• No results found

Het recht op voldoende tijd en faciliteiten om de verdediging voor te bereiden In artikel 6 lid 3 onder b EVRM is het recht op voldoende tijd en faciliteiten om de verdediging

Hoofdstuk 4: procedurele waarborgen van artikel 6 EVRM 4.1 Inleiding

4.5 Het recht op voldoende tijd en faciliteiten om de verdediging voor te bereiden In artikel 6 lid 3 onder b EVRM is het recht op voldoende tijd en faciliteiten om de verdediging

voor te bereiden opgenomen. Dit recht bevat twee elementen. Zo moet een verdachte niet alleen voldoende tijd hebben om zijn verdediging voor te bereiden, ook moet hij over voldoende faciliteiten beschikken om dat te doen. In deze paragraaf zal ik het recht op voldoende tijd en het recht op voldoende faciliteiten apart bespreken.

4.5.1 Inleiding

De rechten die in lid 3 zijn opgenomen zijn minimumrechten die van toepassing zijn op elke ‘criminal charge’. Dat betekent dat het proces aan het gehele artikel getoetst wordt, hetgeen met zich meebrengt dat een schending van één van de onder lid drie opgenomen rechten niet per definitie een schending van het recht op een eerlijk proces oplevert. Indien er een mogelijkheid is tot herstel of compensatie, zal die geboden worden en is er nog steeds sprake van een eerlijk proces indien aan de andere vereisten van artikel 6 EVRM voldaan is.142

30 4.5.2 Voldoende tijd

Hoeveel tijd als voldoende kan worden bestempeld kan niet in abstracto worden bepaald. Dit is onmogelijk omdat alle omstandigheden van een zaak daar invloed op hebben. Per zaak moet apart gekeken worden of dit recht niet geschonden is.143 Daarbij wordt onder meer rekening

gehouden met om wat voor procedure het gaat, de complexiteit van de zaak en de fase waarin de zaak zich bevindt.144 Een zaak omtrent een diefstal van een blikje Coca Cola zal bijvoorbeeld

minder tijd in beslag nemen om voor te bereiden dan een omvangrijk witwasonderzoek. Het kortste tijdsbestek dat het EHRM als voldoende heeft aangemerkt betrof vijf dagen. Dit was in de zaak van Campbell en Fell. Hierbij ging het om een disciplinaire procedure van gevangenen die na een aantal overtredingen in de gevangenis het risico liepen om twee jaar van hun

voorlopige invrijheidstelling kwijt te raken.145 Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat de

verdachten in deze zaak de rechtbank niet verzocht hadden om de zaak aan te houden dat liet het hof in zijn oordeel in het nadeel van de verdachten meewegen. In de zaak Daud was wel sprake van een schending van artikel 6 lid 3 sub b EVRM. In deze zaak had de verdachte een paar dagen voor de zitting, ondanks dat hij daar al eerder om verzocht had, een andere advocaat gekregen omdat zijn toenmalige advocaat niet goed presteerde en ook nog eens ziek werd. Het EHRM kwam in deze zaak tot de conclusie dat nu de rechtbank geen rekening gehouden had met de korte voorbereidingstijd, de verdachte in zijn belang geschaad werd. Hij had onvoldoende tijd om zijn verdediging naar behoren voor te bereiden.146

Het korte tijdsbestek waarin een strafbeschikking wordt opgelegd en de korte periode die de verdachte krijgt om in verzet te gaan, kunnen als problematisch worden ervaren. In een aantal gevallen is er sprake van een hoorplicht waardoor het tijdsbestek waarin de strafbeschikking wordt uitgevaardigd minder snel als problematisch gezien wordt.147 Deze hoorplicht geldt voor

een strafbeschikking waarin een taakstraf, ontzegging van de rijbevoegdheid of een aanwijzing betreffende het gedrag van de verdachte wordt opgelegd. Ook voor de strafbeschikking waarin een geldboete of schadevergoedingsmaatregel, die afzonderlijk of samen meer dan € 2000,- bedragen, wordt opgelegd, geldt een hoorplicht voor de officier van justitie.148 De tijd tussen het

indienen van verzet en de behandeling van een zaak ter terechtzitting zal doorgaans langer dan twee weken zijn.

143 EHRM 12 januari 2012, nr. 39908/05, §65 (Iglin/Oekraïne). 144 EHRM 10 juli 2012, nr. 58331/09, §51 (Gregačević/Kroatië).

145 EHRM 28 juni 1984, nr. 7878/77, §98 (Campbell en Fell/Verenigd Koninkrijk). 146 EHRM 21 april 1998, nr. 22600/93 (Daud/Portugal).

