• No results found

U 6 Ö ) > O 3 T^

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "U 6 Ö ) > O 3 T^"

Copied!
698
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

— ~ ~ , —

v

BIBLIOTHEEK KjTLV

0093 3430

U 6 Ö ) > O 3 T ^

(3)
(4)
(5)

KOLONIAAL INSTITUUT TE AMSTERDAM.

ÎHEDEDEEUNO Ni. IV.

AFDEELING VOLKENKUNDE NS. 2.

P A N D E C T E N

VAN HET

A D A T R E C H T

IV.

OVERIGE RECHTEN OP GROND EN WATER.

STUK B.

Uitgave van het Instituut.

Druk van J. H. DU BÜSSY, Amsterdam-

1918.

PKIJS f S . -

(6)

mam

• ".; -•j&nj«T'

(7)

KOLONIAAL INSTITUUT TE AMSTERDAM.

M E O E D E E L I N Q Nft. IV.

AFDEELING VOLKENKUNDE N2. 2.

P A N D E C T E N

VAN HET

A D A T R E C H T .

iv.

DE OVERIGE RECHTEN OP GROND EN WATER.

STUK B.

\JL/

Uitgave van het Instituut.

Druk van J. H. DE BUSSY, Amsterdam.

1918.

(8)

• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • ^ H

(9)

HOOFDSTUK XXV.

Het recht om voordeelen te trekken uit grond en water.

40

(10)

WÊÊÊmHttamKÊKKÊÊÊÊÊÊmmmKÊÊUÊBmmÊÊÊÊKÊ

(11)

STUK I.

HET ONTGINNINGSRECHT. i)

§ i. Atjèh.

1655. Een ieder, hetzij inboorling of vreemdeling, kan woeste gronden ontginnen, mits hij daartoe vergunning verzoeke aan dengene, die er de beschikking over heeft. Hij behoeft voor die vergunning niets te betalen, doch is verplicht van zijn oogst jaarlijks een klein geschenk te geven, als bewijs^ van hulde en eerbied

Wij laten hier den aanplant van peper onvermeld, aangezien die door andere regelingen wordt beheerscht.

[v. Langen Westkust 484]

1656. Men kan geen woeste gronden tot peperaanplantingen ont- ginnen, indien men niet vooraf de verplichting op zich neemt, de hasil, schatting van het product te voldoen.

[v. Langen Westkust 484]

S 2. Gajo-, A l a s - e n B a t a k l a n d e n .

1657. Bepaalde rechten om grond te gebruiken heeft de kleine man slechts in de kampong, waar hij gevestigd is. Verhuist hij naar elders (buiten of binnen het landschap), dan kan hij slechts verzoeken, nimmer eischen, dat hem daar gronden worden toegewezen.

') Onder ontginning valt, b.v. voor Java, mede het aanleggen van een leiding.

— 621 —

(12)

BVm^^nHHl^^n^^HBB^^^^^^H^aHHH^HH« H H H

H S T . XXV, i VOORDEELEN : i ONTGINNINGSR.

Gronden, die reeds bij anderen in gebruik zijn, kunnen aan nieuwelingen door het dorpshoofd niet worden toegewezen zonder toestemming der oorspronkelijke gebruikers.

Niemand kan krachtens zijn geboorte in een vreemde kampong recht op grond doen gelden. [Adatrb. VII 56]

1658. Aan die nieuw benoemde kamponghoofden, moest echter het directe gezag over hunne onderhoorigen worden opgedragen, en zoo moesten ook zij, die geroepen waren om voor de belangen van het algemeen te waken, ook het regt verkrijgen, om ten behoeve van de ingezetenen over den grond te kunnen beschikken.

Waar zij van dat regt gebruik maken, handelen de kampong- hoofden dus als gedelegeerden van het koeriahoofd en slechts in zoo- verre kan worden toegegeven, dat zij als beheerders van gronden zijn aan te merken.

In Klein-Mandheling wordt gezegd, dat de kamponghoofden krachtens de magt, hun door het koeriahoofd toegekend, zijn te be- schouwen als eigenaren van den grond, zelfs van grond ontgonnen door de kampongbewoners

Dat het kamponghoofd slechts als vertegenwoordiger van het koeriahoofd optreedt en deze bij de delegatie van magt van zijne regten geen afstand heeft gedaan, blijkt ook duidelijk uit de omstandig- heden :

i e

2e. dat het verleenen van vergunningen tot ontginning aan vreem- delingen een regt is, dat aan het koeriahoofd is voorbehouden.

[Résumé Sumatra 52]

1659. Wenscht een vreemdeling een stuk onbebouwden grond te ontginnen, dan vervoegt hij zich tot het kamponghoofd, en vraagt aan hem vergunning.

Zijn het enkele personen, dan maakt het kamponghoofd gewoonlijk

geen bezwaar om het verzoek toetestaan, en geeft daarvan, bij gelegen-

heid, kennis aan het koeriahoofd. Bestaat er echter kans, dat de

afstand ten nadeele kan strekken van de kampongbewoners, door de

aanvraag van een groot aantal vreemdelingen, dan wordt het koeria-

(13)

§ 2 BATAKS

,1657—1662 hoofd eerst geraadpleegd, en treedt men ook in overleg met de mindere hoofden in de kampong.

Als regel geldt, dat nimmer afstand van grond plaats heef t waar sawah's kunnen worden aangelegd, tenzij de vreemdeling zich voor vast in de kampong komt vestigen. De tijdelijke afstand geldt alleen gronden, die voor ladangs of tuinen kunnen ontgonnen worden, en die dus niet in de onmiddelijke nabijheid der kampöngs gelegen zijn.

Geschiedt de afstand van den grond door de eene kampong aan de andere, dan wordt een feest aangerigt, waarbij een koe of karbouw

WOrdt g e s l a g t . [Résumé Sumatra 58]

1660. In zijne hoedanigheid van hoofd der oeroeng heeft de Radja het recht de daarin voorkomende onbebouwde gronden uit te geven aan wien hij wil, dus ook aan vreemdelingen, doch is hij gehouden zich deswege eerst te verstaan met de pertoewanan's, hoofden der landschappen zonder wier toestemming de uitgifte niet kan plaats hebben. Verder brengt de hadat mede, dat de hoetahoofden mede in deze aangelegenheid gehoord worden, daar zij geacht worden het best op de hoogte te zijn van de aanspraken van derden op de uit te geven gronden. [Kroesen Oostkust 274]

1661. Waar [in de Bataklanden] gasgas. worden bewerkt, be- taalt men gewoonlijk de oeloe tahoen aan den persoon, aan wien die gronden toebehooren

l). Wordt die bebouwing weder gestaakt, dan

deelt de tweede ontginner voor de helft in het genot van de vruchten van hetgeen door hem is aangeplant : de andere helft komt den houder van de gasgas toe. [Résumé Sumatra 55]

1662. Behooren de onbebouwde gronden tot de roebaton, dan is het koeriahoofd de eenige persoon, die daarover, ten behoeve van vreemdelingen kan beschikken.

Zijn het arangangronden, dan kan het kamponghoofd daarvan aan niet-ingezetenen uitgifte doen, namens het koeriahoofd: maar de regel is, dat alleen door het kamponghoofd over onbebouwde gronden wordt

J) Gewoonlijk is oeloe taon de naam voor de recognitie wegens beschikkingsrecht.

— 623 —

(14)

H S T . XXV, i VOORDEELEN : i ONTGINNINGSR.

beschikt, ten behoeve van zijne onderhoorigen. Gasgas zijn het voor- werp van bezit van bijzondere personen en kunnen, zonder tusschen- komst der hoofden, aan anderen worden afgestaan.

[Résumé Sumatra 57—58]

1663. Wil een vreemdeling [in Simeloengoen] gronden aanvragen, dan wordt van hem geëischt, dat hij zich eerst in de hoeta vestige:

zonder dit laatste erlangt geen vreemdeling gronden.

Vervolgens moet de vreemdeling nadrukkelijk verklaren, met welk doeleinde de gronden door hem zijn aangevraagd : dit geschiedt daarom zoo consciëntieus, omdat men van de eenmaal verkregen rechten niet gemakkelijk ontzet kan worden.

Voor de desbetreffende vergunning wordt niets betaald : het ge- bruik brengt echter mede, dat men aan den Radja een geschenk aan- biedt, ten einde dezen gunstig voor zich te stemmen.

Voorts is de vreemdeling verplicht allerlei belastingen te betalen en heerendiensten te praesteeren: de boenga tanah

1

) betaalt hij aan het höetahoofd. Aangezien de grond altijd eigendom

3

) blijft van de oeroeng, is de afstand slechts tijdelijk. [Kroesen Oostkust 274—275]

1664. De Radja [in Tanah Djawa] is evenwel verplicht, om, bijaldien hij gronden gelegen binnen de grenzen van het een of ander territoor aan vreemdelingen wil afstaan, alvorens tot dien afstand over te gaan eerst het betrokken hoofd over de al of niet wenschelijkheid van den afstand te hooren : volgens de hadat is het volstrekt nood- zakelijk, dat de Radja in dergelijke grondaangelegenheden handelt in gemeen overleg met diegene zijner hoofden, die belang hebben en be- trokken zijn in de zaak, en zulks, omdat zij de beschikking hebben over de onbebouwde gronden in hun territoor.

[Kroesen Oostkust 293—294]

1665. Sommige streken [in Panei en Bila] zijn geheel verstoken van harangan, anderen hebben slechts een geringe uitgestrektheid bosschen.

