• No results found

Voor vreemdelingen zijn deze bepalingen gelijkluidend

In document U 6 Ö ) > O 3 T^ (pagina 166-172)

[Ris 487]

') Hetzij recht op den ondergrond, hetzij recht op de delfstoffen daarin.

s) Recognitie wegens beschikkingsrecht.

§ 2 «ATAKS—§ 3 MINANGKABAU ' 2 1 3 6 — - 2 1 4 2

2139. Mijnontginningen zijn [in het T i m o e r l a n d ] o n b e k e n d : ver-moedelijk zal het in theorie heeten, dat de .vorst alleen recht op den o n d e r g r o n d kan doen gelden. Toen nl. (hoeveel j a a r g e l e d e n ? ) het geval zich voordeed, dat er oude geldstukken werden opgegraven, moesten die den vorst worden afgedragen, die den vinder een kleine belooning gaf. [Batakspiegel 239]

2140. Inlandsen bezitrecht bestaat alleen ten opzichte van be-werkten g r o n d . Dit bezitrecht geldt ook den ondergrond [in het Centrale B a t a k l a n d ] . [Batakspiegel 240]

2 1 4 1 . [ I n het Zuidelijk B a t a k l a n d ] schijnt men algemeen van meening, dat de ontginners van g r o n d alleen recht hebben op den b o v e n g r o n d ; de producten in ( o n d e r ) den g r o n d zouden „van het algemeen" (van de koeria d u s ? ) zijn. E l d e r s bestaat deze onder-scheiding niet. [Batakspiegel 242]

§ 2a. N i a s .

§ 3. Het Minangkabausehe gebied.

2142. In den ondergrond van rimbo en biloeka toewo, voor zoover die althans niet behooren aan families en stammen, mocht elke n e g r i -b u r g e r steeds vrijelijk mijnen maken. E n de ontginner w e r d dan zelf bezitter van de mijnputten ( t a m b a n g t a g a h ) en der mijngangen ( t a m -bang d j a r o n g ) ; deze werden weer óf zijn h a r t o pantjarian of hij verwierf zé voor zijn familie als h a r t o poesako. M e n mocht in elke richting graven, tot dat men in o n d e r g r o n d kwam, welke bij p a r t i c u -lieren bovengrond behoorde V o o r het ontginnen van mijnen h a d de negri-ingezetene weer n i m m e r toestemming zijner hoofden noodig, al stelde hij hen gewoonlijk ook weer altijd in kennis met zijn onder-neming. Vreemdelingen, o r a n g dagang, daarentegen konden nooit tot de onderwerpelijke ontginning overgaan, zonder de uitdrukkelijke

be-— 777 be-—

H S T . X X V , 6 VOORDEELEN : 6 M I J N R .

williging der betrokken hoofden. Isi a d a t was men al spoedig ver-schuldigd van de opgegraven mineralen, in 't bizonder van het goud, dat men vond

In particulieren ondergrond mocht weer nooit gegraven w o r d e n zonder toestemming van den bezitter van den bovengrond. D u s dan berustte de mijnontginning geheel op een contract en had de ontgïnner behalve _ isi adat aan zijn hoofden, ook nog aan den be-zitter van den bovengrond gewoonlijk een gedeelte van het gevonden goud af te staan. A'andaar dat dergelijke ontginningen niet veel voor-kwamen. T e g e n zijn wil kon de bezitter van den bovengrond n i m m e r gedwongen worden om den o n d e r g r o n d af te staan aan zijn mede-burgers In enkele streken zooals in het Batipoesche, heette het soms, dat een bezitter van o n d e r g r o n d nooit ontginningen in dezen aan a n d e r e n mocht verbieden, tenzij die nadeel aan zijn bovengrond konden veroorzaken. Dit was dus een vrij liberaal beginsel, m a a r één, dat ik niet voor oorspronkelijken a d a t houd. [Willinck 675—676]

2 1 4 3 . Men onderscheidt de volgende adatbetalingen :

1 . boengö tanah, een vergoeding bij mijnontginningen op a n d e r -mans familiegrond, d. w. z. op eens ontgonnen of nog in ontginning zijnde gronden. Deze betalingen worden in elk geval onderling- geregeld.