147 Artikel 257c Wetboek van Strafvordering. 148 Idem, lid 1 en 2.

31

Als de verdachte aan wie een strafbeschikking is opgelegd meer tijd wenst om zich te verdedigen dan kan hij verzet instellen. Het gaat bij dit recht om de tijdsspanne tussen het in verzet gaan en de behandeling van de tegen de verdachte aanhangige strafzaak ter terechtzitting. Over die tijd kan niets gezegd worden omdat dat per geval anders is. Hoe snel dit gaat ligt aan de capaciteit van het OM en de rechtbank.

Op de vraag of het recht op voldoende tijd geschonden wordt valt in algemene zin geen antwoord te geven. Dit zal per zaak afzonderlijk moeten worden bekeken.

4.5.3 Voldoende faciliteiten

Behalve voldoende tijd om zijn verdediging voor te bereiden, heeft de verdachte ook voldoende faciliteiten daarvoor nodig. In dit onderdeel van het recht zoals omschreven in artikel 6 lid 3 sub b EVRM, ligt volgens het EHRM het recht op onthulling van relevante informatie besloten.149

Dit recht betreft meer dan alleen inzage in het dossier, want niet alle relevante gegevens zijn per definitie opgenomen in het dossier. Dit recht is ook niet absoluut. De nationale veiligheid of de bescherming van getuigen kan rechtvaardigen dat hier een inbreuk op wordt gemaakt.150 Een

dergelijke inbreuk kan alleen plaatsvinden als die strikt noodzakelijk is, aldus het EHRM.151

Indien een verdachte een advocaat heeft, is het voldoende als aan de raadsman rechten worden toegekend. Zo bepaalde het EHRM in de zaken Kamasinski en Kremzow dat artikel 6 EVRM niet geschonden was. In deze zaken konden de verdachten de dossiers in de tegen hen

aanhangige strafzaken niet inzien, maar hun advocaten wel.152

Na het opleggen van een strafbeschikking krijgt de verdachte geen enkel processtuk te zien. Doorgaans omdat in de periode waarin de strafbeschikking wordt opgelegd het bewijs vaak nog niet op papier staat. Dat maakt dat de verdachte en eventueel de advocaat aan wie hij de

strafbeschikking wil voorleggen geen toezicht kunnen uitoefenen op de totstandkoming van het bewijs en de geldigheid daarvan. Ook voor de keuze van het wel of niet voldoen aan de

strafbeschikking is van belang wat voor en hoeveel bewijs er is. Een verdachte moet vanaf het eerste moment van beschuldiging zijn verdediging al kunnen voorbereiden. Dat deze informatie bij een strafbeschikking niet wordt verstrekt, maakt dat een verdachte altijd in verzet zal moeten

149 EHRM 27 oktober 2004, nrs. 39647/98; 40461/98, §36 (Edwards en Lewis/Verenigd Koninkrijk). 150 EHRM 16 februari 2000, nr. 27052/95 (Jasper/Verenigd Koninkrijk).

151 EHRM 23 April 1997, nrs. 21363/93; 21364/93; 21427/93; 22056/93, §58 (Van Mechelen

e.a./Nederland).

152 EHRM 19 december 1989, nr. 9783/82 (Kamasinski/Oostenrijk); EHRM 21 september 1993, Series A

32

gaan. Hij kan in het traject van de strafbeschikking immers nog niet nagaan of er voldoende bewijs tegen hem ligt. Als de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de rechter, zal de verdachte het dossier kunnen opvragen bij het OM. Hem worden in het traject van de strafbeschikking onvoldoende faciliteiten gegeven.

Ook in het Nederlands recht is bepaald dat de verdachte tegen wie een strafbeschikking is uitgevaardigd het recht heeft om het dossier in te zien.153 In dit artikel is bepaald dat tot het

dossier alle stukken behoren die voor de rechter ter terechtzitting van belang kunnen zijn.154 Het

niet laten inzien van de stukken is in strijd is met het recht op voldoende faciliteiten uit het EVRM en met artikel 33 WvSv.155

De strafbeschikking lijkt dus op gespannen voet te staan met het recht op voldoende faciliteiten om de verdediging voor te bereiden. Dit maakt echter nog niet, zoals onder 4.5.1 besproken, dat er van een schending van het recht op een eerlijk proces kan worden gesproken.156 Het niet

verstrekken van de informatie kan hersteld worden door de verdachte alsnog de informatie te verstrekken. Hetgeen maakt dat niet gesproken kan worden van een schending van het recht op een eerlijk proces.