') De recognitie wegens beschikkingsrecht.

'i) Liever: onder het beschikkingsrecht.

(15)

MSSHRHHSBMSnsnSBSanEUHni

§ 2 BATAKS 1662—1668

De bevolking van zulke streken is wel genoodzaakt om bij hun rijkere

buren gronden te leenen

]

)

De gronden worden gewoonlijk voor een paar oogstjaren geleend

1

).

Daarna worden zij weder verlaten. [Neumann 49]

1666. [In Mandailing] kan aan vreemdelingen vergunning tot ont- ginning van gronden worden verleend, willen zij als leden van de

gemeente worden opgenomen, zoo zijn hunne rechten en plichten met die der leden gelijk, blijven zij echter van een andere gemeente deel uitmaken, zoo kan hun de vergunning slechts dan worden verleend, zoo het niet te voorzien is, dat de gemeenteleden aan de gewenschte gronden 'spoedig behoefte zullen hebben. [Ris 486]

1667. Bij de toestemming tot ontginning worden tevens de voor- waarden geregeld, en moet het doel worden opgegeven, waarvoor de grond wordt aangevraagd. De hoofdvoorwaarde is de jaarlijksche betaling van eene belasting

3

) boenga tanah genaamd . . . . In Klein Mandheling

. . . . wordt'de belasting

3

) der vreemdelingen . . . . sasih geheeten.

Verder wordt steeds als voorwaarde gesteld, dat men den grond niet mag verpanden of verhuren zonder voorkennis van den oorspronkelijken bezitter

3

) .

De afstand geschiedt gewoonlijk voor een onbepaalden tijd, behalve in de Batang-Tarodistricten, waar men opgeeft, dat een termijn van twee jaar gesteld is. [Résumé Sumatra 58]

1668. Bij verhuizing uit Padang Lawas naar Ankola en de Batang-Tarodistricten, wordt nog tegenwoordig toegestaan, dat men in een afzonderlijke kampong vereenigd blijft. De Panoesoenan

4

) doet alsdan aanwijzing, tot hoever men gronden, ten behoeve van den rijst- bouw, kan ontginnen, in verband met de behoeften van naburige kampongs. Die aanwijzing is echter geen grensbepaling, daar het

') Liever: aan te vragen (aangevraagd) voor tijdelijke bewerking.

2) L i e v e r : recognitie.

3) Den besclükkingsgerechtigde?

4) H o o f d van een d o r p e n b o n d .

— 625

(16)

n H ^ H n H B M B a n U H H B H B B I i ^ H ^ ^ H

H S T . XXV, i VOORDEELEN : i ONTGINNINGSR.

geheel afhangt van het goedvinden van den Panoesoenan om later de aangewezen limite uit te breiden of wel binnen een nauwere grens te

b e p e r k e n . [Résumé Sumatra 49]

1669. Ieder opgezetene is [in Padang Lawas] vrij om het land te ontginnen, ook zelfs zonder uitdrukkelijke vergunning van de hoofden. Tot mededeeling is hij echter verplicht. [Neumann 45]

1670. [De hoofden van staatkundige geheelen en hoeta's in Mandailing] zijn niet gerechtigd verzoeken om ontginning van woeste gronden aan hunne onderhoorigen te weigeren, tenzij om redenen van algemeen nut en ingeval andere onderhoorigen reeds verzoeken voor ontginning van die gronden hebben ingebracht. [R;

S 4

S

4

]

1671. Een ieder kan [in Mandailing] met vergunning van het hoofd zijner gemeente gronden van de ') gemeente ontginnen.

[Ris 485]

1672. Ieder individu heeft [in Si Gompoelon en Si Lindong]

het regt om woeste gronden, tot zijne Hoeta

3

) behoorende, te ont- ginnen. [Henny 46]

1673. Verder zijn de regelen omtrent het recht van ontginning, de uit ontginning of occupatie geboren wordende rechten, omtrent beleening, deelbouw blijkbaar [in het Centrale Batakland]

dezelfde als elders. [Batakspiegei 240]

1674. [In Toba] heeft het beschikkingsrecht der Radja's als vertegenwoordigers van de marga langzamerhand de verandering ondergaan :

ie. Dat het binnen den margakring niet meer gerespecteerd wordt; d.w.z. dat waar vroeger een margagenoot geacht werd onadat- rechtelijk te handelen, indien hij gronden ontgon zonder voorafver- kregen toestemming van den margavertegenwoordiger (sahala), zulks thans vrijwel naar willekeur geoorloofd is;

1) Liever: gronden onder het beschikkingsrecht der.

2) Dorp, dorpsgemeeme.

(17)

^ ^ • • • ^ • • " • » " • • • • • • • • • • • ^ • • • ^ ^ ^ • • • • • ^ ^ • • H

§ 2 BATAKS l668—1677 2e Dat. het tegenover niet-marga-leden een individueel-egois-

tischen bijsmaak heeft gekregen; d.w.z. dat waar vroeger een niet- -marga-genoot onder geen beding zich binnen de grenzen van de marga mocht begeven, om boschproducten in te zamelen, en nog minder ter ont- ginning van woeste gronden, daartoe thans wel een weg voor hem open- staat ; en die weg is de meer en meer gebruikelijke weg van omkooping.

Immers betaling aan den betrokken radja, ondershands, van eene zekere som gelds, dan wel een of ander geschenk.

fe [de Boer 360—361]

1675. Een zeer eigenaardige toestand in [het landschap Tan- djoeng Kassan] levert het recht op, dat der bevolking van Tandjoeng Kassan lange jaren geleden werd verleend, om onbebouwde gronden, behoorende tot de onderhoorigheid Bandar-Oeroeng Siantar, te ont- ginnen: de boenga tanah

1

) wordt aan het hoofd van Bandar betaald.

Natuurlijk is de strook lands, waarop dit recht werd toegestaan, begrensd : er werd aangeduid, dat de lieden van dit landschap tot een zekere uitgestrektheid de woeste gronden mochten exploiteeren gelegen aan den Oostdijken oever van de Bah Hapal, de grensrivier tusschen Bandar en Tandjoeng Kassan: de grond is daar hooger en beter dan in Tandjoeng Kassan. [Kroesen Oostkust 280-281]

1676 in beginsel [is in Simeloengoen] aangenomen, dat voor het aanleggen van een sawah of ladang de bewoners eener hoeta slechts de vergunning behoeven te vragen aan hun hoetahoofd.

[Kroesen Oostkust 270]

1677. Er zijn [in Simeloengoen] onder de onbebouwde gronden enkele, die uitsluitend gebezigd worden voor de inzameling van bosch- producten, of voor eenig ander bepaald doel, als voor jachtterrein of weideplaats, worden aangewezen

Evenzeer als deze gronden, blijven bepaald van ontginning uitge- sloten sommige kleine stukken gronds, waarin men Si Noemba of andere geesten vereert en offeranden aanbiedt: uit die bosschen mag volstrekt niets gehaald worden. [Kroesen Oostkust 264—265]

l) Recognitie wegens beschikkingsrecht.

— 627 —

(18)

H S T . XXV, i VOORDEELEN : i ONTGINNINGSR.

1678. Ieder ingezetene [in het Karoland] heeft binnen het ge- bied van zijn eigen oeroeng resp. dorp het recht van ontginning, mits met kennisgeving aan het hoofd. [Batakspiegel 237]

1679. Daar waar de oevers der rivieren nog niet ontgonnen zijn hebben de ingezetenen daarop dezelfde rechten als op de onbebouwde

g r o n d e n . [Kroesen Oostkust 279]

1680. Men vindt de volgende uitspraken

a,

b,

c, de grond behoort [in Padang Lawas] aan de bevolking (inge-

zetenen), waarom ook geen vergunning van het hoofd noodig is voor het ontginnen van woesten grond : wel is kennisgeving regel.

[Batakspiegel 242]

1681. Indien [de bewoners eener kampong van onbebouwde gronden, in den omtrek van de kampong gelegen,] een gedeelte in gebruik wenschen te nemen, worden geen andere formaliteiten vereischt, dan het vragen van vergunning aan het koeriahoofd.

Ook hierbij maakt men verschil tusschen gronden voor sawah's en voor ladangs bestemd. Bij de eerste zal men nimmer verzuimen om de vergunning te vragen, die nooit geweigerd wordt, tenzij de ontginning ten nadeele zou strekken van het algemeen

Minder is dit het geval bij ontginningen van gronden voor ladangs, waarvan men zich het gebruik voorstelt voor slechts een bepaald aantal jaren.

[Voorts] is het niet gebruikelijk, dat voor. . . . ontginningen [van gronden voor ladangs] vooraf vergunning wordt gevraagd, al is het ook, dat zou kunnen beweerd worden, dat dat verzoek een vereischte is.

In Ankola althans is het een feit, dat ieder kampongbewoner, zelfs een slaaf gronden voor ladangs ontgint, waar hem dit goeddunkt, zonder andere kennisgave aan het kamponghoofd, dan wanneer dit in den loop van het gesprek eens te pas komt.

Heeft men het oog op gasgas, dan moet men zich verstaan met

den persoon, aan wien die grond toebehoort. Voor een nadere ont-

(19)

^•SRmHBEXinniHIlBaimiBUH

§ 2 BATAKS , 1678—1685 ginning is zijne toestemming noodig. Gewoonlijk g a a t dan de aan- v r a g e r een accoord aan met den h o u d e r van de gasgas, w a a r v a n g e - woonlijk de s t r e k k i n g alleen is, om de regten van den eersten ontginner steeds te doen e r k e n n e n .