Bij ontginning van mijnen op onverdeeld nagarigebied door vreemde-lingen is de betaling aan den nagari van satahië limö koepang, adat g e w o r d e n ; dat is dus 5 koepang's op een thail of B/ ( 7 7 « % ) v a n

het gewonnen g o u d ; deze b e t a l i n g1) heet dan gewoonlijk niet'boengö tanah, m a a r heeft den meer algemeenen n a a m van oeang adat.

Beide betalingen hebben het k a r a k t e r van een

schadeloosstellino-o

wegens het onttrekken van goud aan den g r o n d . 2 °

[Westenenk i i o - i n ] 2144. O v e r w e g e n d e :

( l a t °P plaatsen in het g o u v e r n e m e n t S u m a t r a ' s W e s t k u s t , w a a r de hoofden, indien er goud of a n d e r e metalen worden gewonnen, een gedeelte der opbrengst als wang adat plegen te ontvangen, deze

') Recognitie wegens b e s c h i k k i n g s r e c h t .

§ 3 MINANGKABAU , 2 I 4 2 2 I 4 5

retributie r) zich moet uitstrekken over alles wat door o n d e r n e m e r s w o r d t v e r k r e g e n , onafhankelijk van de wijze van exploitatie en van den landaard van den o n d e r n e m e r ,

dat derhalve bij concession tot mijnontginning de betaling van een schadeloosstelling aan de hoofden voor het gemis der wang a d a t niet afhankelijk mag zijn van de omstandigheid, of al dan met de be-staande inlandsche goudwinningen door de exploitatie te niet gaan . . . .

[Bijblad 3438]

2 1 4 5 . Volgens het algemeen gevoelen is de eigenaar 3) van den bovengrond zulks ook van den ondergrond.

Men z e g t : harta tersoendak ka langtet teroendjam ka b o e m i e3) , d . i . „de e i g e n d o m ' ) reikt tot aan de wolken en tot het inwendige der a a r d e " .

De delfstoffen alzoo, voorkomende in de individueel bezeten gronden, behooren den eigenaar 3) van den grond toe en kan hij d a a r -over beschikken even als -over den bovengrond

W a n n e e r de ontginning o n d e r g r o n d s geschiedt zonder nadeel te doen aan den bovengrond, dan mag men toch, volgens het algemeen gevoelen, niet graven onder den grond van een ander, hetzij die be-bouwd is of onbebe-bouwd, voor dat deze daartoe zijne toestemming aan den ontginner heeft gegeven . . . . T o t deze vergunning kan de eigenaar 2) van den bovengrond op geenerlei wijs gedwongen worden.

Zoo w o r d t in Telaki ( X I I K o t a ' s , onder-afdeeling Sidjoendjoeng) goud gegraven door het drijven van gangen onder den grond, welke individueel w o r d t bezeten. Dit mag niet belet worden, wanneer de bovengrond slechts geen schade d a a r d o o r lijdt.

De eigenaar 3) van den bovengrond ontvangt voor de vergunning, door hem verleend, een aandeel in het product.

In Batipoe zeide men, dat iemands grond mögt worden onder-graven, wanneer dit geen schade aan den bovengrond toebrengt, ook

l) Liever: recognitie.

"•) Liever : inlandsche(n) bezitter, bezitrecht.

3) Deze spreekwijze is allerminst tot grondbezit beperkt, doch wordt (ook bij de Bataks) toegepast op alles wat „muurvast" is, ook op zaken en instellingen, welke in hooge achting staan en geëerbiedigd zijn; zoo b.v. op zekere koperen plaat met inscriptie.

— 779 —

BO

H S T . X X V , 6 VOORDEELEN : 6 M I J N R .

tegen den wil van den e i g e n a a r1) , tenzij hij zelf de mijn zou willen exploiteren. Als reden gaf men op, dat de eigenaar J) van den boven-grond wel regt heeft op den o n d e r g r o n d , m a a r dat daar, w a a r , hij geen schade lijdt, hij niet geregtigd is een n u t t i g werk tegen te g a a n .

Deze opinie mag echter niet als algemeen geldende worden a a n -genomen, omdat juist in die afdeeliug geen goud w o r d t gegraven

Ook wanneer de ontginning eene directe inbezitname van den bovengrond eischt, is het gevoelen van allen, dat niemand kan g e -dwongen worden, om d a a r t o e zijn eigendom l) af te staan.

[Résumé Sumatra 28 • 29]

2 1 4 6 h a r t a tersoendak ka langiet, t e r o e n d j a m ka boemi.

dat is [de a d a t s p r e u k ] , w a a r d o o r [de M i n a n g k a b a u e r ] te kennen g e e f t , dat eigendom ] ) van den bovengrond ook tevens de beschikking over den.

ondergrond, b.v. door mijnontginning ten gevolge heeft.

