• No results found

Voorbeelden van de indeling van mengsels en oplossingen in een klasse en een verpakkingsgroep :

In document ADN 2023 (pagina 136-139)

2.1.3.10

(vervolg) OPMERKINGEN

2.1.4 Classificatie van monsters

2.1.4.1 Indien de klasse van een stof niet exact gekend is en deze stof vervoerd wordt om aan andere testen te worden onderworpen, dient een voorlopige klasse, officiële transportbenaming en : UN-nummer te worden toegekend op grond van wat de afzender weet van de stof en overeenkomstig :

a) de indelingscriteria van hoofdstuk 2.2 ; en b) de bepalingen van onderhavig hoofdstuk.

Men moet de strengste verpakkingsgroep weerhouden die mogelijk is voor de toegekende officiële transportbenaming.

Indien van deze bepaling gebruik wordt gemaakt, moet de officiële transportbenaming aangevuld worden met het woord “MONSTER” (bijvoorbeeld BRANDBARE VLOEISTOF, N.E.G., MONSTER). In bepaalde gevallen, wanneer een specifieke officiële transportbenaming bestaat voor een monster van een stof waarvan wordt aangenomen dat deze voldoet aan bepaalde classificatiecriteria (bijvoorbeeld : UN 3167 GASMONSTER, DRUKLOOS, BRANDBAAR, N.E.G.), moet deze officiële transportbenaming worden gebruikt. Indien een n.e.g.-rubriek gebruikt wordt voor het vervoer van een monster is het niet nodig om de officiële transportbenaming aan te vullen met de technische benaming, zoals voorgeschreven in bijzondere bepaling 274 van hoofdstuk 3.3.

2.1.4.2 De monsters van de stof moeten vervoerd worden overeenkomstig de voorschriften die van toepassing zijn op de voorlopige officiële vervoersnaam, op voorwaarde dat :

a) de stof niet beschouwd wordt als een stof die van het vervoer is uitgesloten op basis van de onderafdelingen 2.2.x.2 van hoofdstuk 2.2 of op basis van hoofdstuk 3.2 ;

b) de stof niet geacht wordt te voldoen aan de criteria van klasse 1 of een infectueuze (besmettelijke) of radioactieve stof te zijn ;

c) de stof voldoet aan de voorschriften van 2.2.41.1.15 of 2.2.52.1.9, al naargelang het respectievelijk een zelfontledende stof of een organisch peroxide betreft ;

d) het monster vervoerd wordt in een samengestelde verpakking met een netto massa per collo van ten hoogste 2,5 kg ; en

e) het monster niet gezamenlijk verpakt wordt met andere goederen.

2.1.4.3 Monsters van energetische materialen voor beproevingsdoeleinden

2.1.4.3.1 Monsters van organische stoffen waarvan de functionele groepen opgelijst zijn in de tabellen A6.1 of A6.3 in Appendix 6 (Screening Procedures) van het Handboek van testen en criteria, mogen worden vervoerd onder nummer 3224 (Zelfontledende vaste stof van type C) of UN-nummer 3223 (Zelfontledende vloeistof van type C) van klasse 4.1, al naargelang het geval, dit op voorwaarde dat:

a) De monsters geen van de volgende stoffen bevatten:

i) gekende ontplofbare stoffen;

ii) stoffen die ontplofbare effecten vertonen tijdens de beproevingen;

iii) samenstellingen ontworpen met met het oog op het produceren van een daadwerkelijk ontplofbaar of pyrotechnische effect; of

iv) bestanddelen die bestaat uit synthetische voorlopers van opzettelijke ontplofbare stoffen,

b) Voor mengsels, verbindingen of zouten van anorganische oxiderende stoffen van klasse 5.1 met (een) organische stof(fen), de concentratie van de anorganische oxiderende stof:

i) lager is dan 15 massa-% is, indien toegewezen aan verpakkingsgroep I (zeer gevaarlijk) of II (middelmatig gevaarlijk); of

ii) lager is dan 30 massa-% is, indien toegewezen aan verpakkingsgroep III (in mindere mate gevaarlijk);

c) De beschikbare gegevens geen meer precieze classificatie toelaten;

d) Het staal niet samen met andere goederen verpakt is; en

e) Het staal verpakt is in overeenstemming met de verpakkingsinstructie P520 en het bijzondere verpakkingsvoorschrift PP94 of PP95 van 4.1.4.1, al naargelang het geval.