H e t k a m p o n g h o o f d w o r d t in deze transactie niet gemoeid. Alleen

•dan, wanneer de h o u d e r van de gasgas de k a m p o n g heeft verlaten, en er geen bloedverwanten zijn achter gebleven, die zijne regten k u n n e n h a n d h a v e n , kan het k a m p o n g h o o f d ook over dien g r o n d beschikken, v o o r zoolang de primitieve eigenaar l) afwezig blijft.

[Résumé Sumatra 54]

1682. De bewoners eener k a m p o n g hebben het regt, om de on- h e b o u w d e g r o n d e n , in den o m t r e k van die k a m p o n g gelegen, en w a a r o p bijzondere personen geen a a n s p r a a k k u n n e n doen gelden, te ontginnen.

Gasgas zijn hiervan dus uitgesloten. [Résumé Sumatra 54]

1683. N e r g e n s zijn gronden, welke uitsluitend voor ontginning zijn aangewezen.

In een land, w a a r de g r o n d e n n o g over zulk eene groote uitge- strektheid onbebouwd zijn, kan daarvan wel geen s p r a k e zijn

M e n heeft g r o n d e n te keus en te k e u r , en gaat liever over tot ontginning van oude boschgronden, dan d a t men g r o n d b r a a k laat liggen om ze later weer te bewerken. [Résumé Sumatra 35] .

1684. Evenals het hoetahoofd kennis krijgt van alle voorvallen in zijn ressort, w o r d t ook diens tusschenkomst ingeroepen bij de onder- handelingen van een ingezetene met den vorigen e i g e n a a r2) van galoengoeng, bijaldien de eerste het plan heeft g e v o r m d galoengoeng te exploiteeren : bij ontstentenis van eigenaar 3) en diens erfgenamen beslist ten deze alleen het hoetahoofd. [Kroesen Oostkust 270]

1685. Gecultiveerd w o r d e n o e r w o u d e n , j o n g bosch en alang- -alangvlakten ; op alle drie soorten van gronden legt de bevolking h a r e ladang's of droge velden aan, terwijl zij s a w a h ' s of n a t t e velden alleen

i) Inlandsche bezitter, genotgerechtigde, voorkeurgerechtigde ?

2) Liever: voormaligen bezitter.

— 629 —

(20)

H S T .

XXV, i

V O O R D E E L E N : I O N T G I N N I N G S R .

pleegt aan te leggen op de hellingen der bergen, in de valleien en op de plateau's, die ingesloten worden door hooge bergen : sawah's met geregelde waterverversching worden hoofdzakelijk aan gene zijde van het hooggebergte aangetroffen. [Kroesen Oostkust 258]

1686. Wanneer de bevolking een ladang of een tuin wenscht aan te leggen, kiest zij zelve een aan niemand toebehoorend stuk grond uit, en geeft hiervan slechts kennis aan ketoea of datoeq.

Wanneer daartegen geen overwegende bezwaren bestaan, mag het recht om vrij te beschikken over leegstaanden niemand toebehoorenden nimmer aan de bevolking geweigerd worden. [Landschap Bila 555]

1687. Ieder ingezetene van het landschap heeft het recht op een stuk grond ter bebouwing: hij heeft slechts kennis te geven aan zijn hoofd: hij verkrijgt dan het erfelijk bezitrecht daarop.

Ook een vreemdeling kan een stuk grond krijgen: hij wordt dan evenwel als onderdaan van den radja beschouwd en heeft een zekere cijns *) (boenga tanah) te betalen in den vorm van een klein gedeelte van den oogst, of wel een persembahan te geven.

[ N o t a Simeloengoen 560]

1688. Het recht van bezit wordt verkregen door ontginning van den grond. Slechts de vreemdeling heeft daartoe speciale vergunning noodig van de hoofden. Het bezit wordt gewaarborgd niet alleen aan den ontginner, maar ook aan zijne erven. Bij gemis aan erfgenamen of bij verlaten van het bezit voor zoo geruimen tijd, dat alle sporen van voormalige occupatie verdwenen zijn, keert de grond terug aan de grondeigenaren

2

) : of zoo deze er niet meer zijn, wordt hij weer als woest beschouwd, waarop de eerste, die er zich vestigt, eigenaar

s

) wordt. De grond wordt door eerste occupatie verkregen.

[ N e u m a n n 4 7 ]

*) L i e v e r : recognitie.

5) L i e v e r : i n l a n d s c h e bezitters.

3) L i e v e r : i n l a n d s e n bezitter of g e n o t g e r e c h t i g d e .

(21)

§ 2 BATAKS—§ 3 MINANGKABAU , 1685—1694

§ 2a. N i a s .

1689. Elk lid van een dorp mag naar welgevallen op boschterrein, tot het gebied van den stam behoorende, ladangs aanleggen

[Rappard 598]

1690. Reeds zagen wij, dat de lieden van een anderen stam afkomstig, ook wanneer zij in het dorp woonachtig zijn, eene kleine pachtsom

1

) te betalen hebben aan het hoofd, als vertegen- woordiger van het dorp, voor voortdurend gebruik van den grond als b.v. bij den aanleg van sawahs. Bij aanleg van klapperaanplantingen wordt gewoonlijk de waarde van den grond voldaan. [Rappard 597]

§ 3. Het Minangkabausehe gebied.

1691. [De ingezetene] der negari mag een gedeelte [van bosschen]

ontginnen, zoowel als van de kleine wildernis. Daarvoor geeft hij aan de penghoeloe's van de negari een kleine redevance

1

), die echter niet overal door de adat bepaald is

Wat de redevance van de ontginning van woeste gronden betreft, ook hierop zal de gesteldheid der landstreek niet zonder invloed zijn.

[V. Pistorius 133]

1692 want ieder ingezetene der negari kon, na den Rädjo van zijn voornemen te hebben kennis gegeven, zooveel van de negan- -rimbô ontginnen, als hij goed vond, onder gehoudenheid echter om de boengô-ampiïng, een geschenk *) bij den oogst, aan den Rädjo aan te bieden. [v- Hasselt 303]

1693. Ontginning kan niet plaats hebben, dan met toestemming van hem, die oelajat op den grond heeft. - [v. Hasselt 304]

1694. Rimbô die aan de negari behoort, in communaal b e z i t

2

) , kan in 't algemeen niet worden verkocht, maar ieder ingezetene heeft de bevoegdheid tot ontginning en de uitoefening der aan die ont- ginning verbonden bezitrechten. [v. Hasselt 305]

*) Liever: recognitie.

*) Liever: in beschikkingsrecht.

— 631 —

(22)

• ^ • • m H ^ n n M H m i •^•••••wsi

H H H M

H S T . XXV, i VOORDEELEN : i ONTGINNINGSR.

1695. Men betaalt die isi adat aan hem, die de oelajathouder is; dat wil dus zeggen, dat een vreemdeling, die een stuk oerwoud in een negari wil ontginnen, vergunning daartoe vraagt en de ver- plichte adatbetaling doet, aan de nagari (alle panghoeloe's) indien het rimbö betreft waarover de nagari het oelajatrecht heeft, en aan den betrokken oelajathouder, indien de beschikkingsbevoegdheid • indi- vidueel berust bij den betrokken panghoeloe (familie)

Een nagarigenoot heeft geene betalingen te doen bij ontginning van de rimbö nagari, doch mededeeling aan de panghoeloe's is veelal verplicht, in elk geval gewenscht.

Men onderscheidt de volgende adatbetalingen :

i ° . boengö tanah, een vergoeding

x

) bij mijnontginningen op ander- mans familiegrond, d.w. z- op eens ontgonnen of nog in ontginning zijnde gronden. Deze betalingen worden in elk geval onderling ge- regeld.

Bij ontginning van mijnen op onverdeeld nagarigebied door vreem- delingen is de betaling aan den nagari van satahié limö koepang, adat geworden ; dat is dus 5 koepang's op een thail of

6

/

64 (?i/g

o/

Q

)

V

an het gewonnen goud; deze betaling heet dan gewoonlijk niet boengö tanah, maar heeft den meer algemeenen naam van oeang adat.

Beide betalingen hebben het karakter van een schadeloosstelling wegens het onttrekken van goud aan den grond.

3

0

. oeang ladang of boengö tanah, een schadeloosstelling, tevens erkenning *) van oelajatrechten, te betalen door personen die ladang's aanleggen; deze isi adat is niet overal gelijk, en wordt weder of aan de nagari óf aan de betrokken oelajathouders betaald.

Hier en daar bestaat de betaling slechts uit een pasambahan of huidegift, b.v. een mand jonge rijst, geroosterd en gestampt (ampiëng) waarnaar deze tanda boengö ampiëng genoemd wordt (vgl. art. 44 van het Adatwetboekje van Van Vollenhoven).

4°. al deze betalingen zijn verplichtend voor vreemdelingen ; zij zijn, als regel, nimmer er van vrijgesteld [Westenenk 110—in]

') Liever: recognitie.

