzoeken Voorbeelden uit de kennisbasis:

8. Kennisbasis biologie havo/vwo

8.5 Voortplanting en evolutie havo/vwo

Voortplanting en evolutie Integrale doelen (vwo cursief)

De leerling kan:

1. met behulp van een levenscyclus uitleggen dat opeenvolgende generaties erfelijk materiaal doorgeven door bevruchting en celdeling;

2. in afbeeldingen of modellen de onderdelen van mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen aanwijzen, aangeven welke functie door onderdelen ervan wordt vervuld en welke veranderingen daarin optreden tijdens de ontwikkeling;

3. risicovol gedrag ten aanzien van (ongewenste) zwangerschap en geslachtsziekten benoemen, en aangeven hoe deze te voorkomen ; 4. een eigen mening over seksualiteit onder woorden brengen en vergelijken met meningen van anderen;

5. uitleggen dat erfelijk materiaal, omgeving en leefstijl invloed hebben op de ontwikkeling van eigenschappen en ziektes;

6. het proces van natuurlijke selectie uitleggen aan de hand van een voorbeeld;

7. uitleggen dat huidige levensvormen afstammen van eerdere levensvormen die er anders uitzagen.

Relevante contexten: gezondheid (erfelijkheidsonderzoek, voorkomen geslachtsziekten, seksualiteit); wereldbeeld (normen en waarden ten aanzien van genetisch testen, zwangerschap(sonderbreking); rechten en kansen voor jongens en meisjes).

Karakteristieke werkwijzen Vakinhouden (niveau vwo cursief) Karakteristieke denkwijzen Onderzoeken

 Eenvoudige kiem- en stekproeven uitvoeren.

Modelontwikkeling en –gebruik

 Anatomische modellen van geslachtsorganen toelichten.

 Stadia van een organisme indelen in een levenscyclus.

Informatievaardigheden

 Informatiemateriaal zoeken en gebruiken bij vragen over erfelijkheid en seksualiteit.

Celdeling

1. Beschrijven wat er gebeurt bij een celdeling.

2. Benoemen dat het erfelijk materiaal bij elke celdeling wordt gekopieerd.

3. Benoemen dat meercellige organismen doorgaans ontstaan uit een bevruchte eicel die zich door celdeling vermeerdert.

4. Uitleggen dat elke cel erfelijk materiaal voor alle eigenschappen bevat en dat afhankelijk van het type cel bepaalde delen van het erfelijk materiaal worden afgelezen.

Levenscyclus

5. Voorbeelden van geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting bij planten en dieren benoemen.

Oorzaak en gevolg

 Lichamelijke en psychische eigenschappen, kansen op ziekten en ontwikkelingsfasen komen tot stand door een wisselwerking tussen erfelijk materiaal, omgeving en leefstijl.

Schaal, verhouding en hoeveelheid

 Evolutionaire veranderingen gaan doorgaans veel trager dan historische ontwikkelingen.

 De tijdperken vanaf het ontstaan van het eerste leven, de eerste landdieren en de eerste mensachtigen worden in

verschillende tijdschaal aangegeven.

 Bespreken hoe media en

reclameboodschappen gebruik maken van supernormale prikkels en van invloed zijn op wat normaal of aantrekkelijk wordt gevonden.

Waarderen en oordelen

 Een discussie in de media of

vraag/antwoord rubrieken over seksuele onderwerpen op (sociale) media volgen en kritisch bespreken.

 Bespreken dat in verschillende tijden en in verschillende culturen opvattingen over seksualiteit en over rechten en plichten van mannen en vrouwen sterk kunnen verschillen en de eigen positie daarin bepalen.

 Eigen seksueel gedrag beoordelen en aangeven welke keuzes hierin gemaakt kunnen worden.

6. Voorbeelden van verschillende levenscycli benoemen, waaronder levenscycli met gedaantewisseling.

7. Beschrijven hoe de voortplanting bij de mens verloopt.

8. Beschrijven hoe door prenataal onderzoek het ongeboren kind kan worden onderzocht op geslacht en bepaalde aangeboren afwijkingen.

9. Fasen van lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van mensen beschrijven, met name de puberteit.

Seksualiteit

10. Uitleggen hoe de mens kan ingrijpen in de voortplanting, onder andere door

voorbehoedsmiddelen.

11. Benoemen van verschillende soa's en hoe je die kunt voorkomen.

12. Benoemen dat seksuele geaardheid kan verschillen.

13. Instanties die hulp bieden bij problemen rond seksualiteit en relaties benoemen.

Erfelijkheid

14. Uitleggen dat bij de bevruchting elk van de ouders 50% van het erfelijk materiaal levert.

15. Voorbeelden geven van eigenschappen waarop erfelijk materiaal van de ouders, omgeving en leefstijl in verschillende mate van invloed kunnen zijn of zijn geweest.

16. Uitleggen dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de combinatie van geslachtschromosomen.

Stabiliteit en verandering

 Je hebt je leven lang (vrijwel) dezelfde genetische informatie, maar door ontwikkeling en omgevingsinvloeden verander je tijdens je leven.

 Soorten passen zich geleidelijk aan door genetische variatie in de nakomelingen, waarbij de genen die een voordeel bieden in meer nakomelingen gevonden zullen worden en zo de overhand krijgen.

Structuur en functie

 De structuur van (delen van)

voortplantingsorganen draagt bij aan de (deel)functie.

 Bij dieren draagt speciaal gedrag ook bij aan de voortplantingsfunctie zoals balts,

nestbouw en het verzorgen van jongen.

Veiligheid

 Onveilig vrijen geeft een grote kans op zwangerschap en op seksueel overdraagbare aandoeningen.

17. Uitleggen dat door onderzoek van het erfelijk materiaal kansen op bepaalde ziekten en op nakomelingen met die ziekte kunnen worden bepaald.

18. Uitleggen dat door onderzoek van het erfelijk materiaal verwantschap kan worden aangetoond.

Evolutie

19. Uitleggen dat organismen van een soort kleine verschillen in erfelijk materiaal vertonen waardoor ze ook iets verschillen in eigenschappen.

20. Uitleggen dat de variatie in erfelijk materiaal wordt vergroot door spontane en ongerichte mutaties.

21. Uitleggen dat exemplaren van een soort die iets beter aan de omgeving zijn aangepast grotere kans hebben om nakomelingen te krijgen en dat bij veranderingen in de omgeving soorten daardoor geleidelijk kunnen veranderen.

22. Uitleggen dat alle nu levende organismen,

waaronder de mens, afstammen van eerder levende organismen die er anders uitzagen.

23. Uitleggen dat in de loop van de tijd veel soorten zijn uitgestorven als de omgeving veranderde.

24. Uitleggen hoe fossielen zijn ontstaan en hoe ze gevonden worden.

Mogelijkheden voor invulling keuzestof

 Voortplanting bij zaadplanten beschrijven.

 Relatie tussen hersenontwikkeling en gedrag in de puberteit benoemen.

 Verschillende typen erfelijke ziekten benoemen.

 Verbanden leggen tussen fossielen en nu levende soorten.

 Toelichten dat genetische variatie van belang is voor het overleven van de soort.

 Benoemen wat natuurlijke en kunstmatige selectie is.

 Uitleggen dat nieuwe rassen door het ingrijpen van de mens kunnen worden gemaakt.