2.1.5 Classificatie van voorwerpen als voorwerpen die gevaarlijke goederen bevatten, n.e.g.

OPMERKING: Aan de voorwerpen die geen officiële vervoersnaam hebben en die enkel gevaarlijke goederen bevatten binnen de toegelaten limieten van de beperkte hoeveelheden vermeld in kolom (7a) van Tabel A van hoofdstuk 3.2, mag UN-nummer 3363 en bijzondere bepalingen 301 en 672 van hoofdstuk 3.3 gebruikt worden.

2.1.5.1 Voorwerpen die gevaarlijke goederen bevatten, mogen, in overeenstemming met de bepalingen zoals die elders in het ADN voorkomen, onder de officiële vervoersnaam van de gevaarlijke goederen die ze bevatten ingedeeld worden of ingedeeld worden in overeenstemming met deze afdeling.

Met het oog op deze afdeling, betekent “voorwerp” de machines, de apparaten of de andere inrichtingen die één of meerdere gevaarlijke goederen (of residuen van deze goederen) bevatten die integraal deel uitmaken van het voorwerp, die noodzakelijk zijn voor de werking ervan en die niet verwijderd kunnen worden voor het vervoer.

Een binnenverpakking wordt niet beschouwd als een voorwerp.

2.1.5.2 Dergelijke voorwerpen mogen daarbovenop batterijen bevatten. Lithiumbatterijen die een integraal deel uitmaken van het voorwerp moeten in overeenstemming zijn met een type waarvan bewezen is dat het voldoet aan de beproevingsvoorwaarden van het Handboek van testen en criteria, deel III, subsectie 38.3, behalve wanneer anders voorgeschreven in het ADN (bijvoorbeeld voor pre-productie prototype voorwerpen die lithiumbatterijen bevatten of voor een kleine productieserie die uit niet meer dan 100 dergelijke voorwerpen bestaat).

2.1.5.3 Deze afdeling is niet van toepassing op gevaarlijke goederen van klasse 1, klasse 6.2, klasse 7 of radioactief materiaal dat zich in voorwerpen bevindt. Deze afdeling is echter wel van toepassing op voorwerpen die ontplofbare stoffen bevatten die volgens de bepalingen van 2.2.1.1.8.2 uitgesloten zijn van de klasse 1.

2.1.5.4 Deze afdeling is niet van toepassing op voorwerpen waarvoor reeds een meer specifieke officiële vervoersnaam bestaat in Tabel A van hoofdstuk 3.2.

2.1.5.5 Voorwerpen die gevaarlijke goederen bevatten moeten, in functie van de aanwezige gevaren, ingedeeld worden bij een gepaste klasse, door, waar van toepassing, voor elk van de gevaarlijke goederen die zich in het voorwerp bevinden, gebruik te maken van de tabel van de overheersende gevaren in 2.1.3.10. Als het voorwerp gevaarlijke goederen van de klasse 9 bevat, dan zullen alle andere gevaarlijke goederen aanwezig in het voorwerp beschouwd worden als hebbende een hoger gevaar.

2.1.5.6 De nevengevaren moeten representatief zijn voor de hoofdgevaren die uitgaan van de andere gevaarlijke goederen die in het voorwerp vervat zijn. Indien er slechts één gevaarlijk goed in het voorwerp aanwezig is, dan moeten, in voorkomend geval, de nevengevaren diegene zijn die geïdentificeerd worden door de gevaarsetiketten voor de nevengevaren in kolom (5) van tabel A van hoofdstuk 3.2. Indien het voorwerp meerdere gevaarlijk goederen bevat en wanneer deze tijdens het vervoer gevaarlijk met elkaar zouden kunnen reageren, moet elk van de gevaarlijke goederen apart verpakt worden (zie 4.1.1.6).

2.1.6 Classificatie van afgedankte verpakkingen, leeg, ongereinigd

Lege, ongereinigde verpakkingen, grote verpakkingen en IBC’s, of onderdelen daarvan, die vervoerd worden voor eliminatie, recycling of terugwinning van hun materiaal, anders dan voor reconditionering, reparatie, routineonderhoud, ombouw of hergebruik, mogen ingedeeld worden bij UN 3509 indien deze voldoen aan de voorschriften die voorzien zijn voor deze rubriek.

In document ADN 2023 (pagina 136-139)