(23)

§ 3 MINANGKABAU

1695 1698 1696 Oeang ladang, geheven van vreemdelingen, die ont- ginningen aanleggen op voor dat doel verkregen woesten grond, be- hoorende tot het nagarigebied. Deze adatheffing komt vooral voor bij het aanleggen van tabaksvelden, en bedraagt / u / 2,50 's jaars en per man. [Westenenk 149—150]

1697. Nader verklaarden wij op een gegeven oogenblik den negri-grond, den ongerepten woesten bodem tot domein van onzen Staat. Ook dat was een machtige duw aan den adat. Want daardoor werd aan het oer-oude recht van eiken negri-bewoner om middels occupatie stukken van dien grond tot particulier eigendom

1

) temaken, voortaan paal en perk gesteld [Willinck 46]

1698. De woeste grond stond altijd ter beschikking van de gansche gemeenschap der negri-burgers. Ging men later bij ontgin- ningen van dien bodem isi adat betalen, dit had oorspronkelijk altijd de strekking om de hoofden op zijn hand te krijgen, voor het geval dat eventueel anderen zich van den ontgonnen grond mochten willen meester maken. De mededeeling van zijn plan aan hen was van de zijde des ontginners dus eigenlijk niets anders dan een notificatie aan hen in zijn eigen belang. Later echter kreeg deze isi adat het karakter van een belasting, toen de gewoonte om haar te betalen eenmaal voor goed wortel had geschoten

Nimmer was de [boengo tanah den soekoehoofden] evenwel verschuldigd, wanneer de ontginning slechts van tijdelijken aard was, zoodra men dus geen occupatie, geen verwerving van particulier en vererfbaar eigendom

3

) op den ontgonnen grond beoogde, doch slechts tijdelijk gebruik. Hoogstens gaf men in dit geval den hoofden, bij de mededeeling aan hen van het plan tot ontginning,'een kleinigheid als persembahan, een vijftig cents of een gulden in geld, of men bood hun slechts sirih-pinang salangkapnja aan, zooals het heette, dat is de sirih-pinang in een doekje gewikkeld. Was de persoon, die tot de ontginning wilde overgaan geen negri-burger, maar een orang-dagang,

a) Liever : bezitting.

2) Liever : inlandsch bezitrecht.

— 633 —

(24)

H S T . X X V , i VOORDEELEN : i O N T G I N N I N G S R .

een vreemdeling, dan was hij altijd isi-adat d a a r v o o r verschuldigd, al wenschte hij slechts tot een tijdelijke ontginning over te gaan. Zakelijke rechten kon deze voor zoo iemand nooit opleveren. Zoolang hij het stuk gronds daadwerkelijk ontginde, bleef hij er voor zijn persoon slechts gebruiks- en genotsrechten x) op bezitten, die bij zijn dood te niet gingen. Zoo ook w a n n e e r hij de negri, binnen welker grenzen de g r o n d lag, weer voor goed verliet.

T e n aanzien van zulke lieden had de tusschenkomst der soekoe- hoofden altijd wel het k a r a k t e r van een toestemming, zonder welke niet tot de ontginning kon w o r d e n overgegaan

H e t b e d r a g der boenga tanah was nergens hetzelfde, dat was in bijna elke negri verschillend en steeds evenredig aan de grootte van het stuk g r o n d s , dat men begeerde te ontginnen. N a onze vestiging b e d r o e g het in den regel tusschen 1/10 en Ys v a n de geschatte w a a r d e van den grond, zooals die door de hoofden w e r d bepaald. W a s de g r o o t t e van den grond van geen beteekenis, dan begon men meestal met den ontginner de boenga tanah te schenken aanvankelijk en men t a x e e r d e de w a a r d e van het ontgonnene pas later, zoodra dit v r u c h t - dragend was geworden en de hoofden lieten zich dan slechts hoogstens YJO v a n de geschatte w a a r d e als isi-adat betalen. D e boenga tanah door o r a n g d a g a n g verschuldigd was gewoonlijk een vaste som en bedroeg tusschen de ƒ 2.50 en ƒ 5.— in ons geld, terwijl de ontginner bovendien, zoodra de g r o n d v r u c h t d r a g e n d was g e w o r d e n Y10 v a n de geschatte w a a r d e van dezen n o g had te betalen. W a s de n e g r i - b u r g e r zonder isi-adat te kwijten, tot de ontginning overgegaan, dan h i n d e r d e dat in geenen deele aan de rechten, die hij middels die handeling verwierf, m a a r hij behoefde er nooit op te rekenen dat zijn hoofden hem of zijn rechthebbenden eventueel zouden helpen bij geschillen over den grond. [Willinck 320—322]

1699. Rimbö larangan. V e r d e r dient hier nog melding te w o r d e n gemaakt van een zeer goede instelling, die hier en daar bestaat, n.1.

het reserveeren van o e r w o u d m e t de bedoeling ontwouding, als gevolg

!) Liever: slechts genotrecht.

(25)

§ 3 MINANGKABAU—§ 4 ZSUMATRA 1698—17OI

van ontginning, te voorkomen, en hout voor huizenbouw, enz. te

behouden. Dergelijke verboden wouden (rimbö larangan) komen o.a.

voor in de larassen Kamang en Tilatang (rimbö oerang nan sapoe- loeäh, d. i. het woud van de tien kernhoofden van deze laras, tevens adatfederatie) bij Fort de Koek, de Baroeh Goenoeng bij Soeliki, in Boven Batang Hari, en vooral in de Kampar- en Mahatlanden.

. . . . In onderling overleg en met medewerking van de betrokken oelajathouders hebben [in de V Kótö Bangkinang en in de meer benedenstrooms gelegen landschappen] de nagari's besloten op deze wijze gebrek aan hout te voorkomen, en met kracht wordt het verbod tot ontginning door den panghoeloe kaampè^ soekoe gehandhaafd.

[Westenenk 106]

§ 4. Zuid-Sumatra.

1700. Niemand ook zal het [op Zuid-Sumatra] wagen in [de bij plaats 294 bedoelde] boschcomplexen ladangs, sawahs of tuinen aan te leggen [Swaab 1190]

1701. Afstand [van woesten grond der gemeenschap] met tijdelijk vruchtgebruik tot individueel bezit heeft [in Djambi] plaats, wanneer iemand een strook boschgrond wenscht te ontginnen.

Behoort de ontginner tot de bewoners van het betrokken gebied dan is geen speciale vergunning van het Batinhoofd noodig; kosten zijn er dan evenmin aan verbonden. Hij behoeft slechts het door hem verlangde terrein van merkteekenen te voorzien en van zijn voornemen aan de hoofden en c. q. andere belanghebbenden kennis te geven.

Niet inwoners van het betrokken gebied zijn een zekere retributie

x

) verschuldigd en hebben wel de speciale vergunning der hoofden noodig.

Deze ontginningen blijven zoolang in het bezit van den eersten ontginner of diens erven, totdat de grond weer tot den staat van woestheid is teruggekeerd en weer gemeenteeigendom w o r d t

2

) .

[v. d. Bor 180]

• !) Liever: recognitie.

2) Liever: onder het onbelemmerde beschikkingsrecht terugvalt.

— 635 —

41

(26)

H S T . X X V , i VOORDEELEN : i O N T G I N N I N G S R .

1702. O p de oevers der rivieren of beken, welke de onbebouwde g r o n d e n eener gemeenschap (district, doesoen) doorsnijden, en op zandbanken, w o r d e n door h a a r gebruiksrechten *) uitgeoefend.

D e ingezetenen hebben d a a r o p dezelfde rechten als op de onbe- b o u w d e gronden dier gemeenschap. [ 0 end. Djambi 212]

1703. Mits er geen andere rechthebbenden zijn ( w a t onderzocht w o r d t door de betrokken doesoen- of k a m p o n g h o o f d e n ) kan de inlander, bewoner van zekere m a r g a [in Palembang,] zooveel terrein van de t e r beschikking van zijn doesoen

Noot van de commissie [voor het adatrecht] : De verhouding tusschen marga- lidmaatschap en doesoen-lidmaatschap is niet helder. In verband met wat volgt moet men misschien de woorden „bewoner van zekere marga" wegdenken.

gestelden woesten g r o n d in gebruik nemen, als hem g o e d d u n k t ; dus zonder formaliteiten [ A d a t r b. X I I 5 8 ]

1704. I e d e r m a r g a - of kampongbewoner, zoo gold het van ouds [in de Lampongsche d i s t r i c t e n ] , heeft het recht een stuk onbebouwden g r o n d in gebruik te nemen, mits hij het ook beplant en er zijn hoofd kennis van geeft. Is er bezwaar tegen, omdat op die plek veel n u t t i g e boomen staan, of o m d a t een a n d e r h a a r reeds uitkoos, dan kan hij een a n d e r stuk bekomen en moet binnen een j a a r met de ontginning aanvangen. I n l a n d e r s van buiten k u n n e n de v e r g u n n i n g eveneens krijgen m a a r betalen er iets voor [Broersma 56-57]

1705 S e d e r t [1857 w e r d door het binnenlandsch b e s t u u r in de L a m p o n g s c h e districten] alles w a t van de m a r g a was allengs prijsgegeven, zoodat ook die grenzen, welke de bevolking in acht n a m , niet meer w e r d e n erkend

N u er geen margagrenzen officieel werden erkend, was de g r o n d , die niet binnen den k r i n g der kampongs viel, onbeheerd. H e t heette algemeen eigendom, waarin L a m p o n g e r s , J a v a n e n , Palembangers en Boegineezen vrij mochten ontginnen [Broersma 55-56]

1706. Zooals gezegd behoort [in de L a m p o n g s ] de g r o n d n o g bijna overal, volgens de begrippen der inlandsche bevolking, aan de

1) Liever: beschikkingsrecht.

(27)

§ 4 ZSUMATRA—§ S MALEIERS 1 7 0 2 — 1 7 0 7

kampongs of hier en daar nog aan de marga, dus feitelijk communaal b e z i t

1

) . Dus kunnen die gronden in werkelijkheid niet verhuurd worden.

Men gaat in de practijk [der Europeanen] evenwel dusdanig te werk. Een som gelds, feitelijk dan de geheele huurprijs

2

) voor de twintig jaren, wordt in eens vóór het aangaan der huurovereenkomst

s

) aan de kampong gegeven die de som onder hare inwoners verdeelt Een of enkele personen worden dan aangewezen als gebruikers van den grond, en dus als verhuurders. Ook wel koopt een inlander van buiten de kampong als strooman van den huurder en met diens geld, de rechten af van de kampong en dan treedt deze strooman tegen een kleine vergoeding als verhuurder op. In beide gevallen wordt dus de geheele huurprijs

2

) voor twintig jaren vooruit betaald, wat in strijd is met de verordening [Stbl. 1885:11°. 45] Dat vooruit betalen van den geheelen huurprijs heeft altijd plaats Trouwens, zonder een flink bedrag vooruit te zien, zou de bevolking zeker niet genegen zijn, den grond te verhuren. Wanneer jaarlijks slechts de huurprijs van één jaar verdeeld zou worden onder de kamponggenooten, zou ieder van hen zoo'n kleine som ontvangen, dat de inlanders niet tot den verhuur zouden overgaan. De huurprijs voor 20 jaren tegelijk verlokt hen evenwel daartoe. Ook verhuurt men op deze wijze dikwijls flinke stukken grond, die slechts voor een klein gedeelte geoccupeerd zijn met eenige aanplantingen, als bijvoorbeeld vruchtboomen ; terwijl het grootste deel bosch is, 't zij kamponggrond, 't zij woeste grond.

[Perelaer 741—742]

§ 5. H e t M a l e i s e h e gebied.

1707. Op het eiland Bintang en in de afdeeling Lingga, waar het recht tot het heffen van den cijns sedert eenige jaren verpacht is, werd den Chineezen zelfs de vrije hand gelaten om te ontginnen, waar zij wilden

1) Gedoeld is op het beschikkingsrecht.

2) De recognitie wordt hier, ter wille van de ontginningsordonnantie in Stbl. 1885 n°. 45, geconstrueerd als huurprijs.

3) Liever : van den tijdelijken afstand.

— 637 —

(28)

H S T .

XXV, i

VOORDEELEN : I ONTGINNINGSR.

Bovendien werd het ontginnen van wisselgronden

Noot van de commissie [voor het adatrecht] : Het geheele voor een gambir- plantage benoodigd areaal is in den regel tien maal zoo groot als het in exploitatie zijnde gedeelte. De nog niet in cultuur genomen gronden zijn de wisselgronden. Bij iedere nieuwe ontginning van deze wisselgronden, hetgeen gemiddeld twee maal in de vijf jaren geschiedde, betaalde de granthouder naast cijns nog een bedrag van 25 dollars.

[door de Maleische zelfbestuurders] niet aangemerkt als het aanleggen van nieuwe tuinen. [Adatrb. XII 210—211]

1708. In tegenstelling met hetgeen in het stamland [, hetMinang- kabausche gebied,] geschiedde, werd ter Oostkust van Soematra al heel weinig rekening gehouden met het beschikkingsrecht der soekoe's. Dit recht is dan ook aan het verdwijnen, vooral sedert door het zelfbestuur

Noot van de commissie [voor het adatrecht] : Is een regeling naar het model der ontginningsordonnantie in Ind. Stbl. 1889 n°. 63 bedoeld?

een regeling werd getroffen met het doel de ontwouding tegen te gaan, volgens welke regeling de bevolking niet tot ontginning mag overgaan dan na verkregen toestemming van den penghoeloe. [Adatrb. XII 208—209]

1709. Thans is de cultuur [in Langkat] in zooverre vrij geworden, dat de planter een tuin kan aanleggen daar, waar vrije grond beschik- baar is. Slechts moet van dat voornemen kennis worden gegeven aan het betrokken districts- en kamponghoofd. Mochten anderen rechten op het begeerde terrein doen gelden, dan moet de toestemming dier rechthebbenden voor de exploitatie van den grond verkregen worden.

In het district Poelau Kompai en Senangdjaja der afdeeling Langkat zijn de kamponghoofden allen peutoeha's besar van verschil- lende seuneubó's

l). Eenige pepertuinen tezamen vormen een seuneubó ;

het hoofd daarvan heet peutoeha seuneubó. Deze laatste zoomede de peutoeha besar, zijn meestal zelf bezitters van pepertuinen

[Adatrb. X 253]

1710 Het hoofd der kangka [nederzetting] was oorspron- kelijk de houder der door den Sultan afgegeven vergunning tot exploitatie der „soengei" en tevens bezitter van enkele tuinen.

x) De terminologie wijst op Atjèhsche peperplanters.

(29)

§ 5 MALEIERS I 7 0 7 — 1 7 1 1

Voor eene vergunning tot den aanleg van peperaanplantingen hadden gegadigden zich tot hem te wenden.

Later had de uitgifte van gronden voor de pepercultuur op de verschillende eilanden plaats door vertegenwoordigers van den Sultan.

[Adatrb. X 255—256]

1711. Gebruiksrecht hebben in de kampong alle Bataks, van welken stam ook die er blijvend gevestigd zijn en ten bewijze daarvan kerindiensten verrichten, dat zijn diensten tot bewaking van de kam- pong als de bewoners op de ladangs zijn. Zij moeten hoofden zijn van huisgezinnen, — jonggezellen hebben geen rechten — weduwen met kinderen, evenals weduwnaars met kinderen, hebben het gebruiks- recht wèl.

Bepaalde rechten om grond te gebruiken heeft de kleine man slechts in de kampong, waar hij gevestigd is. Verhuist hij naar elders (buiten of binnen het landschap) dan kan hij slechts verzoeken, nimmer eischen, dat hem daar gronden wordeivaangewezen. Gronden, die reeds bij anderen in gebruik zijn, kunnen door het dorpshoofd niet aan nieuwelingen worden toegewezen zonder toestemming der oorspron- kelijke gebruikers.

Niemand kan krachtens zijn geboorte in een vreemde kampong recht op grond doen gelden.

Het huwelijk met de dochter van een ingezetene eener kampong kan op zich zelf nimmer rechten geven op gronden in dat dorp. De instellingen der Bataks berusten op het patriarchaat ; door de vrouwen gaan geen rechten over.

In deze adat wordt geen verandering gebracht door het feit, dat de Batakdoesoens onder Maleische overheersching staan.

Toen de eerste contracten werden uitgegeven, stond het recht van Maleische vorsten en grooten, om over gronden in het gebied der Bataks, te beschikken, geenszins vast

Kan het recht der Maleische vorsten om binnen de thans erkende grenzen van hun gebied concessies uit te geven, niet worden bestreden, men mag niet uit het oog verliezen dat dit recht zich uiteraard bepaalt tot het geven van vergunning om landbouw te drijven

— 639 —

(30)

H S T . XXV, i VOORDEELEN : i ONTGINNINGSR.

op woeste gronden — gelijk ook steeds in de akten staat — en dat door die vergunning niemand gedepossedeerd kan worden

In de kwestie der toekenning van gebruiksrechten op bouw- grond door de kamponghoofden der Bataks als representanten van den stam, die over den grond te zeggen heeft, brengt de Maleische overheersching dus geen verandering. Hierom ook moeten de betrok- ken Bataksche hoofden in de uitgifte eener concessie gekend worden wat veelal verzuimd is — en moeten zij een aandeel in den cijns hebben —• wat in Langkat, Deli, Serdang en Padang en Bedagei ook geschiedt — want zij verliezen door de uitgifte ook het recht om over de woeste gronden te beschikken ten behoeve van nieuwaange- komen Bataks

Om als opgezetene recht op wisselgrond te hebben, moet men als hoofd van een gezin, hetzij man of vrouw, in een eigen huis op het concessieterrein gevestigd zijn vóór de uitgifte. Inheemsche inlanders uit het rijk of de onderhoorigheden hebben dat recht ook, als zij na de uitgifte als hoofd van een gezin in een eigen huis op de onderneming gaan wonen.

Niet inheemsche inlanders, die vóór de uitgifte als hoofd van een gezin in een eigen huis op den grond gewoond hebben en na de uitgifte zich opnieuw in een eigen huis daar vestigen, hebben ook dat recht, evenals hunne descendenten.

Vreemdelingen, die zich na de uitgifte voor het eerst op een concessieterrein vestigen of na de uitgifte eerst hoofd van een gezin worden, zonder dat hun ouders er te voren reeds gewoond hadden, krijgen geen recht op wisselgronden . . . .

Bij de toepassing van de boven uiteengezette beginselen valt er rekening mede te houden, dat van den concessionaris slechts geëischt kan worden, dat hij de noodige wisselgronden den rechthebbenden late, dat gronden daarvoor bestemd, desverlangd ter beschikking van occu- panten blijven. Zelfs artikel 4 der akte van 1902 eischt niet meer.

Gedeelten van het concessieterrein, die door den ondernemer in

cultuur genomen zijn, na rekening te hebben gehouden met dat voor-

schrift, kunnen door later komenden niet worden gereclameerd. Hij

behoeft geen grond terug te geven.

(31)

§ 5 MALEIERS , I 7 1 I

Daartoe is hij slechts dan verplicht, wanneer hij geen woesten grond heeft ontgonnen, doch de bouwgronden der bevolking voor- waardelijk heeft in gebruik genomen. En in dit geval kan de bevol- king slechts terugvragen voor haar eigen behoefte, doch niet ten be- hoeve van lieden van elders.

Overigens kunnen rechthebbenden slechts aanspraak maken op onbebouwden grond, tanah kosong, nog niet door den concessionaris ontgonnen. Daaronder zijn niet te verstaan gronden, die door hem reeds met tabak zijn beplant en waar dus het oerbosch is gekapt en weggebrand, waar wegen, bruggen en afwateringen in zijn gemaakt of waar met veel zorg een bewouding. is in het leven geroepen, wanneer die gronden althans in zijn plantplan zijn opgenomen.

Waar rubber of koffie geplant wordt, bestaat daaromtrent geen misverstand Waar geen tanah kosong is, houden nieuwe aanspraken op tanah kosong op*

Is er geen onbebouwde grond meer binnen hét territoir, waar hij aan de adat rechten zou ontkenen, dan zal hij moeten zien, dat hij rechten van een ander overneemt, of zich buiten de concessie moeten tevreden stellen . . . .

. . . . terwijl bovendien in den regel op de onderneming, door het verplichte reserveeren van een strook om de kampong en de afstand voor één oogst van de afgeplante tabaksvelden, voor een werkelijken opgezetene gezorgd is, ook al kan hij geen wisselgronden krijgen . . . .

De uitgifte eener concessie kan nimmer afbreuk doen aan verkregen rechten. Hij, die dus op het moment der uitgifte als land- bouwer op het concessieterrein gevestigd is of was, hij zij inheemsch of vreemdeling, behoudt zijn bouwgrond, desverlangd met den noodigen grond ter wisseling, en zijn afstammelingen ook.

Na de uitgifte kunnen, gelijk wij zagen, slechts grond, en wel uitsluitend onbebouwden grond — als ten minste de planter zelf woesten grond ontgonnen heeft — relameeren zij, die inheemsch zijn binnen de territoriale eenheid of eenheden, waarop het concessieterrein ligt, (in de Batakdoesoens de kampong, in het Maleische deel het land- schap in engeren zin), en die er als hoofd van een huisgezin geves- tigd zijn.. . . [Adatrb. VII 56-61]

— 641

(32)

H S T .

XXV, i

VOOEDEELEN : I ONTGINNINGSR.

1712. Sultans onderdanen, doch ook uitsluitend de z. g. raijat jang memegang oetan tanah [, d. i. de tot den stam behoorende, van het beschikkingsrecht profiteerende, bewoners,] konden [tijdens het Siaksch zelfbestuur] voor ontginningen op kleine schaal ongevraagd en om niet stukken woesten grond op het eiland Bengkalis bekomen, waarover zij naar willekeur konden beschikken

Ook clandestiene ontginningen [in afwijking van de ordon- nantie in Stbl. 1889 no. 63] door Inlanders en niet-Inlanders worden op het eiland Bengkalis veel aangetroffen. [Reep 365]

1713. De onbebouwde gronden [op Bengkalis] behoorden niet tot eene bepaalde kampong, dat wil zeggen, dat die gronden niet uit- sluitend zijn bestemd voor de anak-anak-boeah der kampong, binnen welker, grenzen zij gelegen zijn. Zoo konden lieden uit eene andere kampong gronden ter ontginning bekomen in het gebied van een kam- pong, waartoe zij niet behoorden

Het recht tot ontginning van gronden was tijdens het In- landsch Zelfbestuur van Siak, waartoe het eiland Bengkalis eertijds behoorde, aanvankelijk slechts toegekend aan de inheemsche Mohamme- daansche bevolking (dus niet aan de orangs oetan). Later verkregen ook Oostersche vreemdelingen dat recht ten faveure van de Batins en de bevolking, aan wie zij tapak lawang

1

) hadden te betalen

[Reep 389—390]

1714. In de beschikking over onbebouwde gronden zijn [in Bila enz.] volgens de adat alle standen aan elkander gelijk, zonder dat eenige bevoorrechting van wie ook daarbij nog plaats vindt.

De binnenshuis werkende pandelingen en slaven evenwel, kunnen geene gronden bebouwen, dan met goedvinden hunner meesters.

[Résumé Oostkust 243]

1715. Alleen bij ontginning van aangeslibte, drooggemaakte of drooggevallen gronden [in Bila enz.], dient daartoe eerst vergunning van de hoofden te zijn verzocht en gekregen.

[Résumé Oostkust 246]

a) Recognitie wegens ontginning.

(33)

§ 5 MALEIERS 1712 : — 1 7 1 6

1716. Ontgonnen maar weder verlaten gronden worden gedurende de eerste 3 à 4 jaren aangeduid met den naam van sasap. Na dien tijd worden zij geacht jonge boschgrondeh (beloekar) te zijn geworden en na 20 jaar te zijn verlaten zijn zij tot de staat van volkomene woest- heid teruggekeerd en bedekt een zwaar woud (boelekar toea) weder den bodem.

Rijstvelden welke 2 jaren onbebouwd blijven, komen met het 3de jaar weder ter beschikking van het publiek, en verliest de eerste ontginner alle daarop door hem uitgeoefend wordende regten.

Tuinen evenwel, beplant met vruchtboomen als klapper enz.

kan de ontginner 3 jaren verlaten, zonder dat zijne regten daardoor eenigszins verkort worden, alleen bij eene verhuizing naar eene andere landstreek gaan dezelve dadelijk verloren, zooals nader zal blijken.

Na die 3 jaren dat de tuin is verlaten geweest, wanneer een ander denzelven wil ontginnen of zich aldaar vestigen, vraagt hij hiertoe vergunning aan het betrokkene hoofd, die den eersten ontginner daar- op hoort.

Wenscht deze den tuin zelf te blijven bebouwen, dan wordt hem zulks toegestaan en daartoe gewoonlijk een termijn gesteld van een jaar.

Wanneer hij dadelijk van verdere bebouwing afziet of wanneer na het gestelde jaar dezelve nog altijd verlaten blijft, kan de radja den tuin aan een ander ter ontginning afstaan.

In de benedenlanden behoudt de eerste ontginner alsdan het regt om de op den grond aanwezige vruchtboomen tegen eenen billijken prijs aan zijn opvolger te verkoopen. Kunnen partijen hieromtrent het niet eens worden, dan beslist de vorst in de zaak op die wijze, zoo als hij het beste oordeelt. Gewoonlijk wordt dan de helft der aanwezige boomen toegewezen aan den nieuwen ontginner, die dan daarvoor de noodige zorg moet dragen voor het onderhoud van de andere helft, welke het eigendom van zijn voorganger blijft, zonder evenwel aan- sprakelijk te zijn voor schaden buiten zijne schuld daaraan overkomen.

In de bovenlanden verliest de ontginner bij het niet verder be- bouwen van den grond daarop alle regten, ook op hetgeen daarop door hem is geplant.

Wanneer de regten door eenigen ontginner uitgeoefend, zijn ver-

— 643 —

(34)

H S T .

XXV, i

V O O R D E E L E N : I O N T G I N N I N G S R .

loren gegaan, worden zij geacht te zijn verkregen door het respectieve hoofd der gronden.

De gronden der verschillende vorsten en hoofden of wel der ver- schillende landschappen en onderhoorigheden maken een aaneenge- schakeld geheel uit. [Résumé Oostkust 237—238]

1717. Wanneer [de inwoners des lands] een gedeelte [van den onbebouwden grond] in gebruik wenschen te nemen, hebben zij geen andere formaliteit in acht te nemen dan alleen het aanbrengen van een tanda op het gekozen terrein, ten einde tot teeken te strekken, dat de grond reeds door iemand in gebruik is genomen.

Vergunning daartoe hebben zij niet noodig te vragen, evenmin behoeven zij iets voor den grond te betalen en zijn zij alleen 'verpligt om het gekozen terrein binnen het jaar te ontginnen of tot eenig bepaald doel te bestemmen, bv. tot weideplaats enz.

Gebeurt dit niet, dan komt de grond na het jaar weder ter be- schikking van het publiek.

Ofschoon niet bepaald verplicht, betalen evenwel de meeste land- bouwers aan hun hoofd na den padioogst de oeloe tahoen bestaande uit een gantang rijst en een kip of eenige eieren wat als eene ongewillige

Noot van de commissie [voor het adatrecht] : Waar in het aan de commissie ten dienste staande afschrift zeer vele schrijffouten voorkomen, moet het waarschijnlijk worden geacht, dat hier in den oorspronkelijken tekst niet „ongewillige", maar ,.vrij- willige" heeft gestaan.

huidegift is te beschouwen voor de door hen in gebruik genomen

g r o n d e n . [Résumé Oostkust 239]

1718. Behalve dat [in Bila enz.] enkele hoofden een gedeelte [der woeste] gronden hebben afgezonderd tot weidegronden (djalangan) zijn zij overigens niet tot eenig bepaald doel uitsluitend aangewezen.

De djalangan's mogen eveneens ontgonnen worden, doch gaat men daartoe niet over uit vrees voor vernieling van het aangeplante door de aldaar grazende kudden

De verlaten gronden blijven verder onbewerkt of wel worden na eenige jaren te hebben braak gelegen, weder bebouwd.

Een bepaald gebruik bestaat dienaangaande niet en ontgint de

(35)

§ 5 MALEIERS—§ 7 BORNEO I 7r6 1 723

landbouwer geheel n a a r eigen verkiezing geheel woeste gronden, of wel b e w e r k t hij weder verlaten gronden, welke eenige j a r e n hebben b r a a k gelegen. [Résumé Oostkust 222—223]

§ 6. B a n k a en Billiton.