[Kroesen Westkust 18]

214? de ontginner [ w e r d ] ook bezitter. . . . van de r u i m t e boven het stuk g r o n d s , dat hij middels zijn arbeid aan den n a t u u r s t a a t onttrok, zoomede van die d a a r beneden. H e t bezit op die beide ruimten is altijd een onafscheidbaar sequeel van dat op den bovengrond zelven geweest n a a r het Minangkabausche rechtsbewustzijn. D a t w e r d altijd uitgedrukt in de volgende p i t o e a : h a r t o tersoendak ka langit, toeroen 2) djam ~) ka boemi, onroerend bezit strekt zich uit tot den hemel niet alleen, m a a r ook tot in het diepste der a a r d e . [Willinck 673]

2 1 4 8 . Goud- en kwikmijnen w o r d e n individueel bezeten en h a r e grenzen zijn n a u w k e u r i g afgebakend. Meestal ontginnen de eigenaars y) zelven de mijnen; van dezen regel is mij noch in het zuiden d e r Padangsche Bovenlanden, noch in Limoen eenige afwijking bekend.

[v. Hasselt 307]

2 1 4 9 . De grenzen der, gewoonlijk langs de berghellingen gelegen, mijngronden zijn bepaald door geulen, die päloeangan genoemd w o r d e n . Binnen d i e grenzen ligt het terrein w a a r o p de eigenaar l) een mijn kan

l) Liever: inlandsche(n) bezitter(s), bezitting, bezitrecht.

3) De schrijfwijze „toeroen djam" heeft geen zin; beter is taroendjam van oendjam.

— 780 —

§ 3 MINANGKABAU—§ 4 ZSUMATRA , 2 1 4 5 —2 152

ontginnen, m a a r is hij eenmaal in den bodem doorgedrongen, dan is hij van de grenzen zijns eigendoms l) onafhankelijk en kan d o o r g r a v e n in elke richting die hij verkiest,

Noot: Men wijkt hierdoor kennelijk af van den adatregel dat binnen de bepaalde grenzen de eigendom x) zich uitstrekt tot het hart der aarde.

tenzij hij een mijngang van zijn b u u r m a n ontmoet ; in dat geval staakt hij den arbeid, om een nieuwe goudhoudende k w a r t s a d e r in het schiefer-gesteeute op te zoeken. V e r k o o p e n van mijngrond m a g al eens een enkele maal zijn voorgekomen, zeker is het dat dit tot de zeldzaam-heden behoort en mij is er geen voorbeeld van bekend. I n den regel ontgint de e i g e n a a r1) zelf zijn mijn, dat wil zeggen hij is de ondernemer, m a a r h u u r t op verschillende v o o r w a a r d e n personen, die den arbeid te zijnen behoeve verrichten. V e r h u u r voor een bepaalden termijn tegen vooraf overeengekomen huurprijs heeft, voor zoover ik weet, n i m m e r p l a a t s . [v. Hasselt 398]

§4. Zuid-Sumatra.

2150. Vergunning t o t . . . . het winnen van goud [is niet n o o d i g ; evenmin behoeft d a a r v o o r te w o r d e n b e t a a l d ] . [Oend. Djambi 208]

2 1 5 1 . O p den ondergrond [in D j a m b i ] worden gebruiksrechten 2) uitgeoefend door de gemeenscha]) [district, doesoen |, behoudens het onvoorwaardelijk beschikkingsrecht van het Gouvernement, waarbij o.m. in het algemeen als hoofdbeginsel geldt, dat het g r o n d r e c h t wijkt voor het mijnrecht. [Oend. Djambi 20S]

2 1 5 2 . [In Benkoelen kent men] vereenigingen van een aantal personen tot het voor gemeene rekening exploiteeren van koolgroeven. Dit laatste vond plaats in de m a r g a Ketahoen ; de steen-kool werd geleverd aan de mijnbouwonderneming S i m a u .

[Swaab 1023]

]) Liever: bezitting, bezitrecht, bezitter.

'-) Liever: beschikkingsrecht.

— 781 —

H S T . X X V , 6 VOORDEELEN : 6 M I J N R .

In document U 6 Ö ) > O 3 T^ (pagina 166-172)