1719 de terreinen, [op Billiton] voor de tinmijn-exploitatie gebezigd, zijn [tot het aanleggen van droge rijstvelden] natuurlijk nimmer meer b r u i k b a a r . [Résumé Billiton 4]

§ 7. Borneo.

1720. O m [in Boeloengan] woeste dan wel bereids ontgonnen doch v e r l a t e n1) gronden in bezit te erlangen is een eenvoudig verzoek aan het hoofd onder wiens onmiddellijk gezag men staat voldoende, beleefdheidshalve gaat zulk een verzoek meestal g e p a a r d met de a a n - bieding van een klein geschenk of huidegift Is er niemand, die rechten op den gevraagden g r o n d kan doen gelden, dan moet het gedaan verzoek w o r d e n ingewilligd. Zeer dikwijls gaat men ook een- voudig tot ontginning over en veelal w o r d t hierin door de hoofden berust.' [Adatrb. XIII 321]

1 7 2 1 . V o o r ontginningen zijn in den regel geen bepaalde gronden a a n g e w e z e n . Alle onbebouwde g r o n d e n die d a a r v o o r geschikt zijn mogen w o r d e n ontgonnen. [Résumé z. O.-Bomeo 8]

1722. Behalve in de districten R i a m - K i w a en R i a m - K a n a n , w a a r bij afstand van onbebouwde g r o n d e n bepaald w o r d t voor hoe lang en tot welk doel die g r o n d e n mogen w o r d e n gebezigd, w o r d e n geen bij- zondere v o o r w a a r d e n [voor ontginning] g e m a a k t

[Résumé Z. O .-Borneo 17]

1723. I n de Dajak-landen en in de distrikten Kloewa, T a b a t o n g en Amoenthaij behoeft door niemand v e r g u n n i n g [tot ontginning van

!) En derhalve onder het onbelemmerde beschikkingsrecht teruggevallen.

— 645 —

(36)

M H H M M H H M H H M ^ H H H H V ^ M ^•WWii^MWlWB

H S T . XXV, i VOORDEELEN : i ONTGIN'NINGSR.

onbebouwde gronden] gevraagd te worden; elders moet men van zijn voornemen kennis geven aan het betrokken kampongshoofd, die echter in den regel de toestemming daartoe niet mag weigeren.

[Résumé Z. O.-Borneo 17]

1724. In de afdeeling Martapoera hebben de bewoners eener kampong of de leden van eene boeboehan het regt de tot die kampong of boeboehan behoorende gronden te bebouwen

In de afdeeling Amoenthaij mogen de bewoners eener kampong de onbebouwde gronden ontginnen , doch zij krijgen door die ontginning eerst regt op dien grond.

In de Zuider-afdeeling en de districten Beneden Doesson, Be- koempaij en Mengkatib, in de afdeeling Kween en de Groote- en Kleine- Dajak maken de bewoners van eene kampong of district geen meerdere aanspraak op de onbebouwde gronden dan personen tot andere kam- pongs of districten behoorende.

In de oostelijke Doesson daarentegen rekent men dat de onbe- bouwde gronden tot een onderdistrict behoorende, speciaal ten gebruike zijn van de bewoners daarvan. [Résumé Z. O.-Borneo 15]

1725. De algemeene benaming voor de hoofden van stammen of van onderdeelen van stammen [bij de Dajaks van de Wester- afdeeling] is Domong

Zij zijn de tusschenpersonen van den vorst en den Dajak, brengen diens bevelen over en zorgen voor de nakoming ervan

Zij zijn de personen, tot wie men zich wenden moet ter erlanging van gronden voor landbouwondernemingen

Noot : De Dajak geeft alleen gronden uit in bruikleen, niet in bezit.. .

In zaken ter erlanging van gronden is geen beroep mogelijk.

[Adatrb. XIII 109—110]

1726. In het district Martapoera liggen onbebouwde gronden, waarvan het niet bekend is tot welke kampong zij behooren.

Niemand kan op die gronden eenige aanspraak doen gelden, doch

(37)

§ 7

BORNEO

; 1723-17.28 belet zulks niet dat ieder die er lust toe heeft, die gronden mag be- bouwen of er op eenige andere wijze partij van kan trekken.

[Résumé Z. O.-Borneo 12]

1727. Vreemdelingen, die zich in eene kampong vestigen ver- krijgen door die vestiging dezelfde regten tot ontginning der onbe- bouwde gronden als de bewoners der kampong.

Bij de Dajaks van de Pramassan-Alaij, Bralangan, Laboea, Amas en Amandit kunnen vreemdelingen alleen gronden in bruikleen

J

) krijgen.

Bij de Dajaks van Riam-Kiwa en -Kanan krijgen vreemdelingen eerst regt op ontginning van de onbebouwde gronden, wanneer zij lid der boeboehan worden. Die regten, [door vestiging verkregen,] bestaan daarin, dat zij, evenals de andere ingezetenen van eene kampong, de onbebouwde gronden tot die kampong behoorende , met toe- stemming of voorkennis van het kampongshoofd voor zooverre dit vereischt wordt, en met inachtname van de daaromtrent bestaande gebruiken of bepalingen kunnen ontginnen tot eigen gebruik.

Die regten worden in den regel alleen verkregen door vestiging in de kampong, waaronder de in het voorgaande artikel bedoelde onbebouwde gronden behooren en deelen evenals de andere ingezetenen in het betalen van belasting, het presteren van heerendiensten en gehoorzaamheid aan het inlandsen bestuur.

In de door Dajaks bewoonde Pramassan, Balangan en Laboean- Amas worden de regten tot ontginning van gronden alleen verkregen, onder de voorwaarde dat zij daarvoor de helft van de opbrengst aan de betrokken kampongbewoners afstaan — en in laatstgenoemde Pra- massan daarenboven nog een gulden aan het kampongshoofd.

[Résumé Z. O.-Bomeo 18]

1728. Als vreemdelingen worden [in de Doessonlanden] beschouwd, afgescheiden van den godsdienst welken zij belijden, allen die niet tot denzelfden stam — in de onderafdeeling Boentok niet tot hetzelfde distrikt — behooren. Zij genieten dezelfde rechten tot ontginning der onbebouwde gronden als de bewoners der kampong zelf waar zij zich gevestigd hebben, mits zich onderwerpende aan de gebruikelijke of

l) Liever : in tijdelijken afstand.

— 647 —

(38)

H S T . X X V , i . VOORDEELEN : i O N T G I N N I N G S R . .

gestelde v o o r w a a r d e n . Die rechten bestaan daarin, dat zij d i e g r o n d e n zelve tot eigen gebruik k u n n e n ontginnen. Zij mogen dus d a a r o p ladangs en tuinen a a n l e g g e n . . . .

D e v o o r w a a r d e n , w a a r o n d e r die rechten verkregen worden, bestaan in den regel hierin, dat zij zich in den k a m p o n g v e s t i g e n ; gehoor- zaamheid verschuldigd zijn aan het inlandsch bestuur, i. c. het k a m - p o n g h o o f d ; de belastingen betalen, de heerendiensten vervullen, e n d e g r o n d e n niet vervreemden, dan met voorkennis en toestemming v a n het kamponghoofd. [Adatrb. XIII 131-13*]

1729. H e t w o o r d „gemeentelijk bezit"

Noot van de commissie [voor het adatrecht] : „Beschikkingsrecht" schijnt beter.

d r u k t het best den toestand van den grondeigendom bij de Dajaks uit.

Als bij stilzwijgende overeenkomst w o r d t het bebouwen van den g r o n d alleen aan de leden van den stam v e r o o r l o o f d ; vreemden moeten d a a r t o e v e r g u n n i n g vragen aan het kamponghoofd. [Adatrb. XIII 242]

1730. H e t district P a k o e is voor de geringe bevolking veel te ruim, zoodat dan ook Sihongers, j a zelfs Dajaks van M e n g k a t i p hier g r o n d e n h u r e n *) tot den rijstbouw. Zoodanige h u u r valt ten voor- deele van het hoofd van P a k o e . . . . [Adatrb. XIII 245]

1731. Alle bewoners eener k a m p o n g [in de Doessonlanden],, behoorende tot denzelfden stam, hebben dezelfde rechten op de onbe- b o u w d e gronden tot de k a m p o n g behoorende . . . . Uitgezonderd be- graafplaatsen, heilige offerplaatsen en zoogenaamde tanah pamali, kan iedereen een stuk grond ontginnen w a a r hij wil en d a a r o p planten w a t hij wil, m a a r hij is verplicht dien tegen zekeren tijd te ontginnen, afhankelijk van de w e r k z a a m h e d e n der overige personen met wie hij samen een ladang aanlegt. Doet hij dat niet, dan vervalt zijn recht en kan een a n d e r van die gronden gebruik m a k e n , tenzij de eerste aantoont door omstandigheden van zijnen wil onafhankelijk, bijv. ziekten van hem of zijn gezin, daarin te zijn verhinderd.

]) Bedoeld zal wel zijn afstand ter tijdelijke ontginning.

(39)

§ 7 BORNEO 1728—1731

Kortom, hij mag met inachtneming der rechten van anderen

en de hieronder te vermelden regelen, die gronden ontginnen, bebou- wen

Formaliteiten worden bij dergelijke occupatie niet in acht genomen, dan alleen, dat, indien iemand over een stuk onbebouwden grond zijner kampong wenscht te beschikken, hij daarvan aan het kamponghoofd kennis geeft met opgave van het doel waartoe hij ze wil bezigen. Natuurlijk is dit altijd het beplanten met padi en andere voedingsgewassen.

Vooraf is hij verplicht merkteekens te stellen — tadjang geheeten

— om de uitgestrektheid der gronden, die hij begeert, aan te wijzen,, gewoonlijk bestaande uit omgekapte boomen, staken, steenen enz.

Een onderzoek volgt, in hoever daarbij de verkregen rechten van anderen worden verkort, vooral of daartoe tanah berdatoe behooren.

In de praktijk geschiedt dit doorgaans door den aanvrager zelf, omdat zijn belang medebrengt niet in moeilijkheden te worden gewikkeld;

want worden boomen, aanplantingen enz. door zijn schuld beschadigd of verwoest, dan is hij tot schadeloosstelling van den eigenaar

r) ver-

plicht. Staan er op het door hem gewenschte terrein nuttige boomen, d. w. z. die deugdzame houtsoorten, hars, getah, tingkawan (boomvet) opleveren, of andere gewassen zooals rottan, enz., dan mag hij zich die toeëigenen.

Zij moeten daartoe vergunning vragen aan het hoofd der kam- pong, maar geweigerd mag die nooit w o r d e n

2

) . Kosten zijn hieraan niet verbonden, maar gebruikelijk is het, dat men het kamponghoofd eenige kleine geschenken, doorgaans in vruchten, aanbiedt . . . .

Ofschoon men niet verplicht is den afgestanen grond in gebruik te nemen, is het toch gewoonte, indien men niet daartoe overgaat, hem weer ter beschikking van het hoofd, d. w. z. van de bewoners der kampong te stellen, hetgeen altijd moet geschieden voordat de t'ijd van planten voorbij is. Die teruggave behoort echter tot de zeldzaam- heden, omdat de voorloopige werkzaamheden zooveel mogelijk tegelij-

*) Liever: inlandschen bezitter.

s). Het is dus te doen om voorkennis, niet om toestemming.

— 649 —

(40)

HHHHMBBBNHnHHBHSIHMnHHHnBBHHl^^Hl^iHBlHMHMHHHNH^HHDH^^H

H S T . X X V , i VOORDEELEN : i O N T G I N N I N G S R .

kertijd plaats vinden en iedereen dus daartoe reeds gronden uitge- zocht heeft.

Zij kunnen die g r o n d e n niet b r a a k laten liggen, m a a r moeten d a a r a a n de kenbaar gemaakte bestemming geven, omdat anders de rechten van anderen w o r d e n verkort, hetgeen „ p a n g o r è h t a o e n " w o r d t genoemd. D e g r o n d e n k u n n e n ook gebezigd w o r d e n voor weide- plaatsen of a n d e r e doeleinden . . . . [Adaüb. XIII 234—235]

1732 niet alleen de bewoners eener gegeven kampong, m a a r ieder inwoner van het rijk of lid van den Dajakschen stam [heeft] evenveel a a n s p r a a k op de ontginning van onbebouwde gronden, tot d a t rijk of dien stam behoorende. Zooveel van dien g r o n d zij be- geeren mogen zij in cultuur b r e n g e n ; al w a t de bosschen opleveren staat te h u n n e r beschikking. Blijft ook al het eigendom in abstracto aan den v o r s t ; hetgeen in producten op, of in den g r o n d gevonden wordt, behoort den ontginner. Dikwijls gebeurt het ook dat door de onafhankelijke Dajaksche stammen aan de B o v e n - K a p o e a s het regt aan bewoners der naburige vorstenrijken w o r d t verleend, om ladangs te bebouwen op h u n gebied, welk regt ook erfelijk kan zijn.

D a t regt vindt gewoonlijk zijn o o r s p r o n g in verleende hulp, zooals het geval is met Boenoet, dat indertijd de Mandei-, Kalis-, en Oeloe- a j e r - s t a m m e n beschermde tegen een aanval van de Melawie-Dajaks,

en w a a r d o o r voor altijd de bewoners van Boenoet dezelfde regten, op de gronden door die Dajaks bewoond, kregen als de leden dier stammen zelf.

Doch ook de vorsten der rijken maken veelal geen bezwaar om aan inwoners van a n d e r e rijken regt tot ontginning toe te staan op dezelfde v o o r w a a r d e n , w a a r o p de landzaat dat regt erlangt.

[Résumé W.-Borneo 17]

§ ya. De Philippijnen.

(41)

§ 7 BORNEO—§ 8 MINAHASA I 7 3 I — 1 7 3 5

§ 8. De Minahasa.

1733. De rechtstoestand van gronden, gelegen aan den oever van het meer, en van tijd tot tijd bij hoog water door 't meer overdekt -wordend, is gelijk aan die van andere gronden. Zoolang ze' woest, d.i.

onbebouwd (beter niet-ontgonnen) zijn, kunnen ze door ieder volks- genoot

1

) worden ontgonnen, en kunnen door die ontginning rechten worden verkregen, altijd voor zoover de waterstand ontginning toestaat.

. . . . dit zelfde geldt dus ook als door verlaging van den meer- spiegel, de gronden zijn drooggeloopen.... [Adatrb. IX 86]

1734. Voorts zijn in het district Bantik een aantal familiegronden, welker rechthebbenden, in den loop der tijden zoo talrijk zijn geworden, -dat ze moeilijk van de niet-rechthebbenden te onderscheiden zijn. Om die reden worden deze oude familiegronden — hoewel ten onrechte — tana 'm banoea [negorijgrond] genoemd, en ieder negorij-bewoner laat ook niet na, van zulke gronden te profiteeren door . . . . daarop te gaan planten.

Ook vindt men in de negorij Malalagang een uitgestrekt terrein, genaamd omba, dat door 7 personen broeders en zusters ontgonnen, oorspronkelijk pasini, later familiegrond was, doch nu negorijgrond wordt geheeten, evenzoo omdat de eigenlijke rechthebbenden een te groot aantal vormen.

Iedere negorij-bewoner zoekt zich nu op die omba, ëen klein stukje terrein uit, om het te beplanten met veel jarige gewassen.

[Jasper Bantiks 86]

1735. Wat de tana-tana balak [stam-, nu districtsgrond] betreft, deze zijn gronden, waarop vroegere negorijen (met inbegrip van om- geving), hebben gestaan, welke gesticht werden, door de gezamenlijke voorouders. Zulke gronden vindt men op en rondom den Goenoeng Bantik, welke berg zich op de grens, tusschen de districten Bantik en Kakaskasën bevindt, als ook op den berg Boekidi in de nabijheid van de negorij Talawaan Bantik.

;) Lees : districtsgenoot ?

— 651 —

42

(42)

• ^ ^ • • ^ ^ ^ n m ^ H ^ H

H S T XXV i VOORDEELEN : i ONTGINNINGSR.

Over zulke gronden, heeft het district het uitsluitend eigendoms- recht *") '

Noot van de commissie [voor het adatrecht] : Het district, doet dus hier zijn bezi.recbt (zoo zal dit recht wel moeten worden genoemd) kennelijk berusten op de ontginning, door voorouders van het volk der Bantiks geschied

zij kunnen door het district, waarvan het districtshoofd de vertegen- woordiger is, bijv. verhuurd worden, aan lieden van andere districten voor den aanleg van padi- en mil.oetuinen.

Ieder ingezetene van het district, heeft het recht om op zulke gronden tuinen aan te l e g g e n . . . . Het zijn evenwel de daar dichtbijgelegene negorijen, die het meeste profijt, uit die gronden trekken, waarvoor zij dan ook hebben te waken, dat bijv. lieden van het aangrenzende district, niet ongevraagd,

Noot van de commissie [voor het adatrecht]: zonder vragen?

daarop tuinen aanleggen enz. ») [Adatrb. Ill i68-i6

9

}

§ 9. De Gorontalosehe k r i n g .

10. Het Toradja gebied

§ 11. Zuid Celebes.

1736. De rechten der leden van het district op de onbebouwde gronden zijn:

i ° . het ontginningsrecht ;

o0 [Kooreman Celebes 148]

l) Liever: inlandsen bezitrecht.

<i De uitingen van dit bezitrecht van het district zijn derhalve dezelfde geworden, als ware het district slechts beschikkingsgerechtigde.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Paulus leeft niet meer ‘op eigen kracht’, maar vanuit de kracht van Gods heilige Geest. Een hartloper loopt met gedrevenheid de wedstrijd die het leven hem/haar te geven

Voor zover de aanvragen voor een omgevingsvergunning betrekking hebben op een bouwactiviteit, kunnen deze worden voorgelegd aan de commissie Stedelijk Schoon Velsen.

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

En geld is nu eenmaal nodig voor een Stadsschouwburg, die niet alleen een goed gerund be- drijf dient te zijn maar tevens dienst moet doen als culture-. le tempel en

De Koninklijke Nederlandse Bil- jart Bond (KNBB), vereniging Carambole, zoals dat met in- gang van 1 januari officieel heet, heeft besloten om voor het eerst met deze

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

Gemotiveerde bezwaarschriften kunnen gedurende 6 weken na de dag van verzending van de vergunning worden ingediend bij het college van Burgemeester en Wethouders van Velsen

Jongeren die zijn gezakt voor één of twee vakken vmbo-tl en die heel gemotiveerd zijn om naar het mbo te gaan, kunnen in het programma ’Alvast Stude